Wet inburgering

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2011 en zichtdatum 17-12-2024.
Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2011

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie;

    • b. inburgeringsplichtige: de persoon die op grond van de artikelen 3, 5 en 6 inburgeringsplichtig is;

    • c. oudkomer: de vreemdeling die sedert het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 en die op grond van de artikelen 3 en 5 inburgeringsplichtig wordt, voor zover die vreemdeling op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet geen nieuwkomer was in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers;

    • d. leerplichtige leeftijd: de leeftijd waarop bij verblijf in Nederland sprake is van een verplichting tot inschrijving als bedoeld in artikel 3 van de Leerplichtwet 1969;

    • e. inburgeringsplicht: de verplichting, bedoeld in artikel 7;

    • f. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar woonplaats heeft in de zin van titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • g. geestelijke bedienaar: de persoon die een geestelijk, godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt bekleedt, arbeid verricht als geestelijk voorganger, godsdienstleraar of zendeling, dan wel ten behoeve van een kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard verricht;

    • h. exameninstelling: een krachtens artikel 15, eerste lid, aangewezen instelling;

    • i. cursusinstelling: een rechtspersoon of een natuurlijk persoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf werkzaamheden verricht, gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraars naar het inburgeringsexamen en die:

      • 1°. zolang op grond van artikel 9 geen regels zijn gesteld over de afgifte van een certificaat, in het bezit is van een door Onze Minister aan te wijzen keurmerk, of

      • 2°. indien op grond van artikel 9 regels zijn gesteld over de afgifte daarvan: in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 9;

    • j. inburgeringsexamen: het examen, bedoeld in artikel 13, eerste lid;

    • k. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • l. overheidswerkgever: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet;

    • m. burgerservicenummer: het als zodanig overeenkomstig de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer aan een natuurlijke persoon toegekend nummer;

    • n. eigenrisicodrager: de werkgever aan wie de toestemming is verleend, bedoeld in artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b of c, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

    • o. algemene bijstand: algemene bijstand als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand;

    • p. kwalificatieplicht: de plicht tot inschrijving als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969;

    • q. vrijwillige inburgeraar: de Nederlander en een persoon als bedoeld in artikel 5, tweede lid, die:

      • 1°. ouder is dan 15 jaar;

      • 2°. minder dan acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;

      • 3°. niet beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;

      • 4°. niet leerplichtig of kwalificatieplichtig is, dan wel een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;

    • r. inburgeringsbedrijf: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van uitoefening van beroep of bedrijf de inburgering van personen in Nederland bevordert;

    • s. persoonlijk inburgeringsbudget: een budget dat door het college, in het kader van een te sluiten overeenkomst met een inburgeringsbedrijf, ten behoeve van een inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar ter beschikking wordt gesteld met behulp waarvan de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar zijn inburgering op een op zijn persoonlijke situatie afgestemde wijze vorm geeft.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kan de geestelijke bedienaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, nader worden omschreven.

Artikel 2

Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk de nakoming van de voor hem uit deze wet en de daarop berustende bepalingen voortvloeiende rechten en verplichtingen.

Hoofdstuk 2. Inburgeringsplicht

Artikel 3

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het voortduren van de inburgeringsplicht in geval van tijdelijke beëindiging van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden.

  • 4 De inburgeringsplicht, bedoeld in het eerste lid, wordt niet met terugwerkende kracht gevestigd.

Artikel 5

  • 1 In afwijking van artikel 3 is niet inburgeringsplichtig degene die:

    • a. jonger dan 16 jaar is dan wel 65 jaar of ouder is;

    • b. ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;

    • c. beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;

    • d. leerplichtig of kwalificatieplichtig is;

    • e. aansluitend op de leerplicht of kwalificatieplicht een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een krachtens onderdeel c aangewezen diploma, certificaat of ander document;

    • f. heeft aangetoond te beschikken over voldoende mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en evidente kennis van de Nederlandse samenleving.

  • 2 Evenmin is inburgeringsplichtig:

    • a. de persoon die onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland;

    • b. het familielid van de persoon, bedoeld in onderdeel a, dat onderdaan is van een derde staat en dat uit hoofde van Externe link: richtlijn 2004/38/EG, de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, gerechtigd is Nederland binnen te komen en er te verblijven;

    • c. de vreemdeling die ingevolge de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft voldaan aan een inburgeringsvereiste om de status van langdurig ingezetene in de zin van Externe link: richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 16) te verkrijgen;

    • d. de persoon die anderszins op grond van bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties geen inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 7 kan worden opgelegd.

  • 3 De inburgeringsplichtige die beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document, waaruit blijkt dat hij reeds beschikt over een deel van de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, is vrijgesteld van de verplichting om dat deel van die kennis of vaardigheden te verwerven en het betreffende deel van het inburgeringsexamen te behalen.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

    • a. verdere gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht;

    • b. het verblijf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en

    • c. de toepassing van het eerste lid, onderdeel f.

  • 5 Onze Minister kan beleidsregels vaststellen omtrent de toepassing van het tweede lid, onderdeel d.

Artikel 6

  • 1 Het college ontheft de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien die inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden voorzien in:

    • a. verdere ontheffing van de inburgeringsplicht, en

    • b. nadere regels omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 7

  • 1 De inburgeringsplichtige verwerft mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving. Hij draagt er zorg voor dat hij het inburgeringsexamen binnen drieënhalf jaar behaalt. De termijn voor de oudkomer vangt niet aan dan nadat het college zulks ten aanzien van hem op grond van artikel 26 heeft bepaald.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. het niveau van de kennis en vaardigheden, bedoeld in het eerste lid, waarbij voor verschillende categorieën inburgeringsplichtigen verschillende niveaus kunnen worden vastgesteld;

    • b. de verlenging van de termijn, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8

De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorzieningen.

Hoofdstuk 3. Overheidscertificering

Artikel 9

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de afgifte van een certificaat aan een rechtspersoon of een natuurlijk persoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf werkzaamheden verricht gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraars naar het inburgeringsexamen.

  • 2 Onze Minister dan wel een door Onze Minister op grond van artikel 10 aangewezen instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat, bedoeld in het eerste lid, en is tevens bevoegd een afgegeven certificaat in te trekken.

  • 3 Een certificaat wordt afgegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een certificaat kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent:

    • a. de aanvraag en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;

    • b. de gronden waarop en de gevallen waarin de afgifte van een certificaat kan worden geweigerd dan wel een afgegeven certificaat kan worden verlengd of ingetrokken;

    • c. de vergoeding die verschuldigd is in verband met de afgifte van een certificaat en de betaling daarvan.

Artikel 10

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag een instelling aanwijzen die de bevoegdheden, bedoeld in artikel 9, tweede lid, uitoefent.

  • 2 Aan een aanwijzing krachtens het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Een krachtens dit artikel aangewezen instelling verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden voor:

    • a. de gronden waarop de in het eerste lid bedoelde aanwijzing kan worden gegeven, ingetrokken dan wel gewijzigd;

    • b. het opstellen van een verslag van werkzaamheden ten behoeve van Onze Minister;

    • c. het toezicht op de instelling, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11

  • 1 Onze Minister kan de krachtens artikel 10 aangewezen instelling aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van haar taken. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen.

  • 2 De krachtens artikel 10 aangewezen instelling is gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, te handelen.

Artikel 12

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de krachtens artikel 10 aangewezen instelling zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 2 De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de krachtens artikel 10 aangewezen instelling in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog haar taak naar behoren uit te voeren.

  • 3 Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 4. Inburgeringsexamen

Artikel 13

  • 1 Onze Minister stelt het inburgeringsexamen vast.

  • 2 Het inburgeringsexamen omvat een onderzoek naar de kennis en vaardigheden die de inburgeringsplichtige ingevolge artikel 7 moet hebben verworven.

  • 3 Het inburgeringsexamen bestaat uit een centraal deel en een praktijkdeel.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het inburgeringsexamen. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent:

    • a. de terzake van het inburgeringsexamen verschuldigde kosten;

    • b. de identificatie van de persoon die aan het inburgeringsexamen deelneemt;

    • c. de inhoud van het inburgeringsexamen;

    • d. de examencommissie;

    • e. het beroep tegen de uitslag van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen, en

    • f. het diploma.

Artikel 14

  • 1 Het inburgeringsexamen is behaald, indien:

    • a. alle daartoe behorende examens met goed gevolg zijn afgelegd, of

    • b. ingeval van gedeeltelijke vrijstelling, de overige daartoe behorende examens met goed gevolg zijn afgelegd.

  • 2 Ten bewijze dat het inburgeringsexamen is behaald, wordt een diploma uitgereikt.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister wordt het model van het diploma vastgesteld.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de geldigheidsduur van de uitslagen van de tot het inburgeringsexamen behorende examens.

Artikel 15

  • 1 Het praktijkdeel van het inburgeringsexamen wordt afgenomen door Onze Minister en de door Onze Minister aangewezen exameninstellingen.

  • 2 Onze Minister neemt het centrale deel van het inburgeringsexamen af.

  • 3 Aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

    • a. de eisen waaraan de exameninstelling moet voldoen;

    • b. de aanvraag en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;

    • c. de gronden waarop aanwijzing kan worden geweigerd, geschorst en ingetrokken;

    • d. de terzake van de aanwijzing verschuldigde kosten en de betaling daarvan, en

    • e. de door de exameninstelling aan Onze Minister, aan gemeenten en aan anderen die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet te verstrekken gegevens.

  • 5 In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vierde lid, kan worden bepaald dat het praktijkdeel van het inburgeringsexamen of een onderdeel daarvan, in afwijking van het eerste lid, wordt afgenomen door een bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aangewezen exameninstelling, indien de kandidaat een geestelijk bedienaar is.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het toezicht op de exameninstellingen door een onafhankelijke instantie.

Hoofdstuk 5. Faciliteiten

§ 1. Algemeen

Artikel 16

  • 1 Onze Minister verstrekt op aanvraag een lening aan de inburgeringsplichtige indien is voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels omtrent de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de lening wordt verstrekt.

  • 2 Het bedrag van de lening wordt betaald aan de door de inburgeringsplichtige aangewezen cursusinstelling en exameninstelling.

  • 3 De inburgeringsplichtige of gewezen inburgeringsplichtige betaalt de lening vermeerderd met de volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekende rente terug.

  • 4 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld omtrent:

    • a. de hoogte van de lening;

    • b. de betaling en de terugbetaling van de lening, en

    • c. kwijtschelding.

  • 5 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent het verstrekken van een lening aan een inburgeringsplichtige ten behoeve van het verwerven van kennis en vaardigheden op een hoger niveau dan is vastgesteld op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a.

Artikel 17

  • 1 De terugbetalingsperiode vangt niet eerder aan dan zes maanden nadat drie jaar zijn verstreken sedert de verstrekking van de lening of, indien dat eerder is, zes maanden nadat het inburgeringsexamen is behaald.

  • 2 Onze Minister kan het terug te betalen bedrag invorderen bij dwangbevel.

  • 3 Indien de lening wordt kwijtgescholden, gaat de over het kwijtgescholden bedrag opgebouwde rente op het tijdstip van kwijtschelding teniet.

Artikel 18

  • 1 Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels verstrekt Onze Minister een vergoeding aan de gewezen inburgeringsplichtige die binnen drie jaar het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 2 Voor de oudkomer vangt de termijn, bedoeld in het eerste lid, niet aan, dan nadat het college zulks ten aanzien van hem op grond van artikel 26 heeft bepaald.

  • 3 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld omtrent:

    • a. de criteria voor het verstrekken van de vergoeding;

    • b. de aanvraag van de vergoeding;

    • c. de wijze waarop het bedrag wordt bepaald;

    • d. de vaststelling van de vergoeding;

    • e. de betaling,

    • f. de verrekening met de lening, bedoeld in artikel 16, en

    • g. de verlenging van de termijn van drie jaar, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent het verstrekken van een vergoeding aan de gewezen inburgeringsplichtige die kennis en vaardigheden heeft verworven op een hoger niveau dan is vastgesteld op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a.

§ 2. Gemeentelijk aanbod aan inburgeringsplichtigen

Artikel 19

  • 1 Het college biedt in ieder geval aan:

    • a. een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel

    • b. een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige die geestelijke bedienaar is omtrent welk aanbod bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld.

  • 2 Indien de inburgeringsplichtige daarom verzoekt, kan de inburgeringsvoorziening, de taalkennisvoorziening of de inburgeringscomponent van de gecombineerde voorziening, bedoeld in artikel 20, eerste lid, worden aangeboden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget.

  • 4 Een aanbod aan de inburgeringsplichtige die algemene bijstand of een uitkering op grond van een van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangt, wordt afgestemd op diens mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Het college stemt het aanbod aan de inburgeringsplichtige af op de aard van de arbeid die de inburgeringsplichtige verricht of past de aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening zonodig aan aan de aard van de arbeid die de inburgeringsplichtige gaat verrichten.

  • 5 De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod als bedoeld in het eerste lid, en de criteria die daarbij worden gehanteerd, en

    • b. de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening.

  • 6 Voor de inburgeringsplichtige die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000 maakt maatschappelijke begeleiding onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het persoonlijk inburgeringsbudget.

Artikel 19A

  • 1 De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening voor een inburgeringsplichtige kan vaststellen.

  • 2 Indien de gemeenteraad toepassing heeft gegeven aan het eerste lid:

    • a. kan het college geen inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aanbieden;

    • b. zijn de artikelen 19, 20 en 21 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 19, eerste lid, indien een inburgeringsplichtige als bedoeld in dat lid ten genoegen van het college aannemelijk heeft gemaakt dat hij een opleiding volgt of gaat volgen waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een krachtens artikel 5, eerste lid, onderdeel c, aangewezen diploma, certificaat of ander document, en

    • c. geeft het college, indien de vaststelling betrekking heeft op een oudkomer, daarbij tevens toepassing aan artikel 26.

Artikel 20

  • 1 Een aanbod voor een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 19, vierde lid, die tevens verplicht is om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, wordt uitsluitend gedaan in combinatie met een op grond van de Wet werk en bijstand, dan wel de Wet investeren in jongeren, dan wel een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, vierde lid, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Binnen een gecombineerde voorziening kunnen onderdelen volgtijdelijk worden ingezet.

  • 2 Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van een gecombineerde voorziening als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 21

  • 1 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem aangewezen deskundige, de desbetreffende eigenrisicodrager en de desbetreffende overheidswerkgever werken samen bij de uitvoering van artikel 19, vierde lid, artikel 20, eerste lid, en artikel 22.

  • 2 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de desbetreffende eigenrisicodrager en de desbetreffende overheidswerkgever maken in ieder geval afspraken met betrekking tot de inkoop van een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 20, eerste lid, de wijze waarop die voorziening feitelijk wordt aangeboden en de onderlinge gegevensuitwisseling.

Artikel 22

  • 1 Het college stelt de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening vast, nadat de inburgeringsplichtige een door het college aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening heeft aanvaard.

  • 2 Indien de beschikking, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op een oudkomer, geeft het college daarin tevens toepassing aan artikel 26.

Artikel 23

  • 1 De inburgeringsplichtige verleent medewerking aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening.

  • 2 De inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening is vastgesteld, is een eigen bijdrage verschuldigd van € 270, welk bedrag bij algemene maatregel van bestuur kan worden gewijzigd.

  • 3 De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen.

  • 4 Indien de inburgeringsplichtige, voor wie een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening is vastgesteld, op grond van artikel 27 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt ingeschreven in een andere gemeente, wordt die voorziening voortgezet, tenzij het college van de andere gemeente binnen zes weken na die inschrijving te kennen heeft gegeven dat zij vervalt. In dat geval biedt hij de inburgeringsplichtige een gelijkwaardig inburgeringsalternatief aan.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het inburgeringsalternatief, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 24

  • 1 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager kunnen de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, verrekenen met algemene bijstand of verrekenen met dan wel inhouden op een uitkering op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, vierde lid, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

  • 2 Indien degene die de eigen bijdrage verschuldigd is een uitkering ontvangt op grond van een van de socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, bedoeld in het eerste lid, die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager desgevraagd aan het college het bedrag van die bijdrage.

  • 3 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager zijn niet bevoegd tot verrekening dan wel inhouding voorzover beslag op hun vordering nietig zou zijn.

  • 4 Het college kan de eigen bijdrage bij dwangbevel invorderen.

§ 3. Gemeentelijk aanbod aan vrijwillige inburgeraars

Artikel 24a

  • 2 Indien de vrijwillige inburgeraar daarom verzoekt, kan de inburgeringsvoorziening, de taalkennisvoorziening of de inburgeringscomponent van de gecombineerde voorziening, bedoeld in artikel 24b, eerste lid, worden aangeboden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget.

  • 3 Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin.

  • 4 Een aanbod aan de vrijwillige inburgeraar die algemene bijstand of een uitkering op grond van een van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangt, wordt afgestemd op diens mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Het college stemt het aanbod aan de vrijwillige inburgeraar af op de aard van de arbeid die de vrijwillige inburgeraar verricht of past de aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening zonodig aan aan de aard van de arbeid die de vrijwillige inburgeraar gaat verrichten.

  • 5 De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod als bedoeld in het eerste en tweede lid en de criteria die daarbij worden gehanteerd, en

    • b. de wijze waarop het college met een vrijwillige inburgeraar in overleg treedt om te komen tot een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het persoonlijk inburgeringsbudget.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het aanbod van de inburgeringsvoorziening aan de vrijwillige inburgeraar die geestelijke bedienaar is.

Artikel 24b

  • 1 Een aanbod voor een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan de vrijwillige inburgeraar die algemene bijstand of een uitkering op grond van een van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangt, en die tevens verplicht is om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, wordt uitsluitend gedaan in combinatie met een op grond van de Wet werk en bijstand, dan wel de Wet investeren in jongeren, dan wel een van de bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Binnen een gecombineerde voorziening kunnen onderdelen volgtijdelijk worden ingezet.

  • 2 Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van een gecombineerde voorziening als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 24c

  • 1 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem aangewezen deskundige, de desbetreffende eigenrisicodrager en de desbetreffende overheidswerkgever werken samen bij de uitvoering van de artikelen 24a, derde lid, 24b, eerste lid, en 24d.

  • 2 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de desbetreffende eigenrisicodrager en de desbetreffende overheidswerkgever maken in ieder geval afspraken met betrekking tot de inkoop van een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, de wijze waarop die voorziening feitelijk wordt aangeboden en de onderlinge gegevensuitwisseling.

Artikel 24d

  • 1 Indien de vrijwillige inburgeraar in aanmerking wordt gebracht voor een inburgeringsvoorziening, een taalkennisvoorziening of een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, doet het college de vrijwillige inburgeraar terzake een aanbod als bedoeld in artikel 24a, eerste lid.

  • 2 Indien de vrijwillige inburgeraar het aanbod, bedoeld in het eerste lid, aanvaardt, sluit het college een overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomst.

Artikel 24e

  • 1 De vrijwillige inburgeraar met wie een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening is overeengekomen, is de in artikel 23, tweede lid, bedoelde eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad voor vrijwillige inburgeraars of bepaalde categorieën vrijwillige inburgeraars bij verordening bepalen dat:

    • a. geen eigen bijdrage is verschuldigd, of

    • b. een eigen bijdrage is verschuldigd die lager is dan het bedrag, genoemd in artikel 23, tweede lid.

  • 3 De vrijwillige inburgeraar met wie een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening is overeengekomen en die op last van het college, dan wel een andere instantie als bedoeld in artikel 21, tweede lid, een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, dient te volgen, is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 24f

De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, de eventuele inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar.

Hoofdstuk 6. Handhaving

§ 1. Algemeen

Artikel 25

  • 1 Het college kan de inburgeringsplichtige oproepen om te verschijnen en gegevens te verstrekken om toepassing te geven aan de artikelen 19, 19a, en 26.

  • 2 Het college kan een persoon ten aanzien van wie het op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, oproepen om te verschijnen en gegevens te verstrekken die voor diens inburgeringsplichtigheid van belang zijn.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde gegevens kunnen betrekking hebben op:

    • a. het doel van het verblijf in Nederland;

    • b. verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd;

    • c. het bezit van diploma's, certificaten of andere documenten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, en derde lid;

    • d. het aansluitend op de volledige leerplicht volgen van een opleiding waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c;

    • e. het verrichten van arbeid als geestelijke bedienaar;

    • f. de toepasselijkheid van een verdrag of besluit als bedoeld in artikel 5, tweede lid;

    • g. feiten of omstandigheden die op grond van artikel 5, vierde lid, onderdeel a, kunnen leiden tot gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht;

    • h. de aanwezigheid van een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 6, eerste lid;

    • i. feiten of omstandigheden die op grond van artikel 6, tweede lid, onderdeel a, kunnen leiden tot ontheffing van de inburgeringsplicht.

  • 4 De in het eerste en tweede lid bedoelde persoon geeft gehoor aan de oproep en verleent medewerking aan het onderzoek.

Artikel 26

Het college bepaalt voor de oudkomer de dag waarop de in de artikelen 7, eerste lid, onderdeel b, en 18, eerste lid, bedoelde termijnen aanvangen. De termijnen vangen op dezelfde dag aan.

Artikel 27

Het college stelt de identiteit van de krachtens artikel 25 opgeroepen personen vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 28

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het oproepen van personen krachtens artikel 25.

§ 2. Bestuurlijke boete

Artikel 29

Het college legt een bestuurlijke boete op aan de krachtens artikel 25, eerste of tweede lid, opgeroepen persoon ter zake van overtreding van artikel 25, vierde lid.

Artikel 30

Het college legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige ten aanzien van wie een beschikking als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, of 22, eerste lid, is gegeven, ter zake van overtreding van artikel 23, eerste lid, dan wel van de krachtens artikel 23, derde lid, gestelde regels.

Artikel 31

  • 1 Het college legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de in artikel 7, eerste lid, bedoelde termijn of de op grond van het tweede lid, aanhef en onderdeel a of b, verlengde termijn, het inburgeringsexamen heeft behaald, een bestuurlijke boete op.

  • 2 In afwijking van het eerste lid:

    • a. verlengt het college de in artikel 7, eerste lid, bedoelde termijn, indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft terzake van het niet behalen van het inburgeringsexamen;

    • b. verlengt het college de in artikel 7, eerste lid, bedoelde termijn eenmalig met ten hoogste twee jaar en zes maanden, indien aantoonbaar een alfabetiseringscursus als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt of is gevolgd voor het verstrijken van de eerder bedoelde termijn, of

    • c. verleent het college ontheffing van de inburgeringsplicht, indien het college op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het tweede lid.

Artikel 32

Het college stelt in de boetebeschikking, bedoeld in artikel 31, eerste lid, een nieuwe termijn van ten hoogste twee jaren waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog het inburgeringsexamen moet behalen.

Artikel 33

  • 1 Het college legt de inburgeringsplichtige die binnen de krachtens artikel 32 vastgestelde termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, een bestuurlijke boete op. Artikel 31, tweede en derde lid, en artikel 32 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de krachtens het eerste lid gestelde termijn het inburgeringsexamen nog steeds niet heeft behaald, legt het college iedere twee jaar een bestuurlijke boete op. Artikel 31, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34

De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:

Artikel 35

De gemeenteraad stelt bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

Artikel 37

Het college legt geen bestuurlijke boete op indien voor dezelfde gedraging de bijstand kan worden verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, de inkomensvoorziening kan worden verlaagd op grond van artikel 41 van de Wet investeren in jongeren, dan wel indien voor dezelfde gedraging een boete of maatregel kan of moet worden opgelegd op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, vierde lid, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

Artikel 44

  • 1 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager kunnen de bestuurlijke boete verrekenen met algemene bijstand of verrekenen met dan wel inhouden op een uitkering op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, vierde lid, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

  • 2 Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van een van de socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, bedoeld in het eerste lid, die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager desgevraagd aan het college het bedrag van de boete.

  • 3 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager zijn niet bevoegd tot verrekening dan wel inhouding voorzover beslag op hun vordering nietig zou zijn.

Hoofdstuk 7. Informatiebepalingen

Artikel 47

  • 1 Er is een Informatiesysteem Inburgering, beheerd door Onze Minister. Dit systeem bevat een systematisch geordende verzameling van gegevens die van belang zijn met betrekking tot de inburgering op grond van deze wet.

  • 2 Het Informatiesysteem Inburgering heeft tot doel de verstrekking:

    • a. aan het college, Onze Minister en een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen uitvoerende instanties van gegevens die van belang zijn voor de uitvoering van deze wet en van de Wet participatiebudget, voor zover het betreft inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen;

    • b. aan Onze Minister van gegevens die van belang zijn voor de bekostiging, bedoeld in artikel 52, en met het oog op de evaluatie van bestaand beleid en de voorbereiding van toekomstig beleid;

    • c. aan Onze Minister van Justitie van gegevens die van belang zijn voor de uitvoering van de artikelen 16a, 21 en 34 van de Vreemdelingenwet 2000 en voor de beoordeling van een verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het Informatiesysteem Inburgering. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld met betrekking tot de in het Informatiesysteem Inburgering op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens.

Artikel 48

  • 1 Er is een Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen, beheerd door Onze Minister. Dit bestand bevat persoonsgegevens van vreemdelingen van wie Onze Minister op basis van gegevens, vastgelegd in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en het vestigingsregister, bedoeld in artikel 112 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, en van bij Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berustende gegevens inzake krachtens artikel 5, eerste lid, onderdeel c, en derde lid aangewezen diploma's, certificaten of andere documenten, niet met zekerheid kan vaststellen dat zij niet inburgeringsplichtig zijn.

  • 2 Het doel van het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen is:

    • a. het college, Onze Minister en een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen uitvoerende instanties van zodanige informatie te voorzien dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een vreemdeling ten onrechte als inburgeringsplichtige wordt aangemerkt, en

    • b. het verstrekken aan een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen uitvoerende instanties van gegevens die van belang zijn voor de uitvoering van deze wet;

    • c. het verstrekken aan Onze Minister van informatie met het oog op de evaluatie van bestaand beleid en de voorbereiding van toekomstig beleid.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld met betrekking tot de in het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens.

Artikel 49

Het college, de cursusinstellingen, de exameninstellingen en Onze Minister nemen in de registratie, die zij voor de uitvoering van deze wet aanleggen, het burgerservicenummer van de geregistreerde op.

Artikel 50

  • 1 Bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens kunnen door het college, de cursusinstellingen, de exameninstellingen en Onze Minister worden verwerkt, voorzover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de doelmatige en doeltreffende uitvoering van deze wet.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer. Daarbij wordt in ieder geval geregeld:

    • a. op welke wijze de verwerking, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt;

    • b. op welke wijze door passende technische en organisatorische maatregelen deze gegevens worden beveiligd tegen verlies of onrechtmatige verwerking;

    • c. welke gegevens, aan welke personen of instanties, voor welk doel en op welke wijze kunnen worden verstrekt;

    • d. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de verwerkte persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verzameld of voor zover het verwerken met dat doel verenigbaar is, alsmede hoe daarop wordt toegezien.

Artikel 51

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van beleidsinformatie door de gemeenten, de cursusinstellingen en de exameninstellingen over uitvoering van de in de hoofdstukken 4, 5, paragraaf 2, en 6 bedoelde taken, die niet reeds op grond van artikel 47 of op grond van artikel 5 van de Wet participatiebudget is verstrekt.

Hoofdstuk 8. Financiële bepalingen

Artikel 52

  • 1 Mede ten behoeve van de kosten van voorzieningen als bedoeld in de artikelen 19 en 20, niet zijnde uitvoeringskosten, ontvangt de gemeente op grond van de Wet participatiebudget een uitkering.

  • 2 Ten behoeve van uitvoeringskosten voortvloeiend uit de artikelen 6, eerste lid, 19 tot en met 33, 47 en 51 en ten behoeve van de informatieverstrekking over de inburgeringsplicht ontvangen gemeenten een uitkering uit het gemeentefonds.

Hoofdstuk 10. Wijziging van andere wetten

Artikel 59

[Red: Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.]

Artikel 60

[Red: Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.]

Artikel 61

[Red: Wijzigt de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.]

Hoofdstuk 11. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 63

Deze wet is niet van toepassing op de oudkomer die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt 60 jaar of ouder is.

Artikel 64

  • 3 Zolang het bepaalde bij en krachtens de Wet inburgering nieuwkomers op hem van toepassing is, zijn de artikelen 55, 56 en 62 niet van toepassing ten aanzien van de inburgeringsplichtige, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van deze wet.

Artikel 65

Het college van een gemeente die op 1 januari 2006 beschikt over een voor dit tijdstip opgebouwde reserve aan op grond van de Wet inburgering nieuwkomers verstrekte, maar niet bestede rijksbijdragen, wendt deze aan voor het aanbieden van inburgeringsprogramma's aan anderen dan nieuwkomers overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.

Artikel 66

Het college van een gemeente die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beschikt over een in artikel 65 bedoelde reserve, wendt deze aan voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen overeenkomstig de artikelen 19, eerste lid, en 20.

Artikel 67

Op rijksbijdragen die op grond van de Wet inburgering nieuwkomers zijn verstrekt ten behoeve van tijdvakken voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dat voor het desbetreffende tijdvak gold van toepassing.

Artikel 68

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden regels gesteld met betrekking tot de vergoeding. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de criteria voor het verstrekken van de vergoeding;

    • b. de hoogte van de vergoeding;

    • c. de verantwoording;

    • d. de betaling en de terugvordering.

Artikel 71

Onze Minister zendt binnen vier jaar na inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 73

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit kan worden bepaald dat artikel 65 terugwerkt tot en met 1 januari 2006.