U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Geraadpleegd op 26-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2009. Geldend van 01-01-2009 t/m 30-06-2009
Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 6 december 2006, nr. 5456790/06, tot uitvoering van de Wet inburgering, het Besluit inburgering en tot wijziging van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Regeling inburgering)
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 14, derde lid, 50, tweede lid, van de Wet inburgering de artikelen 2.1, vierde lid, 2.3, eerste lid, onderdeel f, 2.7, zevende lid, 2.8, vijfde lid, 2.10, eerste en tweede lid, 3.3, tweede lid, 3.5, vierde lid, 3.7, zesde lid, 3.8, vijfde lid, 3.9, vierde lid, 3.11, vierde lid, 3.12, elfde lid, 3.13, 3.14, vijfde lid, 3.15 eerste, vierde en vijfde lid, 3.17, eerste lid, 3.19, derde lid, 3.21, derde lid, 3.23, tweede lid, 4.2, derde lid, 4.5, eerste, derde en vierde lid, 4.7, eerste en derde lid, 4.10, derde lid, 4.12, 4.13, eerste lid, 4.17, eerste lid, tweede, derde en vierde lid, 4.20, derde lid, 4.22, tweede lid, 4.24, tweede lid, 5.2, en 7.7, tweede lid, van het Besluit inburgering, en artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. besluit: het Besluit inburgering;
b. de minister: de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie;
c. belastbaar loon: het belastbaar loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964;
d. toetsingsinkomen: het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
e. staatsexamen Nederlands als tweede taal: staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel c, van het besluit.
Het keurmerk, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de wet is het Keurmerk Inburgeren, dat wordt toegekend en beheerd door de Stichting Blik op Werk.
1 Als geestelijke bedienaar wordt in ieder geval aangemerkt de vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, die is verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als geestelijke bedienaar.
2 Onder kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet wordt tevens verstaan een onderdeel daarvan of een rechtspersoon waarin twee of meer van deze genootschappen samenwerken.
3 Van werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet is in ieder geval sprake in geval van werkzaamheden als voorganger, godsdienstleraar, zendeling, leraar levensbeschouwelijk onderwijs, vertrouwenspersoon of pastoraal werker binnen een godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschap, dan wel op het terrein van het uitdragen en verklaren van een bepaalde geloofsleer of levensbeschouwelijke opvattingen.
4 Als geestelijke bedienaar wordt niet aangemerkt degene die op louter incidentele basis werkzaamheden als bedoeld in het derde lid, verricht.
De beperkingen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.
De diploma’s, certificaten en andere documenten, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de Nederlandse Antillen of Aruba, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel f, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.
1 Van de verplichting om mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal te verwerven en het betreffende deel van het inburgeringsexamen te behalen, is vrijgesteld de inburgeringsplichtige die beschikt over een originele verklaring van het regionaal opleidingencentrum die is afgegeven op basis van de resultaten van een voor 1 januari 2007 afgelegde toets ter afronding van een NT2-taaltraject, indien uit de verklaring blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste de volgende niveaus van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal, dan wel Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen, zijn behaald:
a. niveau 2, respectievelijk niveau A2, voor de onderdelen Luisteren en Spreken, en niveau 2, respectievelijk niveau A2 voor de onderdelen Lezen en Schrijven indien de inburgeringsplichtige geen oudkomer is in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de wet;
b. niveau 2, respectievelijk niveau A2, voor de onderdelen Luisteren en Spreken, en niveau 1, respectievelijk niveau A1, voor de onderdelen Lezen en Schrijven indien de inburgeringsplichtige oudkomer is in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de wet.
2 Om tot vrijstelling te kunnen leiden, dient de verklaring de volgende gegevens te bevatten:
a. de naam van het document;
b. de naam en handtekening van de verantwoordelijke van het regionaal opleidingencentrum;
c. de echtheidskenmerken van het regionaal opleidingencentrum;
d. de naam en geboortedatum van de deelnemer aan het NT2-taaltraject die overeenkomen met de naam en geboortedatum zoals vermeld op zijn identiteitsdocument;
e. de behaalde taalniveaus uitgesplitst naar de vier taalvaardigheden Lezen, Schrijven, Luisteren en Spreken;
f. de datum waarop de toetsresultaten zijn behaald.
Van de verplichting om mondelinge vaardigheden in de Nederlandse taal te verwerven en het betreffende deel van het inburgeringsexamen te behalen, is vrijgesteld de inburgeringsplichtige die beschikt over de beschikking van het basisexamen inburgering in het buitenland, indien uit die beschikking blijkt dat voor het onderdeel luister- en spreekvaardigheid ten minste 37 punten is behaald.
Van de verplichting om mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal te verwerven en het betreffende deel van het inburgeringsexamen te behalen, is vrijgesteld de inburgeringsplichtige die beschikt over de volgende certificaten van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal:
a. Certificaat Profiel Maatschappelijke Taalvaardigheid (ERK-niveau B1);
b. Certificaat Profiel Professionele Taalvaardigheid (ERK-niveau B2);
c. Certificaat Profiel Taalvaardigheid Hoger Onderwijs (ERK-niveau B2);
d. Certificaat Profiel Academische Taalvaardigheid (ERK-niveau C1).
1 De kosten voor de deelname aan de toets, bedoeld in artikel 2.7, vijfde lid, van het besluit, bedragen € 81.
2 Het model van het document, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, is opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling.
1 Het advies, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval een oordeel met betrekking tot het verlenen dan wel het weigeren van de ontheffing van de inburgeringsplicht en, indien van toepassing, noodzakelijke bijzondere examenomstandigheden als bedoeld in artikel 3.2.
2 De arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, adviseert tot ontheffing van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige:
a. aanpassingen in het voorbereidingstraject op het inburgeringsexamen nodig heeft en daarbij niet kan worden volstaan met lichte aanpassingen, of
b. bijzondere examenomstandigheden nodig heeft om het inburgeringsexamen te kunnen behalen en de bijzondere examenomstandigheden, bedoeld in artikel 3.2, hiertoe niet toereikend zijn.
3 De arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, stelt het advies op conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling.
De eindtermen van het examen in de kennis van de Nederlandse samenleving, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling.
Het examengeld, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van het besluit, bedraagt:
a. € 104 voor het praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het besluit;
b. € 37 voor het elektronisch praktijkexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
c. € 52 voor de toets gesproken Nederlands, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, en
d. € 37 voor het examen in de kennis van de Nederlandse samenleving, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel c, van het besluit.
De bijzondere examenomstandigheden, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, van het besluit, betreffen:
a. examen in aangepaste locatie;
b. verlenging examentijd;
c. onderbroken examenafname;
d. aangepaste inroostering;
e. examenhulp;
f. grootbeeld;
g. grootschrift, en
h. loepfunctie.
Het model van het inburgeringsdiploma is opgenomen in bijlage 6 bij deze regeling.
De eindtermen van het praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het besluit, en van het elektronisch praktijkexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 7 bij deze regeling.
1 Het portfolio, bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van het besluit, wordt samengesteld overeenkomstig de modellen, die zijn opgenomen in bijlage 8 bij deze regeling en goedgekeurd overeenkomstig de handleiding die is opgenomen in bijlage 11 bij deze regeling.
2 Het assessment, bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van het besluit, wordt afgenomen overeenkomstig de handleiding, die is opgenomen in bijlage 9 bij deze regeling.
1 De kandidaat heeft het praktijkdeel van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.7 van het besluit, behaald, indien hij:
a. 30 portfolio-opdrachten,
b. 6 assessmentopdrachten, of
c. een combinatie van 15 portfolio-opdrachten en 3 assessmentopdrachten
met goed gevolg heeft afgelegd.
2 De oudkomer die het inburgeringsexamen heeft behaald op de niveaus, bedoeld in de artikelen 2.9, tweede lid, en 2.10 van het besluit, heeft het inburgeringsexamen op het niveau, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, van het besluit, behaald, indien hij:
a. 15 portfolio-opdrachten of 3 assessmentopdrachten, en
b. het elektronisch praktijkexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel a, van het besluit
c. met goed gevolg heeft afgelegd.
3 De portfolio-opdrachten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, onderdeel a, worden beoordeeld in een panelgesprek, gehouden door twee examinatoren.
4 De assessmentopdrachten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, onderdeel a, en de combinatie van assessmentopdrachten en portfolio-opdrachten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden afgenomen met een assessment.
5 Het panelgesprek, bedoeld in het derde lid, wordt gevoerd overeenkomstig de handleiding die is opgenomen in bijlage 12 bij deze regeling.
1 De kandidaat die geestelijke bedienaar is, heeft het aanvullend praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van het besluit, behaald, indien hij 6 portfolio-opdrachten met goed gevolg heeft afgelegd.
2 Indien de kandidaat geestelijke bedienaar is, bestaat het bijzonder praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van het besluit uit 30 portfolio-opdrachten en 3 assessmentopdrachten.
3 Voor kandidaten die geestelijke bedienaar zijn, gelden eindtermen van het aanvullend en bijzonder praktijkexamen als bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, van het besluit, zoals opgenomen in bijlage 10 bij deze regeling.
4 Het aanvullend praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van het besluit, wordt:
a. samengesteld overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage 13 bij deze regeling, en
b. afgenomen overeenkomstig de handleiding die is opgenomen in bijlage 14 bij deze regeling.
5 Het bijzonder praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van het besluit, wordt samengesteld overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage 15 bij deze regeling.
6 De assessmentopdrachten, bedoeld in het tweede lid, worden afgenomen overeenkomstig de handleiding die is opgenomen in bijlage 16 bij deze regeling.
1 De training, bedoeld in artikel 3.11, vierde lid, van het besluit, is de Examentraining voor examinatoren inburgering.
2 De examinator kan deelnemen aan de training indien hij:
a. over het certificaat bekwaam docent Nederlands als tweede taal beschikt;
b. een opleiding van het hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs heeft afgerond en ten minste twee jaar leservaring heeft als docent Nederlands als tweede taal, of
c. een van de volgende opleidingen heeft afgerond:
1°. urgentieopleiding basiseducatie;
2°. post-hoger beroepsonderwijs basiseducatie;
3°. post-hoger beroepsonderwijs Nederlands als tweede taal;
4°. toegepaste taalwetenschap met specialisatie Nederlands als tweede taal;
5°. algemene taalwetenschap met specialisatie Nederlands als tweede taal;
6°. opleiding Nederlands als tweede taal – expert, of
7°. duale masteropleiding Nederlands als tweede taal.
3 De trainer van de Examentraining voor examinatoren inburgering, bedoeld in het eerste lid, dient de Examentraining voor examinatoren inburgering, bedoeld in het eerste lid, en de Trainersopleiding voor de Examentraining voor examinatoren inburgering met goed gevolg te hebben afgerond.
1 De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden en plaatsvervangende leden van de commissie van beroep, bedoeld in artikel 3.12, derde lid, van het besluit, worden door het bevoegd gezag benoemd voor een termijn van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar. Zij zijn opnieuw benoembaar.
2 Op eigen verzoek wordt aan de leden en plaatsvervangende leden van de commissie van beroep voor de examens ontslag verleend door het bevoegd gezag. Bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaar wordt hun ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand. Zij worden ontslagen indien zij uit hoofde van ziekte of gebreken niet in staat zijn hun functie te vervullen alsmede indien zij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf zijn veroordeeld. Alvorens het ontslag op grond van het in de derde volzin bepaalde wordt verleend, wordt de betrokkene van het voornemen tot ontslag in kennis gesteld en wordt hem de gelegenheid geboden zich ter zake te doen horen.
1 Bij de afname en de beoordeling van de tot het praktijkdeel van het inburgeringsexamen behorende examens en het vaststellen van de uitslag, handelen de exameninstellingen overeenkomstig de portfolio’s, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, en de handleiding assessments, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid.
2 De exameninstellingen laten een ieder die zich daarvoor overeenkomstig de daartoe gestelde regels heeft aangemeld, het verschuldigde examengeld heeft voldaan en zich overeenkomstig artikel 3.4 van het besluit, heeft geïdentificeerd, toe tot de tot het inburgeringsexamen behorende examens.
3 De exameninstellingen waarborgen de kwaliteit van de examinering door:
a. transparantie van de organisatiestructuur van de instelling en van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij de examinering;
b. het treffen van passende technische en organisatorische maatregelen om de examen- en persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of onrechtmatige verwerking;
c. het beschrijven van de procedure van verwerking van examenresultaten en de gegevensverstrekking ten behoeve van opneming in het Informatiesysteem Inburgering;
d. de naleving van het examenreglement, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van het besluit.
1 De minister wijst de exameninstellingen aan en kan deze aanwijzing schorsen of intrekken.
2 Een afschrift van de beschikking op de aanvraag tot aanwijzing als exameninstelling wordt gezonden aan het Kwaliteitscentrum examinering inburgering.
1 Bij het verzoek om een onderzoek als bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit legt de instelling over:
a. een bewijs van inschrijving in het handelsregister, dat niet ouder is dan zes maanden;
b. een vastgesteld examenreglement als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van het besluit;
c. bewijs dat ten minste twee aan de instelling verbonden examinatoren met goed gevolg de Examentraining voor examinatoren inburgering als bedoeld in artikel 3.8 hebben afgerond;
d. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat de instelling voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 3.10, derde lid.
2 Het rapport, bedoeld in artikel 3.15, derde lid, van het besluit, van het Kwaliteitscentrum examinering inburgering, bevat een positief advies, indien de instelling voldoet aan de bij en krachtens de wet gestelde eisen. In de overige gevallen bevat het een negatief advies.
3 Het rapport wordt aan de instelling toegezonden. Indien het rapport een negatief advies bevat, kan de instelling een zienswijze bij het rapport voegen.
1 In het examenreglement, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, wordt in ieder geval vermeld:
a. de procedure van aanmelding en identificatie van de inburgeringsplichtige;
b. de financiële aspecten van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen;
c. de wijze van bekendmaking van de uitslagen van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen;
d. dat de instelling beschikt over een examencommissie, bedoeld in artikel 3.11 van het besluit;
e. dat de instelling beschikt over een commissie van beroep, bedoeld in artikel 3.12 van het besluit;
f. de procedure en sancties bij fraude, en
g. de procedure voor de afhandeling van klachten.
2 In het examenreglement verklaart de exameninstelling dat de tot het praktijkdeel van het inburgeringsexamen behorende examens en de beoordeling van examens worden afgenomen overeenkomstig de portfolio’s, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, en de handleiding assessments, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid.
Ter zake van het onderzoek, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, is de instelling € 210 verschuldigd.
Als Kwaliteitscentrum examinering inburgering wordt aangewezen het KwaliteitsCentrum Examinering te Amersfoort.
1 In aanvulling op artikel 3.18, tweede lid, van het besluit beschrijft het jaarverslag ten minste:
a. de wijze waarop de beoordeling van de kwaliteit van de taakuitoefening, bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, van het besluit heeft plaatsgevonden, alsmede de bevindingen welke voortvloeien uit die beoordeling;
b. de wijze waarop de exameninstellingen zijn betrokken bij de vaststelling van de wijze van uitvoering van het op hen uit te oefenen toezicht;
c. de wijze waarop de deskundigheid van de personen die zijn belast met het uitoefenen van taken voor het Kwaliteitscentrum examinering inburgering is geborgd, en;
d. de aantallen op basis van de klachtenregeling, bedoeld in artikel 3.24 van het besluit, ingediende klachten, alsmede de aard van die klachten.
2 In aanvulling op artikel 3.18, tweede lid, van het besluit bevat het jaarverslag ten minste een opsomming van:
a. het aantal onderzochte exameninstellingen, alsmede het aantal bestede uren per exameninstelling;
b. per exameninstelling, het aantal onderzochte examenlocaties, alsmede het aantal bestede uren per examenlocatie, en;
c. per toezichtsproces, het gemiddeld aantal bestede uren.
1 De jaarrekening, bedoeld in artikel 3.19, tweede lid, van het besluit bevat ten minste een verantwoording van de geïnde vergoedingen, bedoeld in artikel 3.21, derde lid, van het besluit.
2 De aandachtspunten voor de accountantscontrole, bedoeld in artikel 3.19, derde lid, van het besluit betreffen ten minste:
a. het aantal bestede uren per exameninstelling en per examenlocatie, en;
b. het aantal bestede uren per toezichtsproces.
1 Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering wordt jaarlijks subsidie verleend voor de taken, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, van het besluit.
2 De subsidie wordt verleend onder de volgende voorwaarden:
a. Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering legt in februari 2008 en in juni 2008 een voortgangsrapportage over, die in ieder geval gegevens bevat over het aantal uitgevoerde onderzoeken als bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit en de tijdsbesteding door het Kwaliteitscentrum examinering inburgering per onderzoek;
b. Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering brengt een deugdelijke scheiding aan in zijn administratie en zijn financiële beheer voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, artikel 3.17, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, en de overige activiteiten van het Kwaliteitscentrum examinering inburgering;
c. Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering voert op regelmatige basis overleg met de minister;
d. De minister heeft recht op het gebruik van de door het Kwaliteitscentrum examinering inburgering ontwikkelde instrumenten en producten.
3 Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering dient een aanvraag om verlening van de subsidie in tezamen met de begroting, bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, van het besluit.
4 Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering dient een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in tezamen met de jaarrekening, bedoeld in artikel 3.19, tweede lid, van het besluit.
5 De subsidie wordt verleend per kalenderjaar. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
6 Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ter zake van het onderzoek, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel b, van het besluit is de exameninstelling voor het jaar 2008 € 500 per examenlocatie van de instelling verschuldigd.
Het tarief, bedoeld in artikel 3.23. tweede lid, van het besluit, voor een afschrift van een verklaring als bedoeld in artikel 3.22, vijfde lid, van het besluit bedraagt € 3,50.
1 Het verslag, bedoeld in artikel 3.26 van het besluit, bevat ten minste gegevens ten aanzien van:
a. het aantal deelnemers in totaal;
b. het aantal deelnemers per assessment, portfolio dan wel een combinatie daarvan als bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van het besluit;
c. het aantal deelnemers, per assessment, portfolio dan wel een combinatie daarvan, als bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van het besluit, dat is gezakt dan wel is geslaagd;
d. het aantal afgedane en in behandeling zijnde beroepen, bedoeld in artikel 3.12 van het besluit;
e. het aantal afgedane en in behandeling zijnde klachten, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel g, en;
f. het aantal en de aard van geconstateerde onregelmatigheden terzake van de identificatie, bedoeld in artikel 3.4 van het besluit.
2 Het verslag wordt op aanvraag aan eenieder ter beschikking gesteld.
Het bedrag van de lening bedraagt ten hoogste € 5000.
1 Ten behoeve van de betaling van de lening verstrekt de inburgeringsplichtige originele facturen aan de IB-Groep van:
a. de door hem te volgen of gevolgde inburgeringscursus en het door hem af te leggen of afgelegde inburgeringsexamen;
b. de door hem te volgen of gevolgde cursus die opleidt tot het staatsexamen Nederlands als tweede taal, of
c. de door een inburgeringsplichtige oudkomer te volgen of gevolgde cursus die opleidt tot, alsmede het afleggen van het inburgeringsexamen op de niveaus, bedoeld in de artikelen 2.9, eerste lid, en 2.10 van het besluit.
2 De factuur vermeldt in ieder geval:
a. het burgerservicenummer van de kandidaat;
b. de naam- en adresgegevens van de kandidaat;
c. de naam- en adresgegevens van de instelling;
d. de code WI-CU als het een inburgeringscursus betreft, de code NT2-CU als het een cursus betreft die opleidt tot het staatsexamen Nederlands als tweede taal dan wel de code WI-EX als het het inburgeringsexamen betreft;
e. de handtekening van de kandidaat;
f. de datum, en
g. de specificatie van het factuurbedrag.
3 De betaling van de factuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen vier weken na ontvangst door de IB-Groep van die factuur.
4 De eerste betaling vindt plaats binnen een jaar na de beschikking, bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van het besluit, waarbij het recht op de lening is vastgesteld. Indien binnen deze periode geen betaling heeft plaatsgevonden, vervalt de beschikking.
Het rentepercentage, genoemd in artikel 4.5, eerste lid, van het besluit, bedraagt voor het jaar 2009: 4,23 procent.
1 De rente over de door de inburgeringsplichtige opgenomen lening wordt maandelijks berekend op basis van samengestelde interest.
2 Voor de berekening van de rente op de voet van het eerste lid wordt een maand gesteld op 30 dagen en een jaar gesteld op 360 dagen.
Gedurende de aanloopfase, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet, en de terugbetalingsperiode, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van het besluit, wordt hetzelfde rentepercentage gehanteerd, vastgesteld overeenkomstig artikel 4.5, eerste lid, van het besluit. Het bij aanvang van de aanloopfase geldende rentepercentage wordt gehanteerd.
1 De hoogte van de maandelijkse termijn wordt berekend op basis van het bedrag aan opgebouwde schuld vermeerderd met de over dat bedrag verschuldigde rente, berekend overeenkomstig artikel 4.4 en gedeeld door het aantal te betalen termijnen.
2 De hoogte van de maandelijkse termijn bedraagt ten minste € 15.
1 In afwijking van artikel 4.7, eerste lid, van het besluit vervallen de rente en aflossing van de lening van een debiteur, die niet binnenlands belastingplichtig is in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, gedurende de aflosfase in jaarlijkse termijnen. Artikel 4.4 is in dat geval van overeenkomstige toepassing. Indien de debiteur zich voor het einde van een jaartermijn metterwoon in Nederland vestigt, wordt hij tot het einde van die jaartermijn behandeld als een debiteur die niet binnenlands belastingplichtig is. Op aanvraag van de in de eerste volzin bedoelde debiteur kan de IB-Groep besluiten dat de rente en aflossing van de lening niet vervallen in jaarlijkse termijnen maar in maandelijkse termijnen.
2 De hoogte van de jaarlijkse dan wel de maandelijkse termijn, bedoeld in het eerste lid, laatste volzin, wordt berekend overeenkomstig artikel 4.6, tenzij de debiteur, bedoeld in het eerste lid, bij de IB-Groep een aanvraag indient tot vaststelling van zijn draagkracht voor de resterende aflosfase. In dat geval levert hij aan de IB-Groep de door de IB-Groep gevraagde gegevens.
3 De betaling van de maandelijkse termijn, bedoeld in het eerste lid, laatste volzin, geschiedt door middel van:
a. een daartoe door de debiteur verleende doorlopende machtiging om het verschuldigde bedrag maandelijks te doen afschrijven van een door de debiteur aangewezen bank- of girorekening in Nederland of
b. een door de IB-Groep aan de debiteur gezonden acceptgirokaart.
De inburgeringsplichtige kan in afwijking van artikel 4.7, eerste lid, van het besluit de lening in een keer terugbetalen. De terugbetaling omvat het bedrag van de opgebouwde schuld vermeerderd met de over dat bedrag verschuldigde rente, berekend overeenkomstig artikel 4.4.
1 De terugbetalingsperiode van de debiteur die algemene bijstand ontvangt en een aanvraag indient om zijn draagkracht vast te stellen, beslaat ten hoogste drie jaren vanaf de maand volgend op de maand waarin hij de IB-Groep kenbaar heeft gemaakt dat hij algemene bijstand ontvangt. De volledige terugbetalingsperiode beslaat ten hoogste 7 jaren.
2 De maandelijkse termijn van de debiteur die algemene bijstand ontvangt en een draagkrachtmeting aanvraagt, wordt berekend overeenkomstig artikel 4.6. De artikelen 4.9 tot en met 4.11 van het besluit zijn van overeenkomstige toepassing.
3 De duur van de terugbetalingsperiode, bedoeld in het eerste lid, en de hoogte van de maandelijkse termijn, bedoeld in het tweede lid, worden niet gewijzigd ingeval de algemene bijstand wordt beëindigd.
1 De draagkracht die wordt vastgesteld overeenkomstig dit artikel, gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de aanvraag, bedoeld in artikel 4.9 van het besluit, is ingediend.
2 Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur uit inkomen is het totaal van het toetsingsinkomen van de debiteur en zijn partner in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. Het aldus bepaalde inkomen is het draagkrachtinkomen.
3 Op het draagkrachtinkomen wordt in mindering gebracht de draagkrachtvrije voet. Deze voet is gelijk aan:
a. 120% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur met partner, of
b. 120% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur op wie de alleenstaande ouderkorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is, of
c. 84% van het belastbaar minimumloon voor overige debiteuren zonder partner.
4 De draagkracht van de debiteur uit inkomen is 8% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.
5 Voor de toepassing van dit artikel wordt indien het toetsingsinkomen of het belastbaar loon in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, nog niet bekend is, door de IB-Groep daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen toetsingsinkomen of het belastbaar loon benadert.
1 Op aanvraag van de debiteur wordt bij de toepassing van artikel 4.9 uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, indien sprake is van terugval in inkomen:
a. over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, of
b. over het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld.
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van het toetsingsinkomen van de debiteur van ten minste 15% ten opzichte van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, met dien verstande dat de vermindering niet kan worden gerekend tot inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving.
3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt zolang het belastbaar inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, of het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld nog niet definitief bekend is, daarvoor in de plaats gesteld het bedrag dat naar het oordeel van de IB-Groep het uiteindelijke belastbaar loon benadert.
Indien de partner van de debiteur ook een debiteur is die een beschikking tot terugbetaling als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, van het besluit heeft ontvangen, wordt:
a. artikel 4.9, tweede en vierde lid, slechts eenmaal toegepast op het totaal van het toetsingsinkomen, en
b. bij toepassing van artikel 4.10 van het besluit de te betalen maandelijkse termijn per debiteur vastgesteld op basis van de verhouding tussen de hoogte van het toetsingsinkomen van beide debiteuren afzonderlijk.
1 De debiteur is in verzuim indien binnen twee weken na de vervaldatum van een vordering het bedrag van de verplichte terugbetaling niet is ontvangen.
2 Het verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
1 De IB-Groep maant de debiteur, die in verzuim is, tweemaal schriftelijk aan tot betaling binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden.
2 De IB-Groep kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen aan de debiteur. De vergoeding bedraagt € 6 bij achterstallige termijnen ten bedrage van minder dan € 454 en € 14 bij achterstallige termijnen ten bedrage van € 454 of meer.
3 De aanmaning vermeldt de vergoeding die in rekening wordt gebracht. De aanmaning vermeldt tevens dat niet tijdige betaling kan leiden tot invorderingsmaatregelen van de achterstallige termijnen alsmede van het resterende verschuldigde bedrag die op kosten van de debiteur worden uitgevoerd.
1 Indien de debiteur op de aanmaning, bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, niet binnen de gestelde termijn betaalt, kan de IB-Groep een dwangbevel uitvaardigen. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden ten uitvoer gelegd. Het dwangbevel kan betrekking hebben op de betalingsachterstand alsmede het resterende verschuldigde bedrag.
2 De betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschieden op kosten van de debiteur. Deze kosten zijn ook verschuldigd, indien het dwangbevel door betaling van verschuldigde bedragen niet of niet volledig ten uitvoer is gelegd.
3 Het dwangbevel vermeldt in ieder geval:
a. aan het hoofd het woord ‘dwangbevel’;
b. het bedrag van de invorderbare hoofdsom;
c. het wettelijk voorschrift waaruit de geldschuld voortvloeit;
d. de kosten van het dwangbevel;
e. dat het op kosten van de schuldenaar ten uitvoer kan worden gelegd;
f. het bedrag van de aanmaningsvergoeding, en
g. de ingangsdatum van de wettelijke rente.
4 Bij het dwangbevel kunnen tevens de aanmaningsvergoeding, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel worden ingevorderd.
Tegen het dwangbevel, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, staat verzet open binnen vier weken na de betekening. Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.
Bij uitvaardiging van het dwangbevel, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, kunnen de achterstallige termijnen alsmede het resterende verschuldigde bedrag worden overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder mits:
a. het achterstallige deel minimaal € 180 bedraagt, of
b. het deel dat zes maanden of langer achterstallig is, minimaal € 15 bedraagt.
1 De IB-Groep kan de achterstallige termijnen alsmede het resterende verschuldigde bedrag van de debiteur die direct voorafgaande aan de beëindiging van de inburgeringsplicht houder is geweest van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, op verzoek geheel kwijtschelden, indien:
a. uit de gegevens in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens blijkt dat de debiteur geen verblijfsrecht meer heeft, en
b. de Immigratie- en Naturalisatiedienst kan bevestigen dat de debiteur niet langer inburgeringsplichtig is omdat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, is ingetrokken aangezien de grond voor verlening daarvan is komen te vervallen.
2 Als tijdstip van indiening van het verzoek wordt aangemerkt het moment dat de IB-Groep op grond van de gegevens in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens heeft geconstateerd dat er geen sprake meer is van een verblijfsrecht.
De vergoeding, bedoeld in artikel 4.17, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, van het besluit, bedraagt € 650.
De vergoeding, bedoeld in artikel 4.17, derde lid, van het besluit, bedraagt € 270.
1 De vergoeding, bedoeld in artikel 4.17, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, van het besluit, bedraagt 70% van de kosten die door de gewezen inburgeringsplichtige zijn gemaakt ten behoeve van het volgen van een inburgeringscursus en het afleggen van het inburgeringsexamen of het volgen van een cursus ten behoeve van het behalen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal.
2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste € 3000.
1 De aanvraag van de vergoeding dan wel van het resterende deel van de vergoeding, bedoeld in artikel 4.17, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, van het besluit, wordt ingediend binnen zes maanden nadat:
a. de gewezen inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal, heeft behaald, of
b. indien de gewezen inburgeringsplichtige een oudkomer was, het inburgeringsexamen op de niveaus, bedoeld in artikelen 2.9, eerste lid, en 2.10 van het besluit, heeft behaald.
2 De gewezen inburgeringsplichtige overlegt ten behoeve van de aanvraag de volgende gegevens:
a. de originele facturen die zijn voldaan ten behoeve van de door hem gevolgde inburgeringscursus en het door hem afgelegde inburgeringsexamen of ten behoeve van de door hem gevolgde cursus die opleidt tot het staatsexamen Nederlands als tweede taal, tenzij de IB-Groep de originele facturen reeds in bezit heeft ten behoeve van de lening;
b. het originele bewijs van betaling van de facturen, bedoeld in het onderdeel a, tenzij de facturen reeds door de IB-Groep zijn betaald overeenkomstig artikel 4.2, en
c. zijn burgerservicenummer.
3 De facturen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, vermelden in ieder geval:
d. de code WI-CU als het een inburgeringscursus betreft, de code NT2-CU als het een cursus betreft die opleidt tot het staatsexamen Nederlands als tweede taal, dan wel de code WI-EX als het het inburgeringsexamen betreft;
1 In de beschikking, bedoeld in artikel 4.20, tweede lid, van het besluit, wordt het bedrag van de vergoeding vermeld.
2 Betaling geschiedt binnen vier weken na de verzending van de beschikking.
De IB-Groep betaalt de vergoeding, bedoeld in artikelen 4.18, 4.19 en 4.20, door bijschrijving van het bedrag op de daartoe door de inburgeringsplichtige aangewezen bank- of girorekening in Nederland.
1 De IB-Groep neemt binnen acht weken nadat de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen heeft behaald, dan wel binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, een beschikking, waarbij de omvang van het bedrag van de verrekening, bedoeld in artikel 4.22, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld.
2 Indien de vergoeding hoger is dan het bedrag dat de gewezen inburgeringsplichtige moet terugbetalen, wordt het resterende bedrag uitbetaald aan de gewezen inburgeringsplichtige.
3 De wettelijke rente wordt vergoed, indien de termijn, genoemd in artikel 4.19 van het besluit, en in artikel 4.22, tweede lid, wordt overschreden. De wettelijke rente wordt vergoed over de periode met ingang van de dag volgend op de laatste dag van de in die artikelen genoemde termijn tot de dag waarop de vergoeding naar de rekening van de gewezen inburgeringsplichtige is overgemaakt dan wel een verrekening op basis van dit artikel heeft plaatsgevonden.
1 De cursus, bedoeld in artikel 4.24, eerste lid, van het besluit, bestaat uit de volgende drie fasen:
a. fase 1: een intensieve taalcursus;
b. fase 2: praktijkopdrachten in de eigen regio, en
c. fase 3: centrale, thematische bijeenkomsten gericht op het verwerven van algemene en specifieke kennis van de Nederlandse samenleving.
2 De cursus, bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven door de combinatie Cinop-Kontakt der Kontinenten.
De minister stelt het aantal oudkomers aan wie het college in een door de minister vast te stellen tijdvak een handhavingsbeschikking bekendmaakt drie maanden voor aanvang van dat tijdvak vast.
De bijzondere persoonsgegevens, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de wet zijn gegevens waaruit blijkt dat een inburgeringsplichtige:
a. een geestelijke bedienaar is;
b. is ontheven van de inburgeringsplicht op grond van artikel 6 van de wet;
c. een bestuurlijke boete als bedoeld in de artikelen 29, 30, 31, of 33 van de wet is opgelegd;
d. het inburgeringsexamen dan wel een deel daarvan slechts kan afleggen op een wijze die is aangepast aan zijn mogelijkheden.
1 De verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel a, is in ieder geval noodzakelijk:
a. voor de beoordeling van de inburgeringsplicht van een geestelijke bedienaar overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
b. voor de toepassing van artikel 52 van de wet.
2 De verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel b, is in ieder geval noodzakelijk voor de beoordeling van de inburgeringsplicht overeenkomstig artikel 3 van de wet.
3 De verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel c, is in ieder geval noodzakelijk voor de beoordeling of een inburgeringsplichtige gehandeld heeft in strijd met de artikelen 7, eerste lid, 7, tweede lid, aanhef en onderdeel a, 23, eerste lid, 23, derde lid, 25, vierde lid, of 32 van de wet.
4 De verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel d, is in ieder geval noodzakelijk om de kandidaat met een psychische of lichamelijk belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, op diens verzoek in de gelegenheid te stellen het inburgeringsexamen dan wel een deel daarvan af te leggen op een wijze die is aangepast aan zijn mogelijkheden.
5 De documenten waaruit bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1 blijken, worden neergelegd in een persoonsgebonden dossier. De bijzondere persoonsgegevens worden ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde doeleinden verstrekt aan het Informatiesysteem Inburgering.
1 Voorzover de bijzondere persoonsgegevens zijn opgeslagen in het Informatiesysteem Inburgering, wordt dit bestand beveiligd tegen ongeautoriseerd gebruik door:
a. het toekennen van autorisaties aan alleen die personen, die voor het uitoefenen van hun taak toegang tot de opgeslagen informatie moeten hebben;
b. het bewaren van een reservebestand op een voor niet-geautoriseerde personen ontoegankelijke plaats.
2 De verantwoordelijke, bedoeld in artikel 6.8 van het besluit, stelt richtlijnen op voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens in het Informatiesysteem Inburgering.
De onverenigbare verwerking van bijzondere persoonsgegevens door de IB-Groep wordt op de volgende wijze tegengegaan:
a. de toegang tot de gegevens in het persoonsgebonden dossier en het Informatiesysteem Inburgering is voorbehouden aan die personen, die voor het uitoefenen van hun taak, bedoeld in artikel 6.2, toegang tot de informatie moeten hebben;
b. de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 6.8 van het besluit, stelt een functionaris voor de gegevensbescherming aan, die toeziet op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens;
c. de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 6.8 van het besluit, verricht integriteits- en kwaliteitsaudits ten aanzien van de verwerking van de persoonsgegevens en rapporteert deze aan de functionaris voor de gegevensbescherming.
Voor zover de verwerking van bijzondere persoonsgegevens door de Immigratie- en Naturalisatiedienst, het college, de cursusinstellingen en de exameninstellingen niet geregeld is in een andere regeling, zijn de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens door deze instanties.
[Vervallen per 01-01-2009]
[Red: Wijzigt de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.]
1 De Examentraining voor examinatoren inburgering, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt tot 1 januari 2010 gegeven door het Consortium onder leiding van bureau ICE.
2 Het Consortium onder leiding van bureau ICE reikt op aanvraag een certificaat uit, waaruit blijkt dat de aanvrager de Examentraining voor examinatoren inburgering met goed gevolg heeft afgelegd en het afsluitende examen heeft behaald.
3 Het model van het certificaat, bedoeld in het tweede lid, is opgenomen in bijlage 17 bij deze regeling.
In afwijking van artikel 5.1, wordt een in dat artikel genoemde vaststelling gedaan voor 26 februari 2007.
In afwijking van artikel 7.1, tweede lid, verstrekt het college voor 1 juni 2007 een opgave van:
a. het gemiddelde van alle door de gemeente in de voorafgaande maanden februari, maart en april 2007 met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen;
b. het aantal inburgeringsplichtigen aan wie de gemeenten de in onderdeel a bedoelde inburgeringscursussen zal aanbieden.
Het aanbieden van inburgeringsprogramma’s, bedoeld in artikel 65 van de wet, geschiedt overeenkomstig de Regeling inburgering oudkomers G25 2006, de Regeling inburgering oudkomers G30 2006 en de Regeling inburgering oudkomers niet-G56 2006.
[Red: Wijzigt deze regeling.]
1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.
2 Artikel 9.4 werkt terug tot en met 1 januari 2006.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inburgering.
Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Justitie en zijn te raadplegen via het internet http//www.inburgering.net en http//www.handreikinginburgeringgemeenten.nl.
Bijlage 1 bij artikel 2.1 (tijdelijke verblijfsdoelen);
Bijlage 2 bij artikel 2.2 (Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse diploma’s);
Bijlage 3 bij artikel 2.3, tweede lid (document korte vrijstellingstoets);
Bijlage 4 bij artikel 2.4, derde lid (protocol medische advisering);
Bijlage 5 bij artikel 2.5 (eindtermen kennis van de Nederlandse samenleving);
Bijlage 6 bij artikel 3.3 (model inburgeringsdiploma);
Bijlage 7 bij artikel 3.4 (eindtermen Nederlandse Taal);
Bijlage 8 bij artikel 3.5, eerste lid (model portfolio Werk en model portfolio OGO);
Bijlage 9 bij artikel 3.5, tweede lid (handleiding assessments);
Bijlage 10 bij artikel 3.7, derde lid (eindtermen aanvullend en bijzonder praktijkdeel voor geestelijke bedienaren).
Minister
M.C.F. Verdonk
Gezinshereniging of gezinsvorming(1)
Verblijf ter adoptie of als pleegkind(1)
Het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie
Familiebezoek
Het verrichten van arbeid als zelfstandige
Het verrichten van arbeid in loondienst
Verblijf als kennismigrant als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen
Het zoeken en verrichten van arbeid, al dan niet in loondienst
Het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat
Het doorbrengen van verlof in Nederland
Het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat
Werkzaamheid in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening als bedoeld in artikel 1e van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen
Verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel
Verblijf als stagiaire of practicant
Het volgen van studie
De voorbereiding op studie
Verblijf als au pair
Verblijf in het kader van uitwisseling
Het ondergaan van medische behandeling
Het afwachten van herstel van medische behandeling
De vervolging van mensenhandel
Het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap
Verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling
Verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken
Verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PbEU L 289)
Verblijfsrecht op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000(2)
(1) Indien het verblijfsrecht van de persoon bij wie verblijf is toegestaan, tijdelijk van aard is.
(2) Indien bij de verlening van een verblijfsvergunning is bepaald dat het verblijfsrecht tijdelijk van aard is.
[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie.]
[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te Den Haag.]
[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te Den Haag en is gepubliceerd op www.inburgering.net en www.handreikinginburgeringgemeenten.nl.]
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Regeling inburgering", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.