Regeling voorkoming verontreiniging door schepen

Geraadpleegd op 26-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2007 en zichtdatum 25-12-2024.
Geldend van 01-01-2007 t/m 01-01-2007

Regeling van 12 december 2006, nr. HDJZ/SCH/2006-1945, Hoofddirectie Juridische Zaken, houdende nadere regels ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Regeling voorkoming verontreiniging door schepen)

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 8, 11, 15, 32, 35, 38 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, artikel 2 van het Besluit havenontvangstvoorzieningen, artikel 13, derde lid,14, tweede lid, en 30 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, alsmede op de in artikel 1 van deze regeling genoemde richtlijnen en verordeningen;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. Bouwdatum van een schip

Als bouwdatum van een schip wordt aangemerkt de dag waarop de kiel van het schip is gelegd, dan wel de dag waarop met inachtneming van hetgeen dienaangaande in de op grond van deze regeling toepasselijke richtlijnen of verordeningen is bepaald, een met de kiellegging vergelijkbaar stadium is bereikt. Artikel 4, tweede lid, van het besluit is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2. Eisen aan schepen

§ 1. Eisen aan schepen

Artikel 3. Eisen op grond van verordening (EG) 417/2002

Een olietankschip van 150 GT of meer voldoet in aanvulling op de ingevolge artikel 5, eerste lid, van het besluit toepasselijke eisen van Bijlage I van het Verdrag mede aan de eisen van verordening (EG) 417/2002.

Artikel 5. Alternatieve maatregel voor de beheersing van NOx-emissies

De Wet pleziervaartuigen in samenhang met de in bijlage I van richtlijn 94/25/EG opgenomen essentiële eisen voor de uitlaatemissies van voortstuwingsmotoren met betrekking tot stikstofoxiden wordt voor de toepassing van artikel 5, vijfde en zesde lid, van het besluit, beschouwd als een alternatieve maatregel voor de beheersing van NOx-emissies als bedoeld in voorschrift 13.1.b.ii van Bijlage VI van het Verdrag.

§ 2. Toelatingseisen voor scheepsuitrusting

Artikel 6. Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op uitrusting waarvoor bij plaatsing aan boord van een schip, gelet op de op dat schip toepasselijke eisen, een typegoedkeuring is vereist.

Artikel 7. Europese typegoedkeuringen voor scheepsuitrusting

  • 2 Gebruik van uitrusting waarvoor een certificaat van gelijkwaardigheid of een certificaat ten behoeve van beproeving is afgegeven, is slechts toegestaan met inachtneming van de aan het desbetreffende certificaat verbonden voorschriften of beperkingen.

  • 3 Indien een schip zich in een haven buiten de Europese Unie bevindt en het vanuit het oogpunt van tijd, vertraging en kosten redelijkerwijs niet uitvoerbaar is om uitrusting aan boord te plaatsen waarvoor overeenkomstig richtlijn 96/98/EG een EG-typegoedkeuring is verleend, mogen noodzakelijke vervangingen van uitrusting in afwijking van het eerste lid geschieden door het aan boord plaatsen van niet overeenkomstig richtlijn 96/98/EG goedgekeurde uitrusting, mits daarbij wordt voldaan aan de in artikel 16, eerste en tweede lid, van die richtlijn genoemde voorwaarden.

Artikel 8. Nationale typegoedkeuringen voor scheepsuitrusting

  • 1 Uitrusting, niet zijnde uitrusting als bedoeld in bijlage A.1 van richtlijn 96/98/EG of niet zijnde een emissiereductietechnologie, is van een door de inspecteur-generaal goedgekeurd type.

  • 2 De inspecteur-generaal kan in afwijking van artikel 7 toestaan dat aan boord van bepaalde categorieën schepen, niet zijnde schepen die behoren tot de categorie schepen waarvoor mede in verband met het voldoen aan de eisen met betrekking tot de betreffende uitrusting een van de certificaten wordt verstrekt als bedoeld in artikel 12 van het besluit, uitrusting wordt geplaatst die niet aan de prestatie- en beproevingsnormen uit bijlage A.1 van richtlijn 96/98/EG voldoet, en voor die uitrusting een typegoedkeuring verlenen, mits zulks zonder gevaar voor het milieu mogelijk is.

  • 3 Aan een typegoedkeuring als bedoeld in het eerste of tweede lid kunnen beperkingen met betrekking tot het gebruik van de desbetreffende uitrusting worden verbonden.

Artikel 9. Wederzijdse erkenning

Met een door de inspecteur-generaal verleende typegoedkeuring wordt gelijkgesteld een daaraan gelijkwaardige typegoedkeuring, verleend door of vanwege een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel door of vanwege een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte.

Artikel 10. Goedkeuring voor emissiereductietechnologieën

[Treedt in werking op 02-01-2007]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 11. Vrijwaringsclausule

  • 1 Indien ten aanzien van uitrusting die is voorzien van het merk van overeenstemming, bedoeld in bijlage D van richtlijn 96/98/EG, toepassing is gegeven aan artikel 23, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting, neemt de inspecteur-generaal passende voorlopige maatregelen om te voorkomen dat die uitrusting aan boord van schepen wordt geplaatst of gebruikt. Zonodig verbiedt hij de plaatsing of het gebruik aan boord van schepen.

Hoofdstuk 3. Certificaten

Artikel 12. Certificaten op grond van de verordening (EG) 782/2003

Voor een schip dat op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) 782/2003 wordt gecertificeerd en waarvan na onderzoek is gebleken dat het voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 4 van deze regeling, wordt een AFS-certificaat als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van die verordening afgegeven.

Hoofdstuk 4. Lozing en overige gedragingen

Artikel 13. Nadere regels met betrekking tot verboden lozingen onder het MARPOL-verdrag

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Voorschrift 4.2 van Bijlage I van het Verdrag en voorschrift 3.1.2 van Bijlage II van het Verdrag zijn met betrekking tot een lozing die voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 van richtlijn 2005/35/EG voor alle schepen als bedoeld in artikel 2 van die richtlijn:

  • a. met betrekking tot een lozing in de Nederlandse territoriale zee niet van toepassing;

  • b. met betrekking tot een lozing in de Nederlandse exclusieve economische zone en op volle zee van toepassing voor de eigenaar, de kapitein of de bemanning die onder de verantwoordelijkheid van de kapitein handelt.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2006, 249, datum inwerkingtreding 01-04-2007, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.

Nadere regels met betrekking tot verboden lozingen onder het MARPOL-verdrag

Voorschrift 4.2 van Bijlage I van het Verdrag en voorschrift 3.1.2 van Bijlage II van het Verdrag zijn met betrekking tot een lozing die voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 van richtlijn 2005/35/EG voor alle schepen als bedoeld in artikel 2 van die richtlijn:

  • a. met betrekking tot een lozing in de Nederlandse territoriale zee niet van toepassing;

  • b. met betrekking tot een lozing in de Nederlandse exclusieve economische zone en op volle zee van toepassing voor de eigenaar, de kapitein of de bemanning die onder de verantwoordelijkheid van de kapitein handelt.

Artikel 14. Nadere regels met betrekking tot het gebruik van scheepsbrandstoffen

[Treedt in werking op 02-01-2007]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 5. Operationele voorschriften

Artikel 15. Voorschriften voor het bijhouden van journaals

[Treedt in werking op 02-01-2007]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 17. Wijzigingen van richtlijnen

  • 1 Een wijziging van een op grond van deze regeling toepasselijke richtlijn gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 2 Uitrusting van een door de inspecteur-generaal goedgekeurd type, waarop door een wijziging van bijlage A.1 van richtlijn 96/98/EG de voorschriften van die richtlijn van toepassing zijn geworden, mag in afwijking van artikel 7 nog gedurende een termijn van twee jaren aan boord van schepen worden geplaatst, mits zij voor de datum van vaststelling van de desbetreffende wijzigingsrichtlijn werd vervaardigd en ook de typegoedkeuring voor die datum werd verleend.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde termijn vangt aan op het in de betrokken wijzigingsrichtlijn bepaalde tijdstip.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs