Wet inburgering

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 18-01-2007 en zichtdatum 01-10-2013.
Geldend van 01-01-2007 t/m 31-07-2007

Wet van 30 november 2006, houdende regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het huidige stelsel van inburgering in de Nederlandse samenleving te herzien door een algemene plicht tot inburgeren voor vreemdelingen en een plicht tot inburgering voor enkele categorieën Nederlanders te introduceren, alsmede het verstrekken van bepaalde verblijfsvergunningen afhankelijk te maken van het behalen van het inburgeringsexamen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kan de geestelijke bedienaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, nader worden omschreven.

Artikel 2

Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk de nakoming van de voor hem uit deze wet en de daarop berustende bepalingen voortvloeiende rechten en verplichtingen.

Hoofdstuk 2. Inburgeringsplicht

Artikel 3

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het voortduren van de inburgeringsplicht in geval van tijdelijke beëindiging van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden.

Artikel 4

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën Nederlanders worden aangewezen die eveneens inburgeringsplichtig zijn. Bij die algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld, waarbij ten gunste van deze Nederlanders kan worden afgeweken van deze wet.

  • 2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de voordracht niet wordt gedaan.

  • 3 Na plaatsing in het Staatsblad van een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur, dan wel nadat een der kamers der Staten-Generaal de wens te kennen heeft gegeven dat de voordracht, bedoeld in het tweede lid niet wordt gedaan, wordt een voorstel van wet tot wijziging van deze wet zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend.

Artikel 5

  • 1 In afwijking van de artikelen 3 en 4 is niet inburgeringsplichtig degene die:

    • a. jonger dan 16 jaar is dan wel 65 jaar of ouder is;

    • b. ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;

    • c. beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;

    • d. volledig leerplichtig is;

    • e. aansluitend op de volledige leerplicht een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een krachtens onderdeel c aangewezen diploma, certificaat of ander document;

    • f. heeft aangetoond te beschikken over voldoende mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en evidente kennis van de Nederlandse samenleving.

  • 2 Evenmin is inburgeringsplichtig:

    • a. de vreemdeling die onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland;

    • b. de Nederlander die door de uitoefening van het recht van Unieburgers op vrij verkeer binnen de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte inburgeringsplichtig zou zijn geworden;

    • c. het familielid van de persoon, bedoeld in de onderdelen a en b, dat onderdaan is van een derde staat en dat uit hoofde van richtlijn 2004/38/EG, de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, gerechtigd is Nederland binnen te komen en er te verblijven;

    • d. de vreemdeling die ingevolge de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft voldaan aan een inburgeringsvereiste om de status van langdurig ingezetene in de zin van richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 16) te verkrijgen;

    • e. de persoon die anderszins op grond van bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties geen inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 7 kan worden opgelegd.

  • 3 De inburgeringsplichtige die beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document, waaruit blijkt dat hij reeds beschikt over een deel van de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, is vrijgesteld van de verplichting om dat deel van die kennis of vaardigheden te verwerven en het betreffende deel van het inburgeringsexamen te behalen.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

    • a. verdere gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht;

    • b. het verblijf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en

    • c. de toepassing van het eerste lid, onderdeel f.

  • 5 Onze Minister kan beleidsregels vaststellen omtrent de toepassing van het tweede lid, onderdeel e.

Artikel 6

  • 1 Het college ontheft de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien die inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden voorzien in:

    • a. verdere ontheffing van de inburgeringsplicht, en

    • b. nadere regels omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 7

  • 1 De inburgeringsplichtige verwerft mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving. Hij draagt er zorg voor dat hij het inburgeringsexamen behaalt:

    • a. binnen drieënhalf jaar, indien hij het op grond van artikel 16 van de Vreemdelingenwet 2000 vastgestelde basisexamen inburgering heeft behaald;

    • b. in de overige gevallen binnen vijf jaar, welke termijn voor de oudkomer niet aanvangt dan nadat het college zulks ten aanzien van hem op grond van artikel 26 heeft bepaald.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. het niveau van de kennis en vaardigheden, bedoeld in het eerste lid, waarbij voor verschillende categorieën inburgeringsplichtigen verschillende niveaus kunnen worden vastgesteld;

    • b. de verlenging van de termijnen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8

De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Hoofdstuk 3. Overheidscertificering

Artikel 9

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de afgifte van een certificaat aan een rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf werkzaamheden verricht gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen.

  • 2 Onze Minister dan wel een door Onze Minister op grond van artikel 10 aangewezen instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat, bedoeld in het eerste lid, en is tevens bevoegd een afgegeven certificaat in te trekken.

  • 3 Een certificaat wordt afgegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een certificaat kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent:

    • a. de aanvraag en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;

    • b. de gronden waarop en de gevallen waarin de afgifte van een certificaat kan worden geweigerd dan wel een afgegeven certificaat kan worden verlengd of ingetrokken;

    • c. de vergoeding die verschuldigd is in verband met de afgifte van een certificaat en de betaling daarvan.

Artikel 10

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag een instelling aanwijzen die de bevoegdheden, bedoeld in artikel 9, tweede lid, uitoefent.

  • 2 Aan een aanwijzing krachtens het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Een krachtens dit artikel aangewezen instelling verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden voor:

    • a. de gronden waarop de in het eerste lid bedoelde aanwijzing kan worden gegeven, ingetrokken dan wel gewijzigd;

    • b. het opstellen van een verslag van werkzaamheden ten behoeve van Onze Minister;

    • c. het toezicht op de instelling, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11

  • 1 Onze Minister kan de krachtens artikel 10 aangewezen instelling aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van haar taken. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen.

  • 2 De krachtens artikel 10 aangewezen instelling is gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, te handelen.

Artikel 12

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de krachtens artikel 10 aangewezen instelling zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 2 De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de krachtens artikel 10 aangewezen instelling in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog haar taak naar behoren uit te voeren.

  • 3 Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 4. Inburgeringsexamen

Artikel 13

  • 1 Onze Minister stelt het inburgeringsexamen vast.

  • 2 Het inburgeringsexamen omvat een onderzoek naar de kennis en vaardigheden die de inburgeringsplichtige ingevolge artikel 7 moet hebben verworven.

  • 3 Het inburgeringsexamen bestaat uit een centraal deel en een praktijkdeel.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het inburgeringsexamen. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent:

    • a. de terzake van het inburgeringsexamen verschuldigde kosten;

    • b. de identificatie van de persoon die aan het inburgeringsexamen deelneemt;

    • c. de inhoud van het inburgeringsexamen;

    • d. de examencommissie;

    • e. het beroep tegen de uitslag van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen, en

    • f. het diploma.

Artikel 14

  • 1 Het inburgeringsexamen is behaald, indien:

    • a. alle daartoe behorende examens met goed gevolg zijn afgelegd, of

    • b. ingeval van gedeeltelijke vrijstelling, de overige daartoe behorende examens met goed gevolg zijn afgelegd.

  • 2 Ten bewijze dat het inburgeringsexamen is behaald, wordt een diploma uitgereikt.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister wordt het model van het diploma vastgesteld.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de geldigheidsduur van de uitslagen van de tot het inburgeringsexamen behorende examens.

Artikel 15

  • 1 Het praktijkdeel van het inburgeringsexamen wordt afgenomen door de IB-Groep en de door een door Onze Minister aan te wijzen instantie aangewezen exameninstellingen.

  • 2 De IB-Groep neemt het centrale deel van het inburgeringsexamen af.

  • 3 Aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

    • a. de eisen waaraan de exameninstelling moet voldoen;

    • b. de aanvraag en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;

    • c. de gronden waarop aanwijzing kan worden geweigerd, geschorst en ingetrokken;

    • d. de terzake van de aanwijzing verschuldigde kosten en de betaling daarvan, en

    • e. de door de exameninstelling aan Onze Minister, aan gemeenten en aan anderen die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet te verstrekken gegevens.

  • 5 In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vierde lid, kan worden bepaald dat het praktijkdeel van het inburgeringsexamen of een onderdeel daarvan, in afwijking van het eerste lid, wordt afgenomen door een bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aangewezen exameninstelling, indien de kandidaat een geestelijk bedienaar is.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het toezicht op de exameninstellingen door een onafhankelijke instantie.

Hoofdstuk 5. Faciliteiten

§ 1. Algemeen

Artikel 16

  • 1 De IB-Groep verstrekt op aanvraag een lening aan de inburgeringsplichtige indien is voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels omtrent de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de lening wordt verstrekt.

  • 2 Het bedrag van de lening wordt betaald aan de door de inburgeringsplichtige aangewezen cursusinstelling en exameninstelling.

  • 3 De inburgeringsplichtige of gewezen inburgeringsplichtige betaalt de lening vermeerderd met de volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekende rente terug.

  • 4 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld omtrent:

    • a. de hoogte van de lening;

    • b. de betaling en de terugbetaling van de lening, en

    • c. kwijtschelding.

  • 5 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent het verstrekken van een lening aan een inburgeringsplichtige ten behoeve van het verwerven van kennis en vaardigheden op een hoger niveau dan is vastgesteld op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a.

Artikel 17

  • 1 De terugbetalingsperiode vangt niet eerder aan dan zes maanden nadat drie jaar zijn verstreken sedert de verstrekking van de lening of, indien dat eerder is, zes maanden nadat het inburgeringsexamen is behaald.

  • 2 De IB-Groep kan het terug te betalen bedrag invorderen bij dwangbevel.

  • 3 Indien de lening wordt kwijtgescholden, gaat de over het kwijtgescholden bedrag opgebouwde rente op het tijdstip van kwijtschelding teniet.

Artikel 18

  • 1 Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels verstrekt de IB-Groep een vergoeding aan de gewezen inburgeringsplichtige die binnen drie jaar het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 2 Voor de oudkomer vangt de termijn, bedoeld in het eerste lid, niet aan, dan nadat het college zulks ten aanzien van hem op grond van artikel 26 heeft bepaald.

  • 3 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld omtrent:

    • a. de criteria voor het verstrekken van de vergoeding;

    • b. de aanvraag van de vergoeding;

    • c. de wijze waarop het bedrag wordt bepaald;

    • d. de vaststelling van de vergoeding;

    • e. de betaling,

    • f. de verrekening met de lening, bedoeld in artikel 16, en

    • g. de verlenging van de termijn van drie jaar, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent het verstrekken van een vergoeding aan de gewezen inburgeringsplichtige die kennis en vaardigheden heeft verworven op een hoger niveau dan is vastgesteld op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a.

§ 2. Gemeentelijk aanbod aan bijzondere groepen

Artikel 19

  • 1 Het college kan een inburgeringsvoorziening aanbieden aan de inburgeringsplichtige die:

    • a. algemene bijstand of een uitkering op grond van een van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangt, of

    • b. oudkomer is, en zelf geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid, algemene bijstand of uitkering geniet.

  • 2 Het college biedt in ieder geval een inburgeringsvoorziening aan aan de inburgeringsplichtige die:

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het aanbod van de inburgeringsvoorziening aan de geestelijke bedienaar.

  • 3 Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van het examen.

  • 4 Een aanbod wordt niet gedaan aan de inburgeringsplichtige, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

  • 5 De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan de inburgeringsplichtigen, bedoeld in het eerste lid, en de criteria die daarbij worden gehanteerd, en

    • b. de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van de inburgeringsvoorziening.

  • 6 Voor de inburgeringsplichtige die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000 maakt maatschappelijke begeleiding onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening.

Artikel 20

  • 1 Een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, die tevens verplicht is om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, wordt uitsluitend gedaan in combinatie met een op grond van de Wet werk en bijstand, dan wel een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Binnen een gecombineerde voorziening kunnen onderdelen volgtijdelijk worden ingezet.

  • 2 Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van een gecombineerde voorziening als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 21

  • 2 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de desbetreffende eigenrisicodrager en de desbetreffende overheidswerkgever maken in ieder geval afspraken met betrekking tot de inkoop van een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 20, eerste lid, de wijze waarop die voorziening feitelijk wordt aangeboden en de onderlinge gegevensuitwisseling.

Artikel 22

  • 1 Het college stelt de inburgeringsvoorziening vast, nadat de inburgeringsplichtige een door het college aangeboden inburgeringsvoorziening heeft aanvaard.

  • 2 Indien de beschikking, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op een oudkomer, geeft het college daarin tevens toepassing aan artikel 26.

Artikel 23

  • 1 De inburgeringsplichtige verleent medewerking aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening.

  • 2 De inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, is een eigen bijdrage verschuldigd van € 270, welk bedrag bij algemene maatregel van bestuur kan worden gewijzigd.

  • 3 De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen.

  • 4 Indien de inburgeringsplichtige, voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, op grond van artikel 27 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt ingeschreven in een andere gemeente, wordt de inburgeringsvoorziening voortgezet, tenzij het college van de andere gemeente binnen zes weken na die inschrijving te kennen heeft gegeven dat de inburgeringsvoorziening vervalt. In dat geval biedt hij de inburgeringsplichtige een gelijkwaardig inburgeringsalternatief aan.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het inburgeringsalternatief, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 24

  • 1 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager kunnen de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, verrekenen met algemene bijstand of verrekenen met dan wel inhouden op een uitkering op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

  • 2 Indien degene die de eigen bijdrage verschuldigd is een uitkering ontvangt op grond van een van de socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, bedoeld in het eerste lid, die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager desgevraagd aan het college het bedrag van die bijdrage.

  • 3 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager zijn niet bevoegd tot verrekening dan wel inhouding voorzover beslag op hun vordering nietig zou zijn.

  • 4 Het college kan de eigen bijdrage bij dwangbevel invorderen.

Hoofdstuk 6. Handhaving

§ 1. Algemeen

Artikel 25

  • 1 Het college kan de inburgeringsplichtige oproepen om te verschijnen en gegevens te verstrekken om toepassing te geven aan de artikelen 19 en 26.

  • 2 Het college kan een persoon ten aanzien van wie het op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, oproepen om te verschijnen en gegevens te verstrekken die voor diens inburgeringsplichtigheid van belang zijn.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde gegevens kunnen betrekking hebben op:

    • a. het doel van het verblijf in Nederland;

    • b. verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd;

    • c. het bezit van diploma's, certificaten of andere documenten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, en derde lid;

    • d. het aansluitend op de volledige leerplicht volgen van een opleiding waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c;

    • e. het verrichten van arbeid als geestelijke bedienaar;

    • f. de toepasselijkheid van een verdrag of besluit als bedoeld in artikel 5, tweede lid;

    • g. feiten of omstandigheden die op grond van artikel 5, vierde lid, onderdeel a, kunnen leiden tot gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht;

    • h. de aanwezigheid van een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 6, eerste lid;

    • i. feiten of omstandigheden die op grond van artikel 6, tweede lid, onderdeel a, kunnen leiden tot ontheffing van de inburgeringsplicht;

    • j. de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4, genoemde feiten of omstandigheden die voor de inburgeringsplicht van de in die algemene maatregel van bestuur genoemde categorieën Nederlanders van belang zijn.

  • 4 De in het eerste en tweede lid bedoelde persoon geeft gehoor aan de oproep en verleent medewerking aan het onderzoek.

Artikel 26

Het college bepaalt voor de oudkomer de dag waarop de in de artikelen 7, eerste lid, onderdeel b, en 18, eerste lid, bedoelde termijnen aanvangen. De termijnen vangen op dezelfde dag aan.

Artikel 27

Het college stelt de identiteit van de krachtens artikel 25 opgeroepen personen vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 28

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het oproepen van personen krachtens artikel 25.

§ 2. Bestuurlijke boete

Artikel 29

Het college legt een bestuurlijke boete op indien de krachtens artikel 25, eerste of tweede lid, opgeroepen persoon handelt in strijd met artikel 25, vierde lid.

Artikel 30

Het college legt een bestuurlijke boete op indien de inburgeringsplichtige ten aanzien van wie een beschikking als bedoeld in artikel 22, eerste lid, is gegeven, handelt in strijd met artikel 23, eerste lid, dan wel met de krachtens artikel 23, derde lid, gestelde regels.

Artikel 31

  • 1 Het college legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de in artikel 7, eerste lid, bedoelde termijn of de op grond van het tweede lid, aanhef en onderdeel a, verlengde termijn, het inburgeringsexamen heeft behaald, een bestuurlijke boete op.

  • 2 In afwijking van het eerste lid:

    • a. verlengt het college de in artikel 7, eerste lid, bedoelde termijn, indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft terzake van het niet behalen van het inburgeringsexamen, of

    • b. verleent het college ontheffing van de inburgeringsplicht, indien het college op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het tweede lid.

Artikel 32

Het college stelt in de boetebeschikking, bedoeld in artikel 31, eerste lid, een nieuwe termijn van ten hoogste twee jaren waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog het inburgeringsexamen moet behalen.

Artikel 33

  • 1 Het college legt de inburgeringsplichtige die binnen de krachtens artikel 32 vastgestelde termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, een bestuurlijke boete op. Artikel 31, tweede en derde lid, en artikel 32 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de krachtens het eerste lid gestelde termijn het inburgeringsexamen nog steeds niet heeft behaald, legt het college iedere twee jaar een bestuurlijke boete op. Artikel 31, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34

De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:

Artikel 35

De gemeenteraad stelt bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

Artikel 36

  • 1 Degene die wordt verhoord met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen af te leggen.

  • 2 Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.

Artikel 37

Het college legt geen bestuurlijke boete op indien voor dezelfde gedraging de bijstand kan worden verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, dan wel indien voor dezelfde gedraging een boete of maatregel kan of moet worden opgelegd op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

Artikel 38

  • 1 Het college legt geen bestuurlijke boete op voorzover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

  • 2 Het college stemt de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het college houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

Artikel 39

  • 1 De bestuurlijke boete wordt bij beschikking opgelegd.

  • 2 De beschikking vermeldt in ieder geval:

    • a. de naam van de overtreder;

    • b. het bedrag van de boete;

    • c. het feit ter zake waarvan de boete wordt opgelegd alsmede het overtreden wettelijke voorschrift;

    • d. de termijn waarbinnen de boete moet worden betaald.

Artikel 40

  • 1 Het college stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

  • 2 Het college draagt zorg voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.

Artikel 41

  • 1 Het college maakt van de in de artikelen 30, 31 en 33 bedoelde overtredingen binnen vier weken een rapport op. Dit rapport is gedagtekend en vermeldt:

    • a. de naam van de overtreder;

    • b. de overtreding;

    • c. het overtreden voorschrift;

    • d. de hoogte van de op de overtreding ten hoogste gestelde boete.

  • 2 Het college beslist binnen dertien weken na de dagtekening van het in het eerste lid bedoelde rapport omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete.

  • 3 Mandaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt niet verleend aan degene die van de overtreding een rapport opgemaakt heeft.

Artikel 42

  • 2 Het in artikel 41 bedoelde rapport wordt bij de uitnodiging daartoe aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.

  • 3 Het college zorgt voorts voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.

  • 4 Indien het college nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat voor de overtreding geen boete zal worden opgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

Artikel 43

  • 1 Het college legt geen boete op indien de overtreder is overleden.

  • 2 Een bestuurlijke boete vervalt indien zij op het tijdstip van het overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is. Een onherroepelijke bestuurlijke boete vervalt voorzover zij op dat tijdstip nog niet is betaald.

  • 3 Het college legt geen bestuurlijke boete op:

    • a. indien aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd.

    • b. voorzover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.

  • 4 De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in de artikelen 30, 31 en 33 vervalt vijf jaren nadat de overtreding is begaan.

  • 5 De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in artikel 29 vervalt twee jaren nadat de overtreding is begaan.

  • 6 Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

Artikel 44

  • 1 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager kunnen de bestuurlijke boete verrekenen met algemene bijstand of verrekenen met dan wel inhouden op een uitkering op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

  • 2 Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van een van de socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, bedoeld in het eerste lid, die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager desgevraagd aan het college het bedrag van de boete.

  • 3 Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager zijn niet bevoegd tot verrekening dan wel inhouding voorzover beslag op hun vordering nietig zou zijn.

Artikel 45

  • 1 Indien de boete niet is betaald binnen de op grond van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, gestelde termijn, wordt de overtreder schriftelijk aangemaand binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, te betalen.

  • 2 Bij gebreke van betaling kan het college de boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel invorderen.

  • 3 De bevoegdheid tot invordering vervalt binnen vijf jaren nadat de beschikking inzake oplegging van de boete onherroepelijk is geworden.

Artikel 46

  • 2 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de gemeente. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de gemeente kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

  • 3 De boete komt ten goede aan de gemeente.

Hoofdstuk 7. Informatiebepalingen

Artikel 47

  • 1 Er is een Informatiesysteem Inburgering, beheerd door de IB-Groep. Dit systeem bevat een systematisch geordende verzameling van gegevens die van belang zijn met betrekking tot de inburgering op grond van deze wet.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het Informatiesysteem Inburgering. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld met betrekking tot de in het Informatiesysteem Inburgering op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens.

Artikel 48

  • 2 Het doel van het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen is:

    • a. het college, de IB-Groep en een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen uitvoerende instanties van zodanige informatie te voorzien dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een persoon ten onrechte als inburgeringsplichtige wordt aangemerkt, en

    • b. het verstrekken aan een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen uitvoerende instanties van gegevens die van belang zijn voor de uitvoering van deze wet;

    • c. het verstrekken aan Onze Minister van informatie met het oog op de evaluatie van bestaand beleid en de voorbereiding van toekomstig beleid.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld met betrekking tot de in het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens.

Artikel 49

Het college, de cursusinstellingen, de exameninstellingen en de IB-Groep nemen in de registratie, die zij voor de uitvoering van deze wet aanleggen, het sociaal-fiscaalnummer van de geregistreerde op.

Artikel 50

  • 1 Bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens kunnen door het college, de cursusinstellingen, de exameninstellingen en de IB-Groep worden verwerkt, voorzover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de doelmatige en doeltreffende uitvoering van deze wet.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer. Daarbij wordt in ieder geval geregeld:

    • a. op welke wijze de verwerking, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt;

    • b. op welke wijze door passende technische en organisatorische maatregelen deze gegevens worden beveiligd tegen verlies of onrechtmatige verwerking;

    • c. welke gegevens, aan welke personen of instanties, voor welk doel en op welke wijze kunnen worden verstrekt;

    • d. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de verwerkte persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verzameld of voor zover het verwerken met dat doel verenigbaar is, alsmede hoe daarop wordt toegezien.

Artikel 51

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van beleidsinformatie door de gemeenten, de cursusinstellingen en de exameninstellingen over uitvoering van de in de hoofdstukken 4, 5, paragraaf 2, en 6 bedoelde taken, die niet reeds op grond van de artikelen 47 of 52 of op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank is verstrekt.

Hoofdstuk 8. Financiële bepalingen

Artikel 52

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de rijksbijdrage. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de wijze waarop het bedrag wordt bepaald;

    • b. de aanvraag tot verlening;

    • c. de verantwoording, en

    • d. de verlening van voorschotten, de betaling en de verrekening.

Hoofdstuk 10. Wijziging van andere wetten

Artikel 59

[Red: Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.]

Artikel 60

[Red: Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.]

Artikel 61

[Red: Wijzigt de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.]

Hoofdstuk 11. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 63

Deze wet is niet van toepassing op de oudkomer die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt 60 jaar of ouder is.

Artikel 64

  • 3 Zolang het bepaalde bij en krachtens de Wet inburgering nieuwkomers op hem van toepassing is, zijn de artikelen 55, 56 en 62 niet van toepassing ten aanzien van de inburgeringsplichtige, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van deze wet.

Artikel 65

Het college van een gemeente die op 1 januari 2006 beschikt over een voor dit tijdstip opgebouwde reserve aan op grond van de Wet inburgering nieuwkomers verstrekte, maar niet bestede rijksbijdragen, wendt deze aan voor het aanbieden van inburgeringsprogramma's aan anderen dan nieuwkomers overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.

Artikel 66

Het college van een gemeente die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beschikt over een in artikel 65 bedoelde reserve, wendt deze aan voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen overeenkomstig de artikelen 19, eerste lid, en 20.

Artikel 67

Op rijksbijdragen die op grond van de Wet inburgering nieuwkomers zijn verstrekt ten behoeve van tijdvakken voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dat voor het desbetreffende tijdvak gold van toepassing.

Artikel 68

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden regels gesteld met betrekking tot de vergoeding. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de criteria voor het verstrekken van de vergoeding;

    • b. de hoogte van de vergoeding;

    • c. de verantwoording;

    • d. de betaling en de terugvordering.

Artikel 71

Onze Minister zendt binnen vier jaar na inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 73

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit kan worden bepaald dat artikel 65 terugwerkt tot en met 1 januari 2006.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 30 november 2006

Beatrix

DeMinistervoorVreemdelingenzaken en Integratie

,

M. C. F. Verdonk

Uitgegeven de zevende december 2006

De Minister van Justitie

E. M. H. Hirsch Ballin