Regeling verplichtstelling beroepspensioenregeling

Geraadpleegd op 04-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2017 en zichtdatum 03-12-2024.
Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 2006, nr. AV/PB/2006/102511a, tot Vaststelling van regels met betrekking tot de verplichtstelling op grond van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Regeling verplichtstelling beroepspensioenregeling)

Paragraaf 1. Verplichtstelling

Artikel 1. Aanvraag van de verplichtstelling

De aanvraag van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bevat:

  • a. een vermelding van de beroepspensioenvereniging die om de verplichtstelling vraagt;

  • b. een toelichting op de aanvraag tot verplichtstelling;

  • c. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

  • d. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel c, in viervoud;

  • e. een digitale tekst van de integrale beroepspensioenregeling, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

  • f. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel e, in viervoud;

  • g. een opgave van representativiteitgegevens in de vorm van:

    • 1°. het aantal beroepsgenoten, dat lid is van de bij de aanvraag van de verplichtstelling betrokken beroepspensioenvereniging onderscheidenlijk het aantal beroepsgenoten in de beroepsgroep waarop de aanvraag van de verplichtstelling betrekking heeft, alsmede, indien de aanvraag ook betrekking heeft op beroepsgenoten in loondienst;

    • 2°. het aantal beroepsgenoten in loondienst dat lid is van de bij de aanvraag van de verplichtstelling betrokken beroepspensioenvereniging onderscheidenlijk het aantal beroepsgenoten in loondienst in de beroepsgroep waarop de aanvraag van de verplichtstelling betrekking heeft; en

  • h. een toelichting op de wijze van verzameling van de representativiteitgegevens, bedoeld in onderdeel g, waarbij gebruik kan worden gemaakt van een daarvoor opgesteld formulier representativiteitsgegevens, dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd, die in ieder geval het volgende bevat:

    • 1°. een opgave van de gebruikte bronnen voor de aantallen beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst als bedoeld in onderdeel g, onder 1° en 2°;

    • 2°. een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode;

    • 3°. een opgave van de wijze van meting;

    • 4°. een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben;

    • 5°. een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds of dat deel van het beroepspensioenfonds waarop de aanvraag van de verplichtstelling betrekking heeft. Daarbij is duidelijk dat in de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds uitgesloten categorieën beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst in de tellingen buiten beschouwing zijn gelaten.

Artikel 2. Meerderheid van minder dan 60%

  • 1 Indien op grond van de opgave, bedoeld in artikel 1, onderdeel g, het aantal beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst dat lid is van de beroepspensioenvereniging een meerderheid vertegenwoordigt van minder dan 60% van het totale aantal beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst als bedoeld in dat artikelonderdeel dan wel, indien tegen verplichtstelling ingebrachte zienswijzen daartoe aanleiding geven, wordt de toelichting op de wijze van verzameling van de representativiteitgegevens, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, gegeven aan de hand van het in dat artikelonderdeel bedoelde formulier representativiteitsgegevens.

  • 2 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan naar aanleiding van de opgave, bedoeld in artikel 1, onderdeel g, verlangen dat een nadere rapportage over de juistheid van die opgave van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent die daartoe gecertificeerd is, wordt overgelegd.

Artikel 3. Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling

De aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bevat:

  • a. een vermelding van de beroepspensioenvereniging die om wijziging van de verplichtstelling vraagt;

  • b. een toelichting op de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling;

  • c. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de werkingssfeer van de verplichtstelling zoals deze zou komen te luiden na de gewenste wijziging, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

  • d. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel c, in viervoud;

  • e. een opgave van representativiteitgegevens in de vorm van:

    • 1°. het aantal beroepsgenoten dat lid is van de bij de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrokken beroepspensioenvereniging onderscheidenlijk het aantal beroepsgenoten in de beroepsgroep waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft, alsmede, indien de aanvraag ook betrekking heeft op beroepsgenoten in loondienst;

    • 2°. het aantal beroepsgenoten in loondienst dat lid is van de bij de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrokken beroepspensioenvereniging onderscheidenlijk het aantal beroepsgenoten in loondienst in de beroepsgroep waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft; en

  • f. een toelichting op de wijze van verzameling van de representativiteitgegevens, bedoeld in onderdeel e, waarbij gebruik kan worden gemaakt van een daarvoor opgesteld formulier representativiteitsgegevens, dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd, die in ieder geval het volgende bevat:

    • 1°. een opgave van de gebruikte bronnen voor de aantallen beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst als bedoeld in onderdeel e, onder 1° en 2°;

    • 2°. een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode;

    • 3°. een opgave van de wijze van meting;

    • 4°. een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben;

    • 5°. een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds of dat deel van het beroepspensioenfonds waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft. Daarbij is duidelijk dat in de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds uitgesloten categorieën beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst in de tellingen buiten beschouwing zijn gelaten.

Artikel 4. Meerderheid van minder dan 60%

  • 1 Indien op grond van de opgave, bedoeld in artikel 3, onderdeel e, het aantal beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst dat lid is van de beroepspensioenvereniging een meerderheid vertegenwoordigt van minder dan 60% van het totale aantal beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst als bedoeld in dat artikelonderdeel dan wel, indien tegen wijziging van de verplichtstelling ingebrachte zienswijzen daartoe aanleiding geven, wordt de toelichting op de wijze van verzameling van de representativiteitgegevens, bedoeld in artikel 3, onderdeel f, gegeven aan de hand van het in dat artikelonderdeel bedoelde formulier representativiteitsgegevens.

  • 2 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan naar aanleiding van de opgave, bedoeld in artikel 3, onderdeel e, verlangen dat een nadere rapportage over de juistheid van die opgave van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent die daartoe gecertificeerd is, wordt overgelegd.

Artikel 5. Aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling

  • 1 De aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 13, eerste en tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling bevat:

    • a. vermelding van de beroepspensioenvereniging die om de intrekking van de verplichtstelling vraagt;

    • b. een toelichting op de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling;

    • c. een opgave van:

      • 1°. het aantal beroepsgenoten dat lid is van de bij de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrokken beroepspensioenvereniging onderscheidenlijk het aantal beroepsgenoten in de beroepsgroep waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft, alsmede, indien de aanvraag ook betrekking heeft op beroepsgenoten in loondienst;

      • 2°. het aantal beroepsgenoten in loondienst dat lid is van de bij de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrokken beroepspensioenvereniging onderscheidenlijk het aantal beroepsgenoten in loondienst in de beroepsgroep waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft; en

    • d. een toelichting op de wijze van verzameling van de representativiteitgegevens, waarbij gebruik kan worden gemaakt van een daarvoor opgesteld formulier representativiteitsgegevens, dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd, die in ieder geval het volgende bevat:

      • 1°. een opgave van de gebruikte bronnen voor de aantallen beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst als bedoeld in onderdeel c, onder 1° en 2°;

      • 2°. een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode;

      • 3°. een opgave van de wijze van meting;

      • 4°. een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben;

      • 5°. een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds of dat deel van het beroepspensioenfonds waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft. Daarbij is duidelijk dat in de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds uitgesloten categorieën beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst in de tellingen buiten beschouwing zijn gelaten.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, bevat de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling voor één of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, tevens:

    • a. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling zoals deze zou komen te luiden na de gewenste intrekking van de verplichtstelling voor één of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

    • b. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel a, in viervoud; en

    • c. een actuariële berekening waaruit de financiële gevolgen van de gedeeltelijke intrekking voor de pensioenuitvoerder blijken.

Artikel 6. Meerderheid van minder dan 60%

  • 1 Indien op grond van de opgave, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, het aantal beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst dat lid is van de beroepspensioenvereniging een meerderheid vertegenwoordigt van minder dan 60% van het totale aantal beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst als bedoeld in dat artikelonderdeel dan wel, indien tegen intrekking van de verplichtstelling ingebrachte zienswijzen daartoe aanleiding geven, wordt de toelichting op de wijze van verzameling van de representativiteitgegevens, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, gegeven aan de hand van het in dat artikelonderdeel bedoelde formulier representativiteitsgegevens.

  • 2 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan naar aanleiding van de opgave, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, verlangen dat een nadere rapportage over de juistheid van die opgave van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent die daartoe gecertificeerd is, wordt overgelegd.

Artikel 7. Aanvraag tot ontheffing

  • 2 De aanvraag tot ontheffing, bedoeld in het eerste lid, vermeldt:

    • a. de naam en geboortedatum van de persoon waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

    • b. de beroepspensioenregeling waarin de betrokkene verplicht zou zijn deel te nemen;

    • c. de termijn waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

    • d. het land van herkomst van de betrokkene; en

    • e. een verklaring van de persoon voor wie ontheffing wordt gevraagd waarin wordt aangegeven of er een pensioenvoorziening wordt voortgezet in het land van herkomst.

Artikel 8. Behandeling aanvragen

De aanvragen, bedoeld in de artikelen 1, 3, 5 en 7 worden eerst in behandeling genomen wanneer alle van belang zijnde gegevens en bescheiden, genoemd in die artikelen, bij de aanvragen zijn gevoegd.

Artikel 9. Termijnen

  • 1 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag, bedoeld in artikel 1, 3 of 5, doch uiterlijk binnen zesentwintig weken na de datum van mededeling in de Staatscourant van de aanvraag tot verplichtstelling, de aanvraag betreffende wijziging van de verplichtstelling, dan wel de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling.

  • 2 Indien in verband met het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid informatie of advies is gevraagd aan een persoon of instantie kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, ten hoogste twee maal worden verlengd met een periode van maximaal dertien weken en worden verzoekende partijen van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

  • 3 Indien verzoekende partijen niet of niet volledig binnen zes weken reageren op een verzoek van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of De Nederlandsche Bank om aanvullende informatie dan wel binnen acht weken in geval van een verzoek van De Nederlandsche Bank om wijziging van statuten of reglementen, krijgen zij vier weken om alsnog te reageren. Indien ook na deze periode niet of niet volledig is gereageerd wordt de aanvraag, bedoeld in artikel 1, 3 of 5 niet verder behandeld. Hiervan wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 9a. Elektronische verzending

  • 1 Indien de aanvraag, bedoeld in artikel 1, 3 of 5, elektronisch wordt verzonden, wordt daarbij gebruik gemaakt van de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter beschikking gestelde elektronische formulieren en de door hem erkende elektronische handtekening.

  • 3 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zorgt voor de voor elektronische aanvragen noodzakelijke elektronische infrastructuur met behulp waarvan die aanvragen betrouwbaar en vertrouwelijk kunnen worden verzonden.

Paragraaf 2. Gemoedsbezwaren

Artikel 10. De aanvraag

  • 2 De in het eerste lid genoemde verklaring houdt ten minste in dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en mitsdien noch zichzelf nog iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd.

Artikel 11. Indienen van de aanvraag

  • 1 De in artikel 10 bedoelde verklaring wordt ingediend bij de pensioenuitvoerder.

  • 2 De pensioenuitvoerder onderzoekt of de verklaring overeenkomstig de waarheid is.

Artikel 12. Verlenen van de ontheffing

  • 1 Indien de verklaring naar de mening van de pensioenuitvoerder overeenkomstig de waarheid is, verleent deze de ontheffing.

  • 2 Aan de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van de pensioenuitvoerder.

  • 3 Van de verleende ontheffing wordt door de pensioenuitvoerder een bewijs uitgereikt.

Artikel 13. Spaarbijdragen

De persoon die een ontheffing heeft, betaalt dezelfde bedragen welke hij verschuldigd zou zijn in de vorm van premies indien hij geen ontheffing had, aan de pensioenuitvoerder in de vorm van spaarbijdragen. In de beroepspensioenregeling wordt geregeld waarop deze spaarbijdragen recht geven.

Artikel 14. Spaarrekening

  • 1 De op grond van artikel 13 betaalde spaarbijdragen worden door of namens de pensioenuitvoerder geboekt op een de persoon die een ontheffing heeft betreffende spaarrekening.

  • 2 In de beroepspensioenregeling wordt aangegeven in welke gevallen en tot welke bedragen de persoon die een ontheffing heeft gerechtigd is gelden van de spaarbijdragen op te nemen.

Artikel 15. Intrekken van de ontheffing

  • 1 Een ontheffing wordt door de pensioenuitvoerder ingetrokken:

    • a. op verzoek van de persoon aan wie de ontheffing is verleend;

    • b. indien naar het oordeel van de pensioenuitvoerder de gemoedsbezwaren op grond waarvan de ontheffing is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.

  • 2 De ontheffing kan door de pensioenuitvoerder worden ingetrokken indien de betrokkene de bij de ontheffing gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.

  • 3 In de beroepspensioenregeling worden de gevolgen geregeld van de intrekking van een ontheffing.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 19. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Regeling verplichtstelling beroepspensioenregeling.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 19 december 2006

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Bijlage

[Red: Ligt ter inzage bij de directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving (UAW) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en is gepubliceerd op szw.cao.nl.]