Stb. 2008, 82, datum inwerkingtreding 26-03-2008, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-06-2007.
1 Het prestatie-afhankelijke deel van de rijksbijdrage voor een gemeente wordt berekend
met de formule:
A = ( [ B x C ] + [ D x E ] + [ F x G ] + [ H x I ] + [ J x K ] + [ L x M ] + [ N
x O ] + [ P x Q ] ) + [ R x S ] + [ T x U ] ) x V
waarin wordt voorgesteld:
-
– met de letter A: het prestatie-afhankelijke deel van de rijksbijdrage;
-
– met de letter B: het aantal inburgeringsplichtigen, bedoeld in artikel 19, eerste
lid, onderdeel a, van de wet ten behoeve van wie het college in het jaar waarop de
prognose betrekking heeft voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld
en aan wie geen lening is verstrekt, hetzij ten behoeve van wie die lening in zijn
geheel is terugbetaald;
-
– met de letter C: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening
ten behoeve van inburgeringsplichtigen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel
a, van de wet;
-
– met de letter D: het aantal inburgeringsplichtigen, bedoeld in artikel 19, eerste
lid, onderdeel a, van de wet ten behoeve van wie het college in het jaar waarop de
prognose betrekking heeft voor de eerste keer een gecombineerde inburgeringsvoorziening
heeft vastgesteld en aan wie geen lening is verstrekt, hetzij ten behoeve van wie
die lening in zijn geheel is terugbetaald;
-
– met de letter E: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de gecombineerde
inburgeringsvoorziening ten behoeve van inburgeringsplichtigen, bedoeld in artikel
19, eerste lid, onderdeel a, van de wet;
-
– met de letter F: het aantal inburgeringsplichtigen, bedoeld in artikel 19, eerste
lid, onderdeel b, van de wet ten behoeve van wie het college in het jaar waarop de
prognose betrekking heeft voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld
en aan wie geen lening is verstrekt, hetzij ten behoeve van wie die lening in zijn
geheel is terugbetaald;
-
– met de letter G: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening
ten behoeve van inburgeringsplichtigen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel
b, van de wet;
-
– met de letter H: het aantal inburgeringsplichtigen, bedoeld in artikel 19, tweede
lid, onderdeel a, van de wet ten behoeve van wie het college in het jaar waarop de
prognose betrekking heeft voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld
en aan wie geen lening is verstrekt, hetzij ten behoeve van wie die lening in zijn
geheel is terugbetaald;
-
– met de letter I: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening
ten behoeve van inburgeringsplichtigen, bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderdeel
a, van de wet;
-
– met de letter J: het aantal inburgeringsplichtigen, bedoeld in artikel 19, tweede
lid, onderdeel a, van de wet ten behoeve van wie het college in het jaar waarop de
prognose betrekking heeft voor de eerste keer een gecombineerde inburgeringsvoorziening
heeft vastgesteld en aan wie geen lening is verstrekt, hetzij ten behoeve van wie
die lening in zijn geheel is terugbetaald;
-
– met de letter K: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de gecombineerde
inburgeringsvoorziening ten behoeve van inburgeringsplichtigen, bedoeld in artikel
19, tweede lid, onderdeel a, van de wet;
-
– met de letter L: het aantal in de letter B bedoelde inburgeringsplichtigen dat binnen
twee jaren na het jaar waarop de prognose betrekking heeft, heeft deelgenomen aan
het inburgeringsexamen;
-
– met de letter M: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen,
bedoeld in letter L;
-
– met de letter N: het aantal in de letter D bedoelde inburgeringsplichtigen dat binnen
twee jaren na het jaar waarop de prognose betrekking heeft, heeft deelgenomen aan
het inburgeringsexamen;
-
– met de letter O: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen,
bedoeld in letter N;
-
– met de letter P: het aantal in de letter F bedoelde inburgeringsplichtigen dat binnen
twee jaren na het jaar waarop de prognose betrekking heeft, heeft deelgenomen aan
het inburgeringsexamen;
-
– met de letter Q: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen,
bedoeld in letter P;
-
– met de letter R: het aantal in de letter H bedoelde inburgeringsplichtigen dat binnen
twee jaren na het jaar waarop de prognose betrekking heeft, heeft deelgenomen aan
het inburgeringsexamen;
-
– met de letter S: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen,
bedoeld in letter R;
-
– met de letter T: het aantal in de letter J bedoelde inburgeringsplichtigen dat binnen
twee jaren na het jaar waarop de prognose betrekking heeft, heeft deelgenomen aan
het inburgeringsexamen;
-
– met de letter U: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen,
bedoeld in letter T;
-
– met de letter V: de door Onze Minister vast te stellen correctiefactor.
2 Het college verstrekt de gegevens, bedoeld in de letters B, D, F, H, J, L, N, P, R
en T van het eerste lid, tezamen met de jaarrekening, bedoeld in artikel 186 van de
Gemeentewet, welke betrekking heeft op het tweede jaar, volgend op het jaar waarop
de prognose betrekking heeft. De jaarrekening is voorzien van de accountantsverklaring,
bedoeld in artikel 213, derde lid, van de Gemeentewet. Het college vergewist zich
ervan dat de gegevens zijn opgenomen in het Informatiesysteem Inburgering.
3 Indien Onze Minister de gegevens en de accountantsverklaring niet voor 1 september
van het derde jaar, volgend op het jaar waarop de prognose betrekking heeft, heeft
ontvangen, stelt Onze Minister de hoogte van de letters B, D, F, H, J, L, N, P, R
en T in de formule, bedoeld in het eerste lid, vast op nul.
4 Onze Minister stelt het prestatie-afhankelijke deel van de rijksbijdrage uiterlijk
1 oktober van het derde jaar, volgend op het jaar waarop de prognose betrekking heeft,
vast.
5 Het prestatie-afhankelijke deel van de rijksbijdrage wordt vastgesteld onder voorbehoud
van goedkeuring van de beschikbare middelen door de begrotingswetgever en kan worden
verlaagd in verband met wijzigingen van de rijksbegroting voor het derde jaar, volgend
op het jaar waarop de prognose betrekking heeft.
6 Het prestatie-afhankelijke deel van de rijksbijdrage wordt verrekend met het voorschot
dat is verleend ten behoeve van het jaar waarop de prognose betrekking heeft. Het
uit de verrekening resulterende positieve of negatieve saldo wordt uiterlijk zes maanden
na de vaststelling ervan aan een gemeente betaald, waarbij Onze Minister kan besluiten
tot verrekening met het eerstvolgende te verlenen voorschot.