Regeling inrichting landelijk gebied

Geraadpleegd op 02-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-07-2011 en zichtdatum 30-11-2024.
Geldend van 11-02-2011 t/m 31-12-2011

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat van 14 december 2006, nr. TRCJZ/2006/3910, houdende regels inzake de inrichting van het landelijke gebied

De Minister Van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën;

Gelet op de artikelen 12, vierde lid, 52, vierde lid, 87, 91, derde lid, 92, 93 en 95, vierde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied, artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer, artikel 29 van de Wet agrarisch grondverkeer, artikel 92, tweede lid, van de Reconstructiewet Midden-Delfland, artikel 97 van de Reconstructiewet concentratiegebieden, de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, artikel 33, eerste lid, artikel 107, tweede lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, artikel 6 van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU L 209) en artikel 74 van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277);

Besluiten:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Investeringsbudget landelijk gebied

Paragraaf 2.1. Eisen aan de verslaglegging door de provincies

Artikel 2

  • 1 Met betrekking tot door gedeputeerde staten te verlenen subsidies ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1698/2005:

    • a. verstrekken gedeputeerde staten alle informatie aan de beheersautoriteit die de beheersautoriteit nodig heeft ter uitvoering van artikel 75 van verordening (EG) nr. 1698/2005;

    • b. geschiedt door gedeputeerde staten jaarlijkse verslaglegging aan de beheersautoriteit.

  • 2 De verslaglegging bevat alle gegevens die de beheersautoriteit van de betrokken provincie nodig heeft om het jaarverslag, bedoeld in artikel 82 van verordening (EG) nr. 1698/2005, te kunnen opmaken en het binnen de in die verordening gestelde termijnen te kunnen toezenden aan het Comité van Toezicht, bedoeld in artikel 27a, en aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 3

Met betrekking tot door gedeputeerde staten ten laste van het investeringsbudget uitgevoerde steunmaatregelen als bedoeld in de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verstrekken gedeputeerde staten de Minister jaarlijks alle informatie die deze nodig heeft ter uitvoering van artikel 21 van verordening (EG) nr. 659/1999.

Paragraaf 2.2. Overgang van lopende Rijksverplichtingen

Artikel 4

  • 1 Als verplichtingen als bedoeld in artikel 93, eerste en derde lid, van de wet worden aangeduid:

    • a. de van voor 1 januari 2007 daterende verplichtingen die voor de Minister, de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat alsmede voor de landinrichtingscommissies, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Landinrichtingswet, voortvloeien uit de in de bijlage bij deze regeling genoemde wetten, Ministeriële regelingen en incidentele projectsubsidies, met uitzondering van de verplichtingen die voortvloeien uit subsidieverhoudingen waarbij reeds subsidievaststelling en uitbetaling heeft plaatsgevonden, en met uitzondering van het afhandelen van bezwaar- en beroepsprocedures tegen subsidiebeschikkingen die voor 1 januari 2007 zijn ingediend;

    • b. de van voor 1 januari 2008 daterende verplichtingen die voor de Minister voortvloeien uit de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, met uitzondering van de verplichtingen die voortvloeien uit het project Grensmaas, het project Zandmaas Pakket I en de Nadere Uitwerking voor het Rivierengebied, met uitzondering van de verplichtingen die voortvloeien uit subsidieverhoudingen waarbij reeds subsidievaststelling en uitbetaling heeft plaatsgevonden, en met uitzondering van het afhandelen van bezwaar- en beroepsprocedures tegen subsidiebeschikkingen die voor 1 januari 2008 zijn ingediend.

  • 2 De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, alsmede de bevoegdheden van de Minister, onderscheidelijk de Staatssecretarissen, genoemd in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, die met deze verplichtingen samenhangen worden per 1 januari 2007 aan gedeputeerde staten overgedragen.

  • 3 De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, alsmede de bevoegdheden van de Minister, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, die met deze verplichtingen samenhangen worden per 1 januari 2008 aan gedeputeerde staten overgedragen.

  • 4 Archiefbescheiden van de Minister, de Staatssecretarissen, genoemd in het eerste lid, alsmede van de landinrichtingscommissies, betreffende de verplichtingen die ingevolge het eerste lid overgaan naar gedeputeerde staten, worden overgedragen aan gedeputeerde staten van de provincie waarnaar de verplichtingen ingevolge het eerste en tweede lid overgaan, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Paragraaf 2.3. Koopplicht

Artikel 5. :

Telkens wanneer met betrekking tot grond aan het bureau beheer landbouwgronden een recht van eigendom of een daarvan afgeleid recht wordt aangeboden, is het bureau beheer landbouwgronden gehouden het hem aangeboden recht te verwerven voor rekening van de provincie waarin de desbetreffende grond is gelegen, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

  • a. de grond is gelegen in een gebied dat is begrensd als beheersgebied overeenkomstig hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer zoals die luidde tot 1 januari 2007, onderscheidenlijk hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies zoals die luidde tot 1 januari 2010, of is gelegen in een gebied dat is begrensd overeenkomstig artikel 2.1, tweede lid, onder b, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer van de onderscheiden provincies;

  • b. ten aanzien van de grond is beheerssubsidie verleend voor de beheerspakketten, opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 11, 15 en 24 tot en met 27 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer zoals die luidde tot 1 januari 2007, of voor de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 11, 15, 24a en 26a van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies zoals die luidde tot 1 januari 2010, of is subsidie agrarisch natuurbeheer verleend voor de agrarische beheerpakketten A.02.01.01, A02.01.02, A02.01.04, A.02.02.01, A.02.02.02 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer van de onderscheiden provincies;

  • c. gedeputeerde staten van betrokken provincies achten het aannemelijk dat:

    • 1. zodanige grond niet aan derden kan worden vervreemd of ten gunste van derden in gebruik kan worden afgestaan, of

    • 2. ten aanzien van zodanige grond vestiging van een ander beperkt recht ten gunste van derden niet kan plaatsvinden;

  • d. de desbetreffende provincie heeft het bureau beheer landbouwgronden gemachtigd het recht voor haar rekening te verwerven.

Artikel 6

Telkens wanneer met betrekking tot grond aan het bureau beheer landbouwgronden een recht van eigendom of een daarvan afgeleid recht wordt aangeboden, is het bureau beheer landbouwgronden gehouden het hem aangeboden recht te verwerven namens en voor rekening van de provincie waarin de desbetreffende grond is gelegen, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

Artikel 7

  • 1 De door het bureau beheer landbouwgronden te betalen prijs voor de verwerving van het recht, bedoeld in de artikelen 5 en 6, wordt bepaald op basis van de daartoe in opdracht van het bureau beheer landbouwgronden getaxeerde waarde van de betrokken grond in het economische verkeer bij agrarische bestemming.

  • 2 Bij de taxatie wordt in voorkomende gevallen geen rekening gehouden met de omstandigheid dat:

    • a. op de betrokken grond een aangepaste agrarische bedrijfsvoering uit hoofde van een subsidieverlening plaatsvindt;

    • b. de betrokken grond is gelegen in een gebied als bedoeld in artikel 5 of 6.

Artikel 8

  • 1 In zoverre in afwijking van artikel 7 wordt, indien op de grond een verplichting is gevestigd als bedoeld in artikel 46 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 zoals die luidde tot 1 januari 2007, onderscheidenlijk artikel 40 van de Subsidieregeling natuurbeheer van een der onderscheiden provincies en het bureau beheer landbouwgronden verwerving van het eigendomsrecht wordt aangeboden, komt de door het bureau beheer landbouwgronden voor de verwerving van dat recht te betalen prijs overeen met de som van:

    • a. de actuele waarde van de grond in het economisch verkeer bij bestemming natuur of bos, welke waarde wordt bepaald op basis van een daartoe door het bureau beheer landbouwgronden verrichte taxatie, en

    • b. de op het moment van verkoop nog niet uitbetaalde subsidie functieverandering, welke subsidie in contante waarde is uitgedrukt, rekening houdend met een jaarlijkse rentevoet van 4%.

  • 2 Ingeval de verwerving, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op een met een beperkt gebruiksrecht belast eigendomsrecht, wordt de in het eerste lid bedoelde som verminderd met de waarde van het desbetreffende beperkt gebruiksrecht, welke waarde wordt bepaald op basis van de in opdracht van het bureau beheer landbouwgronden verrichte taxatie.

Artikel 9

  • 1 Indien de uitkomst van de in opdracht van het bureau beheer landbouwgronden verrichte taxatie voor de andere partij niet aanvaardbaar is, vindt in opdracht van die partij nadere taxatie van de waarde van de betrokken grond plaats door een driemanschap waarvan een lid wordt aangewezen door:

    • a. die partij;

    • b. het bureau beheer landbouwgronden;

    • c. de onder a en b bedoelde personen gezamenlijk.

  • 3 Het driemanschap beslist met meerderheid van stemmen. De beslissing van het driemanschap heeft de kracht van een bindend advies ten aanzien van de te betalen grondprijs.

  • 4 De kosten van de nadere taxatie, bedoeld in het eerste lid, worden gelijkelijk verdeeld tussen beide partijen.

Artikel 10

  • 1 Op verzoek van de provincie op wier grondgebied de grond, bedoeld in artikel 5 of 6, is gelegen kan de Minister besluiten vanaf een in overleg met die provincie te bepalen tijdstip de gehoudenheid van het bureau beheer landbouwgronden op te schorten.

  • 2 De Minister schort de gehoudenheid van het bureau beheer landbouwgronden in ieder geval op, als:

    • a. de betrokken provincie de prestaties, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, geheel of nagenoeg geheel heeft gerealiseerd voor het betrokken gebied, of

    • b. de Ecologische Hoofdstructuur in de betrokken provincie geheel of nagenoeg geheel is gerealiseerd.

  • 3 Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 10a

  • 1 De gehoudenheid van het bureau beheer landbouwgronden, bedoeld in de artikelen 5 en 6, is met ingang van 15 november 2010 niet van toepassing op grond, gelegen in de provincie Drenthe, Noord-Brabant, Noord-Holland of Overijssel.

  • 2 De gehoudenheid van het bureau beheer landbouwgronden, bedoeld in de artikelen 5 en 6, is met ingang van 1 januari 2011 niet van toepassing op grond, gelegen in de provincie Friesland, Groningen, Limburg, Utrecht of Zeeland.

  • 3 De gehoudenheid van het bureau beheer landbouwgronden, bedoeld in de artikelen 5 en 6, is met ingang van 1 maart 2011 niet van toepassing op grond, gelegen in de provincie Zuid-Holland of Gelderland.

  • 4 Het vorige lid is niet van toepassing op gronden opgenomen in het Grondprotocol 2010–2013 Gelderland (nr. 2009-023198), zoals dit luidde op 25 mei 2010.

Hoofdstuk 3. Landinrichting

Paragraaf 3.1. Toedeling van grond na onteigening

Artikel 11

  • 2 Gedeputeerde staten wijzen het verzoek af ingeval het belang van de landinrichting zich tegen de toedeling verzet.

Artikel 12

  • 1 Indien de onteigening ten behoeve van de realisatie van een infrastructureel werk, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de wet, eerder plaatsvindt dan de toedeling van vervangende grond, bedoeld in artikel 11, besluiten gedeputeerde staten op verzoek van de onteigende partij op grond van artikel 45, eerste lid, van de wet of aan deze grond in tijdelijk gebruik kan worden gegeven. Indien gedeputeerde staten besluiten aan de onteigende partij grond in tijdelijk gebruik te geven, doen zij van hun besluit mededeling aan de deskundigen die op grond van artikel 27 van de onteigeningswet zijn benoemd door de rechtbank die uitspraak doet over de schadeloosstelling.

  • 2 Het bestuursorgaan dat besluit tot de onteigening, bedoeld in het eerste lid, vergoedt aan gedeputeerde staten de kosten die zijn gemoeid met het in tijdelijk gebruik geven van grond op grond van het besluit van gedeputeerde staten, bedoeld in het eerste lid. Bedoelde kosten worden mede gebaseerd op de schadeloosstelling.

Artikel 13

  • 1 Na de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 37 van de onteigeningswet, maakt de onteigende partij de op grond van deze uitspraak ontvangen schadeloosstelling binnen vier weken na ontvangst van het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 12, tweede lid, over aan gedeputeerde staten.

  • 2 Na ontvangst van de schadeloosstelling, bedoeld in het eerste lid, wordt deze beheerd door gedeputeerde staten.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 14, maakt de wettelijke rente over de periode van het beheer, bedoeld in het tweede lid, deel uit van de schadeloosstelling, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 14

  • 1 Na de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 37 van de onteigeningswet, stellen gedeputeerde staten vast in welke mate de toedeling van vervangende grond, bedoeld in artikel 11, de schade ontstaan door de onteigening, bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de wet, compenseert. Voor zover bedoelde toedeling de schade ontstaan door de onteigening niet of niet volledig compenseert, keren gedeputeerde staten de schadeloosstelling uit aan de onteigende partij afhankelijk van de mate waarin geen of geen volledige compensatie heeft plaatsgevonden door bedoelde toedeling.

Paragraaf 3.2. Gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming

Artikel 16

Artikel 17

  • 1 De gelijke hoedanigheid wordt bepaald aan de hand van de volgende kenmerken:

    • a. de opbouw, samenstelling en fysische eigenschappen van de lagen in de bodem tot ten minste een diepte van 1 meter onder het maaiveld, en

    • b. de grondwaterkarakteristiek.

  • 2 De gelijke hoedanigheid wordt vastgesteld aan de hand van deelkaarten van de Bodemkaart van Nederland en de Grondwaterkaart van Nederland met een schaal van 1:25.000.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de gelijke hoedanigheid worden bepaald aan de hand van bodem- of grondwaterkaarten met een grotere schaal dan 1: 25.000, indien de landinrichting plaatsvindt in een gebied met een minder grote eenvormigheid van de bodemkenmerken of grondwaterkarakteristiek.

  • 4 Indien geen bodemkaart of grondwaterkaart beschikbaar is kan de gelijke hoedanigheid worden vastgesteld op basis van een advies van deskundigen.

Artikel 18

Bij de bepaling van de gelijke hoedanigheid van gronden blijven de volgende kenmerken van de gronden buiten beschouwing:

  • a. het feitelijke gebruik;

  • b. de verkavelingssituatie;

  • c. de ontsluitingssituatie;

  • d. de beheersing van het oppervlaktewaterpeil;

  • e. de mate van egaliteit van het maaiveld;

  • f. de aanwezigheid van opstallen, opstanden en obstakels, waaronder bunkers, hoogspanningsmasten of kabels en leidingen;

  • g. de aanwezigheid van beregeningsinstallaties of drainage;

  • h. overige fysieke elementen die het feitelijk gebruik beïnvloeden, en

  • i. andere dan agrarische kenmerken.

Artikel 19

  • 1 Van de gronden met een gelijke hoedanigheid wordt de bodemgeschiktheid per gebruiksbestemming bepaald aan de hand van een of meer van de volgende kenmerken:

    • a. de ontwateringstoestand;

    • b. de beschikbaarheid van bodemvocht voor de groei van gewas;

    • c. de stevigheid van de bovengrond;

    • d. de verkruimelbaarheid van de bodem;

    • e. de stabiliteit van de bodem op maaiveldniveau;

    • f. de stuifgevoeligheid van de bodem, of

    • g. de dikte van de laag waarin zich 80% van de wortels van een gewas bevinden.

  • 2 Voor elke gebruiksbestemming wordt bepaald welke van de kenmerken, bedoeld in het eerste lid, daarvoor doorslaggevend zijn.

Artikel 20

  • 1 De bodemgeschiktheid per gebruiksbestemming wordt ingedeeld in ten minste drie klassen.

  • 2 De indeling, bedoeld in het eerste lid, wordt op een kaart vermeld.

Paragraaf 3.3. Ruilverkaveling bij overeenkomst

Artikel 21

  • 2 In de notariële akte van verdeling, bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de wet, wordt vermeld welke van de in het eerste lid genoemde artikelen in het beding, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.

Paragraaf 3.5. Overgangsbepalingen landinrichting

Artikel 23

Bij landinrichtingsprojecten waarvoor een landinrichtingsplan als bedoeld in artikel 73 van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk een uitwerking van het reconstructieplan als bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden is vastgesteld voor de inwerkingtreding van de wet en die worden voltooid volgens de bepalingen van de wet:

Artikel 24

De op het tijdstip van de inwerkingtreding van de wet afgeronde procedureonderdelen en proceduremomenten worden geacht te zijn afgerond overeenkomstig de wet.

Artikel 25

  • 2 Artikel 23 is van overeenkomstige toepassing op de procedureonderdelen en proceduremomenten die ingevolge het eerste lid zijn afgerond.

Artikel 26

In afwijking van artikel 95, derde lid, van de wet worden de volgende landinrichtingsprojecten voltooid overeenkomstig de procedure van de Landinrichtingswet:

  • a. herinrichting ‘Bodegraven-Noord’;

  • b. herinrichting ‘Boskoop’;

  • c. herinrichting ‘IJsselmonde’;

  • d. ruilverkaveling ‘Land van Maas en Waal’;

  • e. ruilverkaveling ‘Rijssen’.

Hoofdstuk 4. Uitvoeringsbepalingen Verordening Plattelandsontwikkeling

Artikel 27

Ter uitvoering van artikel 74, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005 is aangewezen:

  • a. als beheersautoriteit: de Minister;

  • b. als erkend betaalorgaan: Dienst landelijk gebied;

  • c. als certificerende instantie: de Auditdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 27a

  • 1 Ter uitvoering van artikel 77, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005 is er een Comité van Toezicht.

  • 2 Het Comité van Toezicht bestaat uit de volgende leden:

    • a. de Minister, tevens voorzitter;

    • b. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Minister;

    • c. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    • d. een vertegenwoordiger, aangewezen door gedeputeerde staten van Fryslân, Groningen en Drenthe gezamenlijk;

    • e. een vertegenwoordiger, aangewezen door gedeputeerde staten van Overijssel en Gelderland gezamenlijk;

    • f. een vertegenwoordiger, aangewezen door gedeputeerde staten van Noord-Brabant, Limburg en Zeeland gezamenlijk;

    • g. een vertegenwoordiger, aangewezen door gedeputeerde staten van Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland gezamenlijk.

  • 3 Het Comité van Toezicht bestaat uit de volgende adviserende leden:

    • a. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Commissie van de Europese Gemeenschappen;

    • b. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

    • c. een vertegenwoordiger, aangewezen door de Unie van Waterschappen;

    • d. een door de Minister aangewezen vertegenwoordiger van de sociale en economische partners;

    • e. een door de Minister aangewezen vertegenwoordiger van de natuur- en milieuorganisaties;

    • f. een door de Minister aangewezen vertegenwoordiger van de landbouworganisaties.

  • 4 Gedeputeerde staten van alle provincies wijzen gezamenlijk één van de vertegenwoordigers, bedoeld in het tweede lid, de onderdelen d tot en met g, aan als plaatsvervangend voorzitter van het Comité van Toezicht.

  • 5 Van de aanwijzing van een vertegenwoordiger op grond van het tweede en derde lid die niet geschiedt door de Minister en van de aanwijzing van de plaatsvervangend voorzitter, bedoeld in het vierde lid, wordt door de aanwijzende organisaties mededeling gedaan aan de Minister.

  • 6 De Minister wijst het secretariaat van het Comité van Toezicht aan.

Artikel 27b

  • 1 Ter uitvoering van artikel 75, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 1698/2005, selecteert de Minister maximaal vijfendertig plaatselijke groepen als bedoeld in artikel 62, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005.

  • 2 Een aanvraag om te worden geselecteerd kan worden ingediend na een oproep vanwege de Minister tot het indienen van aanvragen, aan welke oproep een uiterste datum van indiening is verbonden.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie als bedoeld in artikel 62, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 1698/2005.

  • 4 Gedeputeerde staten van de provincie waarin het door een plaatselijke groep te ontwikkelen gebied geheel of grotendeels is gelegen, brengen ten behoeve van de selectie advies uit aan de Minister over de aanvraag van desbetreffende plaatselijke groep.

  • 5 Na kennisneming van alle adviezen als bedoeld in het derde lid, brengt het Comité van Toezicht, bedoeld in artikel 27a, ten behoeve van de selectie advies uit aan de Minister.

  • 6 Bij de selectie worden de criteria in acht genomen die ten aanzien van de selectie zijn opgenomen in het plattelandsontwikkelingsprogramma.

Artikel 28

Ter uitvoering van artikel 6, derde lid, van verordening (EG) nr. 1290/2005 is als coördinerende instantie erkend: het coördinerend bureau van de Directie Internationale Zaken van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Hoofdstuk 4a. Comité van Toezicht ILG

Artikel 28a

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • bestuursovereenkomsten: bestuursovereenkomsten Investeringsbudget Landelijk Gebied 2007–2013, zoals tussen Rijk en provincies overeengekomen;

  • comité: Comité van Toezicht ILG;

  • eindverantwoordingsverslag: verslag als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de wet;

  • voortgangsrapportage: verslag als bedoeld als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de wet.

Artikel 28c

  • 1 Het comité heeft tot taak de Minister binnen 4 maanden nadat de voortgangsrapportage 2009 of het eindverantwoordingsverslag 2013 door de provincies aan de Minister is aangeboden, verslag te doen van zijn beoordeling van de voortgang van de realisering van de in de bestuursovereenkomsten opgenomen prestaties.

  • 2 De wijze van beoordeling van de voortgang van de realisering van de in de bestuursovereenkomsten afgesproken prestaties, bedoeld in het eerste lid, geschiedt overeenkomstig de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 4B bij de bestuursovereenkomsten.

Artikel 28d

  • 1 De Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de overige leden van het comité.

  • 2 De voorzitter en de overige leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaren. Na afloop van die periode zijn zij terstond herbenoembaar.

  • 3 Het comité kan het advies van een deskundige inroepen.

  • 4 De Minister voorziet in de ondersteuning van het comité.

Artikel 28e

  • 1 Als leden van het comité worden benoemd voor de periode van 24 september 2009 tot en met 31 augustus 2013:

    • de heer W. Veldman RA, tevens voorzitter;

    • de heer W.K. van den Arend;

    • de heer ing. H.J. Mulder;

    • de heer W.G.J. Wijntjes RA.

  • 2 Behalve de heer W.K. van den Arend en de heer W.G.J. Wijntjes RA worden de leden van het comité op persoonlijke titel benoemd.

Artikel 28g

  • 3 De door de leden te ontvangen algemene vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt aangepast aan de algemene salarisontwikkeling van het burgerlijk rijkspersoneel.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 29

Als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn aangewezen de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 31

[Red: Wijzigt de Regeling subsidie nationale en grensoverschrijdende parken.]

Artikel 34

  • 1 Bestaande aanspraken en verplichtingen op grond van de regelingen en besluiten, genoemd in de artikelen 31 tot en met 33, blijven in stand.

  • 2 Op subsidieaanvragen ingediend op grond van de regelingen en besluiten, genoemd in het eerste lid, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling.

  • 3 In zoverre in afwijking van het eerste en tweede lid is op een aanvraag voor subsidie voor het beheerspakket: Faunarand, opgenomen in bijlage 23 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, zoals die luidde tot 15 november 2006, bijlage 23a van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de provincie waarin de betrokken beheerseenheid is gelegen van toepassing als is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    • a. de aanvraag is ingediend in de periode van 1 december 2005 tot en met 31 januari 2006;

    • b. voor de betrokken beheerseenheid is over het tijdvak 2000-2006 subsidie verleend voor het beheerspakket: Faunarand, opgenomen in bijlage 23, zoals die luidde tot 25 oktober 2003.

Artikel 36

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inrichting landelijk gebied.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 december 2006

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

De

Staatssecretaris

van Volkshuisvesting, Ruimelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Bijlage

Incidentele projectsubsidies

  • a. Projectsubsidie inrichting ten behoeve van Staatsbosbeheer buiten landinrichting;

  • b. Projectsubsidie inrichting natte natuur ten behoeve van particuliere natuurbeschermingsorganisaties;

  • c. Projectsubsidie sanering BBL-gronden.