Besluit voorkoming verontreiniging door schepen

Geraadpleegd op 29-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-10-2016 en zichtdatum 16-12-2016.
Geldend van 20-06-2015 t/m 31-12-2017

Besluit van 11 december 2006, houdende regels ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Besluit voorkoming verontreiniging door schepen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 23 augustus 2006, nr. HDJZ/SCH/2006-1285, Hoofddirectie Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op het op 2 november 1973 te Londen totstandgekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Trb. 1975, 147) met het op 17 februari 1978 te Londen totstandgekomen Protocol bij dat Verdrag (Trb. 1978, 188), op Bijlage IV van het op 4 oktober 1991 te Madrid totstandgekomen Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica (Trb. 1992, 110), het op 5 oktober 2001 te Londen totstandgekomen Internationaal Verdrag inzake de beperking van schadelijke aangroeiwerende verfsystemen op schepen (Trb. 2004, 44), richtlijn nr. 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PbEG L 332), richtlijn nr. 2005/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juli 2005 tot wijziging van richtlijn 1999/32/EG wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft (PbEU L 191), en de artikelen 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 8a, 9, 10, 11, 12c, 12e, 21, 23, en 38 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen;

De Raad van State gehoord (advies van 12 oktober 2006, nr. W09.06.0362/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 5 december 2006, nr. HDJZ/SCH/2006-1806, Hoofddirectie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. wet: Wet voorkoming verontreiniging door schepen;

    • b. olietankschip: een olietankschip als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage I van het Verdrag;

    • c. passagiersschip: schip als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage IV van het Verdrag.

    • d. schadelijke vloeistof: een schadelijke vloeistof als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage II van het Verdrag;

    • e. schadelijke stoffen in verpakte vorm: schadelijke stoffen als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage III van het Verdrag, in verpakte vorm als bedoeld in dat voorschrift, met uitzondering van schadelijke stoffen in verpakte vorm, bestemd voor eigen scheepsgebruik of behorend tot de eigen scheepsuitrusting;

    • f. sanitair afval: sanitair afval als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage IV van het Verdrag met uitzondering van spoelwater afkomstig uit ruimten waar zich huisdieren bevinden;

    • g. Antarctisch gebied: gebied ten zuiden van 60° zuiderbreedte;

    • h. uitstoot: emissie als bedoeld in voorschrift 2 van Bijlage VI van het Verdrag;

    • i. GT: de maateenheid bruto-tonnage waarin de totale inhoud van een schip, vastgesteld overeenkomstig het op 23 juni 1969 te Londen totstandgekomen Verdrag betreffende de meting van schepen (Trb. 1970, 122), wordt uitgedrukt;

    • j. lengte: de overeenkomstig het verdrag, genoemd in onderdeel h, vastgestelde lengte van een schip;

    • k. internationale reis: een reis tussen twee verschillende landen, waarbij een gebied voor welks buitenlandse betrekkingen een buiten dat gebied zetelende regering verantwoordelijk is of waarvan de Verenigde Naties het besturend lichaam zijn, mede als een afzonderlijk land wordt aangemerkt;

    • l. AFS-verdrag: het op 5 oktober 2001 te Londen totstandgekomen Internationaal Verdrag inzake de beperking van schadelijke aangroeiwerende verfsystemen op schepen (Trb. 2004, 44);

    • m. IMO: de Internationale Maritieme Organisatie van de Verenigde Naties;

    • n. Mariene Milieucommissie: de gelijknamige commissie van de IMO;

    • o. BCH-Code: de bij resolutie MEPC.20(22) van de Mariene Milieucommissie aangenomen Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (Bulk Chemical Code);

    • p. IBC-Code: de bij resolutie MEPC.19(22) van de Mariene Milieucommissie aangenomen Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (International Bulk Chemical Code);

    • q. NOx-Code: de Technische Code inzake de beheersing van de emissie van stikstofoxiden door scheepsdieselmotoren (Technical Code on Control of Emission of Nitrogen Oxides from Marine Diesel Engines, Trb. 2005, 30), aangenomen als bijlage bij resolutie 2 bij het Protocol van 1997 tot wijziging van het Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1978, met Bijlage (Trb. 1999, 169).

  • 2 Voor de toepassing van de op grond van dit besluit toepasselijke verdragen en Codes wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen, tenzij bij of krachtens dit besluit anders is bepaald, verstaan onder Administratie: Onze Minister.

  • 3 Voor de toepassing van dit besluit wordt met een internationale reis gelijkgesteld een trans-Atlantische reis tussen landen van het Koninkrijk of delen daarvan.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat voor de toepassing van dit besluit ook reizen tussen landen van het Koninkrijk of delen daarvan binnen Caribisch Nederland met een internationale reis gelijk worden gesteld.

Artikel 1a. Toepassing Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Artikel 2. Aanwijzing schadelijke stoffen

Als schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de wet worden aangewezen:

  • a. olie en oliehoudende mengsels als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage I van het Verdrag;

  • b. schadelijke vloeistoffen, inclusief restanten daarvan, of ballastwater, waswater van tanks of andere mengsels die dergelijke stoffen bevatten;

  • c. vloeistoffen die op grond van Bijlage II niet zijn gecategoriseerd, noch voorlopig ingedeeld of geëvalueerd, of ballastwater, waswater van tanks of andere mengsels die dergelijke restanten bevatten;

  • d. schadelijke stoffen in verpakte vorm;

  • e. sanitair afval;

  • f. vuilnis als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage V van het Verdrag.

Artikel 4. Bouwdatum van een schip

  • 1 Als bouwdatum van een schip wordt aangemerkt de dag waarop de kiel van het schip is gelegd, dan wel de dag waarop met inachtneming van hetgeen dienaangaande in de op grond van dit besluit toepasselijke verdragen of Codes is bepaald, een met de kiellegging vergelijkbaar constructiestadium is bereikt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt als bouwdatum van een schip dat een verbouwing tot een ander op grond van dit besluit onderscheiden scheepstype heeft ondergaan, aangemerkt de dag waarop met de verbouwing van het schip een aanvang is gemaakt, tenzij dienaangaande in de op grond van dit besluit toepasselijke verdragen of Codes anders is bepaald.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de bij nieuwbouw of verbouwing van schepen als bouwdatum aan te merken datum. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de bij overschrijding van een bij die regeling te bepalen termijn voor de afbouw van een schip of de voltooiing van een bepaalde constructiefase als bouwdatum van een schip aan te merken datum.

Hoofdstuk 2. Eisen aan schepen

Artikel 5. Eisen aan schepen op grond van het MARPOL-verdrag

  • 1 Elk schip voldoet aan de op dat schip van toepassing zijnde eisen van Bijlage I van het Verdrag.

  • 2 Een schip bestemd of gebruikt voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk, voldoet aan de op dat schip van toepassing zijnde eisen van Bijlage II van het Verdrag.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de in dat lid bedoelde schepen:

    • a. waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 12, tweede lid, benodigd is, of

    • b. die geen reizen maken naar havens buitengaats binnen de rechtsmacht van andere partijen bij het Verdrag.

  • 4 Elk schip van 400 GT of meer dat internationale reizen maakt en elk schip van minder dan 400 GT dat internationale reizen maakt en gerechtigd is meer dan 15 personen te vervoeren, voldoet aan de op dat schip van toepassing zijnde eisen van Bijlage IV van het Verdrag, met dien verstande dat met betrekking tot een passagiersschip in de bijzondere gebieden, bedoeld in voorschrift 1 van die Bijlage, voorschrift 9.1. van die Bijlage van toepassing is en voorschrift 9.2 van die Bijlage van toepassing is met ingang van het tijdstip, bedoeld in artikel 29, vierde lid.

  • 5 Elk schip voldoet aan de op dat schip van toepassing zijnde eisen van hoofdstuk 3 van Bijlage VI van het Verdrag.

  • 6 Een schip met een of meer dieselmotoren waarop voorschrift 13 van Bijlage VI van het Verdrag van toepassing is, voldoet met betrekking tot die motoren tevens aan de in de NOx-Code opgenomen eisen. Het voldoen aan die eisen blijkt voor motoren ten aanzien waarvan op grond van de Nox-Code een pre-certificeringsonderzoek verplicht is, uit een overeenkomstig de NOx-Code voor de motor afgegeven Internationaal certificaat betreffende voorkoming van luchtverontreiniging door motoren, behorende bij die Code.

  • 7 Elk schip van 400 GT of meer voldoet aan de op dat schip van toepassing zijnde eisen van hoofdstuk 4 van Bijlage VI van het Verdrag.

Artikel 6. Eisen aan schepen op grond van het Antarctica-verdrag

Aan boord van elk schip dat zich in het Antarctisch gebied bevindt zijn één of meer verzameltanks aanwezig met voldoende capaciteit voor het opslaan van sanitair afval.

Artikel 7. Eisen aan schepen op grond van het AFS-verdrag

  • 1 Elk schip voldoet aan de op dat schip van toepassing zijnde eisen van Bijlage 1 van het AFS-verdrag.

  • 2 Elk schip met een lengte van 24 meter of meer, maar van minder dan 400 GT, dat internationale reizen maakt, is voorzien van een door de eigenaar of diens bevoegde agent ondertekende verklaring als bedoeld in voorschrift 5 van Bijlage 4 van het AFS-verdrag, die voldoet aan de daaraan in dat voorschrift gestelde eisen.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op drijvende platforms, drijvende opslageenheden en drijvende productie-, opslag-, en overslageenheden.

Artikel 7a. Eisen aan schepen op grond van het Ballastwaterverdrag

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 8. Nadere eisen

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kunnen eisen worden vastgesteld waaraan schepen in verband met een krachtens artikel 15 vereist certificaat moeten voldoen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen voor schepen aanvullende eisen worden vastgesteld, alsmede nadere regels met betrekking tot de in de artikelen 5 tot en met 7 bedoelde eisen.

Artikel 9. Gelijkwaardige voorzieningen

Onze Minister kan, met inachtneming van hetgeen dienaangaande in het desbetreffende verdrag of de desbetreffende Code is bepaald, afwijking toestaan van de in artikel 5 bedoelde eisen en de in artikel 31, eerste en tweede lid, bedoelde eisen en voorschriften waaronder de in deze artikelleden bedoelde handelingen mogen worden verricht, indien aan boord van het schip een voorziening wordt getroffen die naar zijn oordeel ten minste gelijkwaardig is aan de in het voorschrift waarvan wordt afgeweken, geëiste voorziening.

Artikel 10. Ontheffingen

Van een ontheffing als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de wet van de in de artikelen 5 en 6 bedoelde eisen wordt, indien deze wordt verleend voor een schip waaraan een certificaat wordt afgegeven als bedoeld in artikel 12, aantekening gemaakt op het certificaat.

Artikel 11. Toelating van uitrusting

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld betreffende de voorwaarden voor toelating van uitrusting aan boord van schepen, het gebruik van die uitrusting en de documenten waarvan zij in bij die regeling bepaalde gevallen vergezeld gaat.

Hoofdstuk 3. Certificaten en onderzoeken

§ 1. Certificaten

Artikel 12. Certificaten op grond van het MARPOL-verdrag

  • 1 Voor een olietankschip van 150 GT of meer of een schip geen olietankschip zijnde, van 400 GT of meer, waarvan na onderzoek is gebleken dat het voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, en de met dat artikellid samenhangende eisen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, wordt een Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door olie als bedoeld in voorschrift 7 van Bijlage I van het Verdrag afgegeven.

  • 2 Voor een schip bestemd of gebruikt voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk, waarvan na onderzoek is gebleken dat het voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, en de met dat artikellid samenhangende eisen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, wordt, al naar gelang de categorie waartoe het schip behoort, een van de volgende certificaten afgegeven:

    • a. voor chemicaliëntankschepen gebouwd op of na 1 juli 1986: een certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk, behorende bij de IBC-Code;

    • b. voor chemicaliëntankschepen gebouwd voor 1 juli 1986: een certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk, behorende bij de BCH-Code;

    • c. voor schepen die schadelijke vloeistoffen in bulk vervoeren en niet behoren tot de in de onderdelen a en b genoemde categorieën: een Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk als bedoeld in voorschrift 9 van Bijlage II van het Verdrag.

  • 3 Voor schepen als bedoeld in artikel 5, vierde lid, waarvan na onderzoek is gebleken dat ze voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en de met dat artikellid samenhangende eisen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, wordt een Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door sanitair afval als bedoeld in voorschrift 5 van Bijlage IV van het Verdrag afgegeven.

  • 4 Voor een schip van 400 GT of meer, waarvan na onderzoek is gebleken dat het voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 5, vijfde en zesde lid, en de met dat artikellid samenhangende eisen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, wordt een Internationaal certificaat betreffende voorkoming van luchtverontreiniging als bedoeld in voorschrift 6.1 van Bijlage VI van het Verdrag afgegeven.

  • 5 Voor schepen met een of meer dieselmotoren waarop voorschrift 13 van Bijlage VI van het Verdrag van toepassing is, wordt overeenkomstig de NOx-Code voor elk van die motoren een Internationaal certificaat betreffende voorkoming van luchtverontreiniging door motoren, behorende bij die Code, afgegeven.

  • 6 Voor een schip van 400 GT of meer, waarvan na onderzoek is gebleken dat het voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 5, zevende lid, en de met dat artikellid samenhangende eisen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, wordt een Internationaal certificaat betreffende energie efficiëntie als bedoeld in voorschrift 6.4 van Bijlage VI van het Verdrag afgegeven.

Artikel 13. Certificaten op grond van het AFS-verdrag

  • 1 Voor een schip van 400 GT of meer, waarvan na onderzoek is gebleken dat het voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 7 en de met dat artikellid samenhangende eisen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, wordt een Internationaal certificaat betreffende het aangroeiwerende verfsysteem als bedoeld in voorschrift 1.1. van Bijlage 4 van het AFS-verdrag afgegeven.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op drijvende platforms, drijvende opslageenheden en drijvende productie-, opslag-, en overslageenheden.

Artikel 13a. Certificaten op grond van het Ballastwaterverdrag

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 14. Bij certificaten behorende rapporten, aanhangsels e.d.

De in de artikelen 12 en 13 bedoelde certificaten gaan vergezeld van de bij die certificaten behorende rapporten, aanhangsels en overzichten, alsmede van de in de desbetreffende verdragen of Codes voorgeschreven gegevens met betrekking tot schip of lading.

Artikel 15. Overige certificaten en verklaringen

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat voor bepaalde schepen, waarvan na onderzoek is gebleken dat ze voldoen aan de op die schepen van toepassing zijnde eisen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, een bijzonder certificaat wordt afgegeven.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat voor bepaalde schepen waarop de artikelen 12 en 13 niet van toepassing zijn, waarvan na onderzoek is gebleken dat ze voldoen aan de op die schepen van toepassing zijnde eisen, bedoeld in de artikelen 5 tot en met 7 en de met die artikelen samenhangende eisen, bedoeld in artikel 8, op verzoek van de reder een verklaring kan worden afgegeven.

§ 2. Onderzoeken

Artikel 16. Onderzoeken in verband met MARPOL-certificaten

  • 1 Schepen worden ter verkrijging van een in artikel 12, eerste tot en met vierde en zesde lid, genoemd certificaat en tijdens de geldigheidsduur van dat certificaat onderworpen aan de volgende in het Verdrag voorgeschreven onderzoeken:

    • a. in verband met het Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door olie: de in Bijlage I van het Verdrag voorgeschreven onderzoeken;

    • b. in verband met een certificaat als bedoeld in artikel 12, tweede lid: de in Bijlage II van het Verdrag voorgeschreven onderzoeken;

    • c. in verband met het Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door sanitair afval: de in Bijlage IV van het Verdrag voorgeschreven onderzoeken;

    • d. in verband met het Internationaal certificaat betreffende voorkoming van luchtverontreiniging: de in voorschrift 5.1 van Bijlage VI van het Verdrag voorgeschreven onderzoeken;

    • e. in verband met het Internationaal certificaat betreffende energie efficiëntie: de in voorschrift 5.4 van Bijlage VI van het Verdrag voorgeschreven onderzoeken.

  • 2 Ter verkrijging van een Internationaal certificaat betreffende voorkoming van luchtverontreiniging door motoren en tijdens de geldigheidsduur van dat certificaat wordt de motor waarop het certificaat betrekking heeft, onderworpen aan de in de NOx-Code voorgeschreven onderzoeken.

Artikel 17. Onderzoeken in verband met het AFS-certificaat

Ter verkrijging van een Internationaal certificaat betreffende het aangroeiwerende verfsysteem en tijdens de geldigheidsduur van dat certificaat wordt een schip onderworpen aan de in Bijlage 4 van het AFS-verdrag voorgeschreven onderzoeken.

Artikel 17a. Onderzoeken in verband met het Ballastwaterbeheercertificaat

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 18. Tijdstippen van onderzoek

De in de artikelen 16 en 17 bedoelde onderzoeken vinden plaats op de in de desbetreffende verdragen en Codes voorgeschreven tijdstippen, met dien verstande dat het hernieuwde onderzoek waaraan een schip in verband met de vernieuwing van een certificaat wordt onderworpen, steeds plaatsvindt in de laatste drie maanden van de geldigheidsduur van het desbetreffende certificaat.

Artikel 19. Aantekening van onderzoeken

Van de onderzoeken waaraan een schip ingevolge de artikelen 16 en 17 tijdens de geldigheidsduur van een certificaat wordt onderworpen, wordt door degene die het onderzoek heeft verricht, aantekening geplaatst op het certificaat.

Artikel 20. Overige onderzoeken

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de onderzoeken waaraan schepen in verband met een certificaat als bedoeld in artikel 15, eerste lid, worden onderworpen;

    • b. de onderzoeken waaraan schepen worden onderworpen waarop de artikelen 12 en 13 niet van toepassing zijn.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de onderzoeken waaraan schepen ter verkrijging van de certificaten, bedoeld in de artikelen 16 en 17, en tijdens de geldigheidsduur daarvan worden onderworpen.

Artikel 21. Bevoegdheid aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen

Een ingevolge artikel 8, derde lid, van de wet, aangewezen natuurlijke persoon of rechtspersoon is, indien bij een onderzoek als bedoeld in de artikelen 16 en 17 gebreken aan het schip of zijn uitrusting worden geconstateerd, bevoegd om herstel van deze gebreken te vorderen.

Artikel 22. Handhaving toestand na onderzoek

Nadat een bij of krachtens dit besluit voorgeschreven onderzoek, met uitzondering van het onderzoek, bedoeld in artikel 17, is voltooid, wordt de toestand van het schip en zijn uitrusting gehandhaafd in overeenstemming met de bij of krachtens dit besluit gestelde regels. In deze toestand wordt geen verandering aangebracht zonder voorafgaande toestemming van Onze Minister of van de ingevolge artikel 8, derde lid, van de wet, aangewezen natuurlijke persoon of rechtspersoon die het onderzoek heeft uitgevoerd.

§ 3. Geldigheid van certificaten

Artikel 23. Geldigheidsduur van certificaten

  • 1 De in artikel 12 genoemde certificaten hebben een geldigheidsduur van vijf jaren, met uitzondering van het Internationaal certificaat betreffende voorkoming van luchtverontreiniging door motoren, dat geldig is gedurende de volledige levensduur van de motor.

  • 2 Het Internationaal certificaat betreffende energie efficiëntie en het Internationaal certificaat betreffende het aangroeiwerende verfsysteem zijn, behoudens het bepaalde in artikel 9 van de wet, onbeperkt geldig.

  • 3 Onze Minister kan certificaten afgeven met een kortere geldigheidsduur dan in het eerste lid bepaald, indien nog niet alle onderzoeken naar zijn genoegen zijn voltooid, of indien hij nog niet over alle door hem gevraagde gegevens over het schip beschikt.

Artikel 24. Vernieuwing van certificaten

Na voltooiing van een hernieuwd onderzoek in verband met de vernieuwing van een certificaat is het nieuwe certificaat, in afwijking van artikel 23, geldig vanaf de datum van voltooiing van het desbetreffende onderzoek tot een datum niet later dan vijf jaren na de vervaldatum van het bestaande certificaat.

Artikel 25. Bijzondere verlengingen van de geldigheidsduur

  • 1 Indien een schip zich op het tijdstip waarop een certificaat zijn geldigheid verliest, niet in een haven bevindt waar een hernieuwd onderzoek kan plaatsvinden, kan Onze Minister de geldigheidsduur van het certificaat met ten hoogste drie maanden verlengen teneinde het schip in staat te stellen zijn reis naar de haven waar het zal worden onderzocht, te voltooien. Het schip verlaat die haven vervolgens niet zonder nieuw certificaat.

  • 2 Onze Minister kan de geldigheidsduur van een certificaat dat is afgegeven ten behoeve van een schip dat korte reizen maakt, met ten hoogste een maand verlengen.

  • 3 In een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt na de voltooiing van het hernieuwde onderzoek de geldigheidsduur van het nieuwe certificaat bepaald aan de hand van de oorspronkelijke vervaldatum van het bestaande certificaat.

  • 4 Indien na de voltooiing van een hernieuwd onderzoek het nieuwe certificaat niet voor de vervaldatum van het bestaande certificaat kan worden afgegeven of aan het schip kan worden verstrekt, kan degene die het onderzoek heeft uitgevoerd daarvan een aantekening plaatsen op het bestaande certificaat. In dat geval wordt het bestaande certificaat nog als geldig aangemerkt voor een tijdvak van ten hoogste vijf maanden na zijn vervaldatum.

  • 5 Onze Minister kan de geldigheidsduur van een certificaat, bedoeld in artikel 23, derde lid, verlengen tot een datum die is gelegen vijf jaren na de afgiftedatum van het certificaat, met dien verstande dat de geldigheidsduur van een certificaat als bedoeld in artikel 12, eerste, tweede en vierde lid, alleen kan worden verlengd na voltooiing van een tussentijds of jaarlijks onderzoek als bedoeld in Bijlage I, II en VI van het Verdrag.

Artikel 26. Nadere regels

Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de geldigheidsduur van het certificaat en de verklaring, bedoeld in artikel 15, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de geldigheidsduur van het in de artikelen 12, 13 en 13a bedoelde certificaat.

Artikel 27. Verval en intrekking van certificaten

  • 1 Indien een schip door zijn eigenaar wordt onttrokken aan zijn algemene bestemming als schip, vervallen de voor dat schip afgegeven certificaten.

  • 2 Indien een schip door zijn eigenaar wordt onttrokken aan een bijzondere bestemming die het had ten tijde van de afgifte van de voor dat schip benodigde certificaten, doch zijn algemene bestemming als schip behoudt, vervallen de in verband met die bijzondere bestemming afgegeven certificaten.

  • 3 Onze Minister kan een certificaat intrekken:

    • 1°. wanneer het schip schade van betekenis heeft opgelopen en de herstelling daarvan niet naar behoren is geschied, of

    • 2°. wanneer uit een onderzoek van de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is gebleken dat het schip niet zonder gevaar voor verontreiniging van het mariene milieu de haven kan verlaten.

  • 4 Een vervallen of ingetrokken certificaat wordt door de eigenaar zo spoedig mogelijk aan Onze Minister ingezonden door tussenkomst van ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, de ambtenaren met de in- of uitklaring belast, dan wel de Nederlandse diplomatieke of consulaire ambtenaren.

  • 5 Voor een ingezonden certificaat wordt desverlangd een bewijs van ontvangst afgegeven.

Artikel 28. Herstel van vervallen certificaten

Onze Minister kan de geldigheid van een certificaat dat ingevolge artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van de wet is vervallen, herstellen, indien naar zijn mening bij een inspectie voldoende is gebleken dat het schip voldoet aan de desbetreffende eisen.

Hoofdstuk 4. Lozing en overige gedragingen

Artikel 29. Verboden lozingen onder het MARPOL-verdrag

  • 1 Het is verboden vanaf een schip olie of oliehoudende mengsels als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage I van het Verdrag in zee te lozen, anders dan met inachtneming van de in die Bijlage gegeven voorschriften, met dien verstande dat:

    • a. in het gebied van de Middellandse Zee, het gebied van de Oostzee, het gebied van de Zwarte Zee, het Golfgebied, de Noordwest-Europese wateren en de Zuidelijke Zuid-Afrikaanse wateren, bedoeld in voorschrift 1 van die Bijlage, en het Antarctisch gebied de voorschriften 15 en 34 van die Bijlage wat betreft lozingen in bijzondere gebieden van toepassing zijn;

    • b. in de overige bijzondere gebieden, bedoeld in voorschrift 1 van die Bijlage, de voorschriften 15 en 34 van die Bijlage wat betreft lozingen buiten bijzondere gebieden van toepassing zijn, en in deze gebieden de voorschriften 15 en 34 wat betreft lozingen in bijzondere gebieden van toepassing worden op een nader bij besluit van Onze Minister vast te stellen tijdstip, dat wordt bekendgemaakt in de Staatscourant;

    • c. in afwijking van de onderdelen a en b, voor zover het de toepasselijkheid van voorschrift 15 van die Bijlage betreft, ten aanzien van schepen van minder dan 400 GT in alle gebieden met uitzondering van het Antarctisch gebied voorschrift 15, onderdeel C, van die Bijlage van toepassing is.

  • 2 Het is verboden vanaf een schip bestemd of gebruikt voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk de volgende vloeistoffen in zee te lozen, anders dan met inachtneming van de in Bijlage II van het Verdrag gegeven voorschriften:

    • a. schadelijke vloeistoffen, inclusief restanten daarvan, of ballastwater, waswater van tanks of andere mengsels die dergelijke stoffen bevatten;

    • b. vloeistoffen die op grond van Bijlage II niet zijn gecategoriseerd, noch voorlopig ingedeeld of geëvalueerd, of ballastwater, waswater van tanks of andere mengsels die dergelijke restanten bevatten.

    Het lozen van lens- of ballastwater of andere restanten of mengsels die alleen stoffen bevatten aangeduid met OS in de kolom verontreinigingscategorie in Hoofdstuk 18 van de IBC-code is niet verboden.

  • 3 Het is verboden vanaf een schip schadelijke stoffen in verpakte vorm te lozen, anders dan met inachtneming van de Bijlage III van het Verdrag gegeven voorschriften. Dit verbod is ook van toepassing op lege, niet gereinigde verpakkingen die eerder zijn gebruikt voor het vervoer van schadelijke stoffen in verpakte vorm, tenzij toereikende maatregelen zijn getroffen die verzekeren dat geen restanten zijn achtergebleven die schade kunnen toebrengen aan het mariene milieu.

  • 4 Het is verboden vanaf schepen als bedoeld in artikel 5, vierde lid, sanitair afval in zee te lozen anders dan met inachtneming van de in Bijlage IV van het Verdrag gegeven voorschriften, met dien verstande dat:

    • a. met betrekking tot een passagiersschip in de bijzondere gebieden, bedoeld in voorschrift 1 van die Bijlage, voorschrift 11 van die Bijlage wat betreft lozingen buiten bijzondere gebieden van toepassing is en

    • b. met betrekking tot een passagiersschip in de onder a bedoelde gebieden voorschrift 11 van die Bijlage wat betreft lozingen in bijzondere gebieden van toepassing is met ingang van een nader bij besluit van Onze Minister vast te stellen tijdstip, dat wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 5 Het is verboden vanaf een schip vuilnis als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage V van het Verdrag in zee te lozen, anders dan met inachtneming van de in die Bijlage gegeven voorschriften, met dien verstande dat:

    • a. in het gebied van de Middellandse Zee, het gebied van de Oostzee, het Golfgebied, het gebied van de Noordzee en het Caribisch gebied, bedoeld in voorschrift 1 van die Bijlage, en in het Antarctisch gebied voorschrift 6 van die Bijlage van toepassing is;

    • b. in de overige bijzondere gebieden, bedoeld in voorschrift 1 van die Bijlage, voorschrift 4 van die Bijlage van toepassing is, en in deze gebieden voorschrift 6 van die Bijlage van toepassing wordt op een nader bij besluit van Onze Minister vast te stellen tijdstip, dat wordt bekendgemaakt in de Staatscourant;

    • c. in afwijking van de onderdelen a en b, ten aanzien van drijvende platforms en alle andere schepen langszij en binnen 500 meter van deze platforms voorschrift 5 van toepassing is.

  • 6 Voor de toepassing van de op grond van dit artikel toepasselijke voorschriften van het Verdrag wordt verstaan onder Administratie: Onze Minister.

  • 7 Het tijdstip, bedoeld in het vierde lid, kan verschillen naar gelang de bouw- of afleverdatum van een schip.

Artikel 30. Verboden lozingen onder het Antarctica-verdrag

  • 1 Het is verboden vanaf een schip dat zich in het Antarctisch gebied bevindt, sanitair afval te lozen anders dan met inachtneming van de in Bijlage IV van het op 4 oktober 1991 te Madrid tot stand gekomen Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica, met Bijlagen (Trb. 1992, 110) gegeven voorschriften, met dien verstande dat voor de toepassing van die voorschriften onder «lozingen in zee van onbehandeld sanitair afval» wordt verstaan «lozingen van sanitair afval die niet voldoen aan voorschrift 11.1.2 van Bijlage IV van het MARPOL-verdrag» en onder «personen» wordt verstaan «passagiers».

  • 2 Het is verboden vanaf een schip dat zich in het Antarctisch gebied bevindt, vuilnis als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage V van het Verdrag te lozen anders dan met inachtneming van de in het eerste lid bedoelde Bijlage IV gegeven voorschriften.

Artikel 31. Overige verboden gedragingen onder het MARPOL-verdrag

  • 1 Het is verboden opzettelijk stoffen die de ozonlaag aantasten als bedoeld in voorschrift 2 van Bijlage VI van het Verdrag uit te stoten anders dan met inachtneming van de in die Bijlage gegeven voorschriften.

  • 2 Het is verboden om:

    • a. aan boord van schepen brandstofolie te gebruiken die niet voldoet aan de eisen die daaraan in Bijlage VI van het Verdrag in het algemeen of ten aanzien van het gebruik in bepaalde zeegebieden worden gesteld;

    • b. afval en andere stoffen als bedoeld in voorschrift 16 van Bijlage VI van het Verdrag aan boord van een schip te verbranden anders dan met inachtneming van de in die Bijlage gegeven voorschriften.

  • 3 Het eerste lid en het tweede lid, onderdeel b, zijn ook van toepassing op buitenlandse schepen gedurende de tijd dat deze zich bevinden op de Nederlandse binnenwateren.

Artikel 31a. Verboden lozingen en gedragingen onder het Ballastwaterverdrag

[Vervallen per 12-10-2011]

Artikel 32. Nadere regels

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in de artikelen 29, 30 en 31 bedoelde verboden, voorschriften en eisen.

  • 2 De krachtens het eerste lid gestelde regels kunnen ook van toepassing worden verklaard op buitenlandse schepen gedurende de tijd dat deze zich bevinden op de Nederlandse binnenwateren.

Hoofdstuk 5. Operationele voorschriften

Artikel 33. Vervoer

  • 1 Het vervoer van olie als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage I van het Verdrag en ballastwater geschiedt met inachtneming van de in die Bijlage gegeven voorschriften.

  • 2 Het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk geschiedt met inachtneming van de in Bijlage II van het Verdrag gegeven voorschriften.

  • 3 Het vervoer van schadelijke stoffen in verpakte vorm geschiedt met inachtneming van de in Bijlage III van het Verdrag gegeven voorschriften.

  • 4 Het derde lid is ook van toepassing op het vervoer van lege, niet gereinigde verpakkingen die eerder zijn gebruikt voor het vervoer van schadelijke stoffen in verpakte vorm, tenzij toereikende maatregelen zijn getroffen die verzekeren dat geen restanten zijn achtergebleven die schade kunnen toebrengen aan het mariene milieu.

Artikel 33a

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 34. Verplichtingen van de kapitein

  • 1 De kapitein draagt er zorg voor dat aan boord van een schip de in Bijlage I, V en VI van het Verdrag opgenomen voorschriften en verplichtingen worden nageleefd.

  • 2 De kapitein draagt er zorg voor dat aan boord van een schip in het Antarctisch gebied geen stoffen als bedoeld in voorschrift 43 van Bijlage I van het Verdrag als brandstof worden gebruikt anders dan met inachtneming van dit voorschrift.

Artikel 34a. Voorwassen van ladingtanks

  • 1 De kapitein van een schip dat een haven aandoet die is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, van de wet voert een voorwas uit van zijn tank voor zover deze voorwas verplicht is ingevolge de in Bijlage II van het Verdrag gegeven voorschriften.

  • 2 Het voorwassen van ladingtanks geschiedt uitsluitend met inachtneming van de in Bijlage II van het Verdrag gegeven voorschriften.

Artikel 35. Afgifte bij havenontvangstvoorzieningen

  • 1 De kapitein van een schip dat een haven aandoet die is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, van de wet geeft restanten van schadelijke vloeistoffen af bij een havenontvangstvoorziening voorzover afgifte daarvan verplicht is ingevolge de in Bijlage II van het Verdrag gegeven voorschriften.

  • 2 De afgifte van restanten van schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, en restanten van schadelijke vloeistoffen bij een houder van een havenontvangstvoorziening geschiedt uitsluitend met inachtneming van de in Bijlage I en II van het Verdrag gegeven voorschriften.

  • 3 Als stoffen of uitrusting die deze stoffen bevat als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdeel a, van de wet worden aangewezen stoffen die de ozonlaag aantasten als bedoeld in voorschrift 2 van Bijlage VI van het Verdrag en uitrusting die deze stoffen bevat.

Artikel 36. Bijhouden journaals

  • 1 De kapitein van een olietankschip van 150 GT of meer of van een schip geen olietankschip zijnde, van 400 GT of meer draagt er zorg voor dat aan boord het oliejournaal deel I, bedoeld in voorschrift 17 van Bijlage I van het Verdrag, wordt bijgehouden met inachtneming van hetgeen dienaangaande in die Bijlage is bepaald.

  • 2 De kapitein van een olietankschip van 150 GT of meer draagt er tevens zorg voor dat aan boord het oliejournaal deel II, bedoeld in voorschrift 36 van Bijlage I van het Verdrag, wordt bijgehouden met inachtneming van hetgeen dienaangaande in die Bijlage is bepaald.

  • 3 De kapitein van een schip bestemd of gebruikt voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk of van een schip als bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel b, draagt er zorg voor dat aan boord het ladingjournaal, bedoeld in voorschrift 15 van Bijlage II van het Verdrag, wordt bijgehouden met inachtneming van hetgeen dienaangaande in die Bijlage is bepaald.

  • 4 De kapitein van een schip dat zich in het Antarctisch gebied bevindt draagt er zorg voor dat elke lozing van sanitair afval in een sanitair-afvaljournaal dan wel in het vuilnisjournaal, bedoeld in voorschrift 9 van Bijlage V van het Verdrag, wordt bijgehouden met inachtneming van hetgeen dienaangaande met betrekking tot vuilnis in die Bijlage is bepaald.

  • 5 De kapitein:

    • a. van elk schip dat zich in het Antarctisch gebied bevindt, en

    • b. van elk schip dat zich buiten het Antarctisch gebied bevindt en een tonnage van 400 of meer heeft of waarmee 15 of meer personen mogen worden vervoerd,

    draagt er zorg voor dat aan boord het vuilnisjournaal, bedoeld in voorschrift 9 van Bijlage V van het Verdrag, wordt bijgehouden met inachtneming van hetgeen dienaangaande in die Bijlage is bepaald.

  • 6 De kapitein van een schip dat verschillende soorten brandstofolie gebruikt teneinde te voldoen aan voorschrift 14 van Bijlage VI van het Verdrag draagt er zorg voor dat aan boord een journaal wordt bijgehouden met inachtneming van hetgeen dienaangaande in dat voorschrift is bepaald.

  • 7 De kapitein van een schip waarop voorschrift 6.1 van Bijlage VI van het Verdrag van toepassing is en dat navulbare systemen heeft die ozonlaagaantastende stoffen bevatten, draagt er zorg voor dat aan boord het journaal met betrekking tot ozonlaagaantastende stoffen, bedoeld in voorschrift 12 van bijlage VI van het Verdrag, wordt bijgehouden met inachtneming van hetgeen dienaangaande in dat voorschrift is bepaald.

  • 8 Onze Minister maakt aantekeningen in het ladingjournaal overeenkomstig de in Bijlage II van het Verdrag gegeven voorschriften.

Artikel 37. Wijze van handelen bij schade

  • 1 Indien een schip schade heeft opgelopen of zich een gebeurtenis heeft voorgedaan waardoor het vermoeden rijst dat schade of een gebrek is ontstaan waardoor het schip een gevaar kan vormen voor het milieu, licht de kapitein zo spoedig mogelijk Onze Minister in. Voorts licht hij, indien het schip zich in een haven buiten Nederland bevindt, de ter plaatse bevoegde autoriteiten in.

  • 2 Indien het schip zich in een haven bevindt, mag de reis niet worden voortgezet, voordat de kapitein van Onze Minister een verklaring heeft ontvangen, inhoudende dat eventuele herstellingen naar behoren zijn geschied of dat de reis zonder gevaar voor het milieu kan worden voortgezet, voorzover de ter plaatse bevoegde autoriteiten zich niet tegen voortzetting van de reis verzetten.

Artikel 38. Nadere regels

  • 1 Bij regeling van onze minister kunnen voor het vervoer van schadelijke stoffen, bedoeld in artikel 33, aanvullende voorschriften worden vastgesteld, alsmede nadere regels met betrekking tot de in de artikelen 33 tot en met 36 bedoelde voorschriften en verplichtingen.

  • 2 De krachtens het eerste lid gestelde regels kunnen ook van toepassing worden verklaard op buitenlandse schepen gedurende de tijd dat deze zich bevinden op de Nederlandse binnenwateren.

Hoofdstuk 6. Losplaatsvoorzieningen

Artikel 39. Losplaatsvoorzieningen

  • 1 De beheerders van losplaatsen gelegen in havens, die krachtens artikel 6, eerste lid, van de wet zijn aangewezen, waar schepen schadelijke vloeistoffen lossen, treffen zodanige voorzieningen dat dergelijke schepen hun ladingtanks geheel kunnen leeglossen met inachtneming van de in Bijlage II van het Verdrag gegeven voorschriften en de krachtens artikel 38 gegeven nadere regels met betrekking tot die voorschriften.

  • 2 Bij losplaatsen als bedoeld in het eerste lid worden voorzieningen getroffen om te voorkomen dat de inhoud van slangen of leidingen van de walinstallatie, welke gebruikt zijn voor het lossen van schadelijke vloeistoffen, terugstroomt in het schip.

Artikel 40. Nadere regels

Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in artikel 39 bedoelde voorschriften en verplichtingen.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 41. Bekendmaking van Codes

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor de bekendmaking van de op grond van dit besluit toepasselijke Codes.

  • 2 Van de wijze van bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 42. Wijzigingen van verdragen en Codes

  • 1 Een wijziging van de op grond van dit besluit toepasselijke verdragen en Codes gaat, tenzij bij besluit van Onze Minister anders is bepaald, voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop die wijziging internationaal in werking treedt.

  • 2 Voorzover een wijziging als bedoeld in het eerste lid slechts geldt ten aanzien van schepen gebouwd op of na een bepaalde datum, blijft, tenzij bij besluit van Onze Minister anders is bepaald, op schepen gebouwd voor die datum, het verdrag of de Code zoals dat, onderscheidenlijk die, voor de desbetreffende wijziging luidde, van toepassing, met inachtneming van hetgeen bij die wijziging, in het gewijzigde verdrag of in de gewijzigde Code is bepaald omtrent de bij herstellingen, verbouwingen en andere veranderingen in de toestand of uitrusting van een schip toe te passen voorschriften.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de reeds voor de inwerkingtreding van dit besluit in werking getreden wijzigingen van de in het eerste lid bedoelde verdragen en Codes.

  • 4 Een besluit van Onze Minister als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 43. Overgangsbepalingen

  • 3 Voor schepen van 400 GT of meer, gebouwd voor 19 mei 2005, worden de certificaten, bedoeld in artikel 12, vierde lid, afgegeven uiterlijk bij de eerstvolgende, geplande droogzetting na inwerkingtreding van dit besluit, maar in geen geval later dan 19 mei 2008.

  • 4 Voor schepen die voldoen aan de eisen van Bijlage 1 van het AFS-verdrag voor de datum waarop die eisen in werking treden, worden de certificaten, bedoeld in artikel 13, afgegeven uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van die eisen.

  • 6 Voor schepen, gebouwd voor 18 juli 1982, waarvan de bruto-inhoud is vastgesteld overeenkomstig het op 10 juni 1947 te Oslo totstandgekomen Verdrag nopens een eenvormig stelsel voor de meting van zeeschepen (Stb. 1949, J 370; Trb. 1955, 52), wordt voor de toepassing van dit besluit de eenheid bruto-registerton gelijkgesteld met de eenheid GT.

Artikel 46. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan en voor verschillende categorieën van schepen verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 47. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit voorkoming verontreiniging door schepen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 december 2006

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de eenentwintigste december 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin