Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 14-02-2007 en zichtdatum 14-02-2007.
Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2008

Wet van 20 november 2006, houdende invoering van de Wet op het financieel toezicht en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de invoering te regelen van de Wet op het financieel toezicht en in verband daarmee de wetgeving aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Overgangsmaatregelen

Afdeling 2. Algemene bepalingen

§ 2.1. Toezichtkosten

Artikel 2

De kosten van werkzaamheden die de toezichthouder op grond van artikel 1:40 van de Wet op het financieel toezicht in rekening brengt, kunnen mede betrekking hebben op de werkzaamheden die hij heeft verricht in verband met de uitvoering van zijn taak op grond van de Wet financiële dienstverlening, de Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in effectenuitgevende instellingen, de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993. Onder toepassing van de bedragen die direct voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht golden op grond van de in de vorige volzin bedoelde wetten, brengt de toezichthouder de hier bedoelde kosten in rekening bij de ondernemingen ten aanzien waarvan die werkzaamheden zijn verricht, voorzover deze kosten niet ten laste komen van de Rijksbegroting.

§ 2.2. Register

Artikel 4

§ 2.3. Toezicht en handhaving

Artikel 6

Een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete die is opgelegd terzake van overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens de Wet financiële dienstverlening, de Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in effectenuitgevende instellingen, de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht aangemerkt als een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:79 onderscheidenlijk 1:80 van laatstgenoemde wet.

Artikel 7

  • 2 Op het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid blijft het recht van toepassing dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 8

  • 2 Op de openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, blijft het recht van toepassing dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 10

  • 2 Op de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, blijft het recht van toepassing dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 11

Een besluit op grond van de Wet financiële dienstverlening, de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 tot aanzegging dat vanaf een bepaald tijdstip alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een financiële onderneming hun bevoegdheden slechts mogen uitoefenen na goedkeuring van een of meer door de toezichthouder aangewezen personen en met inachtneming van de opdrachten van deze personen, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:76 van laatstgenoemde wet.

Artikel 12

  • 2 Op de curator, bedoeld in het eerste lid, blijft het recht van toepassing dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht.

§ 2.4. Geheimhoudingsplicht en publicatiemogelijkheden

Artikel 14

De toezichthouder kan vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht een openbare waarschuwing uitvaardigen, indien nodig onder vermelding van de overwegingen die tot die waarschuwing hebben geleid, terzake van de feiten, bedoeld in de artikelen 85 van de Wet financiële dienstverlening, 33n van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, 48n van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, 90n van de Wet toezicht kredietwezen 1992, 93n van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en 188n van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, voorzover deze feiten tevens een overtreding van de Wet op het financieel toezicht opleveren.

§ 2.5. Bijzondere maatregelen

Artikel 15

Op een voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht afgegeven verklaring door een rechtbank, inhoudende de instelling van de noodregeling, bedoeld in hoofdstuk X van de Wet toezicht kredietwezen 1992, hoofdstuk 8 van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf of hoofdstuk IX van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, blijft het voor dat tijdstip geldende recht van toepassing.

Artikel 16

Op de afhandeling van een noodregeling of een faillietverklaring van een kredietinstelling of verzekeraar die is vastgesteld onderscheidenlijk uitgesproken voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht, blijft het op het tijdstip van de vaststelling van de noodregeling onderscheidenlijk het uitspreken van de faillietverklaring geldende recht van toepassing.

Artikel 17

Een schadeverzekeraar of levensverzekeraar die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht ingevolge de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf verplicht is tot afwikkeling van het betrokken gedeelte van zijn bedrijf is gedurende de afwikkeling onderworpen aan de bepalingen van de Wet op het financieel toezicht.

§ 2.6. Toetsing van betrouwbaarheid en deskundigheid

Artikel 18

Indien de toezichthouder de betrouwbaarheid heeft vastgesteld van een persoon die het dagelijks beleid van een financiële onderneming bepaalt of mede bepaalt of van een persoon die onderdeel is van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een financiële onderneming voor de toepassing van de Wet financiële dienstverlening, de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht de betrouwbaarheid van die persoon geacht buiten twijfel te staan voor de toepassing van laatstgenoemde wet.

Artikel 19

Indien de deskundigheid van een persoon die het dagelijks beleid van een financiële onderneming bepaalt of van een persoon die onderdeel uitmaakt van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen een financiële onderneming als voldoende is aangemerkt voor de toepassing van de Wet financiële dienstverlening, de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht die persoon geacht deskundig te zijn in de zin van overeenkomstige bepalingen in laatstgenoemde wet.

§ 2.7. Beleggerscompensatie- en depositogarantiestelsel

Artikel 20

Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht de betalingsonmacht van een financiële onderneming is vastgesteld ingevolge het op grond van het op 21 september 1998 en 23 mei 2003 door de Nederlandsche Bank en een aantal representatieve organisaties overeengekomen beleggerscompensatiestelsel, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 29 januari 2004, of op grond van de Collectieve Garantieregeling van kredietinstellingen voor Terugbetaalbare Gelden en Beleggingen van 17 september 1998, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 29 januari 2004, blijft op de afwikkeling van vorderingen op die financiële onderneming dat stelsel, onderscheidenlijk die regeling, van toepassing.

Afdeling 3. Wet financiële dienstverlening

§ 3.1. Vergunningen

Artikel 23

Artikel 24

§ 3.2. Ontheffingen

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 27

Andere dan de in artikel 26 bedoelde ontheffingen die zijn verleend op grond van de Wet financiële dienstverlening gelden vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht als ontheffingen van corresponderende vereisten in laatstgenoemde wet voor een periode van ten hoogste een jaar.

§ 3.4. Notificatie

Artikel 29

Een mededeling die is gedaan op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet financiële dienstverlening door een financiële onderneming met zetel in Nederland die vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat bemiddelt in verzekeringen onderscheidenlijk herverzekeringsbemiddelt, berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 2:125, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 2:126, eerste lid, van laatstgenoemde wet.

Artikel 30

Het is een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland bemiddelt in verzekeringen onderscheidenlijk herverzekeringsbemiddelt, toegestaan gedurende zes maanden vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van die wet zonder mededeling als bedoeld in artikel 2:84, eerste lid, onderscheidenlijk 2:90, eerste lid, haar werkzaamheden voort te zetten.

§ 3.5. Overig

Artikel 31

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten beslist binnen twaalf maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet financiële dienstverlening op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid. Bij regeling van Onze Minister kan deze termijn ten hoogste twee maal worden verlengd met een termijn van telkens maximaal zes maanden. De Autoriteit Financiële Markten past op de aanvraag de Wet op het financieel toezicht toe.

  • 3 De financiële dienstverlener, bedoeld in het eerste lid, wordt als aanvrager in de zin van het eerste lid ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1:107, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht. De Autoriteit Financiële Markten haalt deze inschrijving door zodra zij op de aanvraag heeft beslist.

  • 4 Met betrekking tot een financiële dienstverlener die zijn werkzaamheden zonder vergunning mag voortzetten als bedoeld in het eerste lid, blijft artikel 25 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer zoals dit luidde op 31 december 2005, van toepassing totdat de inschrijving op grond van het derde lid is doorgehaald.

Artikel 32

Artikel 4:30a, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht is niet van toepassing op aanbieders van beleggingsobjecten, voorzover zij overeenkomsten inzake beleggingsobjecten die voor 1 januari 2006 zijn aangegaan, beheren of uitvoeren of daarbij assisteren.

Afdeling 4. Wet toezicht beleggingsinstellingen

§ 4.1. Vergunningen

Artikel 33

Artikel 34

Een beleggingsinstelling die op 1 september 2005 beschikte over een vergunning als bedoeld in artikel 4 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen zoals dit artikel luidde direct voorafgaand aan dat tijdstip, kan haar werkzaamheden overeenkomstig de bestaande vergunning voortzetten, indien de beheerder van die beleggingsinstelling voor 2 maart 2006 een verzoek heeft ingediend om een vergunning als bedoeld in artikel 4 van die wet zoals dit artikel luidde direct voorafgaand aan dat tijdstip, tot het moment dat onherroepelijk op het verzoek is beslist. De vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en gestelde beperkingen worden beheerst door de Wet toezicht beleggingsinstellingen zoals deze luidde direct voorafgaand aan 1 september 2005.

Artikel 35

De in de artikelen 2:67, tweede lid, 2:68, tweede lid en 2:69, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht bedoelde beheerders en beleggingsmaatschappijen waaraan vóór 1 september 2005 een vergunning als bedoeld in artikel 4 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen is verleend, kunnen op basis van die vergunning hun werkzaamheden voortzetten tot 14 februari 2007. Een vóór 1 september 2005 verleende vergunning en de aan die vergunning verbonden voorwaarden worden, tot het moment dat de vergunning is verleend op grond van artikel 2:68 van de Wet op het financieel toezicht, beheerst door de Wet toezicht beleggingsinstellingen zoals deze luidde direct voorafgaand aan 1 september 2005, met dien verstande dat met betrekking tot informatieverstrekking artikel 4:61 van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is.

§ 4.2. Ontheffingen

Artikel 37

Artikel 38

Andere dan de in artikel 37 bedoelde ontheffingen die zijn verleend op grond van de Wet toezicht beleggingsinstellingen gelden vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht als ontheffingen van corresponderende vereisten in laatstgenoemde wet voor een periode van ten hoogste een jaar.

§ 4.4. Notificatie

Artikel 40

Een mededeling die is gedaan op grond van artikel 17a, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen door een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten met zetel in een andere lidstaat die voornemens is door middel van dienstverrichting of vanuit een bijkantoor rechten van deelneming in die instelling in Nederland aan te bieden, berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 2:72, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 2:70, eerste lid, van laatstgenoemde wet.

Artikel 41

Een mededeling die is gedaan op grond van artikel 17c, tweede lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen door een beleggingsinstelling met zetel in een aangewezen staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 2:73, eerste lid, van laatstgenoemde wet.

Afdeling 5. Wet toezicht effectenverkeer 1995

§ 5.1. Vergunningen

Artikel 44

Artikel 45

§ 5.2. Ontheffingen

Artikel 46

Het verbod, bedoeld in artikel 5:2 van de Wet op het financieel toezicht, is vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van die wet voor een periode van ten hoogste een jaar niet van toepassing op degenen aan wie een ontheffing is verleend op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Artikel 48

Artikel 49

Andere dan de in artikel 48 bedoelde ontheffingen die zijn verleend op grond van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 gelden vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht als ontheffingen van corresponderende vereisten in laatstgenoemde wet voor een periode van ten hoogste een jaar.

§ 5.3. Verklaring van geen bezwaar

Artikel 51

Artikel 52

Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op grond van artikel 16 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 een aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar is ingediend waarop de Autoriteit Financiële Markten op dat tijdstip nog niet heeft beslist, wordt hierop door de Autoriteit Financiële Markten een beslissing genomen met inachtneming van de toepasselijke bepalingen van de laatstgenoemde wet.

§ 5.4. Notificatie

Artikel 53

Afdeling 6. Wet toezicht kredietwezen 1992

§ 6.1. Vergunningen

Artikel 57

Artikel 58

Artikel 59

Een financiële onderneming die op het tijdstip waarop artikel 112a van de Wet toezicht kredietwezen 1992 in werking trad, in Nederland het bedrijf van elektronischgeldinstelling uitoefende, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht geacht te beschikken over een vergunning als bedoeld in 2:11, eerste lid, van laatstgenoemde wet.

§ 6.2. Vrijstellingen

Artikel 60

§ 6.3. Ontheffingen

Artikel 61

Artikel 65

§ 6.4. Notificatie

Artikel 67

Een kennisgeving als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 die is gedaan door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht aangemerkt als de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, van laatstgenoemde wet.

Artikel 69

Een kennisgeving die is gedaan op grond van artikel 32a van de Wet toezicht kredietwezen 1992 door een elektronischgeldinstelling met zetel in een andere lidstaat, berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 2:19 van laatstgenoemde wet.

Artikel 71

Een bank met zetel in een andere lidstaat die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht voor het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden door middel van het verrichten van diensten in Nederland op grond van artikel 115 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 wordt geacht te beschikken over een ontheffing als bedoeld in artikel 82 van die wet en die van de toezichthoudende autoriteit in de andere lidstaat een voor de uitoefening van het bedrijf van bank benodigde vergunning heeft, wordt geacht te hebben voldaan aan artikel 2:18, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 72

Een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat die op 1 juli 2002 in Nederland door middel van een bijkantoor dan wel het verrichten van diensten het bedrijf van elektronischgeldinstelling uitoefent, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht geacht te hebben voldaan aan artikel 2:14, eerste lid, onderscheidenlijk 2:19, eerste lid, van laatstgenoemde wet.

§ 6.5. Verklaring van geen bezwaar

Artikel 74

Artikel 75

Een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 23 of 24 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 die vóór 15 september 2004 is verleend, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht geacht te zijn verleend voor een deelneming tot de eerstvolgende bovengrens van 20, 33, 50 of 100 procent, tenzij:

§ 6.6. Overig

Afdeling 7. Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

§ 7.2. Ontheffingen

Artikel 82

§ 7.3. Verklaring van geen bezwaar

Artikel 84

Een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 82 van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf die vóór 15 september 2004 is verleend, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht geacht te zijn verleend voor een deelneming tot de eerstvolgende bovengrens van 20, 33, 50 of 100 procent, tenzij:

§ 7.5. Overig

Artikel 88

Artikel 89

Ten aanzien van overeenkomsten van natura-uitvaartverzekering die met een onderlinge waarborgmaatschappij zijn gesloten voor 26 juli 1976 en waaruit rechten en verplichtingen na 31 december 1995 zijn of zullen worden overgedragen, geldt artikel 62, aanhef en onderdeel a, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van de overdracht af, zulks in afwijking van artikel 47, tweede lid, van de Overgangswet voor het nieuwe Burgerlijk Wetboek.

Artikel 90

Ingeval voor 1 januari 1996 de faillietverklaring van een natura-uitvaartverzekeraar is uitgesproken, blijven op het faillissement en op de vereffening of de overdracht van verbintenissen de bepalingen van toepassing die voor dat tijdstip golden.

Afdeling 8. Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993

§ 8.1. Vergunning

Artikel 91

Een vergunning die is verleend op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringbedrijf 1993 berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 2:31, eerste lid, voorzover de vergunning is verleend aan een persoon met zetel in Nederland voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar, 2:37, eerste lid, voorzover de vergunning is verleend aan een persoon met zetel in een andere lidstaat voor het vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar dan wel op grond van artikel 2:41, eerste lid, van laatstgenoemde wet, voorzover de vergunning is verleend aan een persoon met zetel in een staat die geen lidstaat is voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit een bijkantoor in Nederland.

Artikel 92

Artikel 93

  • 1 Op levensverzekeraars en schadeverzekeraars die op 20 maart 2002 een vergunning hadden om het levensverzekeringsbedrijf onderscheidenlijk het schadeverzekeringsbedrijf uit te oefenen, blijft tot 20 maart 2007 het bij of krachtens de artikelen 68 of 69 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 bepaalde van toepassing zoals dit luidde op 30 november 2003.

  • 2 Indien een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid op 20 maart 2007 nog niet volledig voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 68 of 96 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 bepaalde, kan de Nederlandsche Bank daartoe een aanvullende termijn van ten hoogste twee jaar toestaan, mits de verzekeraar voor genoemde datum de maatregelen die hij voornemens is te nemen om de vereiste solvabiliteitsmarge te bereiken overeenkomstig artikel 138 of 144 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 ter toestemming bij de Nederlandsche Bank heeft ingediend en zij die toestemming heeft verleend.

§ 8.2. Ontheffingen

Artikel 94

Artikel 95

Een ontheffing die is verleend op grond van artikel 13, zesde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 blijft vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht voor een periode van ten hoogste een jaar geldig.

§ 8.3. Verklaring van geen bezwaar

Artikel 96

Een verklaring van geen bezwaar die is verleend op grond van artikel 176, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 3:97, tweede lid, van die wet, voorzover de verklaring van geen bezwaar is verleend voor een handeling als bedoeld in het eerste lid van laatstgenoemd artikel, of op artikel 3:100 van de Wet op het financieel toezicht, voorzover de verklaring van geen bezwaar is verleend voor een handeling als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, van die wet.

Artikel 97

Artikel 98

Een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 175 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 die voor 15 september 2004 is verleend, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht geacht te zijn verleend voor een deelneming tot de eerstvolgende bovengrens van 20, 33, 50 of 100 procent, tenzij:

§ 8.4. Notificatie

Artikel 99

Een mededeling die is gedaan op grond van artikel 111, eerste lid, of artikel 113, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 door een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat, berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 2:34, eerste lid, van laatstgenoemde wet.

Artikel 100

Een mededeling die is gedaan op grond van artikel 50g, 50m, 50t of 50z van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf door een schadeverzekeraar of levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat, berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 2:34, eerste lid, van laatstgenoemde wet.

Artikel 101

Een mededeling die is gedaan op grond van artikel 116, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 door een levensverzekeraar of een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 2:46, eerste lid, van laatstgenoemde wet.

Artikel 102

Een mededeling die is gedaan op grond van artikel 118, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 door een levensverzekeraar of een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 2:45, eerste lid, van laatstgenoemde wet.

§ 8.5. Overig

Artikel 105

Artikel 106

Een besluit dat is genomen op grond van een van de artikelen van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf, genoemd in kolom A, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht, aangemerkt als besluit in de zin van het in kolom B genoemde artikel van de Wet op het financieel toezicht.

A. Wet toezicht verzekeringsbedrijf

B. Wet op het financieel toezicht

17, vierde lid (ontheffing van artikel 17, tweede lid)

3:15. derde lid

17, vierde lid (ontheffing van artikel 17, derde lid)

3:19 derde lid

24 juncto 22, vierde lid

3:47, vierde lid

25, eerste lid

3:60, eerste lid

26, vijfde lid

4:70, achtste lid

27, tweede lid

3:70

29g, tweede lid

1:59, tweede lid

34

1:75 en 1:76

35a, tweede lid

2:165 en 2:166

37, vijfde lid

3:67, vijfde lid

42, vijfde lid

3:68, vierde lid

50e, tiende lid

4:71, zesde lid

50k, tweede lid

1:58, tweede lid (schadeverzekeraar met zetel in andere lidstaat), 1:66, tweede lid (schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is), 1:75 (voor wat betreft de voorschriften ter zake van acquisitie)

50o, eerste lid

1:58, tweede lid (schadeverzekeraar met zetel in andere lidstaat), 1:66, tweede lid (schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is), 1:75 (voor wat betreft de voorschriften ter zake van acquisitie)

50x, tweede lid

1:58, tweede lid (levensverzekeraar met zetel in andere lidstaat), 1:66, tweede lid (levensverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is), 1:75 (voor wat betreft de voorschriften ter zake van acquisitie)

50bb, eerste lid

1:58, tweede lid (levensverzekeraar met zetel in andere lidstaat), 1:66, tweede lid (levensverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is), 1:75 (voor wat betreft de voorschriften ter zake van acquisitie)

53c, vierde lid

3:119, vierde lid

54, eerste lid

3:140, tweede lid (levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in andere lidstaat), 3:141, eerste lid (levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is)

54, derde lid

3:140, eerste lid

55, eerste lid

3:136, eerste lid (verzekeraar met zetel in Nederland); 3:142 (levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is)

55, tweede lid

3:136 tweede lid (verzekeraar met zetel in Nederland); 3:142 (levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is)

57, eerste lid

3:138, eerste lid (verzekeraar met zetel in Nederland); 3:144, eerste lid (levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is)

83, vijfde lid

4:20

Artikel 107

  • 1 Voorzieningen die zijn getroffen voor 4 december 1985 en die in strijd waren met artikel 13, vierde lid, aanhef en onderdeel a, onder 3°, onderdelen b en c, onderdeel d, onder 2°, en onderdeel e, onder 2°, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 zoals deze wet luidde voor de inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht kunnen worden voortgezet, voorzover:

    • a. zij hebben geleid tot overeenkomsten van pensioenverzekering, gesloten voor 19 december 1987;

    • b. zij na 19 december 1987 hebben geleid of leiden tot een verhoging of uitbreiding van een pensioenverzekering als bedoeld in onderdeel a, mits het fonds, de onderneming of de pensioeninstelling daartoe krachtens de voorwaarden van die verzekering of van de voorziening, zoals deze luidden op 19 december 1987, gehouden was of is;

    • c. zij in de periode vanaf 19 december 1987 tot en met 18 juni 1988 hebben geleid tot nieuwe overeenkomsten van pensioenverzekering, verhoging of uitbreiding van die verzekeringen daaronder begrepen, tot het sluiten waarvan het fonds, de onderneming of de pensioeninstelling gehouden was.

  • 2 Handelingen die ingevolge het eerste lid zijn toegestaan, worden niet beschouwd als de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar.

Artikel 108

Ten aanzien van overeenkomsten van schadeverzekering of levensverzekering die door een onderlinge waarborgmaatschappij zijn gesloten voor 26 juli 1976 en waaruit rechten en verplichtingen na 1 januari 1994 zijn of zullen worden overgedragen, geldt artikel 62, aanhef en onderdeel a, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van de overdracht af, zulks in afwijking van artikel 47, tweede lid, van de Overgangswet voor het nieuwe Burgerlijk Wetboek.

Artikel 109

De artikelen 85, 86, 86a, 86b, 88 en 89 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing op een vruchtgebruik van en een pandrecht op aandelen in het waarborgkapitaal van een onderlinge waarborgmaatschappij, gevestigd voor 1 januari 1986.

Afdeling 9. Clearinginstellingen

Artikel 110

  • 1 Het is een financiële onderneming met zetel in Nederland, niet zijnde een bank, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van clearinginstelling uitoefent, toegestaan zonder vergunning haar werkzaamheden voort te zetten, indien zij voldoet aan het vierde lid.

  • 2 Het is een financiële onderneming met zetel buiten Nederland, niet zijnde een bank met zetel in een andere lidstaat, noch zijnde een clearinginstelling met zetel in een staat die door Onze Minister is aangewezen ingevolge artikel 2:6, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, die op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet in Nederland het bedrijf van clearinginstelling uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, toegestaan zonder vergunning haar werkzaamheden voort te zetten, indien zij voldoet aan het vijfde lid.

  • 3 Het is een financiële onderneming met zetel buiten Nederland, niet zijnde een bank met zetel in een andere lidstaat, noch zijnde een clearinginstelling met zetel in een staat die door Onze Minister is aangewezen ingevolge artikel 2:8, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, die op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet het bedrijf van clearinginstelling uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, toegestaan zonder dat zij heeft voldaan aan artikel 2:8, eerste lid, van die wet haar werkzaamheden voort te zetten, indien zij voldoet aan het zesde lid.

  • 5 De financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, vraagt binnen één maand vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht een vergunning aan bij de Nederlandsche Bank en verstrekt binnen zes maanden vanaf dat tijdstip aan de Nederlandsche Bank de gegevens, bedoeld in artikel 2:7, tweede lid, van die wet.

  • 6 De financiële onderneming, bedoeld in het derde lid, meldt zich binnen één maand vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht bij de Nederlandsche Bank en verstrekt binnen zes maanden vanaf dat tijdstip aan de Nederlandsche Bank de gegevens, bedoeld in artikel 2:9, eerste lid, van die wet.

  • 7 Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op de daarin bedoelde financiële onderneming totdat de Nederlandsche Bank op haar vergunningaanvraag heeft beslist.

  • 9 De Nederlandsche Bank beslist binnen 12 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid. Bij ministeriële regeling kan deze termijn twee maal worden verlengd met een periode van maximaal een half jaar.

  • 10 De Nederlandsche Bank beslist binnen 12 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht of voldaan is aan artikel 2:8 van die wet. Bij ministeriële regeling kan deze termijn twee maal worden verlengd met een periode van maximaal een half jaar.

  • 11 De financiële onderneming die op grond van het vierde of vijfde lid een vergunning heeft aangevraagd wordt als aanvrager ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1:107, van de Wet op het financieel toezicht. De Nederlandsche Bank haalt deze inschrijving door zodra zij op de aanvraag heeft beslist.

  • 12 De financiële onderneming die op grond van het zesde lid zich bij de Nederlandsche Bank heeft gemeld wordt ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1:107, van de Wet op het financieel toezicht, als een onderneming die aan de Nederlandsche Bank kennis heeft gegeven van het voornemen door middel van dienstverrichting naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling te verrichten. De Nederlandsche Bank haalt deze inschrijving door zodra zij heeft beslist dat is voldaan aan artikel 2:8 van de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 111

  • 1 Het is een financiële instelling, niet zijnde een bank, met zetel in een staat die is aangewezen ingevolge artikel 2:6, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, die op het moment van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling uitoefent, toegestaan haar werkzaamheden voort te zetten, onder de voorwaarde dat zij binnen twee maanden na de inwerkingtreding aan de Nederlandsche Bank kennis geeft van de voortzetting.

  • 2 De financiële onderneming kan haar werkzaamheden blijven uitoefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat de voortzetting of de wijze van uitoefening in strijd is met de Wet op het financieel toezicht.

  • 3 Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de betrokken clearinginstelling onverwijld deze ontvangst mee.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de clearinginstelling mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de clearinginstelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor.

Afdeling 10. Waarborg- en garantiefondsen

Artikel 111a

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht is niet van toepassing op degene die op het tijdstip waarop die wet in werking treedt optreedt als waarborg- of garantiefonds, indien deze binnen twee maanden na dat tijdstip een aanvraag indient voor een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar, en voor zover de Nederlandsche Bank nog niet op die aanvraag heeft beslist.

  • 2 De Nederlandsche Bank beslist binnen 12 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op de aanvraag. Bij ministeriële regeling kan deze termijn tweemaal worden verlengd met een periode van maximaal zes maanden.

Hoofdstuk 2. Wijziging van andere wetten

§ 4. Ministerie van Financiën

Artikel 123

[Red: Wijzigt de Fusiewet De Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer.]

§ 5. Ministerie van Justitie

Artikel 146

[Red: Wijzigt de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.]

Artikel 152

[Red: Wijzigt de Uitvoeringswet enkele conflictenrechtelijke bepalingen van richtlijn nr. 88/357/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1988, enz..]

Artikel 153

[Red: Wijzigt de Uitvoeringswet Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.]

§ 7. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel 162

[Red: Wijzigt de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.]

Artikel 164

[Red: Wijzigt de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.]

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 172

[Red: Wijzigt de Fusiewet De Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer.]

Artikel 176

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen, voorzover dit noodzakelijk is voor de invoering van de Wet op het financieel toezicht of van deze wet en zo nodig in afwijking van deze wet, tijdelijke voorzieningen worden getroffen.

  • 2 Na de plaatsing in de Staatscourant van een krachtens het eerste lid vastgestelde ministeriële regeling wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de ministeriële regeling ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

Artikel 177

Onze Minister brengt voor plaatsing van deze wet in het Staatsblad de in deze wet voorkomende verwijzingen naar artikelen uit de Wet op het financieel toezicht in overeenstemming met de op grond van artikel 7:1 van die wet opnieuw vastgestelde nummering.

Artikel 179

  • 2 In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat daarbij aan te geven artikelen of onderdelen daarvan op een later, bij koninklijk besluit te bepalen, tijdstip in werking treden.

  • 3 In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat het bepaalde in artikel 31, vierde lid, van deze wet kan terugwerken tot en met 1 januari 2006.

Artikel 180

Deze wet wordt aangehaald als: Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 20 november 2006

Beatrix

De Minister van Financiën

,

G. Zalm

Uitgegeven de zevende december 2006

De Minister van Justitie

E. M. H. Hirsch Ballin