Wet inburgering

[Regeling treedt (deels) in werking per 01-01-2007 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006.]
Geraadpleegd op 09-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-06-2001 en zichtdatum 08-11-2024.
Geldend van 29-03-2014 t/m heden

Wet van 30 november 2006, houdende regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het huidige stelsel van inburgering in de Nederlandse samenleving te herzien door een algemene plicht tot inburgeren voor vreemdelingen en een plicht tot inburgering voor enkele categorieën Nederlanders te introduceren, alsmede het verstrekken van bepaalde verblijfsvergunningen afhankelijk te maken van het behalen van het inburgeringsexamen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • b. inburgeringsplichtige: de persoon die op grond van de artikelen 3, 5 en 6 inburgeringsplichtig is;

    • c. leerplichtige leeftijd: de leeftijd waarop bij verblijf in Nederland sprake is van een verplichting tot inschrijving als bedoeld in artikel 3 van de Leerplichtwet 1969;

    • d. inburgeringsplicht: de verplichting, bedoeld in artikel 7;

    • e. geestelijke bedienaar: de persoon die een geestelijk, godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt bekleedt, arbeid verricht als geestelijk voorganger, godsdienstleraar of zendeling, dan wel ten behoeve van een kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard verricht;

    • f. inburgeringsexamen: het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a;

    • g. burgerservicenummer: het als zodanig overeenkomstig de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer aan een natuurlijke persoon toegekend nummer;

    • h. kwalificatieplicht: de plicht tot inschrijving als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kan de geestelijke bedienaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, nader worden omschreven.

Artikel 2

Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk de nakoming van de voor hem uit deze wet en de daarop berustende bepalingen voortvloeiende rechten en verplichtingen.

Hoofdstuk 2. Inburgeringsplicht

Artikel 3

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het voortduren van de inburgeringsplicht in geval van tijdelijke beëindiging van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden.

  • 4 De inburgeringsplicht, bedoeld in het eerste lid, wordt niet met terugwerkende kracht gevestigd.

Artikel 5

  • 1 In afwijking van artikel 3 is niet inburgeringsplichtig degene die:

    • a. jonger dan 16 jaar is dan wel de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;

    • b. ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;

    • c. beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;

    • d. leerplichtig of kwalificatieplichtig is;

    • e. aansluitend op de leerplicht of kwalificatieplicht een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een krachtens onderdeel c aangewezen diploma, certificaat of ander document.

  • 2 Evenmin is inburgeringsplichtig:

    • a. de persoon die onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland;

    • b. het familielid van de persoon, bedoeld in onderdeel a, dat onderdaan is van een derde staat en dat uit hoofde van richtlijn 2004/38/EG, de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, gerechtigd is Nederland binnen te komen en er te verblijven;

    • c. de vreemdeling die ingevolge de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie of een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft voldaan aan een inburgeringsvereiste om de status van langdurig ingezetene in de zin van richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 16), gewijzigd door richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (PbEU 2011, L 132) te verkrijgen;

    • d. de persoon die anderszins op grond van bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties geen inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 7 kan worden opgelegd.

  • 3 De inburgeringsplichtige die beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document, waaruit blijkt dat hij reeds beschikt over een deel van de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, is vrijgesteld van de verplichting om dat deel van die kennis of vaardigheden te verwerven.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

    • a. verdere gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht;

    • b. het verblijf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 5 Onze Minister kan beleidsregels vaststellen omtrent de toepassing van het tweede lid, onderdeel d.

Artikel 6

  • 1 Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien:

    • a. de inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen;

    • b. hij op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor de inburgeringsplichtige redelijkerwijs niet mogelijk is aan de inburgeringsplicht te voldoen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden voorzien in:

    • a. verdere ontheffing van de inburgeringsplicht, en

    • b. nadere regels omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 7

  • 1 De inburgeringsplichtige verwerft binnen drie jaar mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen en kennis van de Nederlandse samenleving.

  • 2 De inburgeringsplichtige heeft aan de inburgeringsplicht voldaan indien hij:

    • a. het door Onze Minister vastgestelde examen heeft behaald, of

    • b. een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, heeft behaald.

  • 3 Onze Minister verlengt de in het eerste lid bedoelde termijn:

    • a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft terzake van het niet voldoen aan de inburgeringsplicht, of

    • b. eenmalig met ten hoogste twee jaren, indien aantoonbaar een alfabetiseringscursus wordt of is gevolgd voor het verstrijken van die termijn.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. de verdere verlenging van de termijn, bedoeld in het eerste lid, en de toepassing van het derde lid;

    • b. het afnemen van het examen;

    • c. de inhoud en vormgeving van het examen;

    • d. de ter zake van het examen verschuldigde kosten;

    • e. de identificatie van de persoon die aan het examen deelneemt;

    • f. de examencommissie, en

    • g. het diploma.

Hoofdstuk 3. Overheidscertificering

Artikel 9

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de afgifte van een certificaat aan een rechtspersoon of een natuurlijk persoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf werkzaamheden verricht gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen.

  • 2 Onze Minister dan wel een door Onze Minister op grond van artikel 10 aangewezen instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat, bedoeld in het eerste lid, en is tevens bevoegd een afgegeven certificaat in te trekken.

  • 3 Een certificaat wordt afgegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een certificaat kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent:

    • a. de aanvraag en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;

    • b. de gronden waarop en de gevallen waarin de afgifte van een certificaat kan worden geweigerd dan wel een afgegeven certificaat kan worden verlengd of ingetrokken;

    • c. de vergoeding die verschuldigd is in verband met de afgifte van een certificaat en de betaling daarvan.

Artikel 10

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag een instelling aanwijzen die de bevoegdheden, bedoeld in artikel 9, tweede lid, uitoefent.

  • 2 Aan een aanwijzing krachtens het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Een krachtens dit artikel aangewezen instelling verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden voor:

    • a. de gronden waarop de in het eerste lid bedoelde aanwijzing kan worden gegeven, ingetrokken dan wel gewijzigd;

    • b. het opstellen van een verslag van werkzaamheden ten behoeve van Onze Minister;

    • c. het toezicht op de instelling, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11

  • 1 Onze Minister kan de krachtens artikel 10 aangewezen instelling aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van haar taken. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen.

  • 2 De krachtens artikel 10 aangewezen instelling is gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, te handelen.

Artikel 12

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de krachtens artikel 10 aangewezen instelling zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 2 De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de krachtens artikel 10 aangewezen instelling in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog haar taak naar behoren uit te voeren.

  • 3 Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 5. Sociale lening

Artikel 16

  • 1 Onze Minister verstrekt op aanvraag een lening aan de inburgeringsplichtige indien is voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels omtrent de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de lening wordt verstrekt en omtrent het volgen bij een cursusinstelling van een cursus die opleidt tot het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c.

  • 2 Het bedrag van de lening wordt betaald aan de door de inburgeringsplichtige aangewezen cursusinstelling en exameninstelling.

  • 3 De inburgeringsplichtige of gewezen inburgeringsplichtige betaalt de lening vermeerderd met de volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekende rente terug.

  • 4 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld omtrent:

    • a. de hoogte van de lening;

    • b. de betaling en de terugbetaling van de lening, en

    • c. kwijtschelding.

  • 5 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent het verstrekken van een lening aan anderen dan inburgeringsplichtigen.

Artikel 17

  • 1 De terugbetalingsperiode vangt aan zes maanden nadat de termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, is verstreken of, indien eerder aan de inburgeringsplicht is voldaan, zes maanden nadat aan de inburgeringsplicht is voldaan. Indien die termijn met toepassing van artikel 7, derde lid, of van de bij of krachtens artikel 7, vierde lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels is verlengd, vangt de terugbetalingsperiode aan zes maanden nadat die termijn is verstreken.

  • 2 Onze Minister kan het terug te betalen bedrag invorderen bij dwangbevel.

  • 3 Indien de lening wordt kwijtgescholden, gaat de over het kwijtgescholden bedrag opgebouwde rente op het tijdstip van kwijtschelding teniet.

Hoofdstuk 6. Bestuurlijke boete

Artikel 31

  • 1 Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die niet binnen de in artikel 7, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7, derde lid, of van de krachtens artikel 7, vierde lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, aan de inburgeringsplicht heeft voldaan.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, legt Onze Minister geen boete op, indien bij of krachtens artikel 18 van de Vreemdelingenwet 2000 de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt afgewezen dan wel bij of krachtens artikel 19 van die wet de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingetrokken.

Artikel 32

Onze Minister stelt in de boetebeschikking, bedoeld in artikel 31, eerste lid, een nieuwe termijn van ten hoogste twee jaren waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog aan de inburgeringsplicht moet voldoen.

Artikel 33

  • 1 Onze Minister legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de krachtens artikel 32 vastgestelde termijn aan de inburgeringsplicht heeft voldaan, een bestuurlijke boete op. Artikel 32 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de krachtens artikel 32 gestelde termijn niet voldoet aan de inburgeringsplicht, legt Onze Minister iedere twee jaar een bestuurlijke boete op.

Artikel 34

De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:

  • a. € 1250 voor het niet naleven van artikel 7, eerste lid;

  • b. € 1250 voor het niet voldoen aan de inburgeringsplicht binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 gestelde termijnen.

Hoofdstuk 7. Informatiebepalingen

Artikel 47

  • 1 Er is een Informatiesysteem Inburgering, beheerd door Onze Minister. Dit systeem bevat een systematisch geordende verzameling van gegevens die van belang zijn met betrekking tot de inburgering op grond van deze wet.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het Informatiesysteem Inburgering. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld met betrekking tot de in het Informatiesysteem Inburgering op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens.

Artikel 49

Onze Minister en een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen instanties nemen in de registratie, die zij voor de uitvoering van deze wet aanleggen, het burgerservicenummer van de geregistreerde op.

Artikel 50

  • 1 Bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens kunnen door Onze Minister en een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen instanties worden verwerkt, voorzover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de doelmatige en doeltreffende uitvoering van deze wet.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer. Daarbij wordt in ieder geval geregeld:

    • a. op welke wijze de verwerking, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt;

    • b. op welke wijze door passende technische en organisatorische maatregelen deze gegevens worden beveiligd tegen verlies of onrechtmatige verwerking;

    • c. welke gegevens, aan welke personen of instanties, voor welk doel en op welke wijze kunnen worden verstrekt;

    • d. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de verwerkte persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verzameld of voor zover het verwerken met dat doel verenigbaar is, alsmede hoe daarop wordt toegezien.

Hoofdstuk 10. Wijziging van andere wetten

Artikel 59

[Red: Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.]

Artikel 60

[Red: Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.]

Artikel 61

[Red: Wijzigt de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.]

Hoofdstuk 11. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 67

Op rijksbijdragen die op grond van de Wet inburgering nieuwkomers zijn verstrekt ten behoeve van tijdvakken voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dat voor het desbetreffende tijdvak gold van toepassing.

Artikel 71

Onze Minister zendt binnen vier jaar na inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 73

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit kan worden bepaald dat artikel 65 terugwerkt tot en met 1 januari 2006.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 30 november 2006

Beatrix

DeMinistervoorVreemdelingenzaken en Integratie

,

M. C. F. Verdonk

Uitgegeven de zevende december 2006

De Minister van Justitie

E. M. H. Hirsch Ballin