Eindterm
|
2a: De personen beschikken over grondige kennis van het algemene verzekeringsrecht en
de toepassing daarvan.
|
2a.1
|
De kandidaat kan aan de hand van praktijksituaties illustreren wat de basisbeginselen
en uitgangspunten van assurantie of verzekeren in het algemeen zijn.
|
Ti
|
2a.2
|
De kandidaat kan het juridische begrip ‘volmacht’ omschrijven,.
|
K
|
2a.3
|
De kandidaat kan de onderwerpen benoemen die verband houden met het begrip ‘volmacht’.
|
K
|
2a.4
|
De kandidaat kan aan de hand van gegeven praktijksituaties beargumenteren wat de juridische
achtergrond van een volmacht inhoudt.
|
Ti
|
2a.5
|
De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld beoordelen of sprake is van een opdracht
of overeenkomst in de zin van titel 7 van het BW. (artikel 400 tm 445)
|
Tp
|
2a.6
|
De kandidaat kan de gevolgen benoemen die de het Gedragsdeel van de Wft heeft voor cliënten, financiële dienstverleners, aanbieders en toezichthouders.
|
K
|
2a.7
|
De kandidaat kan ten aanzien van de het Gedragsdeel van de Wft aantonen aan welke eisen moet worden voldaan.
|
Tp
|
2a.8
|
De kandidaat kan aan de hand van praktijksituaties aantonen, welke gevolgen het nieuwe
verzekeringsrecht met zich meebrengt.
|
Tp
|
Eindterm
|
2b: De personen beschikken over grondige kennis van algemene verzekeringstechniek en
algemene polisbepalingen en de toepassingen daarvan.
|
2b.1
|
De kandidaat kan de definitie van verzekeren geven zoals deze in artikel 7.17.1.1
staat vermeld.
|
K
|
2b.2
|
De kandidaat kan omschrijven wat het kernpunt van verzekeren is.
|
K
|
2b.3
|
De kandidaat kan een globale opsomming geven van de geschiedenis van het onderwerp
‘verzekeren’.
|
K
|
2b.4
|
De kandidaat kan voorbeelden geven van risico’s die de mens loopt.
|
K
|
2b.5
|
De kandidaat kan opsommen welke risico’s moeten worden verzekerd en welke risico’s
onverzekerbaar zijn.
|
K
|
2b.6
|
De kandidaat kan beschrijven op welke wijze risico’s beperkt of voorkomen kunnen worden.
|
K
|
2b.7
|
De kandidaat kan de algemene aspecten van de verzekerings-overeenkomst omschrijven.
|
K
|
2b.8
|
De kandidaat kan de partijen in de bedrijfskolom opnoemen.
|
K
|
2b.9
|
De kandidaat kan omschrijven wat de rol en positie van elke afzonderlijke partij in
de bedrijfskolom is.
|
K
|
2b.10
|
De kandidaat kan beschrijven welke invloed de partijen in de bedrijfskolom op elkaar
hebben.
|
K
|
2b.11
|
De kandidaat kan het belang van het verzekeringsbedrijf in de economie omschrijven.
|
K
|
2b.12
|
De kandidaat kan de groepsgewijze indeling van verzekeringsvormen in branches weergeven.
|
K
|
2b.13
|
De kandidaat kan een voorbeeld geven van individuele verzekeringsvormen die onder
een bepaalde branche vallen.
|
K
|
2b.14
|
De kandidaat kan omschrijven aan welke eisen een polis moet voldoen en welke soorten
polissen er bestaan.
|
K
|
2b.15
|
De kandidaat kan de verschillende soorten polissen opsommen en aangeven hoe de polisindeling,
algemene voorwaarden, verzekeringsvoorwaarden en clausules zijn.
|
K
|
2b.16
|
De kandidaat kan de componenten omschrijven die bij het tot stand komen van de premie
van een verzekering een rol spelen.
|
K
|
2b.17
|
De kandidaat kan beschrijven op welke wijze de premiebetaling in de polisvoorwaarden
is vastgelegd.
|
K
|
2b.18
|
De kandidaat kan omschrijven wat de begrippen verzekeringnemer,
verzekerde en begunstigde inhouden.
|
K
|
2b.19
|
De kandidaat kan omschrijven welke andere gerechtigden belang kunnen hebben bij een
verzekeringsovereenkomst.
|
K
|
2b.20
|
De kandidaat kan omschrijven wat er verzekerd is en het verschil aangeven tussen het
verzekerde belang en wiens belang is verzekerd.
|
B
|
2b.21
|
De kandidaat kan risico’s in een aantal categorieën onderverdelen en kan risico’s
opsommen die kunnen worden verzekerd.
|
K
|
2b.22
|
De kandidaat kan de functies van het verzekerd bedrag omschrijven.
|
K
|
2b.23
|
De kandidaat kan de functie omschrijven van het verzekerde bedrag bij een sommenverzekering.
|
K
|
2b.24
|
De kandidaat kan de functie omschrijven van het verzekerde bedrag bij een schadeverzekering.
|
K
|
2b.25
|
De kandidaat kan aan de hand van een praktijksituatie de juridische
achtergrond van de premiebetaling zoals deze in de polisvoorwaarden is geregeld beargumenteren.
|
Ti
|
2b.26
|
De kandidaat kan uitleggen wat er bij wanbetaling gebeurt en wanneer premierestitutie
mogelijk is.
|
B
|
2b.27
|
De kandidaat kan bij het schadebehandelingsproces, de verplichtingen
bij schade, de bewijslast en de wijze waarop de schade wordt vastgesteld, aan de hand
van gegeven praktijksituaties beargumenteren.
|
Ti
|
2b.28
|
De kandidaat kan de verschillende soorten kosten bij schade omschrijven.
|
K
|
2b.29
|
De kandidaat kan aan de hand van gegeven praktijksituaties berekenen welk bedrag moet
worden uitgekeerd, waarbij met specifieke factoren als onderverzekering, eigen risico
en wie uitkeringsgerechtigd is, moet worden rekening gehouden.
|
Tp
|
2b.30
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beoordelen
wanneer de verzekeraar het recht van subrogatie en cessie kan toepassen.
|
Tp
|
2b.31
|
De kandidaat kan aan de hand van praktijksituaties beoordelen wat de duur van een
verzekering is en of na het verlopen van de duur van de verzekeringstermijn, de dekking
daadwerkelijk ten einde is.
|
Tp
|
Eindterm
|
2c: De personen beschikken over kennis van het stelsel van sociale zekerheid.
|
2c1
|
De kandidaat kan uitleggen wat het doel van de sociale zekerheidsregelingen is.
|
B
|
2c.2
|
De kandidaat kan het stelsel van sociale zekerheid onderverdelen in sociale verzekeringen
en sociale voorzieningen en kan de verschillende soorten dekking en voorzieningen
benoemen.
|
K
|
2c.3
|
De kandidaat kan in eigen woorden de verschillende uitkeringsregelingen bij arbeidsongeschiktheid
omschrijven.
|
B
|
2c.4
|
De kandidaat kan in eigen woorden de verschillende voorzieningen op het gebied van
leven, werk, wonen en vervoer omschrijven.
|
B
|
2c.5
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de regelingen waarop derving van inkomen
kan worden verzekerd.
|
K
|
2c.6
|
De kandidaat kan in eigen woorden omschrijven waarop het zorgstelsel is gebaseerd.
|
B
|
2c.7
|
De kandidaat kan de verschillende onderdelen opsommen die tesamen het basispakket
van de Zorgverzekeringswet vormen
|
K
|
2c.8
|
De kandidaat kan de verzekerde rubrieken opsommen die onderdeel uitmaken van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz).
|
K
|
2c.9
|
De kandidaat kan uitleggen op welke wijze de Algemene ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet functioneren.
|
B
|
2c.10
|
De kandidaat kan de werking en de doelstelling van de Arbo-diensten omschrijven.
|
K
|
Eindterm
|
2d: De personen beschikken over kennis van het algemeen burgerlijk recht en de wijze
waarop een civiele procedure en een strafproces verlopen.
|
2d.1
|
De kandidaat kan een definitie geven van ‘Recht’.
|
K
|
2d.2
|
De kandidaat kan aangeven welke rechtsbronnen worden gehanteerd en uitleggen op welke
verschillende manieren het recht kan worden toegepast.
|
B
|
2d.3
|
De kandidaat kan beschrijven hoe de rechterlijke organisatie is opgebouwd.
|
K
|
2d.4
|
De kandidaat kan uitleggen wanneer hoger beroep mogelijk is of wanneer cassatie kan
worden ingesteld.
|
B
|
2d.5
|
De kandidaat kan onderscheid maken tussen een ‘civiel proces’ en een ‘strafzaak’.
|
B
|
2d.6
|
De kandidaat kan de verschillende stappen tijdens een proces van de rechtsgang in
eigen woorden omschrijven.
|
K
|
2d.7
|
De kandidaat kan uitleggen op welke andere manieren, een geschil kan worden beslecht.
|
B
|
2d.8
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen een faillissement en een surseance van
betaling.
|
B
|
2d.9
|
De kandidaat kan de te volgen procedure bij een faillissement omschrijven.
|
K
|
2d.10
|
De kandidaat kan de te volgen procedure bij een surseance van betaling omschrijven.
|
K
|
2d.11
|
De kandidaat kan omschrijven tot welk recht het aansprakelijkheidsrecht behoort.
|
K
|
2d.12
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen de verschillende soorten aansprakelijkheid.
|
B
|
Eindterm
|
2e: De personen beschikken over kennis van het verbintenissenrecht;
|
2 e.1
|
De kandidaat kan het begrip verbintenis omschrijven.
|
K
|
2e.2
|
De kandidaat kan het verband tussen het begrip verbintenis en het verbintenissenrecht
aangeven.
|
B
|
2e.3
|
De kandidaat kan met behulp van voorbeelden aantonen hoe verbintenissen ontstaan.
|
Tp
|
2e.4
|
De kandidaat kan omschrijven wat er onder een overeenkomst wordt verstaan.
|
K
|
2e.5
|
De kandidaat kan met behulp van voorbeelden aantonen aan welke voorwaarden moet zijn
voldaan om van een overeenkomst te kunnen spreken.
|
Tp
|
2e.6
|
De kandidaat kan beschrijven welke rechtshandelingen moeten worden verricht, die nodig
zijn om een verzekeringsovereenkomst tot stand te brengen.
|
K
|
2e.7
|
De kandidaat kan uitleggen wanneer een verzekering aanvangt.
|
B
|
2e.8
|
De kandidaat kan in eigen woorden het kenmerkende verschil aangeven tussen het formele
begin en het materiële begin van een verzekering.
|
B
|
Eindterm
|
2f: De personen beschikken over globale kennis van de belastingwetgeving;
|
2f.1
|
De kandidaat kan de algemene aspecten benoemen die betrekking hebben op het belastingstelsel.
|
K
|
2f.2
|
De kandidaat kan de definitie geven van het begrip inkomstenbelasting.
|
K
|
2f.3
|
De kandidaat kan de personen opsommen die op grond van de te heffen inkomstenbelasting,
belastingplichtig zijn.
|
K
|
2f.4
|
De kandidaat kan opsommen over welke bestanddelen van het fiscale inkomen, inkomstenbelasting
moeten worden betaald.
|
K
|
2f.5
|
De kandidaat kan de bestanddelen opnoemen, die onder het belastbaar inkomen uit werk
en woning vallen.
|
K
|
2f.6
|
De kandidaat kan een definitie geven van het begrip partner.
|
K
|
2f.7
|
De kandidaat kan beschrijven hoe de belastingheffing van het belastbaar inkomen bij
kinderen, uit eigen woning, uit aanmerkelijk belang en uit sparen en beleggen plaatsvindt.
|
K
|
2f.8
|
De kandidaat kan beschrijven op welke wijze het te betalen belastingbedrag uit werk
en woning moet worden berekend.
|
K
|
2f.9
|
De kandidaat kan definiëren wat onder heffingskorting wordt verstaan.
|
K
|
2f.10
|
De kandidaat kan onderscheid maken tussen de algemene heffingskorting en andere aanvullende
kortingen.
|
B
|
2f.11
|
De kandidaat kan in eigen woorden aangeven wat wordt verstaan onder inkomen uit aanmerkelijk
belang.
|
B
|
2f.12
|
De kandidaat kan enkele voorbeelden van inkomen uit aanmerkelijk belang noemen.
|
K
|
2f.13
|
De kandidaat kan opsommen op welke wijze de inkomsten uit diverse vormen van sparen
en beleggen worden belast.
|
K
|
2f.14
|
De kandidaat kan de bezittingen en schulden opsommen die zijn vrijgesteld van de vermogensrendementsheffing.
|
K
|
2f.15
|
De kandidaat kan de onderdelen noemen die onder de successiewet vallen.
|
K
|
2f.16
|
De kandidaat kan de globale werking van de onderdelen van de successiewet beschrijven.
|
K
|
2f.17
|
De kandidaat kan de globale werking van de vennootschapsbelasting beschrijven.
|
K
|
2f.18
|
De kandidaat kan de verschillende bestanddelen benoemen die onder de te heffen vennootschapsbelasting
vallen.
|
K
|
2f.19.
|
De kandidaat kan een definitie geven van het begrip omzetbelasting.
|
K
|
2f.20
|
De kandidaat kan opsommen wie omzetbelastingplichtig zijn.
|
K
|
2f.21
|
De kandidaat kan de verschillende onderdelen benoemen, die nodig zijn om de te betalen
omzet-belasting te berekenen.
|
K
|
2f.22
|
De kandidaat kan opnoemen welke belastingsoorten onder de Wet op belastingen van rechtsverkeer vallen.
|
K
|
2f.23
|
De kandidaat kan uitleggen wanneer assurantiebelasting over te betalen verzekeringspremies
moet worden geheven.
|
B
|
2f.24
|
De kandidaat kan uitleggen wat de maatstaf van heffing is.
|
B
|
2f.25
|
De kandidaat kan opsommen in welke situatie sprake is van vrijstelling van assurantiebelasting.
|
K
|
2f.26
|
De kandidaat kan uitleggen op welke wijze assurantiebelasting wordt geheven.
|
B
|
Eindterm
|
2g: De personen beschikken over globale kennis van herverzekering en reserveren;
|
2g.1
|
De kandidaat kan omschrijven wat technische reserves zijn.
|
K
|
2g.2
|
De kandidaat kan uitleggen op welke wijze premiereserves en schadereserves worden
berekend.
|
B
|
2g.3
|
De kandidaat kan in eigen woorden aangeven wat onder het begrip
‘vrije’ reserves wordt verstaan.
|
B
|
2g.4
|
De kandidaat kan omschrijven wat het doel van herverzekering is.
|
K
|
2g.5
|
De kandidaat kan de verschillende vormen van herverzekering benoemen.
|
K
|
2g.6
|
De kandidaat kan uitleggen wat de werkwijze van deze vormen van herverzekering is.
|
B
|
Eindterm
|
2h: De personen beschikken over globale kennis van preventiemaatregelen;
|
2h.1
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de risicobeoordeling en preventie bij brandrisico’s.
|
K
|
2h.2
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de risicobeoordeling en preventie op het
gebied van inbraak en diefstal.
|
K
|
2h.3
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de risicobeoordeling en preventie op het
gebied van ontploffing, blikseminslag, broei, stormschade, waterschade en overige
schadeoorzaken.
|
K
|
2h.4
|
De kandidaat kan omschrijven wat onder risicobeheer wordt verstaan.
|
K
|
2h.5
|
De kandidaat kan opsommen welke voorzorgsmaatregelen per risicosoort kunnen worden
getroffen.
|
K
|
Eindterm
|
2i: De personen beschikken over grondige kennis van bedrijfsorganisaties, de belangenverenigingen
en de samenwerkingsverbanden;
|
2i.1
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de verschillende samen-
werkingsvormen in de financiële dienstverlening.
|
K
|
2i.2
|
De kandidaat kan in eigen woorden aangeven wat globaal de werkwijze van deze samenwerkingsvormen
is.
|
B
|
2i.3
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de organisaties die actief zijn om de belangen
van tussenpersonen en Gevolmachtigde Agenten in Nederland te behartigen.
|
K
|
2i.4
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de overige organisaties die het resultaat
zijn van de samenwerking van verschillende organisaties.
|
K
|
2i.5
|
De kandidaat kan globaal beschrijven welke invloed internetgebruik heeft op het assurantiebemiddelingsbedrijf,
de aanbieders en op het consumentenbedrag.
|
K
|
Eindterm
|
2j: De personen beschikken over kennis van het wettelijk toezicht en eventuele zelfregulering;
|
2j.1
|
De kandidaat kan omschrijven op welke wijze het wettelijk toezicht op het particuliere
verzekeringsbedrijf is geregeld.
|
K
|
2j.2
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de gedragsregels en overige regelingen,
die op het assurantiebemiddelingsbedrijf en op het volmachtbedrijf van toepassing
zijn.
|
K
|
2j.3
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de Wet- en regelgeving die van toepassing
is op het assurantiebemiddelingsbedrijf en op het volmachtbedrijf.
|
K
|
Eindterm
|
2k: De personen beschikken over kennis van de rechtspositie van de bemiddelaar;
|
2k.1
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen de verschillende soorten tussenpersonen.
|
B
|
2k.2
|
De kandidaat kan omschrijven met welke aspecten een assurantie-tussenpersoon in de
praktijk te maken heeft.
|
K
|
2k.3
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de verschillende rechts-
vormen waarin het bedrijf van een assurantietussenpersoon kan worden uitgeoefend.
|
K
|
2k.4
|
De kandidaat kan in eigen woorden aangeven wat de doelstelling en reikwijdte van de
Wet financieel toezicht is.
|
B
|
2k.5
|
De kandidaat kan de regels noemen die het deel Gedragstoezicht van de Wft aan financiële dienstverleners stelt.
|
K
|
2k.6
|
De kandidaat kan uitleggen hoe de aansprakelijkheid van de tussenpersoon en Gevolmachtigde
Agent is geregeld.
|
B
|
2k.7
|
De kandidaat kan de verplichtingen noemen waaraan de tussenpersoon en Gevolmachtigde
Agent op het gebied van aansprakelijkheid moeten voldoen.
|
K
|
2k.8
|
De kandidaat kan uitleggen welke verantwoordelijkheid de consument heeft.
|
B
|
2k.9
|
De kandidaat kan opsommen aan welke eisen een Administratieve Organisatie (AO) van
een tussenpersoon of Gevolmachtigde Agent moet voldoen.
|
K
|
2k.10
|
De kandidaat kan uitleggen op welke wijze Interne Controle (IC) door een financiële
dienstverlener kan worden toegepast.
|
B
|
2k.11
|
De kandidaat kan voorbeelden geven van organisaties in de financiële dienstverlening,
die niet als tussenpersoon of Gevolmachtigde Agent actief zijn.
|
B
|
Eindterm
|
2l: De personen beschikken over kennis van gedragsregels voor verzekeraars en bemiddelaars
|
2l.1
|
De kandidaat kan de gedragsregels, gedragscodes en overige bedrijfsregelingen waaraan
verzekeraars en tussenpersonen moeten voldoen omschrijven.
|
B
|
Eindterm
|
3a: De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over globale kennis
van de brandverzekeringsmarkt
|
3a.1
|
De kandidaat kan opsommen in welke delen de brandverzekeringsmarkt kan worden opgesplitst
|
K
|
3a.2
|
De kandidaat kan omschrijven hoe het provinciale verzekeringsbedrijf, de V.A.N. en
het Beursbedrijf werken.
|
K
|
3a.3
|
De kandidaat kan de organisatie en de doelstelling van verzekeraars omschrijven.
|
K
|
3a.4
|
De kandidaat kan opsommen in welke wetboeken de belangrijkste wetsartikelen met betrekking
tot de verzekeringsovereenkomst zijn opgenomen.
|
K
|
3a.5
|
De kandidaat kan het doel van de wetten met betrekking tot de verzekeringsovereenkomst
omschrijven.
|
K
|
3a.6
|
De kandidaat kan beoordelen of een gebeurtenis volgens de wet onder de dekking valt.
|
Ti
|
Eindterm
|
3b: De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over grondige kennis
van de verschillende vormen van brandverzekering en de toepassing daarvan.
|
3b.1
|
De kandidaat kan het ontstaan van de NBB2006 omschrijven.
|
K
|
3b.2
|
De kandidaat kan de doelstelling van de NBB2006 beschrijven.
|
K
|
3b.3
|
De kandidaat kan uitleggen wat de betekenis is van artikel 22 depot.
|
B
|
3b.4
|
De kandidaat kan beargumenteren tegen welke basisgevaren de NBB2006 dekking biedt
en hoe hieraan uitbreiding gegeven kan worden.
|
Ti
|
3b.5
|
De kandidaat kan omschrijven op welke wijze de verzekeraars in hun maatschappijpolissen
gebruik maken van de NBB2006.
|
K
|
3b.6
|
De kandidaat kan uitleggen waarvoor de NBUG gebruikt wordt en wat de inhoud hiervan
is.
|
B
|
3b.7
|
De kandidaat kan met een praktijkvoorbeeld de begripsomschrijvingen uit de NBB2006
interpreteren.
|
Ti
|
3b.8
|
De kandidaat kan dekkingsvragen uitwerken over zakelijk belang, hypotheekrecht, pandrecht,
appartementsrecht en het behoud van een zaak en de aansprakelijkheid daarvoor.
|
Ti
|
3b.9
|
De kandidaat is in staat om de dekkingen van de NBB2006 voorwaarden uit te leggen.
|
B
|
3b.10
|
De kandidaat kan de dekkingen en begripsomschrijvingen toepassen in gegeven dekkingsvraagstukken.
|
Tp
|
3b.11
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen bereddingskosten en opruimingskosten
en dit middels een voorbeeld aantonen.
|
Tp
|
3b.12
|
De kandidaat kan de verplichtingen van de verzekeringnemer toelichten en het belang
hiervan aantonen aan de hand van een voorbeeld.
|
Tp
|
3b.13
|
De kandidaat kan aan de hand van de omvang van de dekking beargumenteren welke gebeurtenissen
onder de dekking van de NBB2006 vallen.
|
Ti
|
3b.14
|
De kandidaat kan de werking van de mededelingsplicht en de bestemmingswijziging motiveren.
|
Ti
|
3b.15
|
De kandidaat kan uitleggen hoe verzekeraars zich tegen tussentijdse risicoverzwaring
kunnen beschermen.
|
B
|
3b.16
|
De kandidaat kan de inhoud van de bekendheid- en belendingenclausule uitleggen.
|
B
|
3b.17
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen een voortaxatie door partijen en door
deskundigen.
|
B
|
3b.18
|
De kandidaat kan de strekking van de even-alsof clausule beschrijven en de rechtskracht
hiervan omschrijven.
|
K
|
3b.19
|
De kandidaat kan ten aanzien van de schaderegeling de verschillende waardemaatstaven
toelichten en de waardebegrippen toepassen. (gebouwen,bedrijfsuitrusting, goederen
en inboedels).
|
Tp
|
3b.20
|
De kandidaat kan uitleggen wat de drie functies van de verzekerde som in de polis
zijn.
|
B
|
3b.21
|
De kandidaat kan indexeringsberekeningen maken voor woonhuizen en inboedels.
|
Tp
|
3b.22
|
De kandidaat kan beargumenteren wat de gang van zaken is bij overgang van het verzekerde
belang, met toepassing van de wettelijke aspecten en de bepalingen uit de NBB2006
voor goederen, gebouwen en inventarissen.
|
Ti
|
3b.23
|
De kandidaat kan de vier premie elementen noemen.
|
K
|
3b.24
|
De kandidaat kan uitleggen op welke wettelijke gronden de premie betaling is gestoeld.
|
B
|
3b.25
|
De kandidaat kan het delcredererisico en de kwijtingsclausule uitleggen.
|
B
|
3b.26
|
De kandidaat kan uitleggen in welke gevallen premierestitutie mogelijk is en waarom.
|
B
|
3b.27
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de bedrijfsmatige clausules die worden toegepast.
|
K
|
3b.28
|
De kandidaat kan illustreren wat de betekenis is van garanties en wat de gevolgen
zijn bij het niet nakomen hiervan.
|
Ti
|
Eindterm
|
3c: De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over grondige kennis
van de uitgebreide gevarenverzekeringen en de toepassing daarvan.
|
3c.1
|
De kandidaat kan uitleggen welke zaken onder het begrip inboedel vallen.
|
B
|
3c.2
|
De kandidaat kan omschrijven aan welke criteria een gebouw volgens de UGV/NBUG moet
voldoen.
|
K
|
3c.3
|
De kandidaat kan uitleggen welke zaken er niet tot een inboedel gerekend worden.
|
B
|
3c.4
|
De kandidaat kan de begrippen geld en geldswaardig papier, kostbaarheden, huurdersbelang
uitleggen.
|
B
|
3c.5
|
De kandidaat kan aan de hand van een casus aantonen of er sprake is van een gedekt
gevaar krachtens de UGV /NBUG.
|
Tp
|
3c.6
|
De kandidaat kan de begrippen brand, ontploffing, blikseminslag, brandblussing, vliegtuigschade,
storm, neerslag en alle andere gedekte gevaren van de UGV omschrijven en uitleggen.
|
B
|
3c.7
|
De kandidaat kan beargumenteren welke kosten boven de verzekerde som voor vergoeding
in aanmerking komen en op welke basis deze verzekerd zijn.
|
Ti
|
3c.8
|
De kandidaat kan de betekenis van de verschillende begrippen verklaren en toepassen
bij schadeafhandeling.
|
Tp
|
3c.9
|
De kandidaat kan de vijf standaard uitsluitingen noemen.
|
K
|
3c.10
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven praktijkvoorbeeld een schadeberekening
op basis van onderverzekering maken.
|
Tp
|
3c.11
|
De kandidaat kan het wetsartikel waarin de premiebetalingsplicht voor de particulier
is geregeld benoemen en aan de hand van een voorbeeld aantonen hoe de verzekeraar
om moet gaan met betalingsverzuim.
|
Tp
|
3c.12
|
De kandidaat kan de verplichtingen van de verzekeringnemer opsommen.
|
K
|
3c.13
|
De kandidaat kan de gevolgen noemen van het niet nakomen van de verplichtingen van
de verzekeringsnemer.
|
K
|
3c.14
|
De kandidaat kan uitleggen op welk gebied de UGV voor winkels, bedrijven, goederen
en inventaris afwijkt van de UGV voor woonhuizen en inboedels.
|
B
|
3c.15
|
De kandidaat kan aangeven welke ongeoorloofde manieren om binnen te komen gelijk gesteld
worden aan inbraak.
|
K
|
3c.16
|
De kandidaat kan beargumenteren hoe een bij een inbraakschade omgegaan dient te worden
met inventarisatieschade.
|
Ti
|
3c.17
|
De kandidaat kan de meest kenmerkende wijzigingen van de NBUG ten opzichte van de
NBB2006 voorwaarden noemen.
|
K
|
3c.18
|
De kandidaat kan de definitie geven van een verzekerbaar belang.
|
K
|
3c.19
|
De kandidaat kan aan de hand van een financieel verslag een onderneming analyseren.
|
Ti
|
3c.20
|
De kandidaat kan de functies van de jaarrekening liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit
uitleggen.
|
B
|
3c.21
|
De kandidaat kan omschrijven wat variabele kosten zijn.
|
K
|
3c.22
|
De kandidaat kan in eigen woorden aangeven waarom variabele kosten niet in het verzekerde
bedrag opgenomen worden en de vaste kosten juist wel.
|
B
|
3c.23
|
De kandidaat kan in een gegeven situatie beargumenteren welke kosten variabel zijn
en welke vast.
|
Ti
|
3c.24
|
De kandidaat kan het verzekerbaar belang en de bruto winst aan de hand van de gebruikelijke
methodes berekenen.
|
Tp
|
3c.25
|
De kandidaat kan de overeenkomsten en de verschillen met de materiele brandverzekering
benoemen en interpreteren.
|
Ti
|
3c.26
|
De kandidaat kan een definitie geven van het begrip verzekerd belang, in het kader
van een brandbedrijfsschadeverzekering en een extra kostenverzekering.
|
K
|
3c.27
|
De kandidaat kan opsommen welke factoren van belang zijn bij het sluiten van een brandbedrijfsschade-
en extra kostenverzekering.
|
K
|
3c.28
|
De kandidaat kan een definitie geven van een uitkeringstermijn.
|
K
|
3c.29
|
De kandidaat kan de uitkeringtermijn berekenen.
|
Tp
|
3c.30
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen een effectief- en jaarbedrag en uitleggen
in welke situaties deze kunnen worden toegepast.
|
B
|
3c.31
|
De kandidaat kan de vier factoren noemen waarmee rekening gehouden moet worden bij
het bepalen van de uitkeringstermijn.
|
K
|
3c.32
|
De kandidaat kan de werking van de overdekkings- en restitutieclausule toepassen aan
de hand van een naverrekeningscasus.
|
Tp
|
3c.33
|
De kandidaat kan de drie voordelen van de overdekkings- en restitutieclausule opsommen.
|
K
|
3c.34
|
De kandidaat kan de vier voorwaarden noemen waar aan moet worden voldaan alvorens
sprake kan zijn van een gedekte bedrijfsschade.
|
K
|
3c.35
|
De kandidaat kan de verschillen tussen een standaard en een standaard uitgebreide
dekking aangeven.
|
B
|
3c.36
|
De kandidaat kan de facultatieve uitbreidingen noemen.
|
K
|
3c.37
|
De kandidaat kan beargumenteren waarom het toeleverings- en opslagrisico van belang
kunnen zijn.
|
Ti
|
3c.38
|
De kandidaat kan opsommen welke varianten zich kunnen voordoen bij het verzekeren
van lonen.
|
K
|
3c.39
|
De kandidaat kan beargumenteren welke problemen zich in de praktijk kunnen voordoen
ten aanzien van vermindering van de loonsom voor vaste werknemers.
|
Ti
|
3c.40
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de aan de bedrijfsschadeverzekering aanverwante
verzekeringen.
|
K
|
3c.41
|
De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen de standaard bedrijfsschadeverzekering
en de aanverwante verzekeringen.
|
B
|
3c.42
|
De kandidaat kan een definitie geven van de doelstelling van de NBBU 2006.
|
K
|
3c.43
|
De kandidaat kan de doelstellingen van de NBBU 2006 met behulp van enige voorbeelden
aantonen.
|
Tp
|
Eindterm
|
3d: De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over kennis van risicofactoren
en preventiemaatregelen.
|
3d.1
|
De kandidaat kan de begrippen risicobeoordeling en preventie omschrijven.
|
K
|
3d.2
|
De kandidaat kan de begrippen risicobeoordeling en preventie toepassen in een gegeven
praktijksituatie.
|
Tp
|
3d.3
|
De kandidaat kan een definitie van het verschijnsel brand geven en toelichten aan
de hand van voorbeelden.
|
K
|
3d.4
|
De kandidaat kan een onderverdeling geven van de vier technische risicofactoren en
deze uitwerken in een advies.
|
Ti
|
3d.5
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de menselijke risicofactoren.
|
K
|
3d.6
|
De kandidaat kan adviezen verstrekken omtrent brandbestrijdingsmiddelen voor de diverse
soorten branden en materialen.
|
Ti
|
3d.7
|
De kandidaat kan de twee hoofddoelen noemen van Salvage.
|
K
|
3d.8
|
De kandidaat kan de factoren noemen die bij een risicobeoordeling brand van belang
zijn.
|
K
|
3d.9
|
De kandidaat kan de begrippen EML en MPL uitleggen.
|
B
|
3d.10
|
De kandidaat kan uitleggen wat de invloed is van statistieken bij de beoordeling van
risico’s.
|
B
|
3d.11
|
De kandidaat kan aan de hand van de risicofactoren een berekening van het risico maken.
|
Tp
|
3d.12
|
De kandidaat kan de factoren die van belang zijn bij de beoordeling van het inbraakrisico
benoemen en uitleggen.
|
B
|
3d.13
|
De kandidaat kan de drie verschillende beveiligingsmaatregelen noemen.
|
K
|
3d.14
|
De kandidaat kan aan de hand van een risicoberekening beargumenteren welke maatregelen
genomen moeten worden.
|
Ti
|
3d.15
|
De kandidaat kan de zes punten van de inbraakpreventieclausule opnoemen.
|
K
|
3d.16
|
De kandidaat kan aangeven bij welke gevaren, welke preventiemaatregelen kunnen worden
toegepast om het risico te normaliseren.
|
Tp
|
3d.17
|
De kandidaat kan beargumenteren welke risico’s wel en welke niet met risicobeoordelingsmodellen
te calculeren zijn.
|
Ti
|
3d.18
|
De kandidaat kan aan de hand van een inspectie-/beoordelingsrapport, met behulp van
een blanco risicobeoordelingsmodel en de bijbehorende lijsten, de indicatieve risicopremie
berekenen.
|
Tp
|
Eindterm
|
3e: De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over kennis van de belangrijkste
tariefovereenkomsten en calculatiemodellen
|
3e.1
|
De kandidaat kan een berekening maken van een risicobeoordeling aan de hand van de
winkellijst en het te bepalen aantal brandpunten en de toeslagen en kortingen.
|
Tp
|
3e.2
|
De kandidaat kan de vijf factoren benoemen die een rol spelen bij beoordeling van
het brandrisico met betrekking tot de opslag van goederen.
|
K
|
3e.3
|
De kandidaat kan een risicobeoordeling uitwerken aan de hand van een inspectierapport
en de goederenlijst.
|
Ti
|
3e.4
|
De kandidaat kan opsommen voor welke bedrijven het risicobeoordelingsmodel voor de
industrie kan worden toegepast.
|
K
|
3e.5
|
De kandidaat kan de twee verschillende soorten uitsluitingen noemen en samenvatten.
|
B
|
3e.6
|
De kandidaat kan de factoren noemen die de bedrijfsschadepremieberekening beïnvloeden.
|
K
|
3e.7
|
De kandidaat kan een bedrijfsschadepremie berekenen op basis van een jaarbedrag en
een effectief bedrag met behulp van het verzekerd belang, de basispremie en een premietabel
met omrekeningsfactoren.
|
Tp
|
3e.8
|
De kandidaat kan een premieberekening maken voor een bedrijfsschadeverzekering met
een standaard- en een uitgebreide dekking.
|
Tp
|
Eindterm
|
3f: De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over kennis van de wijze
van schaderegeling.
|
3f.1
|
De kandidaat kan de partijen noemen die betrokken zijn bij de afhandeling van een
schade.
|
K
|
3f.2
|
De kandidaat kan opsommen wat een verzekerde moet bewijzen bij de schadeaangifte.
|
K
|
3f.3
|
De kandidaat kan de sanctie bij niet nakoming van de polisverplichtingen uitleggen.
|
B
|
3f.4
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de werkwijze, benoeming en betaling van
de experts bij de vaststelling van de schade.
|
K
|
3f.5
|
De kandidaat kan de verplichtingen opsommen van de verzekeraars bij schade.
|
K
|
3f.6
|
De kandidaat kan aan de hand van een case situatie een schadeberekening maken en nader
toelichten.
|
Tp
|
3f.7
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie het dekkingsvraagstuk beargumenteren.
|
Ti
|
3f.8
|
De kandidaat kan de begrippen waardevermindering, bereddingskosten, opruimingskosten
en de BTW illustreren aan de hand van een schadevoorbeeld.
|
Tp
|
3f.9
|
De kandidaat kan opsommen welke waardemaatstaf in het algemeen wordt gebruikt voor
schadevaststelling van gebouwen, inventarissen, inboedels, koopmansgoederen en de
drie groepen fabrieksgoederen.
|
K
|
3f.10
|
De kandidaat kan aan de hand van een praktijkvoorbeeld aangeven wat het verschil is
tussen nieuwwaarde en vervangingswaarde.
|
B
|
3f.11
|
De kandidaat kan door middel van een praktijkvoorbeeld aantonen wat er met de schadevergoeding
gebeurt bij toepassing van de onderverzekeringsregel, bij toepassing van de verbruggingsregel
en bij co-assurantie.
|
Tp
|
3f.12
|
De kandidaat kan aantonen hoe de samenloop van polissen in het nieuwe B.W. is geregeld
aan de hand van een praktijkvoorbeeld.
|
Tp
|
3f.13
|
De kandidaat kan in eigen woorden aangeven wat bedoeld wordt met de non-contribution-clausule.
|
B
|
3f.14
|
De kandidaat kan motiveren wanneer een verzekeraar in verzuim is bij uitbetaling van
de schade.
|
Ti
|
3f.15
|
De kandidaat kan beargumenteren aan wie dient te worden uitgekeerd ingeval van zaaksvervanging
en bij hypothecaire financiers.
|
Ti
|
3f.16
|
De kandidaat kan opsommen welke drie zaken de gesubrogeerde verzekeraar moet bewijzen
jegens degene op wie hij wil verhalen.
|
K
|
3f.17
|
De kandidaat kan meerdere feiten noemen en uitleggen hoe de verzekeraar die kan inroepen
om een schadeclaim af te wijzen.
|
B
|
3f.18
|
De kandidaat kan motiveren na hoeveel jaar de rechtsvordering tegen de verzekeraar
tot het doen van een uitkering verjaart.
|
Ti
|
3f.19
|
De kandidaat kan de begrippen, subrogatie, regres, cessie en revindicatie nader toelichten
en aan de hand van een gegeven praktijkvoorbeeld interpreteren.
|
Ti
|
3f.20
|
De kandidaat kan de procedure beschrijven die gevolgd wordt bij de schadeafwikkeling
op een declaratieverzekering op voorraden.
|
K
|
3f.21
|
De kandidaat kan de inhoud van de koelschadeclausule toepassen in een praktijkvoorbeeld.
|
Tp
|
3f.22
|
De kandidaat kan de factoren noemen die van belang zijn bij de beoordeling van een
bedrijfsschade.
|
K
|
3f.23
|
De kandidaat kan de schaderegeling op basis van omzetvermindering uitleggen.
|
B
|
3f.24
|
De kandidaat kan de voor en nadelen van een schaderegeling op basis van omzetvermindering
noemen.
|
K
|
3f.25
|
De kandidaat kan de schaderegeling op basis van omzetvermindering toepassen in een
case situatie.
|
Tp
|
3f.26
|
De kandidaat kan opsommen wat de voor- en nadelen zijn van een schaderegeling op basis
van productievermindering.
|
K
|
3f.27
|
De kandidaat kan omschrijven wat de inhoud is van de keuzeclausule.
|
K
|
3f.28
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven praktijksituatie de bedrijfsschade vaststellen
en berekenen en beoordelen of het maken van extra bedrijfskosten rendabel is.
|
Tp
|
3f.29
|
De kandidaat kan omschrijven wat de inhoud is van de correctieclausule.
|
K
|
3f.30
|
De kandidaat kan motiveren wat er gebeurt indien de verzekerde som te laag is gekozen
of de uitkeringstermijn te kort blijkt te zijn.
|
Ti
|
3f.31
|
De kandidaat kan de inhoud van de liquidatieclausule omschrijven.
|
K
|
Eindterm
|
4a: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over kennis van
leverings- en vervoerscondities.
|
4a.1
|
De kandidaat kan beschrijven hoe de transportverzekering is ontstaan zowel in Nederland
als in Engeland.
|
K
|
4a.2
|
De kandidaat kan een onderverdeling maken van de verschillende transportrisico’s
|
K
|
4a.3
|
De kandidaat kan toelichten welke doelgroepen welke transportrisico’s lopen en welke
verzekeringsvormen hierop van toepassing zijn.
|
K
|
4a.4
|
De kandidaat kan aangeven welke zaken in een koopovereenkomst geregeld moeten zijn.
|
K
|
4a.5
|
De kandidaat kan de belangrijkste incoterms toelichten en aangeven welke partij welk
risico loopt.
|
K
|
4a.6
|
De kandidaat kan aangeven wat de CIF leveringsconditie stelt t.a.v. de te sluiten
verzekering.
|
K
|
4a.7
|
De kandidaat kan de twee gebruikelijke documenten bij zeevervoer beschrijven (factuur
en vervoersdocument).
|
K
|
4a.8
|
De kandidaat kan omschrijven hoe de aansprakelijkheid van de vervoerder is geregeld
bij nationaal en internationaal vervoer over de weg.
|
K
|
4a.9
|
De kandidaat kan de AVC en CMR voorwaarden toepassen in een gegeven praktijkvoorbeeld.
|
Tp
|
4a.10
|
De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen de AVC en de Algemene Voorwaarden
voor Verhuizingen.
|
B
|
4a.11
|
De kandidaat kan het begrip ‘cabotage’ omschrijven.
|
K
|
4a.12
|
De kandidaat kan de caulusule ‘ladingdiefstallen bij beroepsgoederenvervoer over de
weg’ verduidelijken.
|
K
|
4a.13
|
De kandidaat kan omschrijven hoe de aansprakelijkheid bij spoorwegvervoer is geregeld.
|
K
|
4a.14
|
De kandidaat kan aangeven wat er onder het begrip groupagevervoer wordt verstaan.
|
K
|
4a.15
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen de aansprakelijkheidsregeling nationaal
en internationaal.
|
B
|
4a.16
|
De kandidaat kan aangeven volgens welk verdrag het aansprakelijkheidsregime voor internationaal
binnenvaartvervoer is geregeld.
|
K
|
4a.17
|
De kandidaat kan de wijze omschrijven waarop de aansprakelijkheid van de vervoerder
bij zeevervoer is geregeld en volgens welke regels dit geschiedt.
|
K
|
4a.18
|
De kandidaat kan omschrijven wat de functies zijn van het cognossement.
|
K
|
4a.19
|
De kandidaat kan uitleggen waarom de Hamburg Rules in het leven zijn geroepen.
|
B
|
4a.20
|
De kandidaat kan aangeven hoe het binnenlands luchtvervoer is geregeld.
|
K
|
4a.21
|
De kandidaat kan de verdragen en protocollen m.b.t. de regeling van het internationale
luchtvervoer benoemen en uitleggen.
|
B
|
Eindterm
|
4b: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over globale kennis
van het vervoersrecht
|
4b.1
|
De kandidaat kan het Nederlandse recht onderverdelen en uitleggen wat de twee vormen
van recht inhouden.
|
B
|
4b.2
|
De kandidaat kan de begrippen, dwingend, semi-dwingend en regelend recht omschrijven.
|
K
|
4b.3
|
De kandidaat kan een overzicht geven van de verschillende rechtsbronnen.
|
K
|
4b.4
|
De kandidaat kan aangeven welke verdragen van toepassing zijn op transportverzekeringen.
|
K
|
4b.5
|
De kandidaat kan aangeven welke beurspolissen de VNAB in het leven heeft geroepen.
|
K
|
4b.6
|
De kandidaat kan in een gegeven situatie uitleggen wat het begrip eigen gebrek inhoudt.
|
B
|
4b.7
|
De kandidaat kan aangeven hoe de verjaring is geregeld en waar dit is vastgelegd.
|
K
|
4b.8
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven voorbeeld uitleggen wat het begrip causaliteitsleer
betekent.
|
B
|
4b.9
|
De kandidaat kan uitleggen welk recht er op welke vormen van transportverzekeringen
van toepassing is.
|
B
|
4b.10
|
De kandidaat kan aangeven in welk wetsartikel het verhaalsrecht voor verzekeraars
staat omschreven.
|
K
|
4b.11
|
De kandidaat kan omschrijven op welke wijze de verzekeraar dit recht kan uitoefenen,
wat hij daarbij moet bewijzen en wat de verantwoordelijkheden van de verzekerde zijn.
|
K
|
4b.12
|
De kandidaat kan de wettelijke regeling noemen voor verhaal op een vervoerder.
|
K
|
Eindterm
|
4c: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over grondige kennis
van de verschillende vormen van goederentransportverzekering en de toepassing daarvan.
|
4c.1
|
De kandidaat kan omschrijven hoe een goederentransportverzekering op de beurs tot
stand komt.
|
K
|
4c.2
|
De kandidaat kan aangeven waarom men is gekomen tot het opstellen van standaardvoorwaarden.
|
K
|
4c.3
|
De kandidaat kan de rangorde van bepalingen opsommen.
|
K
|
4c.4
|
De kandidaat kan aan de hand van een praktijkvoorbeeld de dekking en de uitsluitingen
van de NBGP aantonen.
|
Tp
|
4c.5
|
De kandidaat kan beschrijven wat er in de NBGP is geregeld over alle in de NBGP opgenomen
polisartikelen.
|
K
|
4c.6
|
De kandidaat kan de dekking omschrijven volgens de dekkingsclausules G13 t/m G17.
|
K
|
4c.7
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven praktijkvoorbeeld aantonen of een schade
volgens een van de dekkingsclausules G13 t/m G17 is gedekt.
|
Tp
|
4c.8
|
De kandidaat kan de meest voorkomende polisvormen beschrijven.
|
K
|
4c.9
|
De kandidaat kan aangeven hoe de administratieve procedure in de praktijk werkt bij
de verschillende contractpolissen.
|
K
|
4c.10
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van meerderewaardeverzekering, de verschil
in conditie verzekering, de overnameverzekering en de eigenvervoerverzekering.
|
K
|
4c.11
|
De kandidaat kan de strekking van de gebruikelijk opgenomen clausules uitleggen.
|
Tp
|
4c.12
|
De kandidaat kan de systematiek van de Institute Cargo Clauses uitleggen.
|
B
|
4c.13
|
De kandidaat kan aangeven wat de verschillen zijn tussen de dekkingen volgens Nederlands
recht en hoe dat in Engelse polissen is geregeld.
|
B
|
4c.14
|
De kandidaat kan de verschillen tussen de ICC A,B enC aangeven.
|
B
|
4c.15
|
De kandidaat kan de strekking van de overige ICC clausules weergeven.
|
K
|
4c.16
|
De kandidaat kan omschrijven wat in het algemeen onder molest wordt verstaan.
|
K
|
4c.17
|
De kandidaat kan aangeven hoe het oorlogs- en stakersmolest op een goederenverzekering
kan worden bijverzekerd en wat die dekking precies inhoudt.
|
K
|
4c.18
|
De kandidaat kan aangeven in hoeverre en hoelang het molestrisico volgens M3 is gedekt
op zee, in de lucht en op het land.
|
K
|
4c.19
|
De kandidaat kan aangeven in welke situaties de verzekeraars het molestrisico kunnen
beëindigen en op welke termijn.
|
K
|
4c.20
|
De kandidaat kan de strekking en de inhoud van de Engelse molestuitsluitingsclausules
beschrijven en aangeven wat er in deze clausules wordt verstaan onder oorlogs- en
stakersrisico’s.
|
K
|
4c.21
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen de Engelse en Nederlandse molestclausules.
|
B
|
4c.22
|
De kandidaat kan in hoofdlijnen uitleggen hoe verzekeraars zijn omgegaan met het terrorisme
risico.
|
B
|
4c.23
|
De kandidaat kan uitleggen op welke wijze en onder welke voorwaarden het terrorismerisico
kan worden herverzekerd.
|
B
|
Eindterm
|
4d: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over grondige kennis
van de verzekering van landmateriaal.
|
4d.1
|
De kandidaat kan aangeven voor welke objecten de NBPL van toepassing is.
|
K
|
4d.2
|
De kandidaat kan de vijf dekkingsrubrieken noemen en de inhoud hiervan toelichten.
|
K
|
4d.3
|
De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen casco standaard en casco uitgebreid
en ook voor aansprakelijkheid standaard en aansprakelijkheid uitgebreid.
|
B
|
4d.4
|
De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen aansprakelijkheid standaard en aansprakelijkheid
uitgebreid.
|
B
|
4d.5
|
De kandidaat kan een overzicht geven van de algemene, casco, aansprakelijkheids en
schade aan andere zaken uitsluitingen.
|
K
|
4d.6
|
De kandidaat kan de werking van de clausule diefstal (b26) toepassen in een gegeven
situatie.
|
Tp
|
Eindterm
|
4e: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over globale kennis
van transportverzekeringen op andere dan Nederlandse condities
|
4e.1
|
De kandidaat kan beschrijven hoe het Engelse recht vorm heeft gekregen.
|
K
|
4e.2
|
De kandidaat kan aangeven welke regels ten aanzien van het internationale recht, als
norm Engels
Recht, van belang zijn en waar deze te vinden zijn.
|
B
|
4e.3
|
De kandidaat kan uiteenzetten wat het verschil is tussen de verschillende warranties.
|
B
|
4e.4
|
De kandidaat kan benoemen wat de MIA onder belang verstaat en onder de verzekerde
waarden.
|
K
|
4e.5
|
De kandidaat kan aangeven welke verzekerde gevaren het Engels recht kent en hoe deze
zijn onderverdeeld.
|
K
|
4e.6
|
De kandidaat kan een overzicht geven van de algemene uitsluitingen die in de MIA zijn
opgenomen.
|
K
|
4e.7
|
De kandidaat kan uitleggen wanneer een risico aanvangt en eindigt.
|
B
|
4e.8
|
De kandidaat kan omschrijven waar de causaliteitsleer volgens het Engels recht afwijkt
van het Nederlands recht.
|
K
|
4e.9
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen ATL en CTL.
|
B
|
4e.10
|
De kandidaat kan aangeven welke twee vormen van partial losses voorkomen.
|
K
|
4e.11
|
De kandidaat kan uitleggen wat de verschillen zijn tussen de dekkingen volgens Nederlands
recht en hoe dat in Engelse polissen is geregeld.
|
B
|
4e.12
|
De kandidaat kan de verschillen tussen de ICC A, B en C aangeven.
|
B
|
4e.13
|
De kandidaat kan de strekking van de overige ICC clausules weergeven.
|
K
|
Eindterm
|
4f: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over grondige kennis
van de pleziervaartuigenverzekering.
|
4f.1
|
De kandidaat kan aangeven wat de verschillen zijn in vaargebieden.
|
B
|
4f.2
|
De kandidaat kan aangeven tegen welke gevaren dekking wordt geboden en op welke wijze.
|
K
|
4f.3
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de meest voorkomende uitsluitingen.
|
K
|
4f.4
|
De kandidaat kan aan de hand van en gegeven situatie een schadeclaim analyseren.
|
Ti
|
4f.5
|
De kandidaat kan een definitie geven van schepen in het algemeen en van binnenschepen
in het bijzonder.
|
K
|
4f.6
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de verschillende typen binnenvaartschepen.
|
K
|
4f.7
|
De kandidaat kan aangeven wie de belanghebbenden zijn of kunnen zijn.
|
K
|
4f.8
|
De kandidaat kan omschrijven welke verzekerbare belangen er zijn en welke verzekeringsmogelijkheden
hiervoor zijn.
|
K
|
4f.9
|
De kandidaat kan omschrijven wat de Nederlandse wet verstaat onder aanvaring.
|
K
|
4f.10
|
De kandidaat kan aangeven hoe de eigenaar van een schip zijn aansprakelijkheid kan
beperken en welk verdrag daarover handelt.
|
K
|
4f.11
|
De kandidaat kan globaal omschrijven hoe een beperking van aansprakelijkheid door
fondsstelling in z’n werk gaat.
|
K
|
4f.12
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen directe / eigenlijke aanvaring en oneigenlijke
aanvaring.
|
B
|
4f.13
|
De kandidaat kan aangeven uit welke onderdelen de NBCP voor de Binnenvaart is opgebouwd.
|
K
|
4f.14
|
De kandidaat kan aangeven waar de duur van verzekering afwijkt van andere beurspolissen
en hoe het verzekerd bedrag wordt vastgesteld.
|
K
|
4f.15
|
De kandidaat kan een overzicht geven van de gedekte gevaren en de algemene uitsluitingen.
|
K
|
4f.16
|
De kandidaat kan toelichten wat de maximum aansprakelijkheid inhoudt.
|
B
|
4f.17
|
De kandidaat kan globaal omschrijven wat er is vastgelegd in de Rotterdamse Overeenkomst
inzake kleine aanvaringsschades in de binnenvaart.
|
K
|
4f.18
|
De kandidaat kan aangeven welke soorten clausules in de NBCP voor de Binnenvaart kunnen
worden opgenomen en welke gebruikelijk worden opgenomen.
|
K
|
4f.19
|
De kandidaat kan globaal aangeven wat de inhoud is van deze gebruikelijk opgenomen
clausules.
|
K
|
4f.20
|
De kandidaat kan globaal de inhoud van de facultatieve clausules weergeven.
|
K
|
4f.21
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie de werking van de averij grosse
toelichten en aangeven welke kosten voor rekening van verzekeraars komen.
|
Ti
|
Eindterm
|
4g: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over kennis van
de wijze van schaderegeling.
|
4g.1
|
De kandidaat kan de schaderegelingsprocedure bij goederentransportverzekering stap
voor stap omschrijven.
|
K
|
4g.2
|
De kandidaat kan aangeven wat de bewijslast is die op de verzekerde rust.
|
K
|
4g.3
|
De kandidaat kan aangeven wat de taken zijn van de betrokkenen bij een transportgoederenschade.
|
K
|
4g.4
|
De kandidaat kan aangeven welke partij de schaderekening opmaakt en wie uiteindelijk
de schadepenningen int.
|
K
|
4g.5
|
De kandidaat kan aangeven wat het verschil is tussen schadevergoeding bij verlies
en bij beschadiging.
|
B
|
4g.6
|
De kandidaat kan aan de hand van een rekenvoorbeeld de rafactiemethode illustreren.
|
Ti
|
Eindterm
|
5a: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over kennis van de sociale
verzekering voor zover relevant voor de particuliere medische variaverzekering.
|
5a.1
|
De kandidaat kan de verschillende vormen van sociale zekerheid benoemen.
|
K
|
5a.2
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen sociale voorzieningen en sociale verzekeringen.
|
B
|
5a.3
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen volksverzekeringen en werknemersverzekeringen.
|
B
|
5a.4
|
De kandidaat kan de samenhang van het sociale stelsel uitleggen.
|
B
|
5a.5
|
De kandidaat kan voorbeelden noemen van de verschillende vormen van sociale zekerheid
en kan aangeven hoe deze worden gefinancierd.
|
B
|
5a.6
|
De kandidaat kan de doelstelling van de Wet SUWI, de taken van het UWV, de doelstelling van de Wet WALVIS, de SVB, de gemeenten en
de Arbo-diensten aangeven.
|
K
|
5a.7
|
De kandidaat kan aangeven wat de volgende wetten inhouden:
de Arbowet, AOW, de ANW, de WW de WIA de WAZ, de WAJONG, de Toeslagenwet, de IOAW, de IOAZ, de WWB, de WSW, de Wmo, de Wet REA, de ANW, de AWBZ en de ZVW,
|
K
|
5a.8
|
De kandidaat kan voor de wetten genoemd in toetsterm V.5a.7 aangeven voor welke doelgroepen
deze wetten bestemd zijn.
|
K
|
5a.9
|
De kandidaat kan voor de wetten genoemd in toetsterm V.5a.7 aangeven wie in deze voor
een uitkering in aanmerking komt.
|
K
|
5a.10
|
De kandidaat kan voor de wetten genoemd in toetsterm V.5a.7 aangeven hoe deze wetten
worden gefinancierd.
|
K
|
5a.11
|
De kandidaat kan aangeven wat de ZW en de Wet verbetering Poortwachter, hun doelstellingen, doelgroepen en procedures en de berekening van de uitkeringen
inhouden.
|
K
|
5a.12
|
De kandidaat kan de wijze van klachtenbehandeling en de bezwaar- en beroepsprocedures
in de Sociale Zekerheid aangeven.
|
K
|
Eindterm
|
5b: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over grondige kennis
van de ziektekosten-, de ongevallen- en de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de
toepassing daarvan.
|
5b.1
|
De kandidaat kan omschrijven wat het doel is van de AOV.
|
K
|
5b.2
|
De kandidaat kan omschrijven voor welke doelgroepen de AOV bestemd is.
|
K
|
5b.3
|
De kandidaat kan omschrijven welke Rubrieken kunnen worden verzekerd.
|
K
|
5b.4
|
De kandidaat kan de definitie geven van arbeidsongeschiktheid.
|
K
|
5b.5
|
De kandidaat kan beschrijven wat de arbeidsongeschiktheidscriteria zijn.
|
K
|
5b.6
|
De kandidaat kan omschrijven wat de premiegrondslagen zijn.
|
K
|
5b.7
|
De kandidaat kan aangeven welke andere factoren van invloed zijn op de hoogte van
de premie.
|
K
|
5b.9
|
De kandidaat kan aangeven welke tariefsoorten worden gehanteerd.
|
K
|
5b.10
|
De kandidaat kan uitleggen hoe de procedure van aanvraag offerte, afgifte offerte,
gezondheidsverklaring, medische beoordeling, premievaststelling, acceptatievoorstel,
voorlopige dekking, tot definitieve polisopmaak verloopt
|
B
|
5b.11
|
De kandidaat kan de volgende begrippen beschrijven:
Beroepsklassen,
Eindleeftijd,
Eigenrisicotermijn,
Vangnetverzekering
|
K
|
5b.12
|
De kandidaat kan omschrijven welke dekkingsoorten de AOV kent.
|
K
|
5b.13
|
De kandidaat kan uiteenzetten, wat volgens de polisvoorwaarden de consequenties zijn
van een verandering van beroep, vertrek naar het buitenland, verplichte verzekering,
faillissement of een lager verzekerd belang van de verzekerde.
|
B
|
5b.14
|
De kandidaat kan aangeven wat de aanpassingsclausule inhoudt.
|
K
|
5b.15
|
De kandidaat kan aangeven wat de specifieke kenmerken van een starters-AOV zijn.
|
K
|
5b.16
|
De kandidaat kan aangeven wat de specifieke kenmerken van een lasten-AOV zijn.
|
K
|
5b.17
|
De kandidaat kan in het kort uitleggen wat de fiscale consequenties zijn van de aftrekbaarheid
van de premie voor de inkomstenbelasting en de gevolgen daarvan voor de belastbaarheid
van de uitkeringen.
|
B
|
5b.18
|
De kandidaat kan aangeven welke wettelijke regelingen er zijn getroffen voor arbeidsongeschiktheid
van werknemers.
|
K
|
5b.19
|
De kandidaat kan de regelingen van de WIA, de WULBZ, de WVP, de ZW beschrijven.
|
K
|
5b.20
|
De kandidaat kan de verschillende mogelijke aanvullende verzekeringen voor werknemers
op deze wettelijke regelingen noemen.
|
K
|
5b.21
|
De kandidaat kan een uitvoerige omschrijving geven van de opzet en de regelingen in
het per 1 januari 2006 geldende zorgverzekeringswet en het daaruit voortvloeiende zorgverzekeringsstelsel.
|
B
|
5b.22
|
De kandidaat kan omschrijven voor welke vormen van zorg de ZVW dekking biedt.
|
K
|
5b.23
|
De kandidaat kan aangeven hoe de premie voor de ZVW wordt opgebouwd.
|
K
|
5b.24
|
De kandidaat kan aangeven hoe de acceptatieplicht van de ZVW werkt.
|
K
|
5b.25
|
De kandidaat kan berekenen wat de consequenties zijn van het niet verzekerd zijn en
het niet betalen van de premie voor de ZVW.
|
Tp
|
5b.26
|
De kandidaat kan uitleggen hoe de eigenrisicoregeling werkt.
|
B
|
5b.27
|
De kandidaat kan aangeven wat de functie van de AWBZ in het zorgverzekeringsstelsel is.
|
K
|
5b.28
|
De kandidaat kan aangeven voor welke behandelingen de AWBZ dekking geeft en hoe deze wordt gefinancierd.
|
K
|
5b.29
|
De kandidaat kan omschrijven wat een naturapolis en een restitutiepolis inhouden.
|
K
|
5b.30
|
De kandidaat kan uitleggen wat zorginkoop voor gevolgen kan hebben voor de dekking
en de premie van de zorgpolis.
|
B
|
5b.31
|
De kandidaat kan uitleggen waarom een collectieve verzekering tot een lagere nominale
premie kan leiden.
|
B
|
5b.32
|
De kandidaat kan de mogelijkheid van de aftrekbaarheid van zorgkosten, inclusief de
betaalde zorgpremie, voor de I.B benoemen.
|
K
|
5b.33
|
De kandidaat kan omschrijven hoe de regeling voor het verkrijgen van een Zorgtoeslag
werkt.
|
K
|
5b.34
|
De kandidaat kan het doel en de vormen van ongevallenverzekering uitgebreid uitleggen.
|
B
|
5b.35
|
De kandidaat kan het onderscheid aangeven tussen individuele en collectieve ongevallenverzekeringen.
|
B
|
5b.36
|
De kandidaat kan opsommen welke gegevens belangrijk zijn bij de totstandkoming van
de verzekering.
|
K
|
5b.37
|
De kandidaat kan de verschillende rubrieken van de ongevallenverzekering omschrijven.
|
K
|
5b.38
|
De kandidaat kan uitleggen waarop de premie is gebaseerd en welke opslagen op deze
premie kunnen worden berekend.
|
B
|
5b.39
|
De kandidaat kan aangeven wat onder het begrip ‘ongeval’ wordt verstaan en wat de
kenmerkende elementen zijn in dit begrip.
|
K
|
5b.40
|
De kandidaat kan de verplichtingen van verzekeringnemer en verzekerde bij een schadeclaim
noemen.
|
K
|
5b.41
|
De kandidaat kan de consequenties uitleggen van het niet nakomen van de verplichtingen
van verzekeringnemer en verzekerde bij een schadeclaim
|
B
|
5b.42
|
De kandidaat kan omschrijven wat de Gliedertax inhoudt.
|
K
|
5b.43
|
De kandidaat kan omschrijven op welke wijze de Gliedertax kan worden toegepast.
|
B
|
5b.44
|
De kandidaat kan omschrijven wat de voor- en nadelen van de Gliedertax zijn.
|
B
|
5b.45
|
De kandidaat kan de strekking van de keuzeclausule omschrijven.
|
K
|
5b.46
|
De kandidaat kan omschrijven wat functionele invaliditeit en beroepsinvaliditeit inhoudt.
|
K
|
5b.47
|
De kandidaat kan motiveren waarom medische gegevens van de verzekerde belangrijk zijn
tijdens de acceptatie- en schaderegelings-procedure.
|
Ti
|
5b.48
|
De kandidaat kan de regels omtrent het omgaan met medische gegevens, het gebruik ervan
en de archivering ervan benoemen.
|
K
|
5b.49
|
De kandidaat kan op basis van een grondige kennis van de Wet medische keuringen beoordelen welke consequenties de genoemde wet heeft voor (medewerkers van) werkgevers, (medewerkers van) verzekeraars, medisch
adviseurs en schaderegelaars.
|
Tp
|
Eindterm
|
5c: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over grondige kennis
van het aansprakelijkheidsrecht en wettelijke verplichtingen voor aansprakelijkheidsverzekeringen.
|
5c.1
|
De kandidaat kan een definitie van verbintenissen geven.
|
K
|
5c.2
|
De kandidaat kan omschrijven hoe verbintenissen ontstaan.
|
K
|
5c.3
|
De kandidaat kan opsommen welke verbintenissen van rechtswege ontstaan.
|
K
|
5c.4
|
De kandidaat kan voorbeelden geven van meerdere soorten verbintenissen.
|
B
|
5c.5
|
De kandidaat kan de definitie van onrechtmatige daad geven.
|
K
|
5c.6
|
De kandidaat kan de vereisten voor onrechtmatige daad opsommen.
|
K
|
5c.7
|
De kandidaat kan een uitvoerige toelichting geven bij elk van de vereisten voor onrechtmatige
daad.
|
B
|
5c.8
|
De kandidaat kan de betreffende wetteksten ten aanzien van aansprakelijkheidsrecht
omschrijven.
|
K
|
5c.9
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is
van onrechtmatige daad en van aansprakelijkheid.
|
Ti
|
5c.10
|
De kandidaat kan het verschil tussen schuld- en risicoaansprakelijkheid aangeven.
|
B
|
5c.11
|
De kandidaat kan omschrijven wat groepsaansprakelijkheid inhoudt.
|
K
|
5c.12
|
De kandidaat kan omschrijven wat de vereisten voor groepsaansprakelijkheid zijn.
|
K
|
5c.13
|
De kandidaat kan omschrijven hoe het intern verhaalsrecht werkt.
|
K
|
5c.14
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is
van groepsaansprakelijkheid.
|
Ti
|
5c.15
|
De kandidaat kan omschrijven wat alternatieve causaliteit inhoudt.
|
K
|
5c.16
|
De kandidaat kan omschrijven wat de vereisten voor alternatieve causaliteit zijn.
|
K
|
5c.17
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is
van alternatieve causaliteit.
|
Ti
|
5c.18
|
De kandidaat kan omschrijven wat hoofdelijke aansprakelijkheid inhoudt.
|
K
|
5c.19
|
De kandidaat kan omschrijven wat de vereisten voor hoofdelijke aansprakelijkheid zijn.
|
K
|
5c.20
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is
van hoofdelijke aansprakelijkheid.
|
Ti
|
5c.21
|
De kandidaat kan het wetsartikel inzake eigen schuld in eigen woorden omschrijven.
|
B
|
5c.22
|
De kandidaat kan aangeven wanneer een billijkheidscorrectie mogelijk is.
|
K
|
5c.23
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen van gevaarscheppend gedrag zijn.
|
B
|
5c.24
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is
van eigen schuld.
|
Ti
|
5c.25
|
De kandidaat kan het verschil tussen contractuele en wettelijke aansprakelijkheid
aangeven.
|
B
|
5c.26
|
De kandidaat kan de voorwaarden voor aansprakelijkheid opsommen.
|
K
|
5c.27
|
De kandidaat kan voorbeelden geven van beide soorten aansprakelijkheid.
|
B
|
5c.28
|
De kandidaat kan het begrip tekortkoming omschrijven.
|
K
|
5c.29
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen een resultaats- en een inspanningsverbintenis.
|
B
|
5c.30
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen voor de al of niet toerekenbaarheid van
een tekortkoming zijn.
|
B
|
5c.31
|
De kandidaat kan de verschillende vormen van toerekening opsommen en beschrijven.
|
K
|
5c.32
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is
van een tekortkoming.
|
Tp
|
5c.33
|
De kandidaat kan aan de hand van voorbeelden omschrijven wanneer er van verzuim sprake
is.
|
Tp
|
5c.34
|
De kandidaat kan het verschil tussen verzuim na ingebrekestelling en het verzuim van
rechtswege aangeven.
|
B
|
5c.35
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegegeven casus de situatie van de schuldeiser
na verzuim beoordelen.
|
Tp
|
5c.36
|
De kandidaat kan omschrijven welke mogelijkheden de schuldeiser na verzuim heeft.
|
K
|
5c.37
|
De kandidaat kan de verschillende wijzen waarop het verzuim kan eindigen benoemen.
|
K
|
5c.38
|
De kandidaat kan de gevolgen van een tekortkoming bij een wederkerige overeenkomst
beoordelen.
|
Tp
|
5c.39
|
De kandidaat kan het exoneratiebeding en vrijwaringsbeding uitleggen.
|
B
|
5c.40
|
De kandidaat kan de regelingen over het exoneratiebeding en vrijwaringsbeding in het
BW, alsmede de gevolgen voor de aansprakelijkheid beschrijven.
|
K
|
5c.41
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of een beding is
toegestaan en wat de consequenties voor de aansprakelijkheid zijn.
|
Ti
|
5c.42
|
De kandidaat kan omschrijven wat onder beroepsaansprakelijkheid wordt verstaan.
|
K
|
5c.43
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn van de beroepsaansprakelijkheid op
het werken als assurantietussenpersoon.
|
B
|
5c.44
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is
van beroepsaansprakelijkheid en de gevolgen daarvan omschrijven.
|
Ti
|
5c.45
|
De kandidaat kan omschrijven wat onder werkgeversaansprakelijkheid wordt verstaan.
|
K
|
5c.46
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn van de werkgeversaansprakelijkheid
voor de werkgever.
|
B
|
5c.47
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is
van werkgeversaansprakelijkheid en de gevolgen daarvan omschrijven.
|
Ti
|
5c.48
|
De kandidaat kan omschrijven wat het BW over nadeel zegt.
|
K
|
5c.49
|
De kandidaat kan omschrijven wat vermogensschade is.
|
K
|
5c.50
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren welke kosten nog
meer voor vergoeding in aanmerking komen, zoals kosten van beperking van de schade
en buitengerechtelijke kosten.
|
Tp
|
5c.51
|
De kandidaat kent de wettelijke regeling over de omvang van de vergoeding bij schade
en kan deze in een casus toepassen.
|
Tp
|
5c.52
|
De kandidaat kan aangeven wie vorderingsgerechtigden zijn.
|
K
|
5c.53
|
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven en in een gegeven casus toepassen:
verplaatste schade,
vermogenschade,
letselschade,
inkomensschade,
verlies aan doe-het-zelf-capaciteit,
schadebeperkingsplicht,
smartengeld,
toekomstige schade,
toekomstige waarde,
schade van de werkgever,
loondoorbetalingsplicht,
regres van de werkgever,
civiele plafond.
|
Tp
|
5c.54
|
De kandidaat kan de regeling van het vorderingsrecht bij overlijden omschrijven.
|
K
|
5c.55
|
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven en in een gegeven casus toepassen:
te derven levensonderhoud,
draagkracht,
behoeften van de nabestaanden,
kosten van lijkbezorging.
|
Tp
|
5c.56
|
De kandidaat kan de regeling van voordeelsverrekening omschrijven.
|
K
|
5c.57
|
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven en in een casus toepassen:
bespaarde kosten,
spiegelbeeldschade.
|
Tp
|
5c.58
|
De kandidaat kan op basis van de regeling voor matiging de matigingsfactoren in een
gegeven casus toepassen.
|
Tp
|
5c.59
|
De kandidaat kan op basis van de regeling voor wettelijk rente deze regeling in een
casus toepassen.
|
Tp
|
Eindterm
|
5d: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over grondige kennis
van de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren en de toepassing daarvan.
|
5d.1
|
De kandidaat kan het begrip kwalitatieve aansprakelijkheid uitleggen aan de hand van
enkele voorbeelden.
|
B
|
5d.2
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de regelingen voor:
aansprakelijkheid voor kinderen en de vereisten daarvoor,
disculpatierecht,
aansprakelijkheid voor ondergeschikten,
aansprakelijkheid voor huispersoneel,
de aansprakelijkheid van de ondergeschikte zelf,
exoneratie,
de aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten,
aansprakelijkheid voor vertegenwoordigers.
|
K
|
5d.3
|
De kandidaat kan de regelingen voor:
aansprakelijkheid voor kinderen en de vereisten daarvoor,
disculpatierecht,
aansprakelijkheid voor ondergeschikten,
aansprakelijkheid voor huispersoneel,
de aansprakelijkheid van de ondergeschikte zelf,
exoneratie,
de aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten,
aansprakelijkheid voor vertegenwoordigers.
in een gegeven situatie toepassen.
|
Tp
|
5d.4
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de regelingen voor:
kwalitatieve aansprakelijkheid voor zaken,
aansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken,
aansprakelijkheid voor opstallen,
aansprakelijkheid van een wegbeheerder,
aansprakelijkheid van een leidingbeheerder,
aansprakelijkheid voor dieren,
mede-eigenaren,
kopen op afbetaling,
bedrijfsmatig uitlenen,
de kwalitatieve aansprakelijkheid van een kind.
|
K
|
5d.5
|
De kandidaat kan de regelingen voor:
kwalitatieve aansprakelijkheid voor zaken,
aansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken,
aansprakelijkheid voor opstallen,
aansprakelijkheid van een wegbeheerder,
aansprakelijkheid van een leidingbeheerder,
aansprakelijkheid voor dieren,
mede-eigenaren,
kopen op afbetaling,
bedrijfsmatig uitlenen,
de kwalitatieve aansprakelijkheid van een kind
in een gegeven situatie toepassen.
|
Tp
|
5d.6
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de regelingen voor:
productenaansprakelijkheid,
de omschrijving van het begrip product in dit verband.
|
K
|
5d.7
|
De kandidaat kan de kring van aansprakelijke personen opsommen.
|
K
|
5d.8
|
De kandidaat kan de definitie geven van gebrekkigheid, de regels omtrent de bewijslast,
de franchiseregeling en de regeling van verjaring en verval.
|
K
|
5d.9
|
De kandidaat kan gebrekkigheid, de regels omtrent de bewijslast, de franchiseregeling
en de regeling van verjaring en verval in een gegeven situatie toepassen.
|
Tp
|
5d.10
|
De kandidaat kan de reden van de tijdelijke regeling verhaalsrechten geven.
|
K
|
5d.11
|
De kandidaat kan de reden van de tijdelijke regeling verhaalsrecht in een casus toepassen.
|
Tp
|
5d.12
|
De kandidaat kan de voornaamste wetten op het gebied van milieuaansprakelijkheid opnoemen.
|
K
|
5d.13
|
De kandidaat kan in een gegeven casus aantonen wie aansprakelijk is voor gevaarlijke
stoffen, speciaal bij het vervoer ervan, en toont daarbij kennis van de limieten voor
aansprakelijkheid voor de eigenaren van voertuigen waarmee gevaarlijke stoffen worden
vervoerd.
|
Tp
|
5d.14
|
De kandidaat kan het doel van een aansprakelijkheidsverzekering omschrijven.
|
K
|
5d.15
|
De kandidaat kan de inhoud van het polismodel AVP van het Verbond van Verzekeraars
omschrijven.
|
K
|
5d.16
|
De kandidaat kan de polisvoorwaarden van het polismodel AVP van het Verbond van Verzekeraars
beschrijven, met betrekking tot:
de kring van verzekerden,
de verzekerde hoedanigheid,
de omvang van de dekking,
het dekkingsgebied,
het schadebegrip,
de uitsluitingen,
opzet,
seksuele gedragingen,
zaken onder opzicht,
schade met of door motorrijtuigen,
schade met of door vaartuigen,
schade met of door luchtvaartuigen,
schade door molest en atoomkernreacties,
schade door wapens,
schade door een verzekerde woonachtig buiten Nederland,
de verzekerde som,
het eigen risico,
de insluitingen,
letselschades tussen verzekerden onderling,
aansprakelijkheid voor onroerende zaken,
aansprakelijkheid voor antenneschade,
proceskosten en wettelijke rente,
zekerheidsstelling,
de schaderegeling tussen verzekeraar en verzekerde,
de directe actie voor de benadeelde.
|
K
|
5d.17
|
De kandidaat kan de regelingen uit toetsterm 5d.16 op een gegeven situatie toepassen.
|
Tp
|
5d.18
|
De kandidaat kan de specifieke vereisten, waaraan de verplichte aansprakelijkheidsverzekering
voor jagers moet voldoen opnoemen.
|
K
|
5d.19
|
De kandidaat kan de specifieke vereisten waaraan de verplichte aansprakelijkheidsverzekering
voor jagers moet voldoen op een gegeven situatie toepassen.
|
Tp
|
Eindterm
|
5e: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over kennis van andere
algemene aansprakelijkheidsverzekeringen.
|
5e.1
|
De kandidaat kan de inhoud van het polismodel AVB van het Verbond van Verzekeraars
en de polisvoorwaarden van dit model omschrijven.
|
K
|
5e.2
|
De kandidaat kan de drie verschillend dekkingssystemen van de AVB omschrijven.
|
K
|
5e.3
|
De kandidaat kan de onderstaande onderdelen van een AVB-polis in een gegeven casus
toepassen:
de verzekerden,
de verzekerde hoedanigheid,
het verzekerde bedrag,
de proceskosten,
de wettelijke rente,
de kosten ter voorkoming van schade,
het schadebegrip,
de uitsluiting voor zuivere vermogensschade,
het schadeveroorzakende voorval,
de systemen van begrenzing van de dekking naar tijd,
loss-occurance,
claims-made,
uitsluitingen,
opzet,
opzicht,
de uitsluiting voor motorrijtuigen en (lucht)vaartuigen,
de uitsluiting voor risicoverhogende bedingen,
de uitsluiting voor schade aan geleverde zaken en diensten,
de uitsluiting voor grondverzakking en kabelschade,
het dekkingsgebied,
de premiebepaling en -berekening,
de gevolgen van wijziging van het risico,
de schaderegeling,
de bedrijfsregeling brandregres 2000.
|
Tp
|
5e.4
|
De kandidaat kan de specifieke kenmerken van de diverse vormen van beroepsaansprakelijkheid
benoemen, zoals voor:
accountants,
advocaten,
architecten,
artsen, ziekenhuizen en andere zorgverleners,
notarissen,
assurantietussenpersonen en makelaars in onroerende zaken.
|
K
|
5e.5
|
De kandidaat kan de specifieke kenmerken van aansprakelijkheids-verzekeringen voor
bijzondere risico’s benoemen, zoals
de bouw,
garages,
bestuurdersaansprakelijkheid.
|
K
|
5e.6
|
De kandidaat kan de specifieke kenmerken van een milieuschadeverzekering formuleren,
zoals
het begrip milieuaantasting,
verontreiniging,
emissie,
het karakter van een directe verzekering,
het causaal verband,
de dekkingsmogelijkheden van de MSV,
op de eigen locatie,
op de werklocatie,
de tankpolis,
het verzekerde bedrag,
overloop,
verweersbijstand,
uitsluitingen,
genetische modificatie,
onvoldoende milieuzorg.
|
B
|
Eindterm
|
5f: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over grondige kennis
van motorrijtuigverzekeringen en de toepassing daarvan.
|
5f.1
|
De kandidaat kan aangeven wat artikel 185 WVW inhoudt.
|
K
|
5f.2
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen van artikel 185 WVW zijn voor de aansprakelijkheid van de eigenaar of houder van een motorrijtuig.
|
B
|
5f.3
|
De kandidaat kan artikel 185 WVW in een gegeven situatie toepassen.
|
Tp
|
5f.4
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van:
de WAM,
haar doelstelling,
de verzekeringsplicht,
het zelfstandig vorderingsrecht van de benadeelde,
de toegelaten uitsluitingen en beperkingen,
de controle op de naleving van de verzekeringsplicht,
het narisico van de WAM-verzekeraar,
het Waarborgfonds Motorverkeer.
|
K
|
5f.5
|
De kandidaat kan de volgende regelingen in een gegeven situatie toepassen:
de WAM,
haar doelstelling,
de verzekeringsplicht,
het zelfstandig vorderingsrecht van de benadeelde,
de toegelaten uitsluitingen en beperkingen,
de controle op de naleving van de verzekeringsplicht,
het narisico van de WAM-verzekeraar,
het Waarborgfonds Motorverkeer.
|
Tp
|
5f.6
|
De kandidaat kan de drie onderdelen van een motorrijtuigverzekering opsommen.
|
K
|
5f.7
|
De kandidaat kan de drie onderdelen van een motorrijtuigverzekering in een gegeven
situatie toepassen.
|
Tp
|
5f.8
|
De kandidaat een definitie geven van de volgende onderdelen uit de algemene voorwaarden:
voorlopige dekking,
aanvang van de dekking,
einde van de verzekering en einde van de dekking,
verzekeringsgebied,
vervangend motorrijtuig,
algemene uitsluitingen en ontsnappingsclausule,
hulpverlening,
vervoer van gewonden,
no-claimkorting en bonus-malusstelsel,
verplichtingen in geval van schade.
|
K
|
5f.9
|
De kandidaat kan de onderdelen uit toetsterm V.5f.8 in een gegeven situatie toepassen.
|
Tp
|
5f.10
|
De kandidaat kan een definitie geven van de volgende onderdelen uit het deel aansprakelijkheid
in een motorrijtuigverzekering:
onderscheid tussen gekentekende en ongekentekende motorrijtuigen,
de WAM-strik,
uitsluitingen,
verhalen niet-gedekte schade door verzekeraar,
verzekerd bedrag,
cautie,
kosten,
schaderegeling in het buitenland, groene kaart, nationaal bureau en de Multilateraal
Guarantee Agreement,
samenloop,
lading,
sproei- en spuitschades,
aanhangwagens,
passagiers,
joyriding,
vervuilde wegen.
|
K
|
5f.11
|
De kandidaat kan van de onderdelen uit toetsterm V.5f.10 in een gegeven situatie toepassen.
|
Tp
|
5f.12
|
De kandidaat kan omschrijven wat de specifieke kenmerken zijn van
de garageverzekering,
de aansprakelijkheidsverzekering voor carrosseriebedrijven,
de aansprakelijkheidsverzekering voor autohandelaren.
|
K
|
5f.13
|
De kandidaat kan met praktijkvoorbeelden de werking aantonen van
de garageverzekering,
de aansprakelijkheidsverzekering voor carrosseriebedrijven,
de aansprakelijkheidsverzekering voor autohandelaren.
|
Tp
|
5f.14
|
De kandidaat kan een definitie geven van de volgende onderwerpen van het onderdeel
cascoverzekering in een motorrijtuigverzekering:
risicobeoordeling en premiestelling,
accessoires,
diefstal en beveiliging,
dekkingsvormen: brand en diefstel-, beperkt casco- en uitgebreide cascoverzekering,
uitsluitingen, vaststelling van de schadeomvang,
totaal verlies en vaste afschrijving,
BTW,
eigen risico,
invloed van de schade op de bonus-maluskorting,
autohuur en waardevermindering,
schadeverhaal,
bedrijfsregelingen,
OVS,
bedrijfsschade,
roydata,
royementsverklaring,
schuldloze derde,
Keurmerk letselschadebehandeling,
Gedragscode letselschadebehandeling.
|
K
|
5f.15
|
De kandidaat kan van de onderwerpen uit toetsterm 5f.14 in een gegeven situatie toepassen.
|
Tp
|
5f.16
|
De kandidaat kan omschrijven wat riskmanagement is.
|
K
|
5f.17
|
De kandidaat kan uitleggen waarom en hoe een risico-inventarisatie wordt uitgevoerd.
|
B
|
5f.18
|
De kandidaat kan aangeven wat de risico’s zijn die zijn verbonden aan het gebruik
of bezit van voertuigen.
|
K
|
5f.19
|
De kandidaat kan een aantal onderwerpen opnoemen die van belang zijn voor de beoordeling
van de risico’s van een wagenpark.
|
K
|
5f.20
|
De kandidaat kan in detail uitleggen hoe de premiestelling voor de verzekering van
een wagenpark tot stand komt en deze berekening aan de hand van een voorbeeld uitvoeren.
|
Tp
|
5f.21
|
De kandidaat kan aangeven welke invloed een eigen risico op de premiestelling heeft.
|
B
|
5f.21
|
De kandidaat kan het belang aangeven van monitoring en naselectie.
|
B
|
Eindterm
|
5g: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over kennis van andere
vormen van variaverzekering.
|
5g.1
|
De kandidaat kan het doel van de CAR-verzekering en de verschillende vormen van CAR-verzekering
omschrijven.
|
K
|
5g.2
|
De kandidaat kan aangeven wie allemaal bij een bouwwerk betrokken kunnen zijn.
|
K
|
5g.3
|
De kandidaat kan aangeven:
wat een bestek is,
hoe een aanbesteding kan verlopen,
welke bouwvoorwaarden er zijn,
hoe men de te bouwen objecten onderscheidt,
wie een CAR-verzekering sluiten.
|
K
|
5g.4
|
De kandidaat kan een definitie geven van de volgende onderwerpen in de algemene voorwaarden
van een CAR-verzekering:
begripsomschrijvingen van het werk, de eindwaarde, de verzekeringnemer en de verzekerden,
algemene uitsluitingen,
de verzekeringstermijn, bouwtermijn en onderhoudstermijn,
premieberekening,
verplichtingen van de verzekerden,
eigen risico,
schaderegeling.
|
K
|
5g.5
|
De kandidaat kan de rubrieken in een CAR-verzekering opsommen en aangeven welke verplicht
en welke facultatief zijn.
|
K
|
5g.6
|
De kandidaat kan de specifieke voorwaarden van de verschillende rubrieken in de polis
ten aanzien van de dekking, de verzekerde som, de uitsluitingen en de schaderegeling
en – vergoeding opnoemen.
|
K
|
5g.7
|
De kandidaat kan het doel en de specifieke elementen van de montageverzekering omschrijven.
|
K
|
5g.8
|
De kandidaat kan het doel en de specifieke elementen van de machinebreukverzekering
omschrijven.
|
K
|
5g.9
|
De kandidaat kan
|
K/B
|
|
in het kader van de machinebreukverzekering omschrijven wat de dekking inhoudt,
|
|
|
de uitsluitingen van de machinebreukverzekering benoemen,
|
|
|
de premiefactoren van de machinebreukverzekering benoemen,
|
|
|
uitleggen hoe het verzekerde bedrag van de machinebreukverzekering wordt vastgesteld,
|
|
|
uitleggen hoe de schade-uitkering wordt bepaald in het kader van de machinebreukverzekering,
|
|
|
uitleggen wat de gevolgen zijn van onderverzekering in het kader van de machinebreukverzekering.
|
|
5g.10
|
De kandidaat kan het doel en de specifieke elementen van de elektronicaverzekering
omschrijven.
|
K
|
5g.11
|
De kandidaat kan het doel en de specifieke elementen van de machinebreukbedrijfsschadeverzekering
omschrijven.
|
K
|
5g.12
|
De kandidaat kan omschrijven wat bedrijfsschade is in het kader van de machinebreukbedrijfsschadeverzekering.
|
K
|
5g.13
|
De kandidaat kan de bedrijfsschade in het kader van de machinebreukbedrijfsschadeverzekering
berekenen.
|
Tp
|
5g.14
|
De kandidaat kan de inhoud van de overdekkings-/restitutieclausule omschrijven.
|
K
|
5g.15
|
De kandidaat kan het doel en de specifieke elementen van de garantieverzekering omschrijven.
|
K
|
5g.16
|
De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aantonen tussen het
doel en de specifieke elementen van de computerverzekering, vooral met betrekking
tot
|
B
|
|
dekking,
|
|
|
uitsluitingen,
|
|
|
premie(bepaling).
|
|
5g.17
|
De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het
doel en de specifieke elementen van de computerbedrijfsschadeverzekering, vooral met
betrekking tot
dekking,
uitsluitingen,
premie(bepaling).
|
B
|
5g.18
|
De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het
doel en de specifieke elementen van de computerextrakostenverzekering, vooral met
betrekking tot
|
B
|
|
dekking,
|
|
|
uitsluitingen,
|
|
|
premie(bepaling).
|
|
5g.19
|
De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het
doel en de specifieke elementen van de computerverzekering, vooral met betrekking
tot
|
B
|
|
dekking,
|
|
|
uitsluitingen,
|
|
|
premie(bepaling).
|
|
5g.20
|
De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het
doel en de specifieke elementen van de computerverzekering, vooral met betrekking
tot
|
B
|
|
dekking,
|
|
|
uitsluitingen,
|
|
|
premie(bepaling).
|
|
5g.21
|
De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen de verschillende dekkingen die voor
computers mogelijk zijn.
|
B
|
5g.22
|
De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het
doel en de specifieke elementen van de volgende recreatieverzekeringen, vooral met
betrekking tot dekking, verzekerde rubrieken, uitsluitingen, en premie(bepaling):
|
B
|
|
reisverzekeringen, eenmalig en doorlopend,
|
|
|
kampeerwagen- of caravanverzekering,
|
|
5g.23
|
De kandidaat kan het doel en de specifieke elementen van de kredietverzekering omschrijven,
vooral met betrekking tot
|
K
|
|
dekking,
|
|
|
uitsluitingen,
|
|
|
premie(bepaling).
|
|
5g.24
|
De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het
doel en de specifieke elementen van de geld- en fraudeverzekering, vooral met betrekking
tot
|
B
|
|
dekking,
|
|
|
uitsluitingen,
|
|
|
premie(bepaling).
|
|
5g.25
|
De kandidaat kan het verband aangeven tussen het doel en de specifieke elementen van
de rechtsbijstandrverzekering, vooral met betrekking tot
|
B
|
|
dekking,
|
|
|
uitsluitingen,
|
|
|
premie(bepaling).
|
|
|
De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het
doel en de specifieke elementen van de kostbaarhedenverzekering, vooral met betrekking
tot
|
B
|
|
dekking,
|
|
|
uitsluitingen,
|
|
|
premie(bepaling).
|
|
5g.27
|
De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het
doel en de specifieke elementen van de paarden- en veeverzekering, vooral met betrekking
tot
|
B
|
|
dekking,
|
|
|
uitsluitingen,
|
|
|
premie(bepaling).
|
|
Eindterm
|
5h: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over kennis van de wijze
van schaderegeling.
|
5h.1
|
Schaderegeling bij een AOV
|
K
|
|
De kandidaat kan de regelingen in de AOV-polis omschrijven met betrekking tot
|
|
|
melding van de schade en de verplichtingen van de verzekerde daarbij,
|
|
|
de verzekeringstechnische schadebeoordeling,
|
|
|
de gevolgen van een inmiddels plaatsgevonden hebbende risicowijziging.
|
|
Eindterm
|
6a: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over kennis van de
sociale verzekeringen voor zover relevant voor de levensverzekering.
|
6a.1
|
De kandidaat kan de Sociale verzekeringswetten benoemen
|
K
|
6a.2
|
De kandidaat kan de sociale verzekeringswetten toepassen in een gegeven casus.
|
Tp
|
6a.3
|
De kandidaat kan de regels van de WIA omschrijven.
|
B
|
Eindterm
|
6b: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over kennis van de
grondslagen en begrippen bij levensverzekering
|
6b.1
|
De kandidaat kan een definitie geven van een levensverzekering.
|
K
|
6b.2
|
De kandidaat kan de oorsprong van een levensverzekering noemen.
|
K
|
6b.3
|
De kandidaat kan de verschillende dekkingen omschrijven.
|
K
|
6b.4
|
De kandidaat kan de organisatie van de bedrijfstak omschrijven.
|
K
|
6b.5
|
De kandidaat kan de diverse onderdelen welke van toepassing zijn op levensverzekeringswiskunde
benoemen en kan hier eenvoudige berekeningen mee maken
|
Tp
|
6b.6
|
De kandidaat kan de verschillende methoden ten aanzien van premie en koopsom in de
praktijk toepassen.
|
Tp
|
6b.7
|
De kandidaat kan diverse berekeningen maken en onderscheid maken tussen netto en zillmerreserve.
|
Tp
|
6b.8
|
De kandidaat kan jaarpremies berekenen, alsmede de opslag voor termijnbetalingen.
|
Tp
|
6b.9
|
De kandidaat kan koopsommen berekenen
|
Tp
|
6b.10
|
De kandidaat kan de werking beschrijven van een premiedepot.
|
K
|
6b.11
|
De kandidaat kan de maximale inleg voor de levensloopregeling berekenen.
|
Tp
|
6b.12
|
De kandidaat kan de levensloopkorting berekenen.
|
Tp
|
6b.13
|
De kandidaat kan de levensloopregeling toepassen in het kader van een plan voor eerdere
pensionering.
|
Ti
|
6b.14
|
De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of een levensloopregeling in overeenstemming
met de wettelijke vereisten is uitgevoerd.
|
Tp
|
6b.15
|
De kandidaat kan de verschillende mogelijkheden voor uitvoering van de levensloopregeling
uitleggen.
|
B
|
6b.16
|
De kandidaat kan het begrip ’ontslagvergoeding’ omschrijven.
|
K
|
6b.17
|
De kandidaat kan aangeven of deelname aan de levensloopregeling al dan niet mag samengaan
met de deelname aan andere spaarregelingen.
|
K
|
6b.18
|
De kandidaat kan omschrijven wanneer deelname aan de levensloopregeling eindigt.
|
K
|
6b.19
|
De kandidaat kan aangeven welke maxima gelden ten aanzien van de jaarlijkse deelname
aan de levensloopregeling.
|
K
|
6b.20
|
De kandidaat kan de mogelijkheden benoemen voor deelname aan de levensloopregeling
door de DGA.
|
K
|
6b.21
|
De kandidaat kan de mogelijkheden van waardeoverdracht in het kader van de levensloopregeling
omschrijven.
|
K
|
6b.22
|
De kandidaat kan de klant inzicht geven in de kostenstructuur van de polis, waaronder
de afsluit-, continuatie- of andere provisie, alsmede de financiële bijsluiter toepassen.
|
Tp
|
Eindterm
|
6c: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over grondige kennis
van de belangrijkste vormen van levensverzekering en de toepassing daarvan
|
6c.1
|
De kandidaat kan de diverse verzekeringsvormen benoemen met de juiste benaming, rekening
houdende met begrippen zoals moment van uitkering, wijze van uikering, risico en/of
spaarverzekering.
|
K
|
6c.2
|
De kandidaat kan de onderverdeling bij kapitaalverzekeringen aangeven en deze in een
gegeven situatie toepassen, rekening houdend met de begrippen van leven, overlijden,
vaste termijn en gemengd.
|
Tp
|
6c.3
|
De kandidaat kan de onderverdeling bij renteverzekeringen aangeven en kan de verschillende
vormen in een gegeven situatie toepassen en aangeven waarom de diverse vormen worden
toegepast.
|
Tp
|
6c.4
|
De kandidaat kan de bedoeling van de diverse verzekeringsvormen uitleggen.
|
B
|
6c.5
|
De kandidaat kan de verschillende verzekeringsvormen bij een hypotheek omschrijven
en motiveren wanneer deze van toepassing zijn, met de gevolgen daarvan.
|
Ti
|
6c.6
|
De kandidaat kan uitleggen wat de fiscale gevolgen van de kapitaalverzekering zijn
bij indeling in de diverse fiscale boxen.
|
B
|
6c.7
|
De kandidaat kan het verband tussen een kapitaalverzekering en woning aangeven, alsmede
de voorwaarden waaraan de polis moet voldoen en kan de fiscale gevolgen aangeven.
|
B
|
6c.8
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen een kapitaalverzekering en box
3 en wat de fiscale gevolgen zullen zijn bij de toepassing daarvan.
|
B
|
6c.9
|
De kandidaat kan de verschillende mogelijkheden van overgangsrecht uitleggen.
|
B
|
6c.10
|
De kandidaat kan aangeven wat het verband is tussen de Brede herwaarderingsregels,
daarbij rekening houdend met de belastingvrije interestbestandsdelen.
|
B
|
6c.11
|
De kandidaat kan het verband tussen de pré-Brede Herwaarderingsregels aangeven en
de vereisten opnoemen.
|
B
|
6c.12
|
De kandidaat kan ten aanzien van de Imputatieregeling het verband tussen de diverse
regelgeving aangeven, en kan de onderlinge verhoudingen aangeven
|
B
|
6c.13
|
De kandidaat kan beargumenteren wanneer er aangifte moet worden gedaan
|
Ti
|
6c.14
|
De kandidaat kan de verschillen tussen spaarloon- en levensloopregeling motiveren.
|
Ti
|
6c.15
|
De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens omtrent de aflossingsvorm of renteconstructie
van een hypothecair krediet berekeningen maken (van bijvoorbeeld het rentepercentage,
de verzekeringspremies, beleggingsbedrag of de spaartermijn).
|
Ti
|
6c.16
|
De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens omtrent beschikbaar inkomen, fiscale
faciliteiten en gewenste oudedags- of nabestaandenuitkeringen berekeningen maken (van
bijvoorbeeld de verzekeringspremies, beleggingsbedragen of de spaarbedragen).
|
Ti
|
6c.17
|
De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens de klant uitleggen wat de voor-
en nadelen zijn van een spaarrekening of een beleggingsrekening in vergelijking tot
elkaar en tot een levensverzekeringoplossing
|
Ti
|
6c.18
|
De kandidaat kan aan de hand van een berekening demonstreren wat een doorwerkbonus
of uitstel van de AOW voor financiële consequenties heeft een aangeven welke consequenties
het meebetalen aan de AOW heeft op het pensioeninkomen.
|
Ti
|
Eindterm
|
6d: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over grondige kennis
van de uit een levensverzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten.
|
6d.1
|
De kandidaat kan de betrokkenen bij de levensverzekeringsovereenkomst opnoemen en
aangeven welke rechten en plichten deze hebben
|
K
|
6d.2
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen Vervangingsleer en leer van het zelfstandig
recht.
|
B
|
6d.3
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de rechten en plichten van de verzekeringsnemer
en uitleg geven van de gevolgen
|
B
|
6d.4
|
De kandidaat kan omschrijven welke informatie met betrekking tot de Wft verstrekt dient te worden
|
K
|
6d.5
|
De kandidaat kan het gehele proces van Acceptatie levensverzekeringen, het moment
van overeenkomst, alsmede de gevolgen van de individuele vragen op het aanvraagformulier
illustreren aan de hand van een voorbeeld.
|
Ti
|
6d.6
|
De kandidaat kan uitleg geven over de inhoud van de wet Medische Keuringen en deze toepassen in een gegeven casus.
|
Tp
|
6d.7
|
De kandidaat kan uitleggen wanneer een voorlopige dekking mogelijk is en tot welke
bedragen.
|
B
|
6d.8
|
De kandidaat kan de wetgeving welke van toepassing op Levensverzekeringen en het witwassen
van geld opnoemen en aangeven wanneer deze toegepast dient te worden.
|
B
|
6d.9
|
De kandidaat kan benoemen welke gegevens de polis moet vermelden.
|
K
|
6d.10
|
De kandidaat kan de rechten van de verzekeringsnemer welke in de algemene voorwaarden
worden genoemd uitleggen.
|
B
|
6d.11
|
De kandidaat is in staat om de medeverzekeringsmogelijkheden op te noemen en toe passen
op een gegeven situatie.
|
Tp
|
6d.12
|
De kandidaat kan de bijzondere risico’s benoemen en toepassen op een gegeven situatie.
|
Tp
|
6d.13
|
De kandidaat kan de bijzondere bepalingen benoemen en toe passen (zoals bijvoorbeeld:
verzorgersclausule, lijfrenteclausule, verpandingsclausule.)
|
Tp
|
6d.14
|
De kandidaat kan wijziging van verzekeringsvormen en uitkeringen in de praktijk toepassen
en beoordelen, alsmede een berekening maken.
|
Tp
|
6d.15
|
De kandidaat kan de bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) op juiste wijze interpreteren.
|
Ti
|
6d.16
|
De kandidaat kan demonstreren op welke wijze genoegzaam aan de bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) kan worden voldaan.
|
Ti
|
6d.17
|
De kandidaat kan de bepalingen uit de Wet medische keuringen in een praktijksituatie toepassen.
|
Tp
|
6d.18
|
De kandidaat kan beoordelen in welke gevallen een melding op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) noodzakelijk is.
|
Tp
|
6d.19
|
De kandidaat kan de verplichtingen die uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) aan financiële dienstverleners zijn opgelegd toepassen.
|
Tp
|
6d.20
|
De kandidaat kan omschrijven wanneer ter voldoening aan de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) met een zgn. afgeleide identificatie kan worden volstaan en wanneer niet.
|
B
|
6d.21
|
De kandidaat kan aangeven in welke gevallen de meldingsplicht uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) geldt in verband met levensverzekeringen.
|
B
|
6d.22
|
De kandidaat kan aangeven in welke gevallen identificatie vóór het afsluiten van levensverzekeringen
noodzakelijk is uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).
|
K
|
6d.23
|
De kandidaat kan opsommen voor welke levensverzekeringen de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet van toepassing is.
|
K
|
6d.24
|
De kandidaat kan aangeven bij welke instantie(s) meldingen uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) moeten worden ingediend.
|
K
|
Eindterm
|
6e: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over kennis van de
belastingwetgeving voor zover relevant voor de levensverzekering.
|
6e.1
|
De kandidaat kan de verschillende belastingen opnoemen.
|
K
|
6e.2
|
De kandidaat kan de belastingplichtigen opsommen.
|
K
|
6e.3
|
De kandidaat kan de belastingboxen benoemen.
|
K
|
6e.4
|
De kandidaat kan de onderdelen die onder Box 1 , werk en inkomen, vallen benoemen.
|
K
|
6e.5
|
De kandidaat kan de voorwaarden van partnerschap benoemen.
|
K
|
6e.6
|
De kandidaat kan de regels welke van toepassing zijn met betrekking tot belastingheffing
bij minderjarige kinderen noemen.
|
K
|
6e.7
|
De kandidaat kan ten aanzien van Box 1, werk en inkomen, een eenvoudige berekening
maken.
|
Tp
|
6e.8
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de diverse kortingen.
|
K
|
6e.9
|
De kandidaat kan de onderdelen die vallen onder Box 2, belastbaar inkomen uit aanmerkelijk
belang, benoemen.
|
K
|
6e.10
|
De kandidaat kan het verband tussen de onderdelen aangeven, alsmede een eenvoudige
berekening maken van verschuldigde belasting in box 3, sparen en beleggen.
|
Tp
|
6e.11
|
De kandidaat kan het verband aangeven tussen recht van hypotheek en de gevolgen van
begunstiging en verpanding.
|
B
|
6e.12
|
De kandidaat kan omschrijven waaraan een pensioenregeling fiscaal moet voldoen.,
|
K
|
6 e.13
|
De kandidaat kan de diverse pensioenregelingen toepassen en een eenvoudige berekening
maken, rekening houdend met de divers sociale verzekeringswetten
|
Tp
|
6e.14
|
De kandidaat kan uitleggen hoe fiscaal met pensioen, premie en uitkering wordt omgegaan.
|
|
6e.15
|
De kandidaat kan de diverse ondernemingsvormen benoemen.
|
K
|
6e.16
|
De kandidaat kan uitleggen welke verzekeringsvorm het beste bij een onderneming past.
|
B
|
6e.17
|
De kandidaat kan uitleggen welke belasting bij de diverse ondernemingsvormen van toepassing
is.
|
B
|
6e.18
|
De kandidaat kan de diverse mogelijkheden tot het staken van de onderneming uitleggen
met de fiscale gevolgen hiervan.
|
B
|
6e.19
|
De kandidaat kan de fiscale gevolgen aangeven welke de gevolgen zijn van het overdragen
van de onderneming.
|
B
|
6e.20
|
De kandidaat kan de twee mogelijkheden voor het omzetten van een eenmanszaak in een
BV benoemen en aangeven wat de gevolgen zijn.
|
K
|
6e.21
|
De kandidaat kan uitleggen wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot de Oudedagsreserve
(OR) en de omzetting in een lijfrente.
|
B
|
6e.22
|
De kandidaat kan met een berekening de fiscale consequenties laten zien van het omzetten
van een eenmanszaak in een BV.
|
Tp
|
6e.23
|
De kandidaat kan de voorwaarden van de bedrijfsspaarregeling benoemen.
|
K
|
6e.24
|
De kandidaat is in staat de fiscale gevolgen van de belastingplannen in zijn advies
uit te werken en aan de klant uit te leggen.
|
Ti
|
Eindterm
|
6f: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over kennis van de
wet en regelgeving ten aanzien van pensioenen.
|
6f.1
|
De kandidaat kan beschrijven in welke box de lijfrente wordt behandeld.
|
K
|
6f.2
|
De kandidaat kan de verschillende mogelijkheden van lijfrente benoemen.
|
K
|
6f.3
|
De kandidaat kan uitleggen voor wie de verschillende mogelijkheden van lijfrente van
toepassing zijn.
|
B
|
6f.4
|
De kandidaat kan de een eenvoudige jaarruimte berekening maken en een berekening van
de reserveringsruimte
|
Tp
|
6f.5
|
De kandidaat kan de handelingen ten aanzien van Overtreding van lijfrentevoorwaarden/negatieve
uitgaven voor inkomensvoorzieningen benoemen en waarderen.
|
Ti
|
6f.6
|
De kandidaat kan de regelgeving ten aanzien belastbaarheid van de lijfrentetermijnen
van opnoemen.
|
K
|
6f.7
|
De kandidaat kan de overgangsregeling voor bestaande lijfrenteverzekeringen toepassen
en een eenvoudige berekening maken.
|
Tp
|
6f.8
|
De kandidaat kan de Fiscale behandeling van lijfrenten, gesloten voor de Brede Herwaardering,
uitleggen.
|
B
|
6f.9
|
De kandidaat kan voor de inhoudingplicht voor lijfrentetermijnen de regelgeving in
de praktijk toepassen.
|
Tp
|
6f.10
|
De kandidaat kan de diverse pensioenregelingen toepassen op een gegeven situatie,
eenvoudige pensioenberekeningen maken en daar ook de sociale verzekeringswetten in
betrekken.
|
Tp
|
6f.11
|
De kandidaat de diverse pensioenvormen benoemen.
|
K
|
6f.12
|
De kandidaat kan de verschillende pensioenvormen schetsen en evalueren.
|
Ti
|
6f.13
|
De kandidaat kan ten aanzien van de pensioenregeling de uitzonderingspositie van de
DGA beargumenteren.
|
Ti
|
6f.14
|
De kandidaat kan de regelgeving van de pensioenwetgeving toepassen en beoordelen aan
de hand van voorbeelden, daarbij aangeven wanneer de Pensioenwet niet van toepassing is.
|
Tp
|
6f.15
|
De kandidaat kan de regelgeving met betrekking tot pensioen en echtscheiding benoemen.
|
K
|
6f.16
|
De kandidaat kan de regelgeving ten aanzien van pensioen en echtscheiding toepassen
en een eenvoudige berekeningen maken.
|
Tp
|
6f.17
|
De kandidaat kan een onderscheid maken tussen de oude en nieuwe regelgeving op pensioengebied.
|
B
|
6f.18
|
De kandidaat kan de regelgeving met betrekking tot de Fiscale behandeling oudedagsvoorziening
opnoemen.
|
K
|
6f.19
|
De kandidaat kan de regelgeving met betrekking tot de Levensloopregeling opnoemen
|
K
|
6f.20
|
De kandidaat kan de regelgeving met betrekking tot Gelijke behandeling bij levensverzekeringen
opnoemen
|
K
|
6f.21
|
De kandidaat kan aantonen op welke wijze hij tot een passend advies is gekomen.
|
Tp
|
Eindterm
|
6g: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over kennis van het
huwelijksvermogensrecht, het erfrecht en het faillissementsrecht voor zover relevant
voor de levensverzekering.
|
6g.1
|
De kandidaat kan de twee mogelijkheden van erfrecht benoemen.
|
K
|
6g.2
|
De kandidaat kan de vereiste om te kunnen erven benoemen.
|
K
|
6g.3
|
De kandidaat kan de diverse groepen van erfrecht bij versterf opnoemen en aangeven
welk deel zij erven.
|
K
|
6g.4
|
De kandidaat kan de regelgeving ten aanzien van successie en schenking opnoemen.
|
K
|
6g.5
|
De kandidaat kan ten aanzien van successie en schenking de gevolgen van de diverse
mogelijkheden van premiebetaling bij levensverzekeringen aangeven.
|
B
|
6g.6
|
De kandidaat kan de vrijstellingsbedragen ten aanzien van successie en schenking opnoemen.
|
K
|
6g.7
|
De kandidaat kan het doel van de Successiewet beschrijven.
|
K
|
6g.8
|
De kandidaat kan het begrip aanvaarding van begunstiging omschrijven.
|
K
|
6g.9
|
De kandidaat kan de regelgeving met betrekking tot opgaveplicht van de verzekeraar
benoemen.
|
K
|
6g.10
|
De kandidaat kan beargumenteren wanneer er wel/geen opgaveplicht is.
|
Ti
|
6g.11
|
De kandidaat kan de belangrijkste verschillen tussen huwelijk en geregistreerd partnerschap
aangeven.
|
B
|
6g.12
|
De kandidaat kan uitleggen welke positie de echtelieden hebben mbt. de levensverzekering,
alsmede de gevolgen van overlijden.
|
B
|
6g.13
|
De kandidaat kan de regelgeving bij echtscheiding toepassen en met een eenvoudige
berekening de financiële gevolgen aangeven met betrekking tot levensverzekeringen
|
Tp
|
6g.14
|
De kandidaat kan de regelgeving met betrekking toto faillissementrecht opnoemen.
|
K
|
6g.15
|
De kandidaten kan de gevolgen van faillissementrecht voor een verzekering aangeven.
|
B
|
Eindterm
|
6h: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij combinatie met financiële instrumenten, uit te leggen aan de consument waarom
het voor een goed beleggingsadvies belangrijk is een risicoprofiel te maken.
|
|
6h.1
|
De kandidaat kan de zorgplicht definiëren.
|
K
|
6h.2
|
De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van het houden van een inventarisatiegesprek.
|
B
|
Eindterm
|
6i: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij combinatie met financiële instrumenten, de voor het risicoprofiel benodigde informatie
over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen,
rekening te houden met de periodieke inkomsten, de financiële lasten, de kennis en
ervaring, het huidige en voormalige beroep en het bezit van onroerende zaken.
|
6i.1
|
De kandidaat kan de eisen die de Wft stelt ten aanzien van het vaststellen van een risicoprofiel benoemen.
|
K
|
6i.2
|
De kandidaat kan inschatten welke valkuilen er zijn bij het in kaart brengen van de
financiële positie, kennis, ervaring en beleggingsdoelstelling van de klant.
|
Ti
|
6i.3
|
De kandidaat kan de inventarisatievragen in de rubrieken uit de Wft (financiële positie, kennis, ervaring, doelstelling, risicobereidheid) beargumenteren
en toepassen.
|
Ti
|
6i.4
|
De kandidaat kan de rubrieken uit de Wft categoriseren naar inventarisatievraag.
|
B
|
6i.5
|
De kandidaat kan uitleggen welk verschil er is tussen een vermogensdoel met een objectieve
dan wel subjectieve prioriteit.
|
B
|
Eindterm
|
6j: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij combinatie met financiële instrumenten, in actieve dialoog met de consument de
risicotolerantie van de consument in kaart te brengen.
|
6j.1
|
De kandidaat kan risicotolerantie en risico definiëren.
|
K
|
6j.2
|
De kandidaat kan per vraag uitleggen wat het verband is tussen de vraag en de risicotolerantie
van de klant.
|
B
|
6j.3
|
De kandidaat kan demonstreren wanneer sprake is van tegenstrijdige antwoorden van
de klant op vragen.
|
Ti
|
6j.4
|
De kandidaat kan per antwoord van de klant op een vraag uit de vragenlijst, een additionele
vraag stellen die daarmee verband houdt.
|
Tp
|
Eindterm
|
6k: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij combinatie met financiële instrumenten, op basis van de verzamelde informatie
vast te stellen welk risicoprofiel op dit moment past bij de consument en te onderbouwen
waarom hij tot dit profiel gekomen is.
|
6k.1
|
De kandidaat kan het begrip risicoprofiel en cliëntprofiel definiëren.
|
K
|
6k.2
|
De kandidaat kan uitleggen waarom de klant wordt ingedeeld in een risicoprofiel.
|
B
|
6k.3
|
De kandidaat kan op basis van de gegevens van de klant motiveren welk risicoprofiel
erbij past.
|
Ti
|
6k.4
|
De kandidaat kan van een gekozen risicoprofiel beargumenteren welke klant erbij past.
|
Ti
|
6k.5
|
De kandidaat kan per antwoord van de klant aangeven wat het verband is met het risicoprofiel.
|
B
|
6k.6
|
De kandidaat kan uitleggen dat de gebruikte instrumenten van aanbieders om het risicoprofiel
op te stellen tot zeer wisselende uitkomsten kan leiden in gelijke situaties.
|
B
|
6k.7
|
De kandidaat kan zelfstandig motiveren en vastleggen welk risicoprofiel van toepassing
is, gelet op de beperkte betrouwbaarheid van de in de praktijk gebruikte instrumenten.
|
Ti
|
Eindterm
|
6l: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij combinatie met financiële instrumenten, vast te stellen welke vorm van dienstverlening
past bij het profiel en de wensen van de consument en, indien van toepassing, door
te verwijzen naar een ander type adviseur en die financiële instrumenten te selecteren
die passend zijn binnen hun competenties.
|
6l.1
|
De kandidaat kan de verschillende vormen van dienstverlening omschrijven.
|
K
|
6l.2
|
De kandidaat kan de argumenten noemen die gelden wanneer de klant in aanmerking komt
voor beleggen of niet.
|
K
|
6l.3
|
De kandidaat kan beargumenteren wanneer een klant moet worden doorverwezen naar een
andere vorm van dienstverlening.
|
Ti
|
Eindterm
|
6m: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, overeenstemming
te bereiken met de consument, inclusief ondertekening door de consument, over het
risicoprofiel.
|
6m.1
|
De kandidaat kan beschrijven wat hij moet doen wanneer de klant zich niet kan vinden
in het gekozen risicoprofiel.
|
K
|
6m.2
|
De kandidaat kan de mogelijkheden benoemen voor een klant die een lager dan wel hoger
risicoprofiel wil.
|
K
|
Eindterm
|
6n: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, aan de consument
uit te kunnen leggen wat wordt bedoeld met risico- en rendementinformatie die wordt
gegeven bij de strategische asset allocaties en wat dat voor hem betekent.
|
6n.1
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de begrippen ‘verwacht rendement’ en ‘standaarddeviatie’.
|
K
|
6n.2
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen standaarddeviatie en waarschijnlijkheidsinterval
van een strategische asset allocatie en in dit verband aangeven wat een normale verdeling
is.
|
B
|
6n.3
|
De kandidaat kan aantonen aan de klant wat het verband is tussen standaarddeviatie,
waarschijnlijkheidsinterval en risico van een strategische asset allocatie.
|
Tp
|
6n.4
|
De kandidaat kan berekenen wat de kans is op een belegging met een worst case scenario
als uitkomst bij een eenmalige belegging.
|
Tp
|
6n.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat de kans is op een mogelijke uitkomst van een belegging
in enig jaar.
|
B
|
6n.6
|
De kandidaat kan het verband tussen risico en rendement uitleggen.
|
B
|
6n.7
|
De kandidaat kan aantonen dat de risico- en rendementsinformatie van een gekozen strategische
asset allocatie past bij het risicoprofiel van de klant.
|
Tp
|
6n.8
|
De kandidaat kan door middel van een berekening laten zien wat de consequentie is
van een andere strategische asset allocatie en de consequenties daarvan voor verwacht
risico en rendement.
|
Tp
|
6n.9
|
De kandidaat kan het begrip ‘samengesteld rendement’ definiëren.
|
K
|
6n.10
|
De kandidaat kan berekenen wat de verwachte eindwaarde is van het vermogen als wordt
belegd volgens de strategische asset allocatie.
|
Tp
|
6n.11
|
De kandidaat kan aan de hand van uitspraken van de klant over beleggen inschatten
of de klant de risico’s van beleggen begrijpt.
|
Ti
|
6n.12
|
De kandidaat kan het verband tussen risico en tijd illustreren.
|
Ti
|
6n.13
|
De kandidaat kan het risicotolerantiemodel definiëren.
|
K
|
6n.14
|
De kandidaat kan uitleggen wat de minimaal vereiste beleggingshorizon betekent.
|
B
|
Eindterm
|
6o: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te kunnen leggen
op welke veronderstellingen de strategische asset allocaties zijn gebaseerd en kanttekeningen
te plaatsen bij de gehanteerde risico- en rendementinformatie.
|
|
6o.1
|
De kandidaat kan een strategische asset allocatie opstellen.
|
Ti
|
6o.2
|
De kandidaat kan uitleggen waarom in het advies gebruik wordt gemaakt van een strategische
asset allocatie.
|
B
|
6o.3
|
De kandidaat kan de kenmerken van een strategische asset allocatie definiëren.
|
K
|
6o.4
|
De kandidaat kan de kanttekeningen benoemen bij het gebruik van de normale verdeling.
|
K
|
6o.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties zijn van de kanttekeningen bij de
normale verdeling bij de geadviseerde strategische asset allocatie.
|
B
|
6o.6
|
De kandidaat kan de weging van de categorieën in een strategische asset allocatie
uitleggen.
|
B
|
Eindterm
|
6p: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, in overleg met de
consument vast te stellen welke strategische asset allocatie die de diverse aanbieders
hanteren, past bij het gekozen risicoprofiel.
|
6p.1
|
De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische
asset allocatie en de verdeling over de verschillende assetcategorieën.
|
B
|
6p.2
|
De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische
asset allocatie en de risico-rendementsverhouding.
|
B
|
6p.3
|
De kandidaat kan het begrip modelportefeuille definiëren.
|
K
|
Eindterm
|
6q: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te kunnen leggen
waarom de gemaakte keuze een momentopname is en waarom het belangrijk is periodiek
deze keuze te heroverwegen.
|
6q.1
|
De kandidaat kan uitleggen dat een risicoprofiel kan veranderen.
|
B
|
6q.2
|
De kandidaat kan inschatten wanneer sprake is van een verandering in het cliëntprofiel.
|
Ti
|
Eindterm
|
Eindterm 6r: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen op
welke wijze spreiding in de portefeuille kan worden gerealiseerd.
|
6r.1
|
De kandidaat kan diversificatie definiëren.
|
K
|
6r.2
|
De kandidaat kan correlatie definiëren.
|
K
|
6r.3
|
De kandidaat kan uitleggen wanneer tussen twee financiële instrumenten sprake kan
zijn van voordelen door diversificatie.
|
B
|
6r.4
|
De kandidaat kan illustreren wat het verband is tussen risico en rendement van de
verschillende strategische asset allocaties.
|
Ti
|
6r.5
|
De kandidaat kan het verschil uitleggen tussen marktrisico en specifiek risico.
|
B
|
6r.6
|
De kandidaat kan uitleggen hoe spreiding wordt bereikt in een portefeuille.
|
B
|
6r.7
|
De kandidaat kan uit een lijst portefeuilles een onderscheid maken tussen goed en
slecht gediversifieerde portefeuilles.
|
B
|
6r.8
|
De kandidaat kan van een slecht gediversifieerde portefeuille motiveren waarom deze
slecht gespreid is.
|
Ti
|
Eindterm
|
6s: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de voor- en nadelen
te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen als onderdeel van de modelportefeuille.
|
6s.1
|
De kandidaat kan de voor- en nadelen van collectief beleggen benoemen.
|
K
|
6s.2
|
De kandidaat kan de kosten van collectief beleggen benoemen.
|
K
|
6s.3
|
De kandidaat kan de verschillende kosten van beleggen definiëren.
|
K
|
6s.4
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen direct en indirect rendement
van een beleggingsinstelling.
|
B
|
Eindterm
|
6t: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen wat
de meest voorkomende vormen van beleggingsbeleid van beleggingsinstellingen inhouden
en wat de kenmerken en de risico’s van deze vormen zijn.
|
6t.1
|
De kandidaat kan de vormen van specialisatie bij beleggingsinstellingen benoemen.
|
K
|
6t.2
|
De kandidaat kan uitleggen welke verschillen er zijn tussen de verschillende vormen.
|
B
|
6t.3
|
De kandidaat kan een aantal special products uitleggen.
|
Ti
|
6t.4
|
De kandidaat kan het verschil tussen een open end en een closed end fonds benoemen
en het gevolg van het verschil beschrijven.
|
K
|
6t.5
|
De kandidaat kan op basis van een financiële bijsluiter aantonen welke kenmerken een
beleggingsinstelling heeft.
|
Tp
|
Eindterm
|
6u: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen in
welke objecten of financiële instrumenten beleggingsinstellingen beleggen, en wat
de kenmerken en risico’s zijn van deze producten.
|
6u.1
|
De kandidaat kan de beleggingscategorieën van een strategische asset allocatie benoemen.
|
K
|
6u.2
|
De kandidaat kan de verschillende beleggingscategorieën omschrijven.
|
K
|
6u.3
|
De kandidaat kan schetsen welke vormen van financiële waarden onderdeel uitmaken van
de beleggingscategorieën.
|
Ti
|
6u.4
|
De kandidaat kan de kenmerken van de beleggingscategorieën benoemen.
|
K
|
6u.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen de beleggingscategorieën waarin
wordt belegd en het profiel van de klant.
|
B
|
6u.6
|
De kandidaat kan de kenmerken van fondsen met een hefboom uitleggen.
|
B
|
6u.7
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verschil in risico is tussen aandelen, obligaties,
vastgoed en liquiditeiten.
|
B
|
Eindterm
|
6v: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de informatie over
de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille, die de beleggingsinstellingen
bij deze producten geven, aan de consument uit te leggen en de actuele ontwikkelingen
op de financiële markten te duiden voor de consument in relatie tot het daarbij horende
risicoprofiel en asset allocatie.
|
6v.1
|
De kandidaat kan het begrip ‘economische groei’ omschrijven alsmede de factoren die
met dit begrip samenhangen.
|
K
|
6v.2
|
De kandidaat kan het begrip ‘inflatie’ omschrijven alsmede de factoren die met dit
begrip samenhangen.
|
K
|
6v.3
|
De kandidaat kan het begrip ‘rente’, korte en lange termijn, omschrijven alsmede de
factoren die met dit begrip samenhangen.
|
K
|
6v.4
|
De kandidaat kan het begrip ‘valutakoers’ omschrijven alsmede de factoren die met
dit begrip samenhangen.
|
K
|
6v.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën
van ontwikkelingen in de ‘economische groei’.
|
B
|
6v.6
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën
van ontwikkelingen in de ‘inflatie’.
|
B
|
6v.7
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën
van ontwikkelingen in de ‘rente’, korte en lange termijn.
|
B
|
6v.8
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën
van ontwikkelingen in de ‘valutakoers’.
|
B
|
6v.9
|
De kandidaat kan uitleggen hoe beleggers reageren op verwachte cijfers en op feitelijke
cijfers over de macro-economie.
|
B
|
Eindterm
|
6w: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, een concreet advies
te geven over welke modelportefeuille, al dan niet in combinatie met andere financiële
producten, het beste aansluit bij het risicoprofiel en de wensen van de consument.
|
6w.1
|
De kandidaat kan een modelportefeuille categoriseren in een risicoprofiel.
|
B
|
6w.2
|
De kandidaat kan concluderen of een beleggingsfonds past bij een gegeven risicoprofiel.
|
B
|
Eindterm
|
6x: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de kenmerken en
risico’s van financiële producten uit te leggen, waaronder, doch niet uitsluitend,
het risico dat de consument tijdens of aan het einde van de looptijd een bijstorting
moet doen of een restschuld overhoudt.
|
6x.1
|
De kandidaat kan de klant schetsen wat de consequenties zijn van het niet behalen
van het doelvermogen van de belegging.
|
Ti
|
6x.2
|
De kandidaat kan de klant schetsen dat beleggen het risico met zich brengt dat het
einddoel niet gehaald wordt.
|
Ti
|
Eindterm
|
6y: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, financiële producten
met elkaar te vergelijken en te bepalen of deze producten geschikt zijn voor een specifieke
consument.
|
6y.1
|
De kandidaat kan concluderen of een financieel product met beleggingscomponent past
bij de klant.
|
B
|
Eindterm
|
6z: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, integriteitsdilemma’s
tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren, af te wegen en deze afwegingen
te verantwoorden.
|
6z.1
|
De kandidaat kan vormen van integriteit aangeven: persoonlijk, organisatorisch, relationeel.
|
B
|
6z.2
|
De kandidaat kan dilemma’s onderscheiden tussen klantbelang en bedrijfsbelang.
|
B
|
6z.3
|
De kandidaat kan in concrete situaties klantbelangen analyseren en uitleggen.
|
B
|
6z.4
|
De kandidaat kan in concrete situaties bedrijfsbelangen analyseren en uitleggen.
|
B
|
6z.5
|
De kandidaat kan zijn handelen verantwoorden en afwegingen motiveren in concrete situaties
waarbij bedrijfsbelang en klantenbelang conflicteren.
|
Ti
|
Eindterm
|
6aa: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, alle
vereiste gegevens op de juiste manier vast te leggen in het klantdossier zodat ten
minste aan de regels van de externe toezichthouder is voldaan.
|
6aa.1
|
De kandidaat kan de eisen benoemen die de toezichthouder stelt aan de minimum hoeveelheid
informatie die wordt vastgelegd.
|
K
|
6aa.2
|
De kandidaat kan van elk van deze eisen uitleggen wat eronder wordt verstaan.
|
B
|
6aa.3
|
De kandidaat kan inschatten of de klant voldoende informatie heeft gegeven om vast
te leggen in het klantdossier.
|
Ti
|
6aa.4
|
De kandidaat kan in verschillende situaties inschatten wanneer een actieve waarschuwing
aan de orde is.
|
Ti
|
Eindterm
|
6bb: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, vast
te stellen of bijsturen van de portefeuille nodig is, gegeven het eerder vastgestelde
risicoprofiel.
|
6bb.1
|
De kandidaat kan motiveren wanneer sprake is van afwijking van de samenstelling van
de portefeuille ten opzichte van de gewenste portefeuille en welke actie hij moet
ondernemen.
|
Ti
|
6bb.2
|
De kandidaat kan scheefgroei in en rebalancing/herschikken van een portefeuille definiëren.
|
K
|
6bb.3
|
De kandidaat kan uitleggen waarom er bij scheefgroei rebalanced moet worden.
|
B
|
Eindterm
|
6cc: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, tijdens
mutatiemomenten of door verstrekte informatie van de consument, te signaleren of een
wijziging in de persoonlijke financiële situatie een wijziging betekent in het risicoprofiel
van de consument, waardoor de strategische asset allocatie bijgesteld zou kunnen worden
en andere passende financiële instrumenten kunnen worden geselecteerd.
|
6cc.1
|
De kandidaat kan beoordelen of er wijzigingen zijn in het profiel van de klant.
|
Tp
|
6cc.2
|
De kandidaat kan aanwijzen welke zaken in het profiel kunnen veranderen.
|
K
|
6cc.3
|
De kandidaat kan beargumenteren wat de consequentie is van een verandering in het
risicoprofiel.
|
Ti
|
6cc.4
|
De kandidaat kan op basis van uitspraken van de klant inschatten of er wijzigingen
zijn in het cliëntprofiel.
|
Ti
|
6cc.5
|
De kandidaat kan de situaties benoemen waarin hij zijn klant moet vragen naar de veranderingen
die van invloed zijn op het profiel.
|
K
|
Eindterm
|
6dd: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om,
bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, de
onder cc bedoelde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van
de strategische asset allocatie.
|
6dd.1
|
De kandidaat kan schetsen wat het effect is van een wijziging in het profiel van de
klant op het risicoprofiel van de klant.
|
Ti
|
6dd.2
|
De kandidaat kan uitleggen wat de klant moet doen wanneer sprake is van een wijziging
in zijn financiële situatie.
|
B
|
6dd.3
|
De kandidaat is in staat provisie- en vergoedingsregels uit te leggen aan de consument
en is in staat de cliëntovereenkomst correct toe te passen.
|
Ti
|
Eindterm
|
7a: De personen beschikken over grondige kennis van de structuur van het verzekeringsbedrijf
en de bedrijfskolom.
|
7a.1
|
De kandidaat kan een samenvatting geven van economische ontwikkelingen op zowel nationaal-
als internationaal niveau, waarbij de kandidaat kan uitleggen welke invloed deze ontwikkelingen
op de financiële dienstverlening hebben.
|
B
|
7a.2
|
De kandidaat kan omschrijven hoe de distributie van verzekeringen op zowel nationaal-
als internationaal niveau plaatsvindt.
|
K
|
7a.3
|
De kandidaat kan in eigen woorden vertellen welke werkzaamheden door een Gevolmachtigde
Agent worden verricht.
|
B
|
7a.4
|
De kandidaat kan een vergelijking maken tussen de werkzaamheden die door een Gevolmachtigde
Agent of door een assurantiebemiddelingsbedrijf worden verricht.
|
B
|
7a.5
|
De kandidaat kan de functies omschrijven die door een Gevolmachtigde Agent worden
vervuld.
|
K
|
7a.6
|
De kandidaat kan beargumenteren op welke wijze de organisatie van een Gevolmachtigde
Agent moet worden ingericht.
|
Ti
|
7a.7
|
De kandidaat kan een analyse maken van het assurantiebemiddelingsbedrijf in Nederland,
waarbij verschillende typen intermediair in kaart worden gebracht en met elkaar worden
vergeleken.
|
Ti
|
7a.8
|
De kandidaat kan de economische positie van een assurantiebemiddelingsbedrijf beoordelen.
|
Tp
|
7a.9
|
De kandidaat is in staat om de verzekeringstechnische en juridische problemen waarmee
een consument te maken heeft te illustreren en kan daarnaast uitleggen op welke wijze
de Gevolmachtigde Agent hierop moet anticiperen.
|
Ti
|
Eindterm
|
7b: De personen beschikken over grondige kennis van de verschillende organisaties en
samenwerkingsvormen in het provinciale bedrijf en het beursbedrijf.
|
7b.1
|
De kandidaat kan illustreren op welke wijze Gevolmachtigde Agenten en verzekeraars
met elkaar samenwerken.
|
Ti
|
7b.2
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de verschillende samenwerkingsvormen waarmee
een Gevolmachtigde Agenten te maken heeft.
|
K
|
7b.3
|
De kandidaat kan illustreren op welke wijze de samenwerking tussen Gevolmachtigde
Agenten en bemiddelaars plaatsvindt.
|
Ti
|
Eindterm
|
7c: De personen beschikken over globale kennis van de interne organisatie van het bedrijf
van de verzekeraar
|
7c.1
|
De kandidaat kan de verschillende bedrijfsvormen van verzekeraars opsommen.
|
K
|
7c.2
|
De kandidaat kan beschrijven hoe een organisatie van een verzekeraar is ingericht.
|
K
|
7c.3
|
De kandidaat kan de vormen van samenwerking tussen verzekeraars benoemen.
|
K
|
7c.4
|
De kandidaat kan de werking van de Administratieve Organisatie en Interne Organisatie
bij een verzekeraar beschrijven.
|
K
|
7c.5
|
De kandidaat kan omschrijven op welke wijze de doelstelling kan worden gerealiseerd
om op een juiste wijze leiding te geven als verzekeraar of als volmachtbedrijf.
|
Tp
|
7c.6
|
De kandidaat kan door cijfermatige gegevens en marktinformatie goed te verwerken,
de vervaardigde managementinformatie op een juiste wijze beoordelen.
|
Tp
|
7c.7
|
De kandidaat kan doelstellingen benoemen, die een Gevolmachtigde Agent wil realiseren.
|
K
|
7c.8
|
De kandidaat kan de aspecten die betrekking hebben op assurantie-belasting omschrijven.
|
K
|
7c.9
|
De kandidaat kan de heffing van assurantiebelasting als Gevolmachtigde Agent toepassen
in een gegeven situatie.
|
Tp
|
7c.10
|
De kandidaat kan uitleggen op welke wijze de bereikte resultaten van een organisatie
als geheel en als afzonderlijke functies, moeten worden getoetst aan de gestelde doelen.
|
B
|
7c.11
|
De kandidaat kan aangeven wat het doel van een ondernemersplan is.
|
K
|
7c.12
|
De kandidaat kan opsommen welke onderwerpen in een ondernemersplan moeten worden beschreven.
|
K
|
7c.13
|
De kandidaat kan de resultaten en de ontwikkeling van een volmacht-portefeuille evalueren.
|
Ti
|
7c.14
|
De kandidaat kan door toepassing van goed portefeuillebeheer het resultaat van een
volmachtportefeuille op een positieve wijze te beïnvloeden.
|
Tp
|
7c.15
|
De kandidaat kan een beschrijving geven van de kwaliteitseisen die de NVGA hanteert.
|
K
|
7c.16
|
De kandidaat kan de kwaliteitseisen in een praktijksituatie toepassen.
|
Tp
|
7c.17
|
De kandidaat kan aangeven waaraan de Administratieve Organisatie (AO)en Interne Controle
(IC) van een Gevolmachtigde Agent moeten voldoen.
|
K
|
7c.18
|
De kandidaat kan een voorbeeld geven van de inhoud van een Service Level Agreement
(SLA) .
|
B
|
7c.19
|
De kandidaat kan de SLA in praktijksituaties toepassen.
|
Tp
|
7c.20
|
De kandidaat kan de onderwerpen opsommen die in de VSV worden vermeld.
|
K
|
7c.21
|
De kandidaat kan de inhoud van de VSV in praktijksituaties toepassen.
|
Tp
|
7c.22
|
De kandidaat kan de achtergronden van poolvorming omschrijven.
|
K
|
7c.23
|
De kandidaat kan praktijksituaties van een te vormen pool, een te wijzigen pool, of
een te beëindigen pool toepassen.
|
Tp
|
7c.24
|
De kandidaat kan omschrijven welke informatie een Gevolmachtigde Agent aan een volmachtgevende
verzekeraar moet verstrekken.
|
K
|
7c.25
|
De kandidaat kan d.m.v. voorbeelden aantonen, op welke wijze de informatieverstrekking
van een Gevolmachtigde Agent aan een volmachtgevende verzekeraar plaatsvindt.
|
Tp
|
7c.26
|
De kandidaat kan opsommen waarom een Gevolmachtigde Agent verplicht is, een accountantsverklaring
en accountantsmededeling naar een volmachtgevende verzekeraars te sturen.
|
K
|
7c.27
|
De kandidaat kan de inhoud van een accountantsverklaring en accountantsmededeling
beschrijven.
|
K
|
Eindterm
|
7d: De personen beschikken over globale kennis van het financiële beheer en de opbouw
en betekenis van de jaarrekening.
|
7d.1
|
De kandidaat kan omschrijven aan welke eisen een goede administratieve organisatie
moet voldoen.
|
K
|
7d.2
|
De kandidaat kan aantonen aan de hand van een gegeven situatie hoe een administratieve
organisatie moet worden ingericht.
|
Tp
|
7d.3
|
De kandidaat kan het bedrijfsresultaat en het tekenresultaat berekenen.
|
Tp
|
7d.4
|
De kandidaat kan de handelingen toepassen, die in de rekening-courantverhouding tussen
de Gevolmachtigde Agent en de volmachtgevende verzekeraar plaatsvinden, in een gegeven
casus.
|
Tp
|
7d.5
|
De kandidaat kan omschrijven wat onder het begrip ‘Control’ wordt verstaan.
|
K
|
7d.6
|
De kandidaat kan schetsen welke activiteiten tijdens het ‘Control-proces’ moeten worden
uitgevoerd en op welke wijze dit in de praktijk gebeurd.
|
Ti
|
7d.7
|
De kandidaat kan de jaarrekening van een assurantiebemiddelings-bedrijf en een volmachtbedrijf
beoordelen.
|
Tp
|
7d.8
|
De kandidaat kan een opsomming geven van economische kengetallen waarmee een assurantiebemiddelingsbedrijf,
of een volmachtbedrijf in de praktijk te maken heeft.
|
K
|
7d.9
|
De kandidaat kan een exploitatieoverzicht van een volmachtbedrijf uitwerken en beoordelen.
|
Ti
|
7d.10
|
De kandidaat kan motiveren waarom bedrijven administratieve werkzaamheden uitbesteden
(=outsourcen),
|
Ti
|
7d.11
|
De kandidaat kan d.m.v. een voorbeeld aantonen hoe outsourcing van administratieve
werkzaamheden plaatsvindt.
|
Tp
|
7d.12
|
De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties van outsourcing zijn.
|
B
|
Eindterm
|
7e: De personen beschikken over kennis van de verschillende rechtsvormen en de belangrijkste
juridische en fiscale consequenties daarvan.
|
7e.1
|
De kandidaat kan aangeven van de belangrijkste verschillen tussen de diverse rechtsvormen.
|
B
|
7e.2
|
De kandidaat kan uitleggen wat de juridische en fiscale consequenties van de diverse
rechtsvormen.
|
B
|
Eindterm
|
8a: De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over grondige kennis
van algemene aspecten van risicobeoordeling en acceptatietechniek bij schade- en levensverzekeringen.
|
8a.1
|
De kandidaat kan het verband aangeven tussen de begrippen Acceptatie, Afwijzen, Risico,
Risicobeoordeling en Acceptatietechniek.
|
B
|
8a.2
|
De kandidaat kan de begrippen Acceptatie, Afwijzen, Risico, Risicobeoordeling en Acceptatietechniek
in eigen woorden omschrijven.
|
B
|
8a.3
|
De kandidaat kan het doel van risicobeoordeling aangeven.
|
K
|
8a.4
|
De kandidaat kan noemen welke elementen bij risicobeoordeling van belang zijn.
|
K
|
8a.5
|
De kandidaat kan een risicobeoordeling toepassen bij acceptatie.
|
Tp
|
8a.6
|
De kandidaat kan de consequenties van een gewijzigde risicobeoordeling beoordelen
en toepassen.
|
Tp
|
8a.7
|
De kandidaat kan de vormen en redenen van een tussentijdse risicowijziging beoordelen.
|
Tp
|
8a.8
|
De kandidaat kan de consequenties van een tussentijdse risicobeoordeling voor de dekking
toepassen op een gegeven situatie.
|
Tp
|
8a.9
|
De kandidaat kan de opbouw van een wagenparkpremie beschrijven en bepalen.
|
K
|
8a.10
|
De kandidaat kan aan de hand van een aantal gegevens een wagenparkpremie berekenen.
|
Tp
|
Eindterm
|
8b: De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over grondige kennis
van het redigeren van polisvoorwaarden en clausules en het kunnen toepassen daarvan.
|
8b.1
|
De kandidaat kan de onderdelen van en de belangrijke elementen in een polis beschrijven.
|
K
|
8b.2
|
De kandidaat kan beschrijven welke soorten polissen en soorten clausules er zijn.
|
K
|
8b.3
|
De kandidaat kan een polis redigeren met toepassing van de juiste clausules.
|
Tp
|
8b.4
|
De kandidaat kan omschrijven onder welke voorwaarden een digitale polis kan worden
afgegeven.
|
K
|
Eindterm
|
8c: De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over grondige kennis
van algemene aspecten van schaderegeling en van de regeling van uitkeringen bij levensverzekering
en het kunnen toepassen daarvan.
|
8c.1
|
De kandidaat kan uitleggen wat het begrip Onzeker Voorval inhoudt.
|
B
|
8c.2
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of een voorval c.q
gebeurtenis onzeker is.
|
Ti
|
8c.3
|
Kandidaat kan omschrijven hoe de onzekerheid in het Nieuwe Verzekeringsrecht per 1
januari 2006 geregeld.
|
K
|
8c.4
|
Kandidaat kan uitleggen wat de begrippen gebreken, bederf en aard en natuur van de
zaak inhouden.
|
B
|
8c.5
|
De kandidaat kan de verzekerbaarheid van gebreken, bederf en aard en natuur van de
zaak of het niet gedekt zijn daarvan in een gegeven situatie beoordelen.
|
Tp
|
8c.6
|
De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties van Verzwijging zijn.
|
B
|
8c.7
|
De kandidaat dient Verzwijging met alle elementen die daar belangrijk bij zijn (zoals
bij voorbeeld relevantievereiste, kenbaarheidsvereiste, verschoonbaarheidsvereiste,
strafrechterlijk verleden, voorlopige dekking, aanvraagformulier, bekendheidsclausule)
te kennen en te kunnen beoordelen in een gegeven situatie.
|
Tp
|
8c.8
|
De kandidaat kan omschrijven, hoe de mededelingsplicht en de consequenties daarvan
in het Nieuwe Verzekeringsrecht per 1 januari 2006 zijn geregeld.
|
K
|
8c.9
|
De kandidaat kan uitleggen op welke wijze het bewijs van het bestaan van een verzekering
en de omvang van de verzekeringscondities kan worden geleverd.
|
B
|
8c.10
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie zijn kennis en inzicht in de
materie van toetsterm 8c.9, aantonen.
|
Ti
|
8c.11
|
De kandidaat kan omschrijven welke soorten taxaties er zijn.
|
K
|
8c.12
|
De kandidaat kan aangeven waarvoor verschillende soorten taxaties gebruikt worden.
|
K
|
8c.13
|
De kandidaat kan aangeven wat de gevolgen zijn van het gebruiken van een bepaalde
soort taxatie voor de schade-uitkering.
|
B
|
8c.14
|
De kandidaat kan aan de hand van een casus zijn kennis en inzicht in de materie uit
de toetstermen 8c.11, 8c.12, 8c.13 aantonen.
|
Tp
|
8c.15
|
De kandidaat kent de betreffende wettelijk regelingen voor eigen schuld en kan uitleggen
bij welke soorten verzekeringen Eigen schuld wel en niet van toepassing is.
|
B
|
8c.16
|
De kandidaat kan omschrijven, hoe Eigen Schuld in het Nieuwe Verzekeringsrecht per
1 januari 2006 is geregeld.
|
K
|
8c.17
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus zijn kennis en inzicht in deze
materie aantonen.
|
Tp
|
8c.18
|
De kandidaat kan omschrijven, wat Merkelijke Schuld inhoudt en aangeven bij welk soort
verzekeringen dit begrip van toepassing is.
|
K
|
8c.19
|
De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties zijn bij meerdere verzekerden, rechtspersonen
en opzet.
|
B
|
8c.20
|
De kandidaat kan aan de hand van een casus zijn kennis en inzicht in deze materie
aantonen.
|
Tp
|
8c.21
|
De kandidaat kan uitleggen wat Samenloop inhoudt.
|
B
|
8c.22
|
De kandidaat kan in eigen woorden omschrijven welke vormen van samenloop er kunnen
zijn, hoe samenloop in poliscondities of clausules kan zijn geregeld, welke regelingen
op het gebied van samenloop er bestaan en de werking van samenloop, de wettelijke
en bedrijfsregelingen omtrent Samenloop en de toepassing van deze regelingen uitleggen.
|
B
|
8c.23
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus zijn kennis en inzicht in deze
materie aantonen.
|
Tp
|
8c.24
|
De kandidaat kan de vormen van co-assurantie en de consequenties daarvan bij acceptatie,
polisopmaak en schaderegeling en kent de organisaties en administratiesystemen voor
de co-assurantie(markt) benoemen.
|
K
|
8c.25
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus zijn kennis en inzicht in deze
materie aantonen.
|
Tp
|
8c.26
|
De kandidaat kan de wettelijke regelingen voor bereddingskosten en de consequenties
daarvan in verschillende verzekeringsvormen uitleggen.
|
B
|
8c.27
|
De kandidaat kan aan de hand van een casus zijn kennis en inzicht in deze materie
aantonen.
|
Tp
|
8c.28
|
De kandidaat kan de wettelijke regelingen voor subrogatie en de consequenties daarvan
in verschillende verzekeringsvormen en de Bedrijfsregeling Brandregres uitleggen.
|
B
|
8c.29
|
De kandidaat kan de regelingen voor Buitengerechtelijke Kosten benoemen.
|
K
|
8c.30
|
De kandidaat kan aan de hand van een casus zijn kennis en inzicht in deze materie
aantonen.
|
Tp
|
8c.31
|
De kandidaat kan specifieke schaderegelingsaspecten van de Zorg/Inkomen producten
benoemen.
|
K
|
Eindterm
|
8d: De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over kennis van de
verschillende vormen van reserves en de wijze waarop deze moeten worden berekend.
|
8d.1
|
De kandidaat kan uitleggen waarvoor een premievoorziening nodig is.
|
B
|
8d.2
|
De kandidaat kan de meest voorkomende methodes van premiereserve benoemen.
|
K
|
8d.3
|
De kandidaat kan van de meest voorkomende methodes van premiereserves een berekening
uitvoeren.
|
Tp
|
8d.4
|
De kandidaat kan het begrip vergrijzingsreserve omschrijven.
|
K
|
8d.5
|
De kandidaat kan uitleggen, waarvoor een schadevoorziening nodig is.
|
B
|
8d.6
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie beoordelen welke schades voor
een schadevoorziening in aanmerking komen.
|
Tp
|
8d.7
|
De kandidaat kan de methodes opsommen.
|
K
|
8d.8
|
De kandidaat kan in een gegeven casus aantonen op welke wijze deze voorziening kan
worden vastgesteld.
|
Tp
|
8d.9
|
De kandidaat kan de wijze van berekening van de verschillende methodes zelf uitvoeren.
|
Tp
|
Eindterm
|
8e: De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over grondige kennis
van de verschillende soorten herverzekering.
|
8e.1
|
De kandidaat kan het doel van herverzekering omschrijven.
|
K
|
8e.2
|
De kandidaat kan aangeven wat de functie is van ‘eigen behoud’.
|
K
|
8e.3
|
De kandidaat kan de vormen van herverzekering opsommen en omschrijven, zoals
|
K
|
|
facultatief
|
|
|
obligatoir
|
|
|
facultatief-obligatoir
|
|
|
proportioneel
|
|
|
niet-proportioneel
|
|
|
quote herverzekeringscontract
|
|
|
excedent-herverzekeringscontract
|
|
|
excess of loss
|
|
|
stop loss
|
|
Eindterm
|
8f: De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over grondige kennis
van de gedragsregels die gelden voor verzekeraars en het kunnen toepassen daarvan
|
8f.1
|
De kandidaat kan uitleggen welke soort klacht bij welk klachteninstituut moet worden
ingediend en hoe een klachtenprocedure wordt opgestart.
|
B
|
8f.2
|
De kandidaat kan de klachtenregelingen en klachteninstituten in de verzekeringsbranche
opsommen.
|
K
|
8f.3
|
De kandidaat kan omschrijven, hoe de klachtenprocedures bij deze instituten verlopen.
|
K
|
8f.4
|
De kandidaat kan alle onderstaande bedrijfsregelingen en gedragregels in de verzekeringsbranche
omschrijven.
|
K
|
|
Het betreft in ieder geval de volgende regelingen:
|
|
|
Overeenkomst Vereenvoudigde Schaderegeling;
|
|
|
Bedrijfsregeling 4, Expertisekosten;
|
|
|
Bedrijfsregeling 7, Schuldloze Derde;
|
|
|
Bedrijfsregeling 16, Schadeafwikkeling op basis van totaal verlies;
|
|
|
Regeling Casco / AVP;
|
|
|
Regeling Buitengerechtelijke Kosten;
|
|
|
Clearinghouse regres.
|
|
|
Bedrijfsregeling 15, Gedragsregels bij Letselschade.
|
|
8f.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat het doel van het Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit
(VbV) is en de werking van de VvV in de praktijk beschrijven.
|
B
|
8f.6
|
Kandidaat kan de uitvoering van de regels in toetsterm V.8f.4 toepassen op een gegeven
situatie.
|
Tp
|
8f.7
|
De kandidaat kan de volgende regels omschrijven:
|
K
|
|
Bedrijfsschade Autobus of Tram;
|
|
|
Bedrijfsschade Taxi’s;
|
|
|
Huur vervangende Auto;
|
|
|
Bedrijfsschade Huurauto’s;
|
|
|
Aftrek wegens Verbetering.
|
|
8f.8
|
De kandidaat kan de uitvoering van de regels in toetsterm 8f.7 toepassen in een gegeven
situatie.
|
Tp
|
8f.9
|
De kandidaat kan uitleggen, wat de algemene regel voor het Schaderegelingsbeleid inhoudt.
|
B
|
8f.10
|
De kandidaat kan de inhoud van het Rapport Schaderegelingsbeleid en de naar aanleiding
daarvan uitgegeven brochures omschrijven.
|
B
|
8f.11
|
De kandidaat kan de essentie van de richtlijnen van de Raad van Toezicht inzake schaderegelingsbeleid
weergeven.
|
K
|
8f.12
|
De kandidaat kan de inhoud van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek omschrijven.
|
K
|
8f.13
|
De kandidaat kan uitleggen wat het doel van het Fraudeprotocol is en de werking van
het protocol in de praktijk beschrijven.
|
B
|
8f.14
|
De kandidaat kan uitleggen wat het doel van FISH is en de werking van FISH in de praktijk
beschrijven.
|
B
|
8f.15
|
De kandidaat kan uitleggen wat het doel van het VAR is en de werking van het VAR in
de praktijk beschrijven.
|
B
|
8f.16
|
De kandidaat kan het doel van de Stichting NIVRE omschrijven en aangeven welke experts
zich kunnen registeren bij de NIVRE.
|
K
|
8f.17
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van het begrip salvage.
|
K
|
8f.18
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de taken van de Stichting Salvage en van
de functie van de VHD daarin.
|
K
|
8f.19
|
De kandidaat kan het doel van de WBP omschrijven.
|
K
|
8f.20
|
De kandidaat kan aangeven waarop de WBP betrekking heeft.
|
K
|
8f.21
|
De kandidaat kan omschrijven wat de functie is van het CBP.
|
K
|
8f.22
|
De kandidaat kan aangeven wanneer persoonsgegevens mogen worden verwerkt en wanneer
niet.
|
K
|
8f.23
|
De kandidaat kan aangeven hoe de informatieplicht in de WBP is geregeld.
|
K
|
8f.24
|
De kandidaat kan het doel van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) omschrijven.
|
K
|
8f.25
|
De kandidaat kan omschrijven wanneer van een ongebruikelijke transactie sprake is.
|
K
|
8f.26
|
De kandidaat kan omschrijven waar een ongebruikelijke transactie moet worden gemeld.
|
K
|
8f.27
|
De kandidaat kan omschrijven wanneer volgens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) identificatie noodzakelijk is, hoe deze moet geschieden en hoe deze in de
administratie moet worden vastgelegd.
|
K
|
8f.28
|
Regeling informatieverstrekking aan Verzekeringnemers
De kandidaat kan het doel van de Regeling Informatieverstrekking aan Verzekeringnemers omschrijven.
|
K
|
8f.29
|
De kandidaat kan de uitvoering van de Gedragscode geïnformeerde verlenging en contractstermijnen
particuliere schadeverzekeringen toepassen.
|
Tp
|
Eindterm
|
9a: De personen beschikken over kennis van de wet in het algemeen en grondige kennis
van die bepalingen gericht op de gevolmachtigde agent.
|
9a.1
|
De kandidaat kan een samenvatting geven van de achtergronden van het deel Gedragstoezicht van de Wft.
|
Ti
|
9a.2
|
De kandidaat kan de achtergronden van het Besluit gedragstoezicht financiële dienstverlening
uitleggen.
|
B
|
9a.3
|
De kandidaat kan het juridische begrip volmacht omschrijven.
|
K
|
9a.4
|
De kandidaat kan de onderwerpen benoemen die verband houden met het begrip volmacht.
|
K
|
9a.5
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie beargumenteren wat de juridische
achtergrond van een volmacht inhoudt.
|
Ti
|
9a.6
|
De kandidaat kan de bijzondere publicatieplichten die van toepassing zijn op de gevolmachtigde
agent formuleren.
|
K
|
9a.9
|
De kandidaat kan de achtergronden van de AFM uitleggen.
|
B
|
9a.10
|
De kandidaat kan de procedure voor het aanvragen van een AFM-vergunning beschrijven.
|
K
|
9a.11
|
De kandidaat kan omschrijven welke juridische handelingen er conform de Wft moeten worden verricht voordat er van volmachtverstrekking sprake is door een verzekeraar
aan een gevolmachtigde agent.
|
B
|
9a.12
|
De kandidaat kan omschrijven welke juridische handelingen er conform de Wft moeten worden verricht voordat een volmacht kan worden beëindigd.
|
B
|
Eindterm
|
9b: De personen beschikken over kennis van de juridische positie van de gevolmachtigde
agent en de vertegenwoordiger volgens het Burgerlijk Wetboek.
|
9b.1
|
De kandidaat kan de civielrechtelijke positie van de assurantie-tussenpersoon beschrijven.
|
K
|
9b.2
|
De kandidaat kan de civielrechtelijke positie van de gevolmachtigde agent beschrijven.
|
K
|
9b.3
|
De kandidaat kan de portefeuillerechten van de assurantie-tussenpersoon definiëren.
|
K
|
9b.4
|
De kandidaat kan het recht van portefeuille dat de verzekeraar of de gevolmachtigde
agent heeft omschrijven.
|
K
|
9b.5
|
De kandidaat kan het begrip feitelijke leider bij een assurantie-bemiddelingsbedrijf
en een volmachtbedrijf definiëren.
|
K
|
9b.6
|
De kandidaat is in staat ten aanzien van schadeverzekeringen en inkomensverzekeringen
voor particulieren in hoofdlijnen te schetsen hoe de productinformatie door de gevolmachtigde
agent aan de consument moet plaatsvinden.
|
Ti
|
Eindterm
|
9c: De personen beschikken over kennis van de toezichtwetgeving op het verzekeringsbedrijf.
|
9c.1
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de verschillende toezichtsystemen.
|
K
|
9c.2
|
De kandidaat kan opsommen op welke wijze de harmonisatie van verzekeringsrichtlijnen
binnen de EU is geregeld.
|
K
|
9c.3
|
De kandidaat kan een opsomming geven van de reikwijdte van het toezicht.
|
K
|
9c.4
|
De kandidaat kan opnoemen aan welke eisen moet worden voldaan om het directe verzekeringsbedrijf
in Nederland te mogen uitoefenen.
|
K
|
9c.5
|
De kandidaat kan opnoemen aan welke verplichtingen een verzekeraar moet voldoen voordat
een verzekeraar in een ander land als verzekeraar mag optreden.
|
K
|
9c.6
|
De kandidaat kan beschrijven hoe de uitoefening van het verzekeringsbedrijf in de
wet is geregeld.
|
K
|
9c.7
|
De kandidaat kan opnoemen op welke verschillende wijzen een volmachtportefeuille kan
worden overgesloten en aan welke wettelijke verplichtingen hierbij moet worden voldaan.
|
K
|
9c.8
|
De kandidaat kan de wettelijke eisen opnoemen die van toepassing zijn op de technische
voorzieningen, die door een verzekeraar met een zetel in Nederland moeten worden aangehouden.
|
K
|
9c.9
|
De kandidaat kan de wettelijke eisen opnoemen die betrekking hebben op de solvabiliteit
van een verzekeraar en daarbij de vermogensbestanddelen waaruit de solvabiliteitsmarge
is samengesteld opsommen en uitleggen op welke wijze de vereiste hoogte van de solvabiliteitsmarge
moet worden berekend.
|
B
|
9c.10
|
De kandidaat kan opnoemen aan welke wettelijke verplichtingen de Administratieve Organisatie
en Verslaglegging van een verzekeraar moeten voldoen.
|
K
|
9c.11
|
De kandidaat kan de instrumenten opsommen waarover de toezichthouder beschikt, om
in te kunnen grijpen als een verzekeraar zich niet aan de wettelijke voorschriften
houdt, of dat sprake is van ontwikkelingen bij een verzekeraar, die aanleiding geven
om in te grijpen.
|
K
|
9c.12
|
De kandidaat kan de bijzondere maatregelen opsommen die de toezichthouder kan toepassen,
om in te kunnen grijpen als een verzekeraar toch in strijd handelt met de eisen die
betrekking hebben op de technische voorzieningen, of met betrekking tot de vereiste
solvabiliteitsmarge.
|
K
|
9c.13
|
De kandidaat kan opsommen wanneer de toezichthouder de noodregeling kan laten uitspreken
en op welke wijze deze regeling wordt toegepast. Indien de noodregeling is ingesteld,
kan de kandidaat opnoemen op welke wijze een verzoek tot faillietverklaring plaatsvindt.
|
K
|
9c.14
|
De kandidaat kan de auditprocedure beschrijven die door een verzekeraar wordt toegepast
bij de uitvoering van een audit bij een gevolmachtigde agent.
|
B
|
9c.15
|
De kandidaat kan in een gegeven casus een door de verzekeraar uitgewerkte auditrapportage
beoordelen.
|
Tp
|
Eindterm
|
9d: De personen beschikken over globale kennis van andere nationale en Europese wetgeving
voor zover deze gevolgen voor de verzekering of de verkoop daarvan heeft.
|
9d.1
|
De kandidaat kan de Europese Richtlijn die betrekking heeft op de uitoefening van
het assurantiebemiddelingsbedrijf omschrijven.
|
K
|
9d.2
|
De kandidaat kan in eigen woorden uitleggen wat het doel is van de Sanctiewet (Freezelist) en kan daarnaast aangeven op welke wijze verzekeraars en gevolmachtigde
agenten aan de eisen van deze wet dienen te voldoen.
|
Tp
|