Regeling inrichting landelijk gebied

Geraadpleegd op 02-12-2024.
Geldend van 23-01-2016 t/m heden

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat van 14 december 2006, nr. TRCJZ/2006/3910, houdende regels inzake de inrichting van het landelijke gebied

De Minister Van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën;

Gelet op de artikelen 12, vierde lid, 52, vierde lid, 87, 91, derde lid, 92, 93 en 95, vierde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied, artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer, artikel 29 van de Wet agrarisch grondverkeer, artikel 92, tweede lid, van de Reconstructiewet Midden-Delfland, artikel 97 van de Reconstructiewet concentratiegebieden, de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, artikel 33, eerste lid, artikel 107, tweede lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, artikel 6 van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU L 209) en artikel 74 van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277);

Besluiten:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Investeringsbudget landelijk gebied

Paragraaf 2.1. Eisen aan de verslaglegging door de provincies

Artikel 2

  • 1 Met betrekking tot door gedeputeerde staten te verlenen subsidies ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1698/2005:

    • a. verstrekken gedeputeerde staten alle informatie aan de beheersautoriteit die de beheersautoriteit nodig heeft ter uitvoering van artikel 75 van verordening (EG) nr. 1698/2005;

    • b. geschiedt door gedeputeerde staten jaarlijkse verslaglegging aan de beheersautoriteit.

  • 2 De verslaglegging bevat alle gegevens die de beheersautoriteit van de betrokken provincie nodig heeft om het jaarverslag, bedoeld in artikel 82 van verordening (EG) nr. 1698/2005, te kunnen opmaken en het binnen de in die verordening gestelde termijnen te kunnen toezenden aan het Comité van Toezicht, bedoeld in artikel 27a, en aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 3

Met betrekking tot door gedeputeerde staten ten laste van het investeringsbudget uitgevoerde steunmaatregelen als bedoeld in de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verstrekken gedeputeerde staten de Minister jaarlijks alle informatie die deze nodig heeft ter uitvoering van artikel 21 van verordening (EG) nr. 659/1999.

Paragraaf 2.2. Overgang van lopende Rijksverplichtingen

Artikel 4

  • 1 Als verplichtingen als bedoeld in artikel 93, eerste en derde lid, van de wet worden aangeduid:

    • a. de van voor 1 januari 2007 daterende verplichtingen die voor de Minister, de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat alsmede voor de landinrichtingscommissies, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Landinrichtingswet, voortvloeien uit de in bijlage A bij deze regeling genoemde wetten, Ministeriële regelingen en incidentele projectsubsidies, met uitzondering van de verplichtingen die voortvloeien uit subsidieverhoudingen waarbij reeds subsidievaststelling en uitbetaling heeft plaatsgevonden, en met uitzondering van het afhandelen van bezwaar- en beroepsprocedures tegen subsidiebeschikkingen die voor 1 januari 2007 zijn ingediend;

    • b. de van voor 1 januari 2008 daterende verplichtingen die voor de Minister voortvloeien uit de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, met uitzondering van de verplichtingen die voortvloeien uit het project Grensmaas, het project Zandmaas Pakket I en de Nadere Uitwerking voor het Rivierengebied, met uitzondering van de verplichtingen die voortvloeien uit subsidieverhoudingen waarbij reeds subsidievaststelling en uitbetaling heeft plaatsgevonden, en met uitzondering van het afhandelen van bezwaar- en beroepsprocedures tegen subsidiebeschikkingen die voor 1 januari 2008 zijn ingediend;

    • c. de verplichtingen die voor de Minister voortvloeien uit de beschikkingen die zijn verleend ten aanzien van de in bijlage B bij deze regeling genoemde investeringsprojecten als bedoeld in artikel 3 van de Wet Fonds Economische Structuurversterking.

  • 2 De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, alsmede de bevoegdheden van de Minister, onderscheidelijk de Staatssecretarissen, genoemd in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, die met deze verplichtingen samenhangen worden per 1 januari 2007 aan gedeputeerde staten overgedragen.

  • 3 De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, alsmede de bevoegdheden van de Minister, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, die met deze verplichtingen samenhangen worden per 1 januari 2008 aan gedeputeerde staten overgedragen.

  • 4 De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, alsmede de bevoegdheden van de Minister, die met deze verplichtingen samenhangen, worden per 1 januari 2012 aan gedeputeerde staten overgedragen.

  • 5 Archiefbescheiden van de Minister, de Staatssecretarissen, genoemd in het eerste lid, alsmede van de landinrichtingscommissies, betreffende de verplichtingen die ingevolge het eerste lid overgaan naar gedeputeerde staten, worden overgedragen aan gedeputeerde staten van de provincie waarnaar de verplichtingen ingevolge het eerste en tweede lid overgaan, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Hoofdstuk 3. Landinrichting

Paragraaf 3.1. Toedeling van grond na onteigening

Artikel 11

  • 2 Gedeputeerde staten wijzen het verzoek af ingeval het belang van de landinrichting zich tegen de toedeling verzet.

Artikel 12

  • 1 Indien de onteigening ten behoeve van de realisatie van een infrastructureel werk, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de wet, eerder plaatsvindt dan de toedeling van vervangende grond, bedoeld in artikel 11, besluiten gedeputeerde staten op verzoek van de onteigende partij op grond van artikel 45, eerste lid, van de wet of aan deze grond in tijdelijk gebruik kan worden gegeven. Indien gedeputeerde staten besluiten aan de onteigende partij grond in tijdelijk gebruik te geven, doen zij van hun besluit mededeling aan de deskundigen die op grond van artikel 27 van de onteigeningswet zijn benoemd door de rechtbank die uitspraak doet over de schadeloosstelling.

  • 2 Het bestuursorgaan dat besluit tot de onteigening, bedoeld in het eerste lid, vergoedt aan gedeputeerde staten de kosten die zijn gemoeid met het in tijdelijk gebruik geven van grond op grond van het besluit van gedeputeerde staten, bedoeld in het eerste lid. Bedoelde kosten worden mede gebaseerd op de schadeloosstelling.

Artikel 13

  • 1 Na de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 37 van de onteigeningswet, maakt de onteigende partij de op grond van deze uitspraak ontvangen schadeloosstelling binnen vier weken na ontvangst van het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 12, tweede lid, over aan gedeputeerde staten.

  • 2 Na ontvangst van de schadeloosstelling, bedoeld in het eerste lid, wordt deze beheerd door gedeputeerde staten.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 14, maakt de wettelijke rente over de periode van het beheer, bedoeld in het tweede lid, deel uit van de schadeloosstelling, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 14

  • 1 Na de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 37 van de onteigeningswet, stellen gedeputeerde staten vast in welke mate de toedeling van vervangende grond, bedoeld in artikel 11, de schade ontstaan door de onteigening, bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de wet, compenseert. Voor zover bedoelde toedeling de schade ontstaan door de onteigening niet of niet volledig compenseert, keren gedeputeerde staten de schadeloosstelling uit aan de onteigende partij afhankelijk van de mate waarin geen of geen volledige compensatie heeft plaatsgevonden door bedoelde toedeling.

Paragraaf 3.2. Gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming

Artikel 16

Artikel 17

  • 1 De gelijke hoedanigheid wordt bepaald aan de hand van de volgende kenmerken:

    • a. de opbouw, samenstelling en fysische eigenschappen van de lagen in de bodem tot ten minste een diepte van 1 meter onder het maaiveld, en

    • b. de grondwaterkarakteristiek.

  • 2 De gelijke hoedanigheid wordt vastgesteld aan de hand van deelkaarten van de Bodemkaart van Nederland en de Grondwaterkaart van Nederland met een schaal van 1:25.000.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de gelijke hoedanigheid worden bepaald aan de hand van bodem- of grondwaterkaarten met een grotere schaal dan 1: 25.000, indien de landinrichting plaatsvindt in een gebied met een minder grote eenvormigheid van de bodemkenmerken of grondwaterkarakteristiek.

  • 4 Indien geen bodemkaart of grondwaterkaart beschikbaar is kan de gelijke hoedanigheid worden vastgesteld op basis van een advies van deskundigen.

Artikel 18

Bij de bepaling van de gelijke hoedanigheid van gronden blijven de volgende kenmerken van de gronden buiten beschouwing:

  • a. het feitelijke gebruik;

  • b. de verkavelingssituatie;

  • c. de ontsluitingssituatie;

  • d. de beheersing van het oppervlaktewaterpeil;

  • e. de mate van egaliteit van het maaiveld;

  • f. de aanwezigheid van opstallen, opstanden en obstakels, waaronder bunkers, hoogspanningsmasten of kabels en leidingen;

  • g. de aanwezigheid van beregeningsinstallaties of drainage;

  • h. overige fysieke elementen die het feitelijk gebruik beïnvloeden, en

  • i. andere dan agrarische kenmerken.

Artikel 19

  • 1 Van de gronden met een gelijke hoedanigheid wordt de bodemgeschiktheid per gebruiksbestemming bepaald aan de hand van een of meer van de volgende kenmerken:

    • a. de ontwateringstoestand;

    • b. de beschikbaarheid van bodemvocht voor de groei van gewas;

    • c. de stevigheid van de bovengrond;

    • d. de verkruimelbaarheid van de bodem;

    • e. de stabiliteit van de bodem op maaiveldniveau;

    • f. de stuifgevoeligheid van de bodem, of

    • g. de dikte van de laag waarin zich 80% van de wortels van een gewas bevinden.

  • 2 Voor elke gebruiksbestemming wordt bepaald welke van de kenmerken, bedoeld in het eerste lid, daarvoor doorslaggevend zijn.

Artikel 20

  • 1 De bodemgeschiktheid per gebruiksbestemming wordt ingedeeld in ten minste drie klassen.

  • 2 De indeling, bedoeld in het eerste lid, wordt op een kaart vermeld.

Paragraaf 3.3. Ruilverkaveling bij overeenkomst

Artikel 21

  • 2 In de notariële akte van verdeling, bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de wet, wordt vermeld welke van de in het eerste lid genoemde artikelen in het beding, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.

Paragraaf 3.5. Overgangsbepalingen landinrichting

Artikel 23

Bij landinrichtingsprojecten waarvoor een landinrichtingsplan als bedoeld in artikel 73 van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk een uitwerking van het reconstructieplan als bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden is vastgesteld voor de inwerkingtreding van de wet en die worden voltooid volgens de bepalingen van de wet:

Artikel 24

De op het tijdstip van de inwerkingtreding van de wet afgeronde procedureonderdelen en proceduremomenten worden geacht te zijn afgerond overeenkomstig de wet.

Artikel 25

  • 2 Artikel 23 is van overeenkomstige toepassing op de procedureonderdelen en proceduremomenten die ingevolge het eerste lid zijn afgerond.

Artikel 26

In afwijking van artikel 95, derde lid, van de wet worden de volgende landinrichtingsprojecten voltooid overeenkomstig de procedure van de Landinrichtingswet:

  • a. herinrichting ‘Bodegraven-Noord’;

  • b. herinrichting ‘Boskoop’;

  • c. herinrichting ‘IJsselmonde’;

  • d. ruilverkaveling ‘Land van Maas en Waal’;

  • e. ruilverkaveling ‘Rijssen’.

Hoofdstuk 4a. Comité van Toezicht ILG

[Vervallen per 23-01-2016]

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 29

Als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn aangewezen de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 31

[Red: Wijzigt de Regeling subsidie nationale en grensoverschrijdende parken.]

Artikel 34

  • 1 Bestaande aanspraken en verplichtingen op grond van de regelingen en besluiten, genoemd in de artikelen 31 tot en met 33, blijven in stand.

  • 2 Op subsidieaanvragen ingediend op grond van de regelingen en besluiten, genoemd in het eerste lid, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling.

  • 3 In zoverre in afwijking van het eerste en tweede lid is op een aanvraag voor subsidie voor het beheerspakket: Faunarand, opgenomen in bijlage 23 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, zoals die luidde tot 15 november 2006, bijlage 23a van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de provincie waarin de betrokken beheerseenheid is gelegen van toepassing als is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    • a. de aanvraag is ingediend in de periode van 1 december 2005 tot en met 31 januari 2006;

    • b. voor de betrokken beheerseenheid is over het tijdvak 2000-2006 subsidie verleend voor het beheerspakket: Faunarand, opgenomen in bijlage 23, zoals die luidde tot 25 oktober 2003.

Artikel 36

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inrichting landelijk gebied.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 december 2006

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

De

Staatssecretaris

van Volkshuisvesting, Ruimelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Bijlage A. , behorend bij artikel 4, eerste lid, onderdeel a

Incidentele projectsubsidies

  • a. Projectsubsidie inrichting ten behoeve van Staatsbosbeheer buiten landinrichting;

  • b. Projectsubsidie inrichting natte natuur ten behoeve van particuliere natuurbeschermingsorganisaties;

  • c. Projectsubsidie sanering BBL-gronden.

Bijlage B. , behorend bij artikel 4, eerste lid, onderdeel c

Overzicht per provincie van de projecten ten aanzien waarvan de bevoegdheden en verplichtingen worden overgedragen aan gedeputeerde staten:

PROVINCIE GELDERLAND

Nota Ruimte projecten

  • Nieuwe Hollandse Waterlinie

  • Diefdijk-Lingekwartier

PROVINCIE LIMBURG

Nota Ruimte projecten – Greenports

  • Klavertje 4

  • Greenportlane

PROVINCIE NOORD BRABANT

Nota Ruimte projecten – Klavertje 4

  • Glastuinbouwbundelingsgebied Deurne

PROVINCIE NOORD HOLLAND

Nota Ruimte projecten – Greenports

  • Primaviera

Nota Ruimte projecten – Westelijke veenweiden

  • Wormer-Jisperveld

  • Klaverpolder

  • Westzaan

  • Zeevang

Westflank Haarlemmermeer

PROVINCIE UTRECHT

Nota Ruimte projecten – Westelijke Veenweiden

  • Zegveld Portengen

  • Groot Wilnis Vinkeveen

  • Maarseveen-Westbroek

  • Zegveld Noord

Nota Ruimte projecten – Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW)

  • Rijnauwen-Vechten

  • Linieland

PROVINCIE ZUID HOLLAND

Nota Ruimte projecten – Greenports

  • Overbuurtse Polder – waterfabriek

  • Overbuurtse Polder – weginfrastructuur

  • Boomafwatering

  • Project 4B Waterproject in Waalblok

  • Rondweg Boskoop Oost 1e fase

  • Duin- en Bollenstreek-Kloosterschuur – Trappenberg

  • Aansluiting en modernisering Wateringveldse Polder

  • Aanpassen Verlengde Veilingroute Greenport Westland

  • Rondweg Boskoop-Oost 2e fase

Nota Ruimte projecten – Westelijke Veenweiden

  • Krimpenerwaard

  • Nieuwkoopse Plassen

  • Gouwe Wiericke

  • Krimpenerwaard 2e deel