Regeling LNV-subsidies

[Regeling vervallen per 01-01-2016.]
Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-08-2014 en zichtdatum 13-11-2024.
Geldend van 20-08-2014 t/m 04-05-2015

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 februari 2007, nr. TRCJZ/2007/388, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Regeling LNV-subsidies)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10);

verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277);

verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van verordening (EG) nr. 70/2001 (PbEU L 358);

– de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • bancair aansprakelijk vermogen:

    • a. het eigen vermogen van de onderneming van de aanvrager;

    • b. zekerheidsstelling door derden ten behoeve van de onderneming van de aanvrager, en

    • c. vermogensbestanddelen van de aanvrager privé, bestaande uit:

      • 1. bij eenmanszaken, vennootschappen onder firma en maatschappen: privé-bezittingen;

      • 2. bij besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of naamloze vennootschappen: privé-bezittingen voor zover deze door zekerheidsstelling ten behoeve van de bank zijn verbonden;

      • 3. achtergestelde leningen.

  • bank: binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;

  • Europese subsidies: subsidies:

    • a) verstrekt op basis van of in nauwe samenhang met een bindend besluit van de Raad, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Unie;

    • b) verstrekt met het oog op cofinanciering van een door de Raad of de Commissie van de van de Europese Unie goedgekeurd programma, of

    • c) die als staatssteun als bedoeld in artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn aan te merken;

  • EG-maatregel: verordening, richtlijn of beschikking als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • lening: door een bank verstrekte geldlening, niet zijnde een rekening-courantkrediet;

  • liquiditeitstoename: som van het bedrijfsresultaat, de afschrijving en de privé-toevoegingen verminderd met de aflossingen, de privé-onttrekkingen en de vervangingsinvesteringen;.

  • landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;

  • landbouwproducten: producten als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met uitzondering van de producten genoemd in hoofdstuk 3 van die bijlage;

  • landbouwsector: gehele complex van landbouwondernemingen, landbouwproducten verwerkende ondernemingen en aan de landbouw gerelateerde afzet, handel, dienstverlening, logistiek, en toeleverende industrie;

  • Minister: Minister van Economische Zaken;

  • plattelandsontwikkelingsprogramma: plattelandsontwikkelingsprogramma als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005, van Nederland;

  • probleemgebied: gebied zoals aangewezen in bijlage 2 bij maatregelfiche 212 van het plattelandsontwikkelingsprogramma;

  • project: geheel van activiteiten gericht op concrete resultaten ter verwezenlijking van de in deze regeling omschreven subsidiedoelstellingen;

  • Richtlijn 2001/80/EG: Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (PbEU L 309);

  • Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken;

  • verordening (EG) nr. 1698/2005: verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277);

  • verordening (EG) nr. 1857/2006: verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;

  • de-minimis verordening: verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337);

  • verordening (EG) nr. 800/2008: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L 214);

  • visserijproducten: producten, genoemd in hoofdstuk 3 van bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • visserijsector: gehele complex van ondernemingen, gericht op de vangst of de primaire productie van visserijproducten, visserijproducten verwerkende ondernemingen en aan de visserij gerelateerde afzet, handel, dienstverlening, logistiek, en toeleverende industrie.

Artikel 1:2. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Op grond van deze regeling kan op aanvraag door de Minister subsidie worden verstrekt voor de uitvoering van activiteiten in Nederland die bijdragen aan:

    • a. de verbetering van het concurrentievermogen van de landbouwsector, bosbouwsector of visserijsector;

    • b. het behoud of de verbetering van de natuur en het landelijk en cultureel erfgoed, de ontwikkeling van landschapskwaliteit dan wel bevordering van kennis en deskundigheid op het gebied van de recreatie, of

    • c. een duurzame exploitatie van de levende aquatische rijkdommen en een duurzame aquacultuur;

    • d. het landbouwonderwijs en onderzoek op het terrein van de landbouw, de bosbouw, de natuur, het landschap, de visserij en de openluchtrecreatie.

  • 2 Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die zijn aangevangen op of na de subsidieverlening.

Artikel 1:3. Openstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Op grond van deze regeling kan uitsluitend subsidie worden verstrekt indien de Minister de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of subsidieverstrekking heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2 De Minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3 De Minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

  • 4 De Minister maakt een besluit als bedoeld in dit artikel bekend in de Staatscourant.

  • 5 De Minister wijst Europese subsidies aan bij de openstelling, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 1:4. Toebedeling beschikbaar bedrag naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend, waarbij een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate de activiteit waarop deze betrekking heeft naar het oordeel van de Minister een grotere bijdrage levert aan de doelstelling van de subsidie.

  • 2 Volgens de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 3 De Minister kan één of meer beoordelingscommissies instellen die tot taak hebben aanvragen overeenkomstig het tweede lid te beoordelen en hierover advies uit te brengen aan de Minister.

  • 4 De beoordelingscommissie, bedoeld in het derde lid, kan de minister adviseren om een aanvraag tot subsidieverlening af te wijzen, indien deze aanvraag naar haar oordeel niet of niet voldoende bijdraagt aan het realiseren van de doelstelling van de subsidie.

Artikel 1:5. Toebedeling beschikbaar bedrag door loting

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 1:4 is het onderhavige artikel van toepassing, ingeval dit in deze regeling van toepassing is verklaard.

  • 2 De Minister rangschikt aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend door loting.

  • 3 Volgens de rangschikking, bedoeld in het tweede lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

Artikel 1:6. Toebedeling beschikbaar bedrag in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 1:4 is het onderhavige artikel van toepassing, ingeval dit in deze regeling van toepassing is verklaard.

  • 2 De Minister rangschikt aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend in volgorde van ontvangst, waarbij aanvragen met dezelfde ontvangstdatum worden gerangschikt door loting voor zover op die datum het subsidieplafond wordt overschreden.

  • 3 Volgens de rangschikking, bedoeld in het tweede lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 4 Ingeval een aanvraag onvolledig is, wordt de aanvraag voor de toepassing van het tweede lid geacht te zijn ontvangen op de datum waarop de ontbrekende gegevens en bescheiden zijn ontvangen.

Artikel 1:7. Overige bepalingen over rangschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Indien per categorie van aanvragers een subsidieplafond is vastgesteld, vindt rangschikking als bedoeld in artikel 1:4, 1:5 of 1:6 per categorie plaats.

  • 2 Bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, kan de Minister:

    • a. besluiten dat rangschikking plaatsvindt op een andere wijze dan bepaald in deze regeling;

    • b. toetsingscriteria vaststellen voor rangschikking als bedoeld in artikel 1:4, tweede lid, in voorkomend geval in aanvulling op toetsingscriteria die in deze regeling zijn gesteld.

Artikel 1:8. Indiening van een aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of voorschotverlening wordt ingediend bij de Minister met gebruikmaking van een daartoe door de Minister verstrekt formulier.

  • 2 In aanvulling op de voorschriften, gesteld in deze regeling, kan de Minister bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, nadere voorschriften stellen over de indiening van een aanvraag.

Artikel 1:9. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Bij een aanvraag tot subsidieverlening wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft wordt of zal worden gefinancierd.

  • 2 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project gaat vergezeld van een projectplan, waarin ten minste is opgenomen:

    • a. een beschrijving van het project, waaronder:

      • 1°. de doelstellingen;

      • 2°. een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering daarvan te maken kosten blijkt;

      • 3°. de activiteiten en de wijze van uitvoering;

      • 4°. voor zover van toepassing een overzicht van de aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen en de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers.

    • b. informatie waaruit blijkt in hoeverre het project bijdraagt aan de doeleinden waarvoor de subsidie wordt verstrekt;

    • c. een sluitende begroting voor het project, die een meerjarenbegroting is met liquiditeitsplanning per jaar voor zover het project langer dan een jaar duurt, met toelichting daarop;

    • d. criteria voor het toetsen van de resultaten van het project;

    • e. de verwachte realisatietermijn, met een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen indien die termijn langer dan een jaar is.

Artikel 1:10. Beslistermijn subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Bij toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 1:4, wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven binnen 22 weken na afloop van de periode voor het aanvragen van de subsidie.

  • 2 Bij toepassing van de procedures, bedoeld in de artikelen 1:5 en 1:6, wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven binnen 13 weken na afloop van de periode voor het aanvragen van de subsidie.

Artikel 1:11. Subsidieverlening ten laste van niet vastgestelde begroting

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1:12. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger voert de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uit met inachtneming van:

    • a. bij of krachtens deze regeling gestelde vereisten voor of voorwaarden bij subsidieverlening;

    • b. overige wettelijke voorschriften die van toepassing zijn op die activiteiten.

  • 2 De subsidieontvanger voert een administratie die te allen tijde voldoende gegevens bevat voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking.

  • 3 In de administratie, bedoeld in het tweede lid:

    • a. zijn alle ontvangsten en uitgaven vastgelegd met de onderliggende bewijsstukken;

    • b. zijn bewijsstukken ten name van de subsidieontvanger aanwezig, waaruit de aard van geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt.

  • 4 De administratie, bedoeld in het tweede lid, wordt ten minste gedurende vijf jaar na de datum van subsidievaststelling bewaard.

  • 5 De subsidieontvanger verstrekt aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 6:1, desgevraagd de nodige gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de vereisten, voorwaarden of voorschriften, bedoeld in het eerste lid.

  • 7 De Minister kan de subsidieontvanger bij subsidieverlening ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie, waaronder een termijn waarbinnen de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd.

  • 8 Indien de verleende subsidie minder bedraagt dan € 125.000 zijn het tweede tot en met het vierde lid niet van toepassing; in dat geval levert de subsidie-ontvanger tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling desgevraagd die gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat de subsidiabele activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 9 In afwijking van het achtste lid zijn het tweede tot en met het vierde lid van toepassing op verleende Europese subsidies lager dan € 125.000.

Artikel 1:13. Verplichtingen subsidieontvanger bij projecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ingeval subsidie is verleend voor de uitvoering van een project, voert de subsidieontvanger dat project uit overeenkomstig het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 Ingeval een project langer dan een jaar duurt, informeert de subsidieontvanger de Minister telkens nadat een jaar is verstreken binnen drie maanden over de voortgang van het project door middel van een verslag, dat ten minste een beschrijving bevat van:

    • a. de activiteiten die tot dan toe in het kader van het project zijn verricht;

    • b. de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan.

  • 3 De Minister kan goedkeuring verlenen aan een tussentijdse wijziging van een projectplan, tenzij de wijziging:

    • a. de doelstellingen, omschreven in het projectplan, betreft;

    • b. verhoging van het bedrag van de subsidie of het bedrag waarop de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening ten hoogste kan worden vastgesteld, tot gevolg heeft.

  • 4 Bij een goedkeuring als bedoeld in het derde lid kan de Minister de beschikking tot subsidieverlening alsmede de aan de subsidieontvanger opgelegde verplichtingen wijzigen.

  • 5 Verslagen als bedoeld in het tweede lid en aanvragen tot een goedkeuring als bedoeld in het derde lid worden ingediend bij de Minister.

  • 6 Bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, kan de Minister besluiten dat een project moet zijn aangevangen of uitgevoerd binnen een andere termijn dan bepaald in deze regeling.

  • 7 Indien de subsidie minder bedraagt dan € 25.000 is het tweede lid niet van toepassing en worden er geen tussentijdse verslagen opgevraagd.

Artikel 1:14. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Tenzij de beschikking tot subsidieverlening tevens de subsidievaststelling inhoudt, dient de subsidie-ontvanger zijn aanvraag om subsidievaststelling in, binnen dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid, tenzij de Minister bij subsidieverlening een andere periode voor het indienen van de aanvraag heeft vastgesteld.

  • 2 Bij een aanvraag tot subsidievaststelling wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is gefinancierd.

  • 4 Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie voor de uitvoering van een project gaat vergezeld van een eindverslag, dat ten minste bevat:

    • a. een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • b. een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c. de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan, en

    • d. de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, ingeval in deze regeling is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

  • 5 Indien de verleende subsidie minder bedraagt dan € 125.000 is het derde lid niet van toepassing; in dat geval overlegt de subsidie-ontvanger de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht en dat is voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid is het derde lid van toepassing op Europese subsidies die minder bedragen dan € 125.000.

Artikel 1:14a. Beslistermijn subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 1:14b. Subsidievaststelling bij subsidies onder de € 25.000

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Indien de verleende subsidie minder bedraagt dan € 25.000 wordt de subsidie:

    • a. direct vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening, of

    • b. ambtshalve vastgesteld, uiterlijk op een in een voorafgaande beschikking tot subsidieverlening vermelde datum, doch niet later dan tweeëntwintig weken nadat de activiteiten op grond van de beschikkingen moeten zijn verricht.

  • 2 Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt gegeven, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 3 Desgevraagd overlegt de subsidie-ontvanger de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht en dat is voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 4 De artikelen betreffende subsidieverlening in dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing op aanvragen tot subsidievaststelling, als bedoeld in onderdeel a van het eerst lid.

  • 5 Indien de subsidie direct wordt vastgesteld, vindt de betaling van het subsidiebedrag in één keer plaats.

Artikel 1:14c. Europese subsidies onder de € 25.000

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:14b is niet van toepassing op verleende Europese subsidies die minder bedragen dan € 25.000.

Artikel 1:14d. Meldplicht

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger doet onverwijld een schriftelijke melding zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 1:14e. Controleverklaring accountant

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een controleverklaring van een accountant indien dat in deze regeling of in de beschikking tot subsidieverlening is bepaald.

  • 2 In de beschikking tot subsidieverlening kan uitsluitend worden bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat van een controleverklaring, indien het in die beschikking vermelde subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt.

  • 4 De accountant of accountant-administratiefconsulent controleert en stelt de controleverklaring vast met inachtneming de voorschriften, gesteld in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 1:15. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

    • a. kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd of gefinancierd van overheidswege;

    • b. kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

    • c. debetrente;

    • d. kosten voor activiteiten die worden uitgevoerd in strijd met EG-maatregelen of nationale voorschriften die daarop van toepassing zijn.

  • 2 Kosten voor aankoop van grond komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie tot een hoogte van 10% van de subsidiabele kosten van de investering.

  • 3 Verschuldigde BTW komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking ingeval de aanvrager de BTW niet kan verrekenen met de door hem af te dragen omzetbelasting.

  • 4 In aanvulling op de voorschriften, gesteld in deze regeling, kan de Minister bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, nadere voorschriften stellen over de voor een subsidie in aanmerking komende kosten.

  • 5 Indien in deze regeling is bepaald dat loonkosten in aanmerking komen voor een subsidie:

    • a. worden de kosten bepaald aan de hand van een uurtarief dat wordt berekend door eerst het bruto jaarloon te verminderen met de volledig winstafhankelijke uitkeringen en te verhogen met de premies voor sociale verzekeringen, VUT en pensioen, en dat bedrag vervolgens te delen door 1600,

    • b. komen de kosten uitsluitend in aanmerking tot ten hoogste het bedrag dat wordt berekend door de salariskosten per mensjaar in Euro, opgenomen in de Handleiding Overheidstarieven van het Ministerie van Financiën, te delen door het in die handleiding opgenomen afgeronde aantal direct productieve uren. Hierbij wordt uitgegaan van ten hoogste de volgende salarisschalen:

      • 1°. schaal 6 voor ondersteunend personeel;

      • 2°. schaal 11 voor uitvoerend personeel;

      • 3°. schaal 13 voor toezichthoudend personeel.

  • 6 Indien in deze regeling is bepaald dat kosten voor eigen arbeid in aanmerking komen voor een subsidie wordt het uurtarief vastgesteld op het in het vijfde lid, onderdeel b, afhankelijk van het type werkzaamheden bedoelde bedrag.

Artikel 1:16. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie ten hoogste een bepaald bedrag of percentage van de subsidiabele kosten bedraagt, wordt het subsidiebedrag bepaald met inachtneming van dat bedrag of percentage, tenzij de Minister bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, een lager subsidiebedrag of lager percentage heeft vastgesteld.

  • 2 Ingeval in deze regeling niet is bepaald welk bedrag of percentage van de subsidiabele kosten een subsidie bedraagt, bedraagt de subsidie ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 3 Ingeval een activiteit gedeeltelijk uit andere hoofde wordt gesubsidieerd, wordt op grond van deze regeling een zodanig subsidiebedrag vastgesteld dat het totaal van alle subsidies voor die activiteit niet hoger is dan het totale subsidiebedrag dat op grond van deze regeling kan worden verstrekt.

  • 4 Indien subsidies worden verstrekt voor investeringen door een landbouwonderneming op grond van artikel 2:42 of artikel 2:47, of voor investeringen als bedoeld in Hoofdstuk 1, 4 of 5 van Bijlage 2, bedraagt het totaal van de subsidies die tijdens een periode van drie fiscale jaren aan de landbouwonderneming voor desbetreffende activiteiten wordt toegekend ingevolge artikel 4 van verordening (EG) nr. 1857/2006 niet meer dan € 400.000 of € 500.000 indien de landbouwonderneming is gevestigd in een probleemgebied.

Artikel 1:17. Voorschotverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister verstrekt voor een subsidie die nog niet is vastgesteld binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening ambtshalve een voorschot, tenzij de Minister deze mogelijkheid bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, heeft uitgesloten.

  • 2 Het voorschot bedraagt 80% van het ten hoogste te verstrekken subsidiebedrag.

  • 3 Bevoorschotting vindt plaats aan de hand van het bevoorschottingsregime dat in de beschikking tot subsidieverlening wordt vastgesteld.

  • 4 De Minister kan bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, bepalen dat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld gaat van een overzicht van liquiditeitsbehoefte.

  • 5 In afwijking van het tweede lid, bedraagt het voorschot 100% van de maximale hoogte van de subsidie indien de verleende subsidie minder bedraagt dan € 25.000.

Artikel 1:18. Wettelijke rente bij terugvordering

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 6 van de Kaderwet LNV-subsidies of artikel 1:20, derde of vijfde lid, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente die wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de kennisgeving van de terugvorderingsverplichting aan de subsidieontvanger en de terugbetaling door de subsidieontvanger.

Artikel 1:19. Samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen voor de subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden die:

    • a. zijn gericht op het realiseren van een van de doelstellingen waarvoor de subsidie kan worden verstrekt, en

    • b. waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn.

  • 2 Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband:

    • a. berusten de verplichtingen die daaruit voortvloeien hoofdelijk op iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband;

    • b. kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband.

  • 3 De Minister kan bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, in afwijking van het tweede lid bepalen dat ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband, onverschuldigde betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband voor wat betreft het door de deelnemer ontvangen deel van de onverschuldigde betaalde subsidiebedragen.

Artikel 1:20. Subsidies in het kader van verordening (EG) nr. 1698/2005

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een subsidie die wordt verstrekt ter uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma.

  • 2 De subsidie wordt verleend onder voorbehoud dat:

    • a. de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedkeuring als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005 verleent aan een programma als bedoeld in het eerste lid, en

    • b. de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft op grond van het programma, bedoeld in onderdeel a, kan worden gefinancierd.

  • 3 Onverminderd de artikelen 4:35, 4:48 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht weigert de Minister subsidieverlening of trekt de Minister een subsidieverlening of subsidievaststelling in, indien:

    • a. in het kader van de aanvraag met opzet onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b. in het voorafgaande of hetzelfde jaar met opzet onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt bij een aanvraag tot subsidieverlening of subsidievaststelling met betrekking tot dezelfde activiteit;

    • c. de aanvrager kunstgrepen heeft uitgevoerd om aan de eisen voor subsidieverstrekking te kunnen voldoen.

  • 4 Indien het bij de aanvraag tot subsidievaststelling of de betalingsaanvraag gevraagde subsidiebedrag meer dan drie procent hoger is dan het bedrag dat op grond van deze regeling kan worden verstrekt, wordt een subsidiebedrag vastgesteld dat is verlaagd met het verschil tussen die twee bedragen, tenzij de aanvrager aantoont dat de aanvraag buiten zijn schuld onjuist is.

  • 5 Indien subsidie wordt verstrekt voor een investering, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken indien de investering gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de datum van subsidievaststelling een belangrijke wijziging ondergaat die:

    • a. de aard van de investering of de bij of krachtens deze regeling opgelegde uitvoeringsvoorwaarden raakt;

    • b. een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel oplevert, of

    • c. het gevolg is hetzij van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij van de beëindiging of verplaatsing van productiecapaciteit.

  • 6 Bijlage VI, onderdelen 2.2 en 3.2, van verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 368) is van toepassing.

  • 7 In afwijking van artikel 1:17, eerste lid, kan de Minister op aanvraag uitsluitend voorschot verlenen voor:

    • a. kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald alsmede kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer, voor zover die kosten op grond van deze regeling subsidiabel zijn, waarbij het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten;

    • b. kosten van activiteiten die kunnen worden gefinancierd op grond van een programma als bedoeld in het eerste lid waarvoor een goedkeuring als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is verleend.

  • 8 De Minister wijst subsidies als bedoeld in het eerste lid aan bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid.

  • 9 Van de goedkeuring, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Hoofdstuk 2. Concurrerende landbouw

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Titel 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • agro-MKB-onderneming: kleine of middelgrote onderneming die in de landbouwsector werkzaam is, met uitzondering van een landbouwonderneming;

  • bosbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van bosbouwproducten plaatsvindt;

  • communautaire voedselkwaliteitsregeling: een kwaliteitsschema voor een landbouwproduct dat is erkend in het kader van:

    • a. verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen PbEU L 93);

    • b. verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU L 93);

    • c. verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1991 inzake de biologische produktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (PbEG L 198);

    • d. titel VI van verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PbEG L 179);

  • deskundige: persoon die vanuit zijn beroep deskundig is op het terrein waarvoor zijn kennis wordt ingezet en die onafhankelijk is van de subsidieontvanger;

  • dierlijke productieketen: keten van veehouderijbedrijven, ondernemingen die dieren en dierlijke producten verwerken en verhandelen, en ondernemingen die productiegerelateerde producten, zoals grondstoffen, uitgangsmateriaal, installaties en houderijsystemen leveren aan veehouderijbedrijven, met uitzondering van adviseurs en adviesbureaus;

  • groep: groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • innovatieproject: project dat een samenhangend geheel van activiteiten vormt, welke zijn gericht op:

    • a. het creëren van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, technieken, systemen, processen, diensten of organisatievormen tot aan, maar niet met inbegrip van commerciële toepassing op praktijkschaal, en

    • b. het verwerven van kennis ten behoeve van de activiteiten, bedoeld in onderdeel a;

  • jonge landbouwer: natuurlijke persoon die ten hoogste 39 jaar oud is en sinds ten hoogste drie jaar voor het eerst voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheert die hij:

    • a. alleen in eigendom, pacht of erfpacht heeft, of

    • b. volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft met een andere natuurlijke persoon die niet eerder een landbouwonderneming volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft gehad;

  • kleine of middelgrote onderneming: kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van verordening (EG) nr. 800/2008;

  • producentengroepering: organisatie, van welke juridische vorm dan ook, bestaande uit personen die actief opereren in een voedselkwaliteitsregeling, met uitzondering van een professionele of interprofessionele organisatie die een of meer sectoren vertegenwoordigt;

  • udv-ambities: doelstellingen, geformuleerd in de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij, die zijn opgenomen in de bijlage 4 bij deze regeling;

  • udv-project: samenhangend geheel van activiteiten, gericht op:

    • a. het uitvoeren van een verbeterplan;

    • b. de ontwikkeling van een nieuwe bedrijfsvoering, een nieuw bedrijfsproces, een nieuw product of een prototype, met het oog op het wegnemen van drempels die de ontwikkeling of toepassing belemmeren van een nieuw product of proces dat bijdraagt aan de verbetering van de duurzaamheid binnen een of meer udv- ambities;

  • udv-verbeterplan: document waarin een beschrijving is opgenomen van samenhangende activiteiten, gericht op het oplossen van een of meer problemen die verduurzaming in ten minste één van de udv-ambities in de weg staan;

  • verordening (EG) nr. 73/2009: Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 30);

  • vervangingsinvestering: investering voor het eenvoudige vervangen van een bestaand gebouw of een bestaande machine, of delen daarvan, door een nieuw modern gebouw of een nieuwe moderne machine, zonder dat daarbij de productiecapaciteit met meer dan 25% wordt verhoogd of de betrokken productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd;

  • voedselkwaliteitsregeling: een communautaire voedselkwaliteitsregeling of een door de Minister erkende kwaliteitsregeling als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 1698/2005.

Artikel 2:1a. Nadere voorschriften

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Aan een onderneming, landbouwonderneming of agro-MKB-onderneming wordt geen subsidie verstrekt indien:

  • a. de onderneming moet worden aangemerkt als een onderneming als bedoeld in paragraaf 2.1 van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun (PbEU C 244);

  • b. overeenkomstig artikel 1, zesde lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 800/2008 er ten aanzien van de onderneming een uitstaand bevel tot terugvordering is ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

Artikel 2:1b. Niet-subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Aan een landbouwonderneming wordt geen subsidie verstrekt indien daardoor zou worden gehandeld in strijd met verordeningen als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, houdende een gemeenschappelijke marktordening.

Artikel 2:2. Niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In aanvulling op artikel 1:15, komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie op grond van dit hoofdstuk:

    • a. de aankoop van agrarische productierechten, dieren, planten en de aanplant van planten voor éénjarige gewassen;

    • b. vervangingsinvesteringen;

    • c. legeskosten;

    • d. reguliere investeringen in de onderneming van de subsidieontvanger en kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer;

    • e. kosten voor de vervaardiging van producten die melk en zuivelproducten imiteren of vervangen.

Titel 2. Beroepsopleiding en voorlichting

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:3. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ter stimulering van de duurzame ontwikkeling van de land- en bosbouwsector kan de Minister aan een landbouwonderneming, agro-MKB-onderneming of bosbouwonderneming subsidie verstrekken voor de uitvoering van de volgende activiteiten:

    • a. het inwinnen van een bedrijfsconsult bij een daartoe gespecialiseerde adviseur, instelling of organisatie;

    • b. het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten door ondernemers of in de onderneming werkzame personen bij daartoe gespecialiseerde instellingen of organisaties.

  • 2 Een bedrijfsconsult bevat een op de onderneming toegesneden advies omtrent de ontwikkeling of beëindiging van die onderneming en heeft betrekking op:

    • a. het verrichten van bedrijfsdoorlichtingen, met uitzondering van kwaliteits- en productcontroles door deskundigen;

    • b. het laten verrichten van onderzoek, met uitzondering van kwaliteits- en productcontroles door deskundigen, met het oog op de ontwikkeling van landbouwproducten van hoge kwaliteit;

    • c. het opstellen van plannen gericht op de ontwikkeling van de onderneming;

    • d. het opstellen van plannen gericht op de beëindiging van de onderneming;

    • e. het opstellen van plannen gericht op de toepassing van kwaliteitsregelgeving op de onderneming;

    • f. het opstellen van plannen gericht op risicobeheer, of

    • g. het opstellen van plannen gericht op het ontwikkelen van samenwerkingsverbanden tussen landbouwondernemingen onderling, of met agro-MKB-ondernemingen.

  • 3 Een opleiding, training of voorlichtingsbijeenkomst heeft betrekking op:

    • a. het voldoen aan wettelijke normen inzake milieu of waterbeheer, aan veterinaire, sanitaire of fytosanitaire regelgeving, aan hygiëne- of dierenwelzijnsregelgeving of aan arbeidsomstandighedenregelgeving;

    • b. het verkrijgen of vergroten van kennis en vaardigheden waarmee nieuwe, betere of hoogwaardigere producten kunnen worden verkregen of deze productiewijzen of productieprocessen kunnen worden verbeterd;

    • c. begeleiding bij het starten of beëindigen van de onderneming of een onderdeel daarvan.

  • 4 De daartoe gespecialiseerde adviseur, instelling of organisatie die activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b uitvoert, staat ingeschreven in het handelsregister als onderneming of rechtspersoon die zich het geven van adviezen of het ontwikkelen en overdragen van kennis en vaardigheden in de vorm van opleiding of training ten doel stelt.

  • 5 Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten die onderdeel van normale programma’s of van leergangen voor middelbaar of hoger landbouw- en bosbouwonderwijs vormen;

    • b. activiteiten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 250.

Artikel 2:4. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 2:4a. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 De aanvrager vermeldt op het aanvraagformulier:

    • a. de naam van de daartoe gespecialiseerde adviseur, instelling of organisatie, bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, onderdeel a of b;

    • b. het nummer waaronder de adviseur, de instelling of de organisatie in het handelsregister is ingeschreven;

    • c. een korte omschrijving van het bedrijfsconsult, de opleiding of de training.

Artikel 2:5. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger voert de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uit binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening.

Artikel 2:6. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling binnen negen maanden na de datum van subsidieverlening ingediend.

  • 2 De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van facturen en betaalwijzen die betrekking hebben op het bedrijfsconsult, de opleiding of de training.

  • 3 De Minister kan ter controle een daartoe gespecialiseerde adviseur, instelling of organisatie als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, onderdeel a of b, verzoeken het adviesrapport, certificaten of deelnemerslijsten over te leggen.

Artikel 2:7. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de totale kosten van een bedrijfsconsult, opleiding of training.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.500 per jaar per onderneming.

Titel 3. Bedrijfsadviesdiensten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:8. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie aan een landbouwonderneming of bosbouwonderneming verstrekken voor een schriftelijk advies door een bedrijfsadviesdienst omtrent de wijze waarop de onderneming kan worden ontwikkeld of voortgezet overeenkomstig ten minste:

    • a. de beheerseisen, bedoeld in artikel 5 en bijlage II van verordening (EG) nr. 73/2009,

    • b. de minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie, bedoeld in artikel 6 en bijlage III van verordening (EG) nr.73/2009, en

    • c. arbeidsveiligheidsstandaards die zijn gebaseerd op EG-maatregelen.

  • 2 De bedrijfsadviesdienst:

    • a. heeft de beschikking over voldoende personeel dat beschikt over de voor het verstrekken van bedrijfsadviezen vereiste kwalificaties op een voor de inhoud van het advies relevant terrein;

    • b. beschikt over de benodigde administratieve en technische faciliteiten;

    • c. is ervaren in het verstrekken van adviezen met betrekking tot de in het eerste lid genoemde onderwerpen;

    • d. staat als betrouwbaar te boek;

    • e. staat ingeschreven bij een Kamer van Koophandel als organisatie die zich het geven van adviezen ten doel stelt;

    • f. heeft ten minste één jaar ervaring in het verstrekken van adviezen op ten minste één van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c genoemde aspecten;

    • g. is in het betrokken kalenderjaar ten minste 28 dagen voor de eerste mogelijkheid tot het doen van een aanvraag door de Minister is opengesteld, aangemeld als bedrijfsadviesdienst bij de Minister.

  • 3 Het advies is gebaseerd op een op de betrokken landbouwonderneming of bosbouwonderneming uitgevoerd onderzoek, waarin wordt aangegeven welke eisen als bedoeld in het eerste lid op de onderneming van toepassing zijn en in hoeverre aan die eisen wordt voldaan.

  • 4 De subsidie wordt betaald aan de bedrijfsadviesdienst.

Artikel 2:9

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 1:4 rangschikt de Minister aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend in de navolgende volgorde van categorieën:

    • a. aanvragen, afkomstig van ondernemingen die in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag geen gebruik hebben gemaakt van de subsidie;

    • b. overige aanvragen.

  • 2 Indien het aantal aanvragen hoger is dan het beschikbare budget, worden binnen de categorie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aanvragen door loting gerangschikt.

  • 3 Indien het aantal aanvragen hoger is dan het beschikbare budget en nadat voor de aanvragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, een beschikking omtrent subsidieverlening is afgegeven als bedoeld in artikel 1:10, tweede lid, worden binnen de categorie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aanvragen door loting gerangschikt.

Artikel 2:9a. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger laat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend binnen zes maanden uitvoeren na de datum van subsidieverlening.

Artikel 2:9b. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling binnen negen maanden na de datum van subsidieverlening ingediend.

Artikel 2:10. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten van een bedrijfsadvies.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.500.

  • 3 De subsidie wordt ten hoogste eenmaal per drie jaar verleend.

Titel 4. Kennisverspreiding

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Praktijknetwerken

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:11. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen, agro-MKB-ondernemingen, bosbouwondernemingen, kennisinstellingen of verenigingen van agrariërs subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project dat is gericht op de onderlinge uitwisseling van voor elk van de aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen relevante kennis en ervaring met betrekking tot werkzaamheden in de landbouwsector of bosbouwsector.

  • 2 Het project heeft een duur van ten hoogste vijf jaar en heeft betrekking op:

    • a. het voldoen aan wettelijke normen inzake milieu of waterbeheer, aan veterinaire, sanitaire regelgeving, aan fytosanitaire, hygiëne- of dierenwelzijnsregelgeving of aan arbeidsomstandighedenregelgeving,

    • b. het verkrijgen of vergroten van kennis en vaardigheden waarmee nieuwe, betere of hoogwaardigere producten kunnen worden verkregen of deze productiewijzen of productieprocessen kunnen worden verbeterd, of

    • c. het verkrijgen of vergroten van kennis op het gebied van klimaatverandering, hernieuwbare energie, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (grond- en oppervlaktewater) dan wel biodiversiteit en innovaties op deze terreinen.

Artikel 2:11a. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger vangt het project aan binnen drie maanden na de datum van de subsidieverlening.

Artikel 2:12. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor subsidie:

  • a. de kosten van een procesbegeleider of projectuitvoerder;

  • b. de kosten voor de organisatie en facilitering van het samenwerkingsverband, waaronder begrepen zaalhuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;

  • c. de kosten van het vastleggen en verspreiden van kennis, waaronder begrepen drukwerk en de kosten van de ontwikkeling en het beheer van internetapplicaties;

  • d. de kosten voor het inhuren van kennis van overige landbouwondernemingen, deskundigen, onderzoekers of kennisinstellingen.

Artikel 2:13. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.

§ 2. Demonstratieprojecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:14. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ter bevordering van de concurrentiekracht van de land- en bosbouw en van productiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en natuurbeheer kan de Minister subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project waarvan de activiteiten zijn gericht op het in de praktijk uittesten en demonstreren van de resultaten van vernieuwingen bij landbouwondernemingen, bosbouwondernemingen of agro-MKB-ondernemingen, met uitzondering van beroepsopleidingen en aan beroepsopleidingen gerelateerde cursussen.

  • 2 Voor de subsidie komen in aanmerking:

    • a. landbouwondernemingen;

    • b. samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling, of van ten minste één landbouwonderneming en:

      • 1°. agro-MKB-ondernemingen, bosbouwondernemingen of ondernemingen, werkzaam in de voedselindustrie;

      • 2°. verenigingen of stichtingen, werkzaam op het gebied van de landbouwondernemingen of bosbouwondernemingen;

      • 3°. adviesbureaus;

      • 4°. onderwijs- en opleidingsinstellingen;

      • 5°. overheidsinstanties;

    • c. verenigingen van agrariërs.

Artikel 2:15. Nadere voorschriften projecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een project heeft betrekking op:

    • a. biologische landbouw, geïntegreerde landbouw of gesloten teeltsystemen;

    • b. milieuverantwoorde benutting van meststoffen;

    • c. beperking van de ammoniakemissies in de veehouderij;

    • d. verwijdering en verwerking van organische afvalstoffen voor zover betrekking hebbende op de substraatteelt;

    • e. beperking van milieubelasting door ondernemingen die zich richten op de be- of verwerking van, of handel in producten van de land- of bosbouw;

    • f. terugdringing van het gebruik of de emissie van gewasbeschermingsmiddelen;

    • g. duurzame energie, energiebesparing, energie-efficiency en energiemanagement;

    • h. toepassing van nieuwe marktgerichte productiemethoden of verwerkingstechnieken, waaronder de ontwikkeling van nieuwe landbouwproducten of bijproducten en het openen van nieuwe markten;

    • i. verbetering van logistieke systemen en informatietechnologie;

    • j. verbetering van de kwaliteit van productieprocessen of -systemen, waaronder integrale borgingssystemen;

    • k. verbetering van de horizontale, onderscheidenlijk verticale samenwerking in, onderscheidenlijk tussen opeenvolgende schakels in de productieketen van land- of bosbouwproducten;

    • l. verbetering van arbeidsomstandigheden;

    • m. verbetering van hygiëne;

    • n. verbetering van de gezondheid of het welzijn van dieren;

    • o. benutten en verbeteren van genetische en functionele agro-biodiversiteit om duurzame productie te bevorderen;

    • p. verbetering van de kwaliteit en vergroting van de variatie van het bodemleven door goede bodembewerkingsmethoden, bemestingsmethoden en –technieken waardoor het watervasthoudend vermogen van de bodem toeneemt en uitspoeling van nutriënten vermindert;

    • q. voorkomen van en omgaan met bodemverdichting en bestrijding van erosie;

    • r. behouden en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden in agrarische gebieden;

    • s. nemen van beheersmaatregelen die verdroging van natuurgebieden tegengaan;

    • t. horizontale of verticale samenwerking;

    • u. effectief kwantitatief en kwalitatief waterbeheer;

    • v. reductie van broeikasgassen.

  • 2 Een project komt voor de subsidie in aanmerking indien:

    • a. het kan bijdragen aan de bevordering van de toepassing van nieuwe kennis of technologieën, die verder gaat dan de wettelijke minimumnormen;

    • b. het betrekking heeft op vernieuwingen in de productiekolom van land- en bosbouwproducten die voldoende perspectief bieden voor toepassing op bedrijfsniveau;

    • c. het, gelet op de doelstelling, de inhoud en het geografisch bereik, niet gelijk is aan projecten waarvoor in het kader van deze regeling eerder een subsidie is verleend;

    • d. de uitvoeringstermijn ten hoogste drie jaar bedraagt, en

    • e. de subsidiabele kosten in totaal ten minste € 25.000 bedragen.

Artikel 2:16. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate:

  • a. het project waarop de aanvraag betrekking heeft:

    • 1°. gericht is op vernieuwingen die:

      • meer perspectief bieden voor toepassing op bedrijfsniveau, en

      • zich in een meer vergevorderd stadium van ontwikkeling bevinden;

    • 2°. meer bijdraagt aan het bevorderen van de toepassing van nieuwe kennis of technologieën in de gehele sector, en

    • 3°. een groter draagvlak heeft bij relevante vaktechnische-, dienstverlenende-, branche- of standsorganisaties;

  • b. uit het communicatieplan, bedoeld in artikel 2:17, blijkt dat met het project de relevante doelgroepen beter worden bereikt.

Artikel 2:17. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een op het project toegesneden communicatieplan waarin wordt aangegeven wie de doelgroep is.

Artikel 2:18. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger voert het project in Nederland uit, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

  • 2 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van drie jaar.

  • 3 De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar in ten minste één vakblad.

  • 4 De Minister kan de subsidieontvanger aanvullende verplichtingen opleggen omtrent de wijze van openbaarmaking van de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan.

Artikel 2:20. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten gemoeid met het demonstreren van de producten, procedés en technologieën;

    • b. opleidings- en trainingskosten van de met de uitvoering van het project belaste personen;

    • c. kosten van leveringen van materiaal en diensten door derden;

    • d. kosten voor het verstrekken van informatie en het verzorgen van publiciteit;

    • e. kosten van huur of huurkoop van voor het project noodzakelijke bedrijfsmiddelen, waaronder onroerende zaken;

    • f. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;

    • g. kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer, in afwijking van artikel 2:2, aanhef in samenhang met onderdeel d;

    • h. uitvoeringskosten, zoals reiskosten en de kosten van de huur van vergaderzalen;

    • i. kosten van de voor de subsidievaststelling benodigde controleverklaring van een accountant.

  • 2 De volgende kosten komen niet in aanmerking voor de subsidie:

    • a. overheadkosten;

    • b. kosten voor de aankoop van bedrijfsmiddelen, met uitzondering van huurkoop;

    • c. de kosten die betrekking hebben op het kunnen indienen van een voldoende gespecificeerde aanvraag;

    • d. ten behoeve van de financiering van het project te betalen rente en kosten.

  • 3 Ingeval wordt aangetoond dat een bedrijfsmiddel een noodzakelijk onderdeel is van het demonstratieproject en niet op andere wijze kan worden verkregen dan door de subsidie, is het tweede lid, aanhef in samenhang met onderdeel b, niet van toepassing, met dien verstande dat uitsluitend voor de subsidie in aanmerking komt het bij de aanvraag tot subsidievaststelling aangegeven verschil tussen de aankoopprijs en:

    • a. de gerealiseerde verkoopprijs, ingeval deze hoger is dan de getaxeerde verkoopprijs zoals deze is vastgesteld voor de datum waarop de uitvoering van het project is voltooid;

    • b. de getaxeerde verkoopprijs, bedoeld in onderdeel a, in andere gevallen.

Artikel 2:21. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Indien het project wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen, bedraagt de subsidie in afwijking van het eerste lid ten hoogste 70% van de subsidiabele kosten.

  • 3 Ingeval aan een landbouwonderneming subsidie is verleend voor een project dat gedeeltelijk uit andere hoofde wordt gesubsidieerd, wordt in afwijking van artikel 1:16, derde lid, een zodanig subsidiebedrag vastgesteld dat het totaal van alle subsidies voor dat project niet hoger is dan 90% van de subsidiabele kosten.

  • 4 De subsidie bedraagt voor landbouwondernemingen ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten, indien het project wordt uitgevoerd door een landbouwonderneming of een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen en het project strekt tot uitvoering van een activiteit in verband met een prioriteit als bedoeld in artikel 16 bis van Verordening (EG) 1698/2005.

§ 3. Vouchers ten behoeve van kennisoverdracht

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:22. Vouchers

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag een voucher verstrekken aan een landbouwonderneming of agro-MKB-onderneming voor de uitvoering van een activiteit die is gericht op de beantwoording van een toepassingsgerichte kennisvraag met betrekking tot voor de onderneming relevante nieuwe kennis over producten, processen of diensten door een kennisinstelling.

  • 2 Er wordt geen voucher verstrekt aan een onderneming die in de drie jaar, voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot verstrekking van een voucher, de minimis-steun als bedoeld in artikel 3 van verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector (PbEU L 325) heeft ontvangen.

  • 3 Er wordt geen voucher verstrekt aan een onderneming die in het jaar, voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot verstrekking van een voucher, van een bestuursorgaan een document heeft ontvangen dat kan worden ingeleverd bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een activiteit als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:23. Openstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een voucher kan uitsluitend worden aangevraagd indien de Minister heeft vastgesteld:

    • a. in welke periode de voucher kan worden aangevraagd;

    • b. hoeveel vouchers beschikbaar zijn, en

    • c. welke activiteiten tegen welke kosten in ruil voor de vouchers kunnen worden uitgevoerd.

  • 2 De Minister bepaalt per aanvraagperiode tot welke datum de in die aanvraagperiode verstrekte vouchers kunnen worden ingeleverd bij een kennisinstelling.

  • 3 De Minister maakt een besluit als bedoeld in dit artikel bekend in de Staatscourant.

Artikel 2:24. Rangschikking door loting

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:5 is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot verstrekking van een voucher.

Artikel 2:25. Vergoeding kennisinstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag een vergoeding aan een kennisinstelling die voor eigen rekening en risico een activiteit als bedoeld in artikel 2:22, eerste lid, heeft uitgevoerd en in verband daarmee een of meer geldige vouchers overlegt.

  • 2 Geen vergoeding wordt verstrekt voor de uitvoering van een activiteit waartoe de onderneming en de kennisinstelling reeds voor de afgiftedatum van de voucher verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan.

  • 3 Voor vergoeding komen de door de kennisinstelling voor de activiteit gemaakte kosten in aanmerking, met dien verstande dat:

    • a. niet meer wordt vergoed dan de waarde van de door de kennisinstelling overgelegde vouchers;

    • b. per activiteit ten hoogste tien vouchers voor vergoeding kunnen worden overgelegd;

    • c. uitsluitend vouchers die op naam staan van de onderneming voor wie de activiteit is uitgevoerd voor vergoeding kunnen worden overgelegd.

Artikel 2:26. Indiening van een aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een aanvraag als bedoeld in artikel 2:22, eerste lid, of 2:25, eerste lid, wordt ingediend bij de Minister met gebruikmaking van een daartoe door de Minister vastgesteld formulier.

Titel 5. Onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:27. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ter stimulering van het innovatieve vermogen in de landbouwsector of de bosbouwsector kan de Minister subsidie verstrekken voor de uitvoering van een innovatieproject aan:

    • a. een landbouwonderneming, agro-MKB-onderneming of bosbouwonderneming, of

    • b. een samenwerkingsverband van ondernemingen als bedoeld in onderdeel a die voor gezamenlijke rekening en risico het project uitvoeren.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000.

Artikel 2:28. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft:

  • a. een meer innovatief karakter heeft;

  • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

  • c. een groter uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere ondernemingen, en

  • d. een meer duurzaam karakter heeft.

Artikel 2:28a. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In aanvulling op artikel 1:9, tweede lid, gaat de aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van de meetinstantie en de betrokken laboratoria, die zodanig gespecificeerd is dat de verschillende onderdelen expliciet herkenbaar zijn;

  • b. een meetplan per bedrijfslocatie;

  • c. een overzicht met daarin alle relevante publicaties van de meetinstantie en de betrokken laboratoria.

Artikel 2:29. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger voert het project uit:

    • a. in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland, en

    • b. binnen drie jaar na de datum waarop de beschikking tot subsidieverlening is gegeven.

  • 2 De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project worden opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar, tenzij hij in de aanvraag tot subsidieverlening heeft gekozen voor vaststelling van een subsidiebedrag overeenkomstig artikel 2:31, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 2:29a. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In aanvulling op artikel 1:14 gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

  • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, waarop in ieder geval het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven en waaruit blijkt dat het meetprogramma volgens de offerte is uitgevoerd;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt;

  • c. het voor publicatie bestemde rapport van de meetresultaten.

Artikel 2:30. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;

  • b. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies, onderzoeksactiviteiten, proces-en ketenmanagement, de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van de bescherming van die rechten, met uitzondering van winstopslagen bij transacties binnen een groep;

  • c. de kosten van aangeschafte machines en apparatuur, gebaseerd op historische aanschafprijzen of de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep, tot ten hoogste 50%.

Artikel 2:31. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a. 50% van de subsidiabele kosten tot en met € 900.000 en 25% van de subsidiabele kosten boven € 900.000, of

    • b. 25% van de subsidiabele kosten, ingeval de subsidieontvanger ervoor kiest de kennis en informatie die met het project worden opgedaan niet openbaar te maken.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.000.000.

  • 3 Ingeval aan een landbouwonderneming subsidie is verleend voor een project dat gedeeltelijk uit andere hoofde wordt gesubsidieerd, wordt in afwijking van artikel 1:16, derde lid, een zodanig subsidiebedrag vastgesteld dat het totaal van alle subsidies voor dat project niet hoger is dan 75% van de subsidiabele kosten.

§ 2. Samenwerking bij innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:32. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ter bevordering van de samenwerking tussen landbouwondernemingen, bosbouwondernemingen en agro-MKB-ondernemingen kan de Minister subsidie verstrekken ter dekking van de voor de samenwerking gemaakte kosten voor de uitvoering van een innovatieproject.

  • 2 Voor de subsidie komt in aanmerking een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen of bosbouwondernemingen onderling, dan wel met agro-MKB-ondernemingen, die voor gezamenlijke rekening en risico het project uitvoeren.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt:

    • a. aan ondernemingen die zijn gericht op onderzoek, scholing, opleiding, voorlichting, advies of begeleiding;

    • b. voor projecten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000;

    • c. voor projecten met een duur van meer dan drie jaar.

Artikel 2:33. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de aanvraag betrekking heeft:

  • a. een meer innovatief karakter heeft;

  • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

  • c. een groter uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere ondernemingen, en

  • d. een meer duurzaam karakter heeft.

Artikel 2:34. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van drie jaar.

  • 2 De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project worden opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar.

Artikel 2:35. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;

    • b. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies, onderzoeksactiviteiten, proces- en ketenmanagement en ter zake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van de bescherming van die rechten, met uitzondering van winstopslagen bij transacties binnen een groep;

    • c. kosten voor de aanschaf van machines en apparatuur, nieuw of tweedehands, in geval van huurkoop gebaseerd op de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep;

    • d. kosten voor organisatie en facilitering van het samenwerkingsverband, waaronder begrepen verwerving van onroerende zaken, zaalhuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;

    • e. kosten voor een procesbegeleider of ketenmanager;

    • f. kosten voor een studie naar de haalbaarheid van de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën in de landbouw-, de voedsel- en bosbouwsector;

    • g. kosten gemoeid met het testen van de nieuwe producten, procédés en technologieën;

    • h. kosten voor investeringen in onroerende zaken;

    • i. kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer, in afwijking van artikel 2:2, aanhef in samenhang met onderdeel d.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde kosten komen uitsluitend in aanmerking voor de subsidie voor zover zij worden gemaakt vóórdat de nieuwe producten, procédés en technologieën, bedoeld in het eerste lid, onderdelen f en g, voor commerciële doeleinden toegepast worden.

Artikel 2:36. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000.

Artikel 2:36aa. Nadere voorschriften onderzoeksactiviteiten integraal duurzame stallen

[Vervallen per 06-07-2013]

§ 3. Onderzoek naar emissiearm veevoeder

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:36a. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

diervoeders:

alle stoffen en producten, inclusief additieven, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor orale vervoedering aan dieren;

industrieel onderzoek:

industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 30 van de verordening (EG) nr. 800/2008;

onderzoeksproject diervoeders:

industrieel onderzoek naar diervoeders of naar de productiemethode van diervoeders met het oog op persistente reductie van de methaanvorming in de pens of dikke darm van melkvee met minimaal behoud van de melkproductie, met dien verstande dat het onderzoek zich richt op:

  • a. het vaststellen van de potentie van diervoeders of van de productiemethode van diervoeders, middels in vivo experimenten, of

  • b. het vaststellen van het werkingsmechanisme van diervoeders of van de productiemethode van diervoeders, indien de potentie van de diervoeders of van de productiemethode van diervoeders reeds is vastgesteld;

onderneming:

iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

onderzoeksorganisatie:

een onderzoeksorganisatie als bedoeld in artikel 30 van de verordening (EG) nr. 800/2008;

productiemethode van diervoeders:

het fysisch, mechanisch of chemisch bewerken van diervoeders gericht op het beïnvloeden van de eigenschappen ervan.

Artikel 2:36b. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van een onderzoeksproject diervoeders aan een onderneming of een samenwerkingsverband van ondernemingen onderling, dan wel met een onderzoeksorganisatie.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt aan een onderzoeksproject gericht op:

    • a. de ontwikkeling van mathematische modellen die de effectiviteit van diervoeders of van de productiemethode van diervoeders voorspellen onder uiteenlopende omstandigheden;

    • b. het primair verhogen van de melkproductie per eenheid nutriëntenaanbod;

    • c. onderzoek naar de potentie van weidegras, graskuil, snijmais, maiszetmeel, graanzetmeel of zetmeelrijke producten uit de aardappelverwerkende industrie op het vlak van de reductie van methaanemissie in de pens of dikke darm van melkvee.

  • 3 De Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd.

Artikel 2:36c. Indiening aanvraag subsidieverlening en subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Aanvragen tot subsidieverlening en subsidievaststelling voor een onderzoeksproject worden ingediend bij de Minister met gebruikmaking van een daartoe door de Minister verstrekt formulier en gaan vergezeld van een projectplan respectievelijk eindverslag.

Artikel 2:36d. Nadere voorschriften projectplan en eindverslag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In het projectplan is ten minste opgenomen:

    • a. een onderbouwde hypothese of in vitro onderzoeksgegevens van de potentie van de te onderzoeken diervoeders of productiemethode van diervoeders of een onderbouwde hypothese of in vitro onderzoeksgegevens van het werkingsmechanisme van de te onderzoeken diervoeders of productiemethode van diervoeders;

    • b. verwachte gegevens omtrent de afwenteling naar andere (milieu)effecten, waaronder in ieder geval wordt begrepen: stikstofemissie, de kwaliteit en kwantiteit van de melkproductie, gezondheid van mens of dier, het milieu, en de dierlijke productie;

    • c. verwachte netto-effect op de broeikasgasemissies.

  • 2 In aanvulling op artikel 1:14, vierde lid, moet in het eindverslag worden opgenomen:

    • a. een wetenschappelijke rapportage van de gegevens gegenereerd in het onderzoeksproject;

    • b. gegevens over het werkingsmechanisme of hypotheses over het werkingsmechanisme van het onderzochte diervoeder of productiemethode van diervoeder;

    • c. gegevens over de afwenteling naar andere (milieu) effecten, waaronder in ieder geval wordt begrepen: stikstofemissie, de kwaliteit en kwantiteit van de melkproductie, gezondheid van mens of dier, het milieu, en de dierlijke productie;

    • d. een analyse van het netto-effect op de broeikasgasemissies.

Artikel 2:36e. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In aanvulling, onderscheidenlijk afwijking van artikel 1:15 zijn de subsidiabele kosten van een onderzoeksproject de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het onderzoeksproject toe te rekenen kosten:

    • a. loonkosten van direct bij het project betrokken personeel;

    • b. kosten van aanschaf van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;

    • c. afschrijvingskosten van machines en apparatuur op basis van de technische levensduur naar rato van het gebruik voor het project gedurende de projectperiode uitgaande van de historische aanschafwaarde verminderd met de restwaarde, met dien verstande dat in geval van lease wordt uitgegaan van de contante waarde van de gedurende de projectperiode betaalde leasetermijnen naar rato van het gebruik van de machines en apparatuur voor het project onder aftrek van de in de leasetermijnen begrepen vergoedingen voor financiering en afschrijving;

    • d. huurkosten van machines en apparatuur naar rato van het gebruik voor het project gedurende de projectperiode;

    • e. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies en onderzoeksactiviteiten en ter zake van de aanschaf van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van bescherming van die rechten.

  • 2 Voor subsidie komen alleen de kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van de verordening (EG) nr. 800/2008.

Artikel 2:36f. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt per onderzoeksproject 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 250.000.

  • 2 De subsidiabele kosten bedragen ten minste € 250.000 per onderzoeksproject.

Artikel 2:36g. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger voert het onderzoeksproject in Nederland uit, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

  • 2 De subsidieontvanger voert het onderzoeksproject uit binnen een periode van twee jaar na datum van subsidieverlening.

  • 3 De Minister kan de subsidieontvanger verplichten de gegevens genoemd in artikel 2:36d, tweede lid, onderdelen a en b te verstrekken aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu voor de Nederlandse emissieregistratie.

Artikel 2:36h. Adviescommissie Onderzoek naar emissiearm veevoeder

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Er is een Adviescommissie Onderzoek naar emissiearm veevoeder die tot taak heeft de Minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie op grond van artikel 2:36b, eerste lid.

  • 2 De voorzitter en de leden worden benoemd voor een termijn van één jaar.

Artikel 2:36i. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het onderzoeksproject waarop de aanvraag betrekking heeft:

    • a. meer bijdraagt aan de doelstelling van deze subsidiemodule;

    • b. van een betere kwaliteit is en de slaagkans van het project groter is;

    • c. wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband dat beter gericht is op het behalen van de doelstelling van deze subsidiemodule;

    • d. een hogere kosteneffectiviteit kent;

    • e. meer internationale uitwisseling van ervaringen, kennis en resultaten genereert.

  • 2 Voor de rangschikking weegt het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde criterium, waarbij maximaal 35 punten te behalen zijn, mee voor 35/100, het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde criterium, waarbij maximaal 30 punten te behalen zijn, mee voor 30/100, het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde criterium, waarbij maximaal 15 punten te behalen zijn, mee voor 15/100, het in het eerste lid, onderdeel d, genoemde criterium, waarbij maximaal 15 punten te behalen zijn, mee voor 15/100, het in het tweede lid, onderdeel e, genoemde criterium, waarbij maximaal 5 punten te behalen zijn, mee voor 5/100. Er geldt een drempel van 60 punten.

  • 3 Aanvragen voor onderzoeksprojecten met minder dan 60 punten komen niet in aanmerking voor subsidie en zullen door de Minister worden afgewezen.

Titel 6. Bedrijfsmodernisering

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:37. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan voor een investering als bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling subsidie verstrekken aan landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden, genoemd bij die investering, voor zover die investering leidt tot:

    • a. een hoger niveau van diergezondheid in Nederland en daardoor tot een beter technisch en economisch perspectief van en continuïteit binnen landbouwondernemingen;

    • b. verlaging van de productiekosten;

    • c. de verbetering en omschakeling van de productie;

    • d. de instandhouding en verbetering van het natuurlijk milieu, de hygiënische omstandigheden, dierenwelzijn, voedselveiligheid of duurzaam gebruik van energiebronnen;

    • e. herstructurering en ontwikkeling;

    • f. verhoging van de kwaliteit en toegevoegde waarde van producten;

    • g. verbetering van de arbeidsomstandigheden in de onderneming;

    • h. behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen;

    • i. verhoging van de doelmatigheid bij inzet en gebruik van middelen, machines en menskracht, of

    • j. het tot waarde brengen van bij-, rest- en afvalproducten;

    • k. verbetering van de leefkwaliteit op het platteland.

  • 2 Een landbouwonderneming komt voor de subsidie in aanmerking indien:

    • a. door de investering de algehele prestatie van de landbouwonderneming wordt verbeterd, en

    • b. de investering voldoet aan de daarvoor geldende EG-maatregelen en nationale voorschriften.

  • 3 Aan een landbouwonderneming wordt geen subsidie verstrekt indien de subsidie betrekking heeft op vervangingsinvesteringen.

Artikel 2:38. Indiening van een aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of voorschotverlening gaat vergezeld van de documenten die in bijlage 2 bij deze regeling zijn genoemd bij de investering waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 2:38a. Toebedeling beschikbaar bedrag door loting

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:5 is van toepassing op aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 7, punt A, categorieën 1 tot en met 7.

Artikel 2:38b. Toebedeling beschikbaar bedrag in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing op aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 8, punt A.

Artikel 2:39. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger voldoet in voorkomend geval aan de verplichtingen die in bijlage 2 bij deze regeling zijn genoemd bij de investering waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 2:40. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de bouw, verwerving, inrichting of verbetering van onroerende zaken;

    • b. kosten voor de aanschaf van nieuwe machines en apparatuur, waarvan de aanvrager eerste gebruiker is;

    • c. kosten voor de aanschaf van plantmateriaal en de kosten van derden voor het planten van blijvende teelten, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van verordening 1120/2009.

  • 2 Bij de kosten voor de verwerving van onroerende zaken zijn inbegrepen de daaraan verbonden kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster.

  • 3 Voor de subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de verwerving van onroerende zaken met uitzondering van grond, ten behoeve waarvan subsidie door een bestuursorgaan is verleend in de periode van tien jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 4 In bijlage 2 bij deze regeling kan bij de investering waarop de subsidie betrekking heeft zijn bepaald dat kosten in aanmerking komen voor de subsidie, in aanvulling of in afwijking van het eerste tot en met derde lid.

Artikel 2:41. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidie bedraagt ten hoogste:

  • a. 60% van de subsidiabele kosten voor de investeringen door jonge landbouwers in:

    • 1°. de door Nederland ter uitvoering van artikel 50, tweede en derde lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005 aangewezen gebieden;

    • 2°. de door Nederland ter uitvoering van artikel 4 van richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) op de lijst van beschermde gebieden opgenomen gebieden, of

    • 3°. de door Nederland ter uitvoering van artikel 6 van richtlijn nr. 60/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327) in het register van beschermde gebieden aangewezen gebieden;

  • b. 50% van de subsidiabele kosten voor de investeringen door andere landbouwers dan jonge landbouwers in de gebieden, bedoeld in onderdeel a;

  • c. 50% van de subsidiabele kosten voor de investeringen door jonge landbouwers in andere gebieden dan de gebieden, bedoeld in onderdeel a;

  • d. 40% van de subsidiabele kosten voor de investeringen door andere landbouwers dan jonge landbouwers in andere gebieden dan de gebieden, bedoeld in onderdeel a;

  • e. 60% van de subsidiabele kosten voor investeringen voor zover het de noodzakelijke extra in aanmerking komende kosten betreft van investeringen die verder gaan dan volgens communautaire minimumeisen noodzakelijk is, dan wel 60% van de subsidiabele kosten voor investeringen voor zover het de noodzakelijke extra in aanmerking komende kosten betreft van investeringen die verder gaan dan bij of krachtens wet vastgelegde minimumeisen noodzakelijk is indien deze minimumeisen verder gaan dan communautaire minimumeisen, en voor zover de extra in aanmerking komende kosten niet leiden tot investeringen die een stijging van de productiecapaciteit tot gevolg hebben.

§ 2. Jonge landbouwers

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:42. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In aanvulling op artikel 2:37, eerste lid, kan de Minister voor andere investeringen dan de investeringen, bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling, subsidie als bedoeld in dat artikel verstrekken aan een persoon die op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening een jonge landbouwer is en aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoet:

    • a. hij beschikt over een getuigschrift van afronding van een erkende landbouwkundige opleiding of een opleiding van gelijkwaardig niveau, of

    • b. hij kan aantonen dat hij ten minste drie jaar op een landbouwonderneming werkzaam is geweest.

  • 2 In aanvulling op artikel 2:37, derde lid, wordt geen subsidie verstrekt indien:

    • a. de subsidie in totaal € 5.000 of minder bedraagt;

    • b. de jonge landbouwer met het oog op de investeringen een geldlening is aangegaan voordat de verlening van de subsidie hem schriftelijk is bevestigd;

    • c. op grond van deze paragraaf of de Subsidieregeling jonge agrariërs, zoals deze gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, eerder aan de jonge landbouwer subsidie is verstrekt of terzake van een eerdere aanvraag op grond van deze paragraaf nog een beslissing tot vaststelling van de subsidie moet worden genomen;

    • d. het eigen vermogen van de jonge landbouwer meer dan 60% van de fiscale balanswaarde van zijn landbouwonderneming bedraagt;

    • e. de jonge landbouwer uitsluitend beschikt over grond, waarvoor hij een pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:396 van het Burgerlijk Wetboek heeft afgesloten.

Artikel 2:43. Rangschikking door loting

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:5 is van toepassing.

Artikel 2:44. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 2:38 gaat de aanvraag tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, vergezeld van een investeringsplan, waarin de investeringen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd zijn opgenomen en waaruit blijkt hoe die investeringen bijdragen aan de doelstellingen, genoemd in artikel 2:37, eerste lid.

Artikel 2:45. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een subsidie als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, wordt verleend onder de voorwaarde dat de subsidieontvanger met het oog op de investeringen een schriftelijke overeenkomst van geldlening met een looptijd van ten minste drie jaar afsluit met een bank.

  • 2 De overeenkomst tot geldlening, bedoeld in het eerste lid, wordt aangegaan voor ten minste de hoogte van de subsidiabele kosten.

  • 3 Ingeval de subsidie strekt tot verwerving van onroerende zaken, wordt deze verleend onder de voorwaarde dat:

    • a. de daaraan verbonden kosten, met uitzondering van kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster, niet hoger zijn dan een door een taxateur vastgestelde vrije verkoopwaarde van de onroerende zaken;

    • b. een taxateur heeft vastgesteld dat gebouwen voldoen aan de nationale voorschriften die op gebouwen van toepassing zijn, voor zover de onroerende zaken gebouwen betreffen.

Artikel 2:46. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidiabele kosten bedragen nooit meer dan € 150.000.

  • 2 De subsidie bedraagt ten minste € 5000 en ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten.

Titel 7. Verhoging toegevoegde waarde

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:47. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project dat een samenhangend geheel van activiteiten vormt, welke de algehele prestatie van de onderneming verbeteren en betrekking hebben op:

    • a. de verwerking of de afzet van landbouwproducten of bosbouwproducten, of

    • b. de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën voor de landbouwproducten of bosbouwproducten.

  • 2 De activiteiten zijn gericht op:

    • a. rationalisatie en ontwikkeling van het verkoopklaar maken, de verduurzaming, de behandeling en de verwerking van landbouwproducten, het hergebruik van bijproducten of fabricageresiduen dan wel de verwijdering of zuivering van afval;

    • b. toepassing van nieuwe verwerkingstechnieken, waaronder de ontwikkeling van nieuwe producten en bijproducten en het openen van nieuwe markten, alsmede innoverende investeringen met betrekking tot producten, procédés en processen, technologieën, product-marktcombinaties en andere innovaties;

    • c. verbetering van de afzet op de markt, met inbegrip van verbetering van de doorzichtigheid van de prijsvorming, of

    • d. verbetering van de kwaliteit van de producten.

  • 3 Voor de subsidie komen in aanmerking:

    • a. landbouwondernemingen of bosbouwondernemingen;

    • b. samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen of bosbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt:

    • a. voor projecten die erop zijn gericht om te voldoen aan EG-maatregelen;

    • b. aan ondernemingen als bedoeld in paragraaf 2.1 van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun (PbEU C 244).

Artikel 2:48. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de bouw, verwerving, verbetering of inrichting van onroerende goederen;

    • b. kosten voor de aankoop of huurkoop van nieuwe machines en apparatuur, inclusief computersoftware tot aan de marktwaarde van het goed;

    • c. kosten voor de ontwikkeling van nieuwe machines of apparatuur;

    • d. kosten voor de ontwikkeling en operationalisering van processen, procédés, technologieën, marketingconcepten, product-marktcombinaties en andere innovaties;

    • e. algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zoals kosten voor de architecten en ingenieurs, honoraria van adviseurs tot een hoogte van 15% van het totale subsidiebedrag, haalbaarheidsstudies, controleverklaring van een accountant, verwerven van patenten en vergunningen.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten met betrekking tot een leasecontract, zoals de marge van de leaseorganisatie, herfinancieringskosten, overheadkosten en verzekeringspremies.

Artikel 2:49. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

Titel 8. Voedselkwaliteitsregelingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:50. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan aan een landbouwonderneming subsidie verstrekken voor deelname aan een voedselkwaliteitsregeling.

Artikel 2:51. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 2:52. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Voor de subsidie komen in aanmerking de vaste kosten verbonden aan deelname aan de voedselkwaliteitsregeling met inbegrip van de kosten voor controles die zijn verbonden aan de deelname.

Artikel 2:53. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste € 3.000 per jaar dat een landbouwonderneming deelneemt aan een voedselkwaliteitsregeling.

  • 2 Ingeval een landbouwonderneming voor een deel van een jaar deelneemt aan een voedselkwaliteitsregeling, wordt een subsidiebedrag dat in verhouding staat tot dat deel vastgesteld.

  • 3 De subsidie wordt ten hoogste voor vijf jaar verleend.

  • 4 De subsidie wordt niet verstrekt indien de landbouwonderneming eerder subsidie heeft ontvangen voor deelname aan een voedselkwaliteitsregeling en daarmee in het totaal meer dan 5 jaar subsidie zou ontvangen.

Artikel 2:54. Voorschot

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister verleent jaarlijks ambtshalve voorschot.

§ 2. Nadere voorschriften voor biologische landbouwers

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:55. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 Voor de subsidie komt in aanmerking een landbouwonderneming die is aangesloten bij de Stichting Skal, statutair gevestigd te Zwolle.

Artikel 2:56. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Met de indiening van een aanvraag tot verlening van de subsidie stemt de aanvrager ermee in dat de Stichting Skal aan de Minister alle gegevens overlegt die betrekking hebben op de uitoefening van de biologische productiemethode op zijn landbouwonderneming.

Artikel 2:57. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 Incassokosten, administratiekosten en overige kosten die zijn verbonden aan de inning van de in het eerste lid bedoelde bijdragen komen niet in aanmerking voor de subsidie.

Titel 9. Voorlichting en afzetbevordering

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:58. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan een producentengroepering subsidie verstrekken voor activiteiten die bedoeld zijn om consumenten aan te zetten tot aankoop van landbouwproducten die vallen onder een voedselkwaliteitsregeling, al dan niet via distributeurs of verwerkers van die producten.

  • 2 De activiteiten vestigen de aandacht op specifieke kenmerken van producten die voortvloeien uit voedselkwaliteitsregelingen, waaronder met name de kwaliteit, productiemethode, het niveau van dierenwelzijn en milieuvriendelijkheid.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten:

    • a. ter promotie van geregistreerde merken;

    • b. waarmee de consument ertoe wordt aangezet om een product te kopen vanwege de specifieke herkomst van het product;

    • c. waarbij de verwijzing naar de oorsprong van een product niet ondergeschikt is aan de hoofdboodschap van de activiteiten;

    • d. waarvoor reeds subsidie is verstrekt ter uitvoering van verordening (EG) nr. 2826/2000 van de Raad van de Europese Unie betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt (PbEG L 328);

    • e. die worden uitgevoerd buiten de Europese Unie.

  • 4 Het derde lid, aanhef in samenhang met onderdeel b, is niet van toepassing ingeval het gaat om producten waarvoor een kwaliteitsschema is erkend in het kader van:

    • a. titel VI van verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PbEG L 179);

    • b. verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU L 93).

Artikel 2:59. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger:

  • a. zendt het materiaal dat hij voornemens is te gebruiken bij de activiteiten aan de Minister, en

  • b. gebruikt het materiaal uitsluitend binnen de Europese Unie.

Artikel 2:60. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. kosten voor het verspreiden van technische en wetenschappelijke kennis over producten die het voorwerp zijn van een voedselkwaliteitsregeling;

  • b. kosten voor de organisatie van of deelname aan beurzen, tentoonstellingen of vergelijkbare public relations-evenementen die betrekking hebben op producten die het voorwerp zijn van een voedselkwaliteitsregeling;

  • c. kosten voor het adverteren via diverse media of bij verkooppunten over producten die het voorwerp zijn van een voedselkwaliteitsregeling;

  • d. kosten voor marktverkenning.

Artikel 2:61. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidie bedraagt ten hoogste 70% van de subsidiabele kosten.

Titel 10. Afbraak van glasopstanden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:62. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Ter verbetering van de bedrijfsstructuur van de glastuinbouwsector kan de Minister aan eigenaren van glasopstanden die hun onderneming staken subsidie verstrekken voor de afbraak van verouderde glasopstanden en daarbij behorende bedrijfsgebouwen.

Artikel 2:63. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 2:64. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat binnen een jaar na de datum van subsidieverlening:

    • a. de glasopstanden, de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, overige vaste installaties en ondergrondse voorzieningen worden afgebroken en verwijderd, alsmede nieuwe sloten worden gegraven;

    • b. hij en in voorkomend geval diens echtgenoot, geregistreerde partner of aandeelhouders, de bedrijfsmatige glastuinbouw definitief staakt, onderscheidenlijk staken, en

    • c. de tot uitoefening van de betrokken glastuinbouwonderneming bestemde gronden gebruiksvrij worden overgedragen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een vennootschap waarin de stakende eigenaar aandelen heeft.

  • 2 De overdracht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, vindt plaats door middel van:

    • a. overdracht van eigendom;

    • b. vestiging van erfpacht;

    • c. vestiging van een recht van opstal, of

    • d. vestiging van een pachtrecht.

Artikel 2:65. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend binnen vier maanden nadat de overdracht van gronden, bedoeld in artikel 2:64, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden.

Artikel 2:66. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a. € 3,50 per m2 glasoppervlak dat wordt afgebroken;

    • b. € 25 per m2 bedrijfsgebouw dat wordt afgebroken;

    • c. € 2,50 per m2 betonnen teeltvloer dat wordt afgebroken;

    • d. € 4 per m3 per nieuw gegraven sloot.

  • 2 Subsidies die in de vijf jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot subsidieverlening door een bestuursorgaan zijn verstrekt met betrekking tot de bouw of verbouwing van de glasopstanden en bedrijfsgebouwen, worden in mindering gebracht op de subsidie voor de afbraak daarvan.

Artikel 2:67. Voorschot

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een overzicht van liquiditeitsbehoefte.

Titel 11. Risico- en crisisbeheer

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Tegemoetkoming ongunstige weersomstandigheden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:68. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan een tegemoetkoming verstrekken voor door weersomstandigheden veroorzaakte schade aan gewassen overeenkomstig Bijlage 3 en 3a bij deze regeling.

§ 2. Tegemoetkoming premie weerschadeverzekering

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:69. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan een tegemoetkoming verstrekken voor premies voor weerschadeverzekeringen overeenkomstig Bijlage 4 bij deze regeling.

§ 3. Tegemoetkoming ondernemingen in moeilijkheden als gevolg van maatregelen ter bestrijding van dierziekten en schadelijke organismen bij planten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 3.1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:69a. Begripsbepaling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Voor de toepassing van paragraaf 3 van titel 11 wordt verstaan onder communautaire richtsnoeren: Mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 2004 aangaande communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PbEU C 244).

Artikel 2:69b. Toepassingsbereik subsidieontvangers

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:1a, onderdeel a, is niet van toepassing.

Artikel 2:69c. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van reddingssteun of herstructureringssteun.

  • 3 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstrekt:

    • a. aan ondernemingen waar 50 of meer personen werkzaam zijn of waarvan de omzet of het balanstotaal meer bedraagt dan € 10.000.000,– per jaar;

    • b. aan andere ondernemingen dan landbouwondernemingen die niet voldoen aan punt 10 van de communautaire richtsnoeren;

    • c. aan ondernemingen die korter dan drie jaar actief zijn;

    • d. indien er een mogelijkheid bestaat voor de onderneming zich te verzekeren tegen de gevolgen van de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b;

    • e. indien een onderneming deel uitmaakt van een concern of wordt overgenomen door een concern;

    • f. indien een onderneming in staat is met eigen middelen, met middelen van haar eigenaren of aandeelhouders of met op de markt verkregen kapitaal haar herstel te verwezenlijken;

    • g. indien de gevraagde subsidie minder dan € 5.000,– bedraagt;

    • h. aan ondernemingen die actief zijn op een markt waarbij sprake is van een structureel overschot aan productiecapaciteit, of

    • i. aan ondernemingen die in aanmerking kunnen komen voor steun op grond van titel IV, hoofdstuk I, II en III, van verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L 223).

Artikel 2:69d. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 2:69e. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidie, bedoeld in artikel 2:69c, eerste lid, bedraagt per onderneming in moeilijkheden ten hoogste € 100.000,– met inbegrip van subsidie uit eventuele andere bronnen of op grond van andere regelingen.

§ 3.2. Reddingssteun

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:69f. Reddingssteun

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Subsidie zijnde reddingssteun is een subsidie die eenmalig wordt verstrekt in de vorm van een lening of een leninggarantie die afloopt binnen zes maanden na de uitkering van het eerste bedrag.

  • 2 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstrekt:

    • a. indien de onderneming reeds eerder reddings- of herstructureringssteun heeft ontvangen, of

    • b. indien deze niet wordt gerechtvaardigd door ernstige sociale moeilijkheden of buitengewoon ongunstige spill-overeffecten als bedoeld in de communautaire richtsnoeren heeft naar andere lidstaten.

Artikel 2:69g. Eenmalige verstrekking

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Artikel 2:69f is van toepassing ongeacht wijzigingen in eigendomsstructuur van de onderneming na verstrekking van de subsidie, of eventuele gerechtelijke of administratieve procedures die tot gevolg hebben dat de vermogenspositie van de onderneming wordt gesaneerd, haar passiva worden verminderd of vroegere schulden worden aangezuiverd, zolang het dezelfde onderneming is die de exploitatie voortzet.

  • 2 Indien een onderneming activa van een andere onderneming heeft overgenomen en de overgenomen onderneming heeft reddings- of herstructureringssteun ontvangen, kan overeenkomstig deze regeling eenmalig reddingssteun aan de onderneming worden verstrekt mits:

    • a. de onderneming duidelijk los staat van de overgenomen onderneming;

    • b. de onderneming de activa van de overgenomen onderneming tegen de marktprijs heeft verworven, en

    • c. de liquidatie of het beheer onder gerechtelijk toezicht of overname van de activa niet louter middelen zijn om te ontsnappen aan de toepassing van artikel 2:69f, ingeval de overgenomen onderneming aan een collectieve insolventieprocedure of aan een van de in het eerste lid genoemde procedures is onderworpen.

Artikel 2:69h. Verplichtingen ontvanger reddingssteun

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De ontvanger van subsidie zijnde reddingssteun:

    • a. betaalt de subsidie in de vorm van een lening binnen zes maanden na verstrekking terug, of

    • b. dient binnen twee maanden na verstrekking van de subsidie een herstructureringsplan ter goedkeuring in bij de Minister. Op het herstructureringsplan is artikel 2:69n van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien de ontvanger, bedoeld in het eerste lid, een herstructureringsplan heeft ingediend, zijn de artikelen 2:69m en 2:69o van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Indien een onderneming nadat de subsidie zijnde reddingssteun is ontvangen, binnen de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, haar bedrijfsvoering beëindigt, doet de ontvanger daarvan melding aan de Minister en geeft de ontvanger desgevraagd alle informatie aan de Minister.

Artikel 2:69i. Aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvrager van subsidie zijnde reddingssteun verstrekt bij de aanvraag in ieder geval de volgende gegevens aan de Minister:

    • a. naam van de onderneming;

    • b. de code van de bedrijfstak waartoe zij behoort, overeenkomstig de uit twee cijfers bestaande NACE-code;

    • c. het aantal werknemers van de onderneming;

    • d. een recente balans, de jaarrekeningen van de afgelopen 3 jaren en een recent fiscaal rapport;

    • e. een bankverklaring waarin de bank verklaart dat alle gebruikelijke financieringsmogelijkheden zijn benut;

    • f. in voorkomend geval, gegevens over in het verleden verleende herstructureringssteun of daarmee vergelijkbare steun.

  • 2 In zijn aanvraag geeft de aanvrager aan wat de oorzaken zijn van de moeilijkheden en onderbouwt hij de hoogte van de aangevraagde subsidie.

  • 3 De aanvrager geeft desgevraagd aan de Minister alle informatie omtrent zijn financiële situatie.

Artikel 2:69j. Hoogte subsidie reddingssteun

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Onverminderd artikel 2:69e bedraagt de subsidie per onderneming in moeilijkheden niet meer dan het bedrag, berekend volgens de in de bijlage bij de communautaire richtsnoeren beschreven formule.

  • 2 De subsidie bedraagt niet meer dan het bedrag dat nodig is om de exploitatie van de onderneming voort te zetten gedurende een periode van ten hoogste zes maanden.

  • 3 Het rentepercentage op de verstrekte lening is vergelijkbaar aan het rentepercentage dat van toepassing is op leningen aan gezonde ondernemingen en met name aan de referentiepercentages, bedoeld in punt 25, onderdeel a, van de communautaire richtsnoeren.

§ 3.3. Herstructureringssteun

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:69k. Herstructureringssteun

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Subsidie zijnde herstructureringssteun is een subsidie die eenmalig wordt verstrekt in de vorm van een gekapitaliseerde rentesubsidie voor een lening bij een bank.

  • 2 De lening, bedoeld in het eerste lid, heeft een looptijd van ten hoogste 10 jaar.

  • 3 De subsidie zijnde herstructureringssteun wordt niet verstrekt indien de onderneming eerder reddings- of herstructureringssteun heeft ontvangen, tenzij de subsidie is aangevraagd in vervolg op de verstrekking van reddingssteun als bedoeld in artikel 2:69h, eerste lid.

Artikel 2:69l. Eenmalige verstrekking herstructureringssteun

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Artikel 2:69k is van toepassing ongeacht wijzigingen in de eigendomsstructuur van de onderneming na verstrekking van de subsidie, of eventuele gerechtelijke of administratieve procedures die tot gevolg hebben dat de vermogenspositie van de onderneming wordt gesaneerd, haar passiva worden verminderd of vroegere schulden worden aangezuiverd, zolang het dezelfde onderneming is die de exploitatie voortzet.

  • 2 Indien een onderneming activa van een andere onderneming heeft overgenomen en de overgenomen onderneming heeft reddings- of herstructureringssteun ontvangen, kan overeenkomstig deze regeling eenmalig herstructureringssteun aan de onderneming worden verstrekt mits:

    • a. de onderneming duidelijk los staat van de overgenomen onderneming,

    • b. de onderneming de activa van de overgenomen onderneming tegen de marktprijs heeft verworven, en

    • c. de liquidatie of het beheer onder gerechtelijk toezicht of overname van de activa niet louter middelen zijn om te ontsnappen aan de toepassing van artikel 2:69k, ingeval de overgenomen onderneming aan een collectieve insolventieprocedure of aan een van de in het eerste lid genoemde procedures is onderworpen.

Artikel 2:69m. Verplichtingen ontvanger herstructureringssteun

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De onderneming ten behoeve waarvan subsidie zijnde herstructureringsteun is ontvangen:

    • a. werkt volgens het door de Minister goedgekeurde herstructureringsplan en voert het plan volledig uit;

    • b. neemt, indien het een landbouwonderneming betreft, compenserende maatregelen als bedoeld in punt 38 tot en met 42 van de communautaire richtsnoeren waarbij de levensvatbaarheid van de onderneming niet in gevaar komt.

  • 2 Gedurende de looptijd van het herstructureringsplan is het ondernemingen niet toegestaan om de productiecapaciteit van de desbetreffende onderneming te verhogen.

  • 3 De subsidie wordt niet gebruikt voor de financiering van activiteiten die met het herstructureringsproces geen verband houden of voor nieuwe investeringen die niet noodzakelijk zijn voor herstel van de levensvatbaarheid van de onderneming.

Artikel 2:69n. Herstructureringsplan

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvrager dient bij zijn aanvraag een herstructureringsplan in dat is gericht op herstel van de levensvatbaarheid van de onderneming op lange termijn, als bedoeld in punt 34 tot en met 37 van de communautaire richtsnoeren.

  • 2 Het herstructureringsplan houdt rekening met de actuele situatie en de verwachte ontwikkeling van vraag en aanbod aan de hand van best-case, worst-case en neutrale scenario’s, alsmede de specifieke sterke en zwakke punten van de onderneming en stelt de onderneming in staat de overgang te maken naar een nieuwe structuur die uitzicht biedt op levensvatbaarheid op lange termijn.

  • 3 Om voor subsidie in aanmerking te komen bevat het herstructureringsplan, bedoeld in het eerste lid, ten minste de volgende gegevens:

    • a. prijzen van producten en diensten onderbouwd door een onafhankelijke marktstudie;

    • b. een analyse van de oorzaken van de moeilijkheden van de onderneming;

    • c. een uiteenzetting van de toekomststrategie van de onderneming en hoe deze tot levensvatbaarheid zal leiden;

    • d. een overzicht en beschrijving van de voorgenomen herstructureringsmaatregelen en de daaraan verbonden kosten;

    • e. de termijnen voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen en de tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan;

    • f. informatie over de productiecapaciteit van de onderneming, met name over de bezetting van deze capaciteit en eventuele capaciteitsverminderingen;

    • g. een beschrijving van de financiële regelingen met het oog op de herstructurering, waarbij ingegaan wordt op:

      • gebruik van eventuele beschikbare eigen middelen;

      • verkoop van activa of dochterondernemingen om bij te dragen aan de financiering van de herstructurering;

      • financiële toezeggingen van aandeelhouders en derden;

      • het gewenste bedrag van de overheidssteun en de motivering van de noodzaak van deze steun;

    • h. de verwachte resultatenrekeningen voor de eerstkomende vijf jaar met een raming van de rentabiliteit van het eigen vermogen en een gevoeligheidsanalyse op basis van de in het tweede lid bedoelde scenario’s, en

    • i. naam van de opsteller van het herstructureringsplan en de datum waarop dit is opgesteld.

  • 4 In zijn aanvraag geeft de aanvrager aan wat de oorzaken zijn van de moeilijkheden en onderbouwt hij de hoogte van de aangevraagde subsidie.

  • 5 Bij zijn aanvraag verstrekt de aanvrager een bankverklaring waarin de bank verklaart dat alle gebruikelijke financieringsmogelijkheden zijn benut.

  • 6 De aanvrager geeft desgevraagd aan de Minister alle informatie omtrent zijn financiële situatie.

Artikel 2:69o. Verplichtingen subsidieontvanger en wijziging herstructureringsplan

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Het herstructureringsplan vormt onderdeel van de beschikking tot subsidieverstrekking en wordt door de subsidieontvanger volledig uitgevoerd.

  • 2 De minister kan goedkeuring verlenen aan tussentijdse wijzigingen van het herstructureringsplan.

  • 3 De goedkeuring, bedoeld in het tweede lid, wordt uitsluitend verleend, indien wijziging van het plan, voor zover van toepassing, in overeenstemming is met punt 52 en 53 van de communautaire richtsnoeren.

Artikel 2:69p. Hoogte herstructureringssteun

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Onverminderd artikel 2:69e bedraagt de subsidie niet meer dan het bedrag dat strikt noodzakelijk is voor uitvoering van de herstructurering van de onderneming, in samenhang met eerder toegekende reddingssteun en de voorhanden zijnde financiële middelen van de onderneming of van haar aandeelhouders.

  • 2 De subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de onderneming met eigen middelen of door externe financiering een financiële bijdrage aan het herstructureringsplan levert die zo hoog mogelijk is, minstens 25% bedraagt van de kosten die aan het herstructureringsplan verbonden zijn, en reëel en actueel is onder uitsluiting van alle voor de toekomst verwachte winst en kasstromen van de onderneming.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid wordt de subsidie op een zodanig bedrag vastgesteld dat daarmee uitgesloten is dat de subsidie mede kan worden gebruikt voor financiering van activiteiten die met het herstructureringsproces geen verband houden of voor nieuwe investeringen die voor het herstel van de levensvatbaarheid van de onderneming niet onmisbaar zijn.

Titel 12. Garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Investeringen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:70. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie in de vorm van een garantstelling verstrekken voor de terugbetaling van een lening, voor zover deze strekt tot financiering van investeringen in de stichting, overname, instandhouding of verbetering van een kleine of middelgrote landbouwonderneming.

  • 2 Investeringen als bedoeld in het eerste lid zijn gericht op:

    • a. verlaging van de productiekosten van landbouwproducten;

    • b. verbetering en omschakeling van de productie van landbouwproducten;

    • c. verhoging van de kwaliteit van landbouwproducten;

    • d. instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu of de verbetering van de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn.

Artikel 2:71. Uitzonderingen en weigeringsgronden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Geen garantstelling wordt verstrekt:

  • a. voor de terugbetaling van leningen die zijn gericht op de herfinanciering van schulden, daaronder mede begrepen niet door een bank verstrekte leningen alsmede leningen welke worden aangegaan om kapitaalbehoefte, ontstaan door het uittreden van een commanditaire vennoot uit een commanditaire vennootschap, te dekken, behoudens ingeval van overmacht;

  • b. indien ten aanzien van de investeringen reeds een krediet is verstrekt of onvoorwaardelijk is toegezegd;

  • c. aan andere landbouwondernemingen dan kleine of middelgrote ondernemingen;

  • d. indien de landbouwonderneming een bruto-jaaromzet heeft of zal hebben die voor de helft of minder wordt verkregen uit de primaire productie van landbouwproducten;

  • e. indien aan de aanvrager reeds een garantstelling is verstrekt door de Minister of het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw, en:

    • die garantstelling is verleend in het tijdvak van twee jaren voorafgaand aan de datum van ontvangst van de aanvraag, of

    • met garantstelling waarop de aanvraag betrekking heeft het totaal aan garantstellingen, verleend aan de landbouwonderneming € 2.500.000 of hoger wordt;

  • f. voor de terugbetaling van leningen met betrekking tot een landbouwonderneming die wordt uitgeoefend door een commanditaire vennootschap, tenzij uit de betrokken vennootschapsovereenkomst blijkt dat deze ten minste is aangegaan voor een periode, overeenkomende met de looptijd van de lening, waarvoor de aanvraag wordt ingediend, en in elk geval gedurende deze looptijd niet kan worden opgezegd;

  • g. indien het bancair aansprakelijk vermogen van de aanvrager minder dan 15% bedraagt van het balanstotaal;

  • h. indien de verstrekking van de garantstelling de landbouwonderneming naar het oordeel van de Minister onvoldoende liquiditeitstoename oplevert;

  • i. indien de begroting van de landbouwonderneming naar het oordeel van de Minister onvoldoende middelen bevat om eventuele exploitatietekorten van de landbouwonderneming op te vangen;

  • j. indien de begroting van de landbouwonderneming naar het oordeel van de Minister onvoldoende middelen bevat om in de toekomst noodzakelijke investeringen te kunnen verrichten in de landbouwonderneming;

  • k. ingeval de lening waarvoor de garantstelling wordt verstrekt in totaal minder dan € 50.000 bedraagt.

Artikel 2:72. Eisen aan subsidie-ontvangers

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De garantstelling wordt uitsluitend verstrekt aan aanvragers die:

    • a. wegens het ontbreken van de daartoe benodigde zekerheden volgens normaal bankgebruik onvoldoende financiering voor de landbouwonderneming kunnen krijgen;

    • b. voor zover rechtens is toegestaan, op alle hen toebehorende zaken goederenrechtelijke zekerheid verlenen voor alle door de bank te verstrekken financieringen, waaronder de lening waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • c. beschikken over de wettelijk vereiste bescheiden ter zake van de vestiging en uitoefening van de landbouwonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft, en

    • d. de Minister machtigen tot gebruik van de door hen op grond van artikel 24, eerste lid, van de Landbouwwet verstrekte gegevens voor de controle van de te verlenen garantstelling.

  • 2 Voor de garantstelling komen natuurlijke personen in aanmerking indien:

    • a. zij de landbouwonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft voor eigen rekening en risico beheren;

    • b. zij aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoen:

      • 1°. zij beschikken over een getuigschrift van afronding van een erkende landbouwkundige opleiding of opleiding van gelijkwaardig niveau, of

      • 2°. zij kunnen aantonen dat zij ten minste drie jaar op een landbouwonderneming werkzaam zijn geweest, en

    • c. elk van hen aan de vereisten uit het eerste lid voldoet, en een van hen aan de voorwaarden uit onderdeel b voldoet, ingeval meer dan een persoon voor gezamenlijke rekening en risico de landbouwonderneming beheren.

  • 3 Voor de garantstelling komen rechtspersonen in aanmerking indien:

    • a. zij blijkens de statuten de exploitatie van een of meer landbouwondernemingen ten doel hebben;

    • b. zij de landbouwonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft onder leiding van een bedrijfsleider hebben gesteld die voldoet aan één van de voorwaarden, gesteld in het tweede lid, onderdeel b, en

    • c. de bestuurders zich hoofdelijk verbinden tot de volledige terugbetaling van de lening waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede hun hele vermogen tot zekerheid terzake stellen.

  • 4 De Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid, onderdeel c.

Artikel 2:73. Nadere voorschriften

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De garantstelling wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van een lening die:

    • a. is verstrekt door een bank waarmee de Minister een raamovereenkomst, waarin de rechten en plichten van de Minister en de bank zijn vastgelegd, heeft gesloten;

    • b. een looptijd heeft van ten hoogste twintig jaar, met dien verstande dat de bank de looptijd met ten hoogste twee jaar kan verlengen in geval van betalingsmoeilijkheden, en

    • c. lineair wordt afgelost.

  • 2 Uiterlijk één jaar na de datum van de beschikking tot verlening van de garantstelling neemt de subsidie-ontvanger de lening waarop de garantstelling betrekking heeft volledig op.

  • 3 Bij de bepaling of de landbouwonderneming naar het oordeel van de Minister voldoende liquiditeitstoename oplevert, wordt uitgegaan van een, zo nodig door de Minister gewijzigde, begroting die op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager is afgestemd en waaruit onder meer blijkt dat:

    • a. rente- en aflossingsverplichtingen, overige bedrijfsuitgaven, belastingen, premies en, voor zover geen sprake is van inkomsten uit tegenwoordige of vroegere arbeid van buiten de landbouwonderneming waaruit deze kunnen worden bestreden, gezinsbestedingen kunnen worden betaald;

    • b. de noodzakelijke vervangingsinvesteringen kunnen worden gerealiseerd;

    • c. de liquiditeitstoename voldoende ruimte biedt om tegenvallers in de exploitatie op te vangen alsmede om aan toekomstige financieringsverplichtingen, onder andere als gevolg van noodzakelijke diepte- of uitbreidingsinvesteringen, te kunnen voldoen.

Artikel 2:73a. extra verlenging looptijd

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In zoverre in afwijking van artikel 2:73, eerste lid, aanhef en onderdeel b, kan de bank de looptijd van de lening, waarvoor de Minister onder de voorwaarden van deze paragraaf een garantstelling heeft verstrekt, met ten hoogste drie jaar verlengen, mits:

    • a. de totale looptijd van de lening daarmee niet meer dan twee en twintig jaar bedraagt, en

    • b. verlenging noodzakelijk is in verband met betalingsmoeilijkheden van de landbouwonderneming die zijn opgetreden als gevolg van de recente uitbraak van de EHEC-bacterie in Noord-Duitsland.

  • 3 De kredietinstelling kan de verlenging van de looptijd, bedoeld in het eerste lid, onder de in dat lid in de onderdelen a en b gestelde voorwaarden, overeenkomstig toepassen op leningen met een looptijd van maximaal 20 jaar, niet zijnde achtergestelde leningen, waarvoor garantie is verstrekt op grond van het Besluit Borgstellingsfonds of het Besluit BF bijzondere borgstellingen.

Artikel 2:74. Rangschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Aanvragen tot garantstelling worden overeenkomstig artikel 1:6 gerangschikt.

Artikel 2:75. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag tot garantstelling gaat vergezeld van de volgende documenten:

    • a. een investerings- en financieringsplan;

    • b. een overzicht van de stand van leningen en kredieten voor uitvoering van het investeringsplan;

    • c. een specificatie van de zekerheden voor alle door de bank te verstrekken financieringen aan de landbouwonderneming, vergezeld van een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de roerende en onroerende zaken die tot zekerheid strekken, alsmede een specificatie van de totale financiering inclusief de daaraan verbonden voorwaarden na uitvoering van het investeringsplan;

    • d. een berekening van het eigen en aansprakelijk vermogen;

    • e. een door de bank getoetste, op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager afgestemde begroting, waaruit blijkt dat de landbouwonderneming:

      • 1. een bruto-jaaromzet heeft die voor meer dan de helft wordt verkregen uit de primaire productie van landbouwproducten, en

      • 2. voldoende liquiditeitstoename oplevert;

    • f. de boekhoudverslagen en de aangiften inkomstenbelasting over de voorliggende drie boekjaren, indien beschikbaar;

    • g. een toelichting van de bank op de verstrekte gegevens, en

    • h. de statuten van de landbouwonderneming, indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid verstrekt de aanvrager op verzoek van de Minister:

    • a. een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de roerende en onroerende zaken die tot zekerheid strekken, dat:

      • 1. niet ouder is dan zes maanden rekenend vanaf de dag van indiening van de aanvraag, en

      • 2. is opgesteld door een ter zake deskundig en onafhankelijk taxateur;

    • b. alle bescheiden en informatie die de Minister noodzakelijk acht.

Artikel 2:76. Beschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister verstrekt de bank, bedoeld in artikel 2:73, eerste lid, een afschrift van de beschikking tot verlening van de garantstelling.

Artikel 2:77. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In aanvulling op, onderscheidenlijk afwijking van artikel 1:15 komen de volgende kosten in aanmerking voor de garantstelling:

  • a. kosten voor de bouw, verwerving of verbetering van onroerende zaken;

  • b. kosten voor de koop of huurkoop van machines en materieel, met inbegrip van computerprogrammatuur, tot ten hoogste de marktwaarde van de activa;

  • c. algemene kosten in verband met uitgaven als bedoeld in onderdelen a of b, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies en het verkrijgen van octrooien en licenties;

  • d. kosten voor de aankoop van tweedehands materieel, voor zover het gaat om landbouwondernemingen met een zeer beperkte technische startbasis en weinig kapitaal en zij dankzij de lagere kosten van dergelijk materieel met moderniseringswerkzaamheden kunnen beginnen.

Artikel 2:78. Niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In aanvulling op de artikelen 1:15 en 2:2 komen de volgende kosten niet in aanmerking voor de garantstelling:

  • a. bedrijfskosten die de begunstigde normaal zou moeten dragen;

  • b. kosten voor activiteiten die verband houden met de uitvoer als bedoeld in artikel 1 van verordening (EG) nr. 1857/2006;

  • c. kosten voor investeringen waarvoor productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen zijn vastgesteld, zoals toeslagrechten en quota;

  • d. kosten voor investeringen die tot doel hebben de financiële situatie van producenten te verbeteren, maar in geen enkel opzicht bijdragen aan de ontwikkeling van de sector;

  • e. kosten voor landbouwproducten waarvoor geen normale afzetmogelijkheden kunnen worden gevonden;

  • f. kosten voor activiteiten die de landbouwonderneming ook onder marktvoorwaarden alleen zou kunnen uitvoeren;

  • g. kosten voor de aankoop van bouwgrond;

  • h. andere dan de in artikel 2:77, onderdeel b, genoemde kosten in verband met een huurkoopcontract, waaronder belastingen, marge voor de verhuurder, kosten voor de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies;

  • i. kosten voor investeringen in verband met de naleving van bestaande nationale maatregelen of EG-maatregelen.

Artikel 2:79. Hoogte garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De lening waarvoor de garantstelling wordt verstrekt bedraagt ten hoogste € 600.000.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, bedraagt de lening waarvoor de garantstelling wordt verstrekt ten hoogste € 1.200.000 ingeval een aanvraag tot garantstelling is ingediend door een natuurlijke persoon die op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag ten hoogste 39 jaar oud is, en die tot doel heeft voor het eerst voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming te stichten of over te nemen die hij:

    • a. alleen in eigendom, pacht of erfpacht krijgt, of

    • b. volledig in eigendom, pacht of erfpacht krijgt met een andere natuurlijke persoon die op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag ten hoogste 39 jaar oud is en die niet eerder een landbouwonderneming volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft gehad.

  • 3 De lening waarvoor de garantstelling wordt verstrekt bedraagt ten hoogste twee derde van de financieringen die benodigd zijn voor de investeringen, opgenomen in het investeringsplan, bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, onderdeel a, verminderd met de eigen beschikbare middelen, rekening houdende met de financieringsmogelijkheden op basis van beschikbare zekerheden en de wijze waarop de beschikbare eigen middelen optimaal kunnen worden aangewend.

  • 4 De hoogte van de garantstelling vermindert naar rato van de aflossingen die worden gedaan op de lening waarop de garantstelling betrekking heeft, volgens het aflossingsschema dat is vastgesteld bij verlening van de garantstelling.

  • 5 Ingeval de bank nakoming vordert van de garantstelling, wordt ten hoogste vier vijfde van de restantschuld van de lening waarop de garantstelling betrekking heeft uitbetaald.

Artikel 2:80. Garantstelling ‘plus’

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 2:79, eerste lid, bedraagt de lening waarvoor de garantstelling wordt verstrekt ten hoogste € 2.500.000 ingeval aan de bepalingen van dit artikel is voldaan.

  • 2 De aanvraag tot garantstelling is gericht op de terugbetaling van een lening die strekt tot financiering van de volgende investeringen:

    • a. investeringen in een duurzame melkveestal, varkensstal of pluimveestal die:

      • 1. voldoet aan de eisen van het certificatieschema Maatlat Duurzame Veehouderij, hetgeen blijkt uit een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie, en waarvoor geldt dat:

        • binnen twee jaar na afgifte van het voorlopig certificaat een definitief certificaat wordt overgelegd, dan wel

        • binnen drie jaar een definitief certificaat wordt overgelegd volgens de dan vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij, en

      • 2. bestaat uit ruimten waarin dieren worden gehuisvest, stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, ammoniakemissiereducerende systemen, mestafvoer en mestopslag;

    • b. investeringen in een Groen Label Kas, die is bestemd voor het bedrijfsmatig telen van gewassen, en is aangewezen op grond van de artikelen 3.31, eerste lid, of 3.42a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • c. aankoop van grond voor de uitoefening van de glastuinbouw, mits de betrokken kavel ten minste 80 meter breed is met een lengte-breedte-verhouding van ten hoogste 2:1.

  • 3 De garantstelling wordt verstrekt ter zake van een investeringsplan, waarbij ten minste de helft van de investeringen betrekking heeft op investeringen als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Een garantstelling als bedoeld in dit artikel kan tevens worden verstrekt voor de terugbetaling van leningen die zijn achtergesteld ten opzichte van andere vorderingen van de bank, waarbij geldt dat:

    • a. slechts garantstelling wordt verstrekt voor zover de omvang van de achtergestelde lening kleiner is dan het eigen vermogen van de landbouwonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft;

    • b. artikel 2:72, eerste lid, onderdeel b, niet van toepassing is, en

    • c. achtergestelde leningen een looptijd hebben van ten hoogste tien jaar en niet lineair hoeven te worden afgelost, in afwijking van artikel 2:73, eerste lid, onderdelen b en c.

§ 2. Werkkapitaal

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:81. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. werkkapitaal: kapitaal ter dekking van uitgaven die moeten worden gemaakt om de lopende bedrijfsvoering van de landbouwonderneming doorgang te doen vinden, niet zijnde kosten als bedoeld in artikel 2:77;

  • b. Verordening (EG) nr. 1535/2007: Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337);

  • c. de-minimissteun: de-minimissteun als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1535/2007;

  • d. Commissie: Commissie van de Europese Gemeenschappen;

  • e. Tijdelijke communautaire kaderregeling: Mededeling van de Commissie – Tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis (PbEU C 16);

  • f. Tijdelijke communautaire kaderregeling 2011: mededeling van de Commissie – Tijdelijke kaderregeling van de Unie inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis (PbEU 2011 C 6);

  • g. subsidie-equivalent: subsidie-equivalent als bedoeld in punt 4.4. van de Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (PbEU C 155).

Artikel 2:82. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan tot en met 31 december 2011 subsidie in de vorm van een garantstelling verstrekken aan een landbouwonderneming voor de terugbetaling van een lening, voor zover deze strekt tot financiering van werkkapitaal.

Artikel 2:83. Nadere voorschriften

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 3 De garantstelling, bedoeld in artikel 2:82, wordt uitsluitend verstrekt:

    • a. aan een landbouwonderneming die:

      • na 1 juli 2008 in liquiditeitsproblemen is gekomen, of

      • in zoverre in afwijking van artikel 2:1a, op 1 juli 2008 niet in moeilijkheden verkeerde, doch vervolgens in moeilijkheden is gekomen als bedoeld in punt 2.2, onderdeel d, van de Tijdelijke communautaire kaderregeling 2011,

      en de betreffende landbouwonderneming daardoor op het tijdstip van de aanvraag de benodigde zekerheden ontbeert om volgens normaal bankgebruik financiering voor werkkapitaal te krijgen;

    • b. ten behoeve van een lening van ten hoogste € 850.000 die een looptijd heeft van maximaal drie jaar en uitsluitend bestemd is voor financiering van werkkapitaal dat de onderneming de eerstkomende 12 maanden na indiening van de aanvraag tot garantstelling nodig heeft;

    • c. indien aan de landbouwonderneming na 1 juli 2008 ten minste twee jaar uitstel van betaling is verleend op alle door de landbouwonderneming met banken afgesloten leningen.

  • 4 Artikel 2:2, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op de verstrekking van de garantstelling, bedoeld in artikel 2:82, voor zover het kosten voor dieren, planten en de aanplant van planten voor niet-permanente gewassen betreft.

  • 5 Per onderneming kan slechts één garantstelling worden verstrekt.

  • 6 Onder landbouwonderneming in moeilijkheden als bedoeld in het derde lid, wordt verstaan een landbouwonderneming in moeilijkheden zoals gedefinieerd in punt 2.1 van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PbEU C 244).

Artikel 2:84. Indiening aanvraag garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag tot garantstelling wordt namens de natuurlijke persoon of rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:72 ingediend door de bank die de lening verstrekt.

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van de volgende documenten:

    • a. een verklaring van de bank dat de landbouwonderneming voldoet aan de in deze paragraaf gestelde voorwaarden om de garantstelling te kunnen verstrekken en waarin de bank met name aangeeft dat inzichtelijk is dat de landbouwonderneming in liquiditeitsproblemen als bedoeld in artikel 2:83, derde lid, verkeert;

    • b. een door de landbouwonderneming opgemaakte verklaring, waarin opgave wordt gedaan van alle vanaf 1 januari 2008 verstrekte de-minimissteun, steun verstrekt op grond van punt 4.2.2 van de Tijdelijke communautaire kaderregeling en steun verstrekt op grond van punt 2.2 van de Tijdelijke communautaire kaderregeling 2011.

  • 3 De aanvrager of de bank verstrekt op verzoek van de Minister alle bescheiden en informatie die de Minister noodzakelijk acht, waaronder:

    • a. een overzicht van de liquiditeitsbehoefte van de landbouwonderneming;

    • b. een overzicht van de stand van de leningen en kredieten van de landbouwonderneming;

    • c. een specificatie van de zekerheden voor alle door de bank te verstrekken financieringen aan de landbouwonderneming, vergezeld van een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de roerende en onroerende zaken die tot zekerheid strekken, alsmede een specificatie van de totale financiering die onder de garantstelling zal vallen inclusief de daaraan door de bank verbonden voorwaarden;

    • d. een berekening van het eigen en aansprakelijk vermogen;

    • e. een door de bank getoetste, op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager afgestemde begroting, waaruit blijkt dat de landbouwonderneming een bruto-jaaromzet heeft die voor meer dan de helft wordt verkregen uit de primaire productie van landbouwproducten en voldoende liquiditeitstoename oplevert;

    • f. de boekhoudverslagen en aangiften inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting over de voorliggende drie boekjaren, indien beschikbaar;

    • g. een toelichting van de bank op de verstrekte gegevens;

    • h. voor zover van toepassing, maatschapovereenkomsten, overeenkomsten inzake vennootschappen onder firma of commanditaire vennootschappen, of statuten van de landbouwonderneming indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon;

    • i. een verklaring van de bank dat aan de landbouwonderneming na 1 juli 2008 voor ten minste twee jaar uitstel van betaling is verleend, of verleend zal worden, op alle door banken aan de onderneming verstrekte leningen.

  • 4 Ingeval de bank nakoming vordert van de garantstelling, wordt deze uitsluitend uitgekeerd indien op grond van de bescheiden en de informatie, bedoeld in het tweede lid en derde lid, wordt vastgesteld dat de landbouwonderneming ten tijde van de aanvraag voldeed aan de in deze paragraaf gestelde voorwaarden om voor garantstelling in aanmerking te komen.

Artikel 2:85. Hoogte en looptijd garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De garantstelling bedraagt ten hoogste de helft van het bedrag van de lening die met de bank is aangegaanvoor de financiering van het werkkapitaal, met dien verstande dat de garantstelling ten minste € 25.000 en ten hoogste € 425.000 bedraagt.

  • 2 De hoogte van de garantstelling wordt verminderd naar rato van de extra aflossingen die worden gedaan op leningen waarvoor de garantstelling is verstrekt.

  • 3 Ingeval de bank nakoming vordert van de garantstelling, wordt ten hoogste de helft van de restantschuld van de lening waarop de garantstelling betrekking heeft uitbetaald.

Artikel 2:87. Beslistermijn subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister verleent de subsidie, bedoelt in artikel 2:82, binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 2:84, indien aan de in dat artikel gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 2:88. Provisie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger betaalt aan de bank eenmalig 4,5% provisie over het totale bedrag van de lening die onder garantstelling wordt verstrekt.

  • 2 De bank betaalt de provisie aan de Minister.

Artikel 2:89. Cumulatie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Gedurende de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 bedraagt het totaal aan de-minimissteun, steun verstrekt op grond van punt 4.2.2 van de Tijdelijke kaderregeling en steun verstrekt op grond van punt 2.2 van de Tijdelijke communautaire kaderregeling 2011, met in begrip van steun die in de vorm van een garantstelling aan een landbouwonderneming op grond van deze paragraaf is toegekend, niet meer dan het subsidie-equivalent van ten hoogste € 15.000.

Titel 13. Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij

[Vervallen per 20-08-2014]

Hoofdstuk 3. Natuur, landelijk erfgoed en recreatie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Titel 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • beheer: al hetgeen in een terrein wordt verricht ten behoeve van instandhouding en ontwikkeling van de in dat terrein aanwezige waarden van natuurwetenschappelijke, landschappelijke of cultuurhistorische betekenis of vanwege de bosbouwkundige waarden, alsmede de daarmee verbonden administratie;

  • bos: aaneengesloten terrein, waarop de meldings- en herplantplicht, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Boswet, van toepassing is;

  • bosgroep: coöperatieve vereniging van bos-, natuur en landgoedeigenaren die bos-, natuur en landgoedeigenaren ondersteunt bij het beheer van hun bos, natuur en landschap;

  • gescheperde schaapskudde: kudde die gedurende een periode van minimaal 150 dagen per jaar, en binnen die periode tenminste vijf dagen in de week, tenminste vijf uur per dag, rondtrekt, gehoed door een herder met een of meer honden;

  • inrichting: het geschikt maken van een terrein voor de instandhouding, het herstel of de ontwikkeling van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden of bosbouwkundige waarden en het daarmee samenhangende beheer;

  • landschapsontwikkelingsplan: plan voor het grondgebied van één of meer gemeenten ter verbetering van de landschapskwaliteit in het desbetreffende gebied;

  • Landschappen: Stichting Unie van provinciale landschappen, statutair gevestigd te de Bilt;

  • natuurgebied: natuurgebied dat als zodanig is begrensd in een natuurgebiedsplan:

  • natuurontwikkeling: het scheppen van de abiotische en biotische omstandigheden voor de ontwikkeling van natuurwaarden van nationale of internationale betekenis door middel van daarop toegesneden eenmalige maatregelen voor inrichting en beheer;

  • natuurterrein: terrein, met uitzondering van bos, dat:

    • a. bestaat uit hoogveen, zandverstuiving, droge heide of droog schraal grasland, natte heide of nat schraal grasland, vennen, plassen of andere wateren, en

    • b. aaneengesloten is dan wel over meer dan 100 meter niet is onderbroken door een spoordijk, kanaal, rivier, rijksweg of op andere wijze;

  • terreinen: gronden, daaronder begrepen natuurterreinen, wateren, landgoederen, bossen en andere houtopstanden, alsmede de op die gronden gelegen objecten, die van belang of van potentieel belang zijn om hun natuurwetenschappelijke, landschappelijke of cultuur-historische betekenis of vanwege bosbouwkundige waarden;

  • Unie van Bosgroepen: Unie van Bosgroepen, u.a., statutair gevestigd te Ede;

  • Vereniging Natuurmonumenten: Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, statutair gevestigd te ’s-Graveland;

  • Vereniging Platform Soortenbeschermende Organisaties: Vereniging Platform Soortenbeschermende Organisaties, statutair gevestigd te Wageningen;

  • verwerving: verwerving van het recht van eigendom of het recht van erfpacht;

  • zeldzaam schapenras: Drents heideschaap, Kempens heideschaap, Mergelandschaap, Schoonebeeker en Veluws heideschaap.

Artikel 3:2. Verplichtingen subsidieontvanger bij projecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 Artikel 1:13, derde lid, is niet van toepassing op de ontvanger van een subsidie voor de uitvoering van een project op grond van Titel 2a van dit hoofdstuk.

Titel 2. Draagvlak natuur

[Vervallen per 01-07-2011]

Titel 2a. Draagvlak duurzaam voedsel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:10a. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze titel wordt verstaan onder duurzaam voedsel: voedsel geproduceerd om te voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat daarbij de mogelijkheden van toekomstige generaties worden verminderd om in hun behoeften te voorzien.

Artikel 3:10b. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan stichtingen en verenigingen zonder winstoogmerk, of samenwerkingsverbanden daarvan, subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project dat een geheel van afgebakende en eenmalige activiteiten vormt, en:

    • a. is gericht op het in de Nederlandse samenleving vergroten van de aandacht voor duurzaam voedsel of het draagvlak voor duurzaam voedsel, en

    • b. aansluit op het beleid zoals beschreven in speerpunt 2 van de nota Duurzaam voedsel (Kamerstukken II 2008/2009, 31 532, nr.18).

  • 2 Voor subsidie komen in ieder geval in aanmerking projecten die op doelmatige wijze bijdragen aan de doelstelling van het eerste lid door:

    • a. het vergroten van kennis van duurzaam voedsel door het ontwikkelen van modelprogramma’s en bijbehorende trainingen voor intermediairs en leerkrachten, voor gebruik bij binnen- en buitenschoolse educatie;

    • b. het vergroten van kennis van duurzaam voedsel bij groepen in de samenleving die een bijdrage kunnen leveren aan de realisering van de doelstellingen uit de nota Duurzaam voedsel, door het geven van voorlichting of het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal;

    • c. het vergroten van de aandacht voor duurzaam voedsel door het ontwikkelen van een visie op het belang van duurzaam voedsel, het inbrengen van deze visie in overlegsituaties en het vragen van de publieke aandacht voor deze visie;

    • d. het verhogen van de organisatiegraad en verbeteren van onderlinge contacten door het stimuleren van samenwerking tussen organisaties op het gebied van duurzaam voedsel en het bevorderen van informatie-uitwisseling tussen die organisaties.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt indien:

    • a. het project niet uitsluitend een publieksgericht of openbaar karaker heeft;

    • b. het project een looptijd heeft van meer dan één jaar;

    • c. de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 15.000;

    • d. de subsidie geheel of gedeeltelijk ten goede komt aan instellingen of instanties die opereren met winstoogmerk of aan ondernemingen;

    • e. het project tevens wordt bekostigd door instellingen of instanties die opereren met winstoogmerk of door ondernemingen;

    • f. het project geheel of gedeeltelijk uit andere hoofde op grond van deze regeling kan worden gesubsidieerd, ongeacht of de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening is opengesteld.

Artikel 3:10c. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de aanvraag betrekking heeft:

  • a. doelmatiger kan worden uitgevoerd als gevolg van de kennis, de kunde, de capaciteit, het netwerk en het maatschappelijk draagvlak van de uitvoerende organisatie of organisaties;

  • b. meer aansluit bij het beleid zoals beschreven in speerpunt 2 van de nota Duurzaam voedsel.

Artikel 3:10d. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger vangt het project waarvoor de subsidie is verleend aan binnen één jaar na de datum van subsidieverlening.

Artikel 3:10e. Beslistermijn subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een beschikking omtrent subsidievaststelling wordt gegeven binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 3:10f. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor subsidie:

  • a. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel in dienst van de subsidieontvanger;

  • b. kosten van verbruikte materialen of hulpmiddelen;

  • c. kosten van vrijwilligers, voor zover deze een vrijwilligersvergoeding ontvangen, per kalenderjaar tot ten hoogste het bedrag dat jaarlijks belastingvrij als vrijwilligersvergoeding kan worden verstrekt, met dien verstande dat het maximum evenredig wordt aangepast indien een vrijwilliger dat kalenderjaar niet volledig werkzaam is geweest;

  • d. aan derden verschuldigde kosten ter zake van planvormings- en uitvoeringsactiviteiten tot ten hoogste 35% van de in de onderdelen a, b en c genoemde kosten;

  • e. reis- en verblijfkosten;

  • f. kosten voor overhead tot ten hoogste een bedrag dat gelijk is aan 10% van de ingevolge onderdeel a voor subsidie in aanmerking komende loonkosten;

  • g. kosten als bedoeld in de onderdelen b tot en met e die onvoorzien zijn, tot ten hoogste 15% van het bedrag dat wel is voorzien.

Artikel 3:10g. Hoogte subsidie en voorschotten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste € 75.000.

  • 2 Een voorschot van ten hoogtse 40% van het subsidiebedrag wordt uitsluitend verleend indien het project binnen 3 maanden na subsidieverlening van start gaat.

Titel 3. Effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen

[Vervallen per 01-01-2010]

Artikel 3:12. Nadere voorschriften subsidiabele activiteiten

[Vervallen per 01-01-2010]

Titel 4. Historische buitenplaatsen

[Vervallen per 01-01-2011]

§ 2. Behoud van historische buitenplaatsen

[Vervallen per 01-01-2011]

Artikel 3:21a. Nadere voorschriften subsidiabele activiteiten

[Vervallen per 01-01-2011]

§ 3. Herstel van historische buitenplaatsen

[Vervallen per 01-01-2011]

Titel 5. Nationale en grensoverschrijdende parken

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:34. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan op aanvraag aan de IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie, statutair gevestigd te Amsterdam, subsidie verstrekken voor projecten gericht op kwaliteitsverbetering, samenwerking, educatie, voorlichting en onderzoek van:

  • a. een door de Minister aangewezen nationaal park dan wel nationaal park in oprichting,

  • b. een door het Rijk gezamenlijk met het Koninkrijk België of de Bondsrepubliek Duitsland als grensoverschrijdende park aangewezen of aan te wijzen gebied, waarvoor afspraken gelden met betrekking tot het beheer en de inrichting daarvan, of

  • c. het particuliere nationale park De Hoge Veluwe of Veluwezoom.

Artikel 3:35. Indiening van een aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van de artikelen 1:8, eerste lid, en 1:13, vijfde lid, wordt de aanvraag tot subsidieverlening of subsidievaststelling, onderscheidenlijk tot goedkeuring als bedoeld in artikel 1:13, derde lid, ingediend bij de Directeur Natuur, Landschap en Platteland van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 2 In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend voor 31 december van het kalenderjaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie is verleend.

Artikel 3:36. Beslistermijn subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:10, eerste lid, wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven voor 15 februari van het jaar waarin het project wordt uitgevoerd.

Artikel 3:37. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:13, tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 3:39. Betaling subsidiebedragen en voorschotten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister betaalt subsidiebedragen en voorschotten aan de IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie via het Groenfonds.

  • 2 In afwijking van artikel 1:17, tweede lid, kan de Minister aan de Stichting Samenwerkingsverband Nationale Parken voorschotten verlenen tot ten hoogste 95% van het te verstrekken subsidiebedrag.

Titel 6. Ontwikkeling van het landschap

[Vervallen per 01-01-2010]

Artikel 3:41. Nadere voorschriften landschapsontwikkelingsplan

[Vervallen per 01-01-2010]

Titel 8. Versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:51. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken aan de Unie van Bosgroepen voor projecten die een bijdrage leveren aan rendementsverbetering binnen de bos- en natuursector alsmede aan verbetering van de kwaliteit van het bos en de natuur.

  • 2 De volgende activiteiten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. het verbeteren van de advisering en opleiding aan bos- en natuureigenaren met een bezit kleiner dan 250 hectare over het beheer van bos- en natuurterreinen;

    • b. het verzamelen van natuurgegevens;

    • c. het opstellen van aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in:

Artikel 3:52. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. loonkosten;

  • b. aan derden verschuldigde kosten;

  • c. en kosten van de voor de subsidievaststelling benodigde controleverklaring van een accountant.

Titel 8a. Versterking recreatie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:53. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan het Kenniscentrum Recreatie subsidie verstrekken voor de uitvoering van programma’s die een bijdrage leveren aan de bevordering van kennis en deskundigheid op het gebied van de recreatie.

  • 2 De programma’s hebben betrekking op een kalenderjaar.

Artikel 3:54. Indiening van een aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidieverlening of subsidievaststelling ingediend bij de Directeur Natuur, Landschap en Platteland van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Artikel 3:55. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een werkprogramma.

  • 2 Het werkprogramma bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de werkzaamheden en activiteiten van de instelling voor het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. een beschrijving van de financiële gevolgen van de werkzaamheden en de activiteiten;

    • c. een meerjarenperspectief;

    • d. een plan voor de uitvoering van een evaluatie waarin wordt aangegeven in hoeverre de beoogde doelen bereikt zijn.

Artikel 3:56. Beslistermijn subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:10, eerste lid, wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven binnen drie maanden na afloop van de periode voor het aanvragen van subsidieverlening.

Artikel 3:57. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger voert het programma uit overeenkomstig het werkprogramma waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft.

Artikel 3:58. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van:

  • a. een financiële verantwoording van het programma;

  • b. de eindrapportage van het programma.

Artikel 3:59. Beslistermijn subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een beschikking omtrent subsidievaststelling wordt gegeven binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 3:60. Voorschot

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 1:17, tweede lid, kan de Minister voorschotten verlenen tot ten hoogste 95% van het te verstrekken subsidiebedrag.

  • 2 De aanvraag tot subsidieverlening gaat in verband met het vaststellen van een voorschot vergezeld van de liquiditeitsbehoefte.

Titel 9. Behoud zeldzame landbouwhuisdierenrassen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:61. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan aan de Stichting Zeldzame Huisdieren subsidie verstrekken voor de begeleiding van stamboek-, ras- en fokverenigingen:

  • a. bij het opstellen van strategische meerjarenplannen en van project- en subsidieaanvragen;

  • b. bij het bevorderen van de relaties met regionale en landelijke organisaties met (potentiële) interesse voor de instandhouding van zeldzame landbouwhuisdierenrassen.

Artikel 3:62. Indienen van een aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidieverlening ingediend bij de Directeur Agroketens en Visserij van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Artikel 3:63. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een werkprogramma.

  • 2 Het werkprogramma bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de werkzaamheden en activiteiten van de instelling voor het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. een beschrijving van de financiële gevolgen van de werkzaamheden en de activiteiten;

    • c. een meerjarenperspectief; en

    • d. een plan voor de uitvoering van een evaluatie waarin wordt aangegeven in hoeverre de beoogde doelen bereikt zijn.

Artikel 3:64. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van:

  • a. een financiële verantwoording van het programma;

  • b. de eindrapportage van het programma.

Artikel 3:65. Beslistermijn subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een beschikking omtrent subsidievaststelling wordt gegeven binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Titel 10. Biodiversiteit en bedrijfsleven

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:66. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze titel wordt verstaan onder:

  • -

    kennisinstelling:

    • een onder a, b, c, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs,

    • een andere dan onder 1° bedoelde geheel of gedeeltelijk door de rijksoverheid gefinancierde onderzoeksorganisatie die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden,

    • een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder 1°, of

    • een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde onderzoeksinstelling die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • -

    Mitigatieladder: bedrijfsstrategie voor No Net Loss in vier stappen: eerst kijken naar de mogelijkheden om negatieve impacts te vermijden, dan naar de mogelijkheden om negatieve impacts te verminderen, vervolgens naar de mogelijkheden reeds opgetreden schade te herstellen en daarna als sluitstuk de resterende negatieve impacts compenseren.

  • -

    No Net Loss: activiteiten van een onderneming hebben bij elkaar opgeteld geen negatieve gevolgen voor de biodiversiteit en de daarmee verbonden ecosysteemdiensten;

  • -

    non-gouvernementele organisatie: organisatie, niet zijnde een onderneming, die onafhankelijk is van de overheid en zich richt op natuur-, milieu of ontwikkelingssamenwerking;

  • -

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent, niet zijnde een landbouwonderneming, een onderneming behorend tot visserijsector, een onderneming die zich richt op recreatieve natuurbeleving, of een onderneming die zich richt op het beheren van een terrein dat bestemd is als natuurgebied;

  • -

    penvoerder: door het samenwerkingsverband aangewezen onderneming die als gemachtigde van het samenwerkingsverband optreedt;

  • -

    project: project a of project b;

  • -

    project a: een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het incorporeren van No Net Loss in de strategie en de bedrijfsvoering van een onderneming of een samenwerkingsverband;

  • -

    project b: een samenhangend geheel van technologische innovatieve activiteiten van een onderneming of een samenwerkingsverband in combinatie met een afnemer in de keten, al dan niet deelnemer zijnde van het samenwerkingsverband, waarbij deze afnemer actief betrokken is bij de activiteiten en de intentie heeft om de technologische innovatie toe te passen, gericht op het incorporeren van No Net Loss in de strategie en de bedrijfsvoering van een onderneming of een samenwerkingsverband en een afnemer;

  • -

    samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband tussen twee of meer ondernemingen die gezamenlijk een project uitvoeren;

  • -

    verordening (EG) Nr. 1998/2006: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU 2006 L 379).

Artikel 3:67. Subsidiabele projecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een onderneming of een samenwerkingsverband die een project uitvoert.

  • 2 Binnen de projectperiode dient de verandering in de strategie en de bedrijfsvoering doorgevoerd te worden. De overall impact op biodiversiteit en ecosystemen hoeft niet binnen de projectperiode behaald te worden, echter aannemelijk dient te worden gemaakt dat de beoogde veranderingen in de strategie en de bedrijfsvoering wel leiden tot deze impact.

  • 3 Bij een project van een onderneming of een samenwerkingsverband wordt ten minste een non-gouvernementele organisatie of een kennisinstelling als externe partij betrokken.

  • 4 In afwijking van artikel 1:2, eerste lid, aanhef, kan ook subsidie worden verstrekt voor activiteiten buiten Nederland, indien die gericht zijn op behoud en herstel van biodiversiteit en ecosystemen ter plaatse en worden uitgevoerd ten behoeve van het incorporeren van No Net Loss in de bedrijfsvoering en bedrijfsprocessen van een in Nederland gevestigde onderneming.

Artikel 3:68. De subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele projectkosten tot een maximum van € 500.000,– per project waarbinnen een maximum geldt van € 200.000 per deelnemende onderneming.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt, voor zover daardoor het voor de onderneming geldende maximum de-minimissteunbedrag genoemd in artikel 2 van verordening (EG) Nr. 1998/2006 wordt overschreden.

  • 3 In geval van een samenwerkingsverband wordt het subsidiepercentage van 50% toegepast op de subsidiabele projectkosten van elk van de ondernemingen in het samenwerkingsverband afzonderlijk tot het maximum per onderneming en per project.

  • 4 Indien de totale subsidiabele projectkosten voor de deelnemers van een samenwerkingsverband voor de uitvoering van een project meer bedraagt dan € 1.000.000,–, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken ondernemingen te verstrekken subsidie.

Artikel 3:69. Subsidiabele en niet subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In aanvulling op, onderscheidenlijk in afwijking van artikel 1:15 zijn de subsidiabele kosten van een project de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen kosten, gemaakt na indiening van de aanvraag:

    • a. kosten van direct bij het project betrokken personeel, waarvoor geldt het aantal uren vermenigvuldigd met het vaste uurtarief van € 60,–;

    • b. kosten van verbruikte materialen;

    • c. kosten voor opleiding, kosten van een onderneming niet zijnde een kennisinstelling die deskundig advies geeft binnen een bepaald kennisgebied en de afschrijvingskosten voor de speciaal voor het project aangeschafte apparatuur lineair berekend als fractie van de aanschafprijs op basis van bedrijfseconomische grondslagen en normen met een afschrijvingstermijn van vijf jaar, gezamenlijk tot een maximum van:

      • 40% van de totale subsidiabele projectkosten in geval van een project a;

      • 60% van de totale subsidiabele projectkosten in geval van een project b;

    • d. kosten voor het verzamelen van informatie over de herkomst van grondstoffen of over de impact via de keten, voor zover deze kosten gezamenlijk minder dan 50% van de totale subsidiabele projectkosten uitmaken;

    • e. door derden gemaakte kosten anders dan de kosten genoemd bij onderdeel c en d.

  • 2 In aanvulling op, onderscheidenlijk in afwijking van artikel 1:15 zijn de volgende kosten niet-subsidiabel:

    • a. kosten voor het nemen van voor de onderneming of deelnemers van het samenwerkingsverband wettelijk verplichte maatregelen;

    • b. kosten voor de verwerving van de subsidie;

    • c. kosten voor reizen binnen Nederland.

Artikel 3:70. Afwijzingsgronden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Geen subsidie wordt verstrekt indien:

  • a. de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in deze titel;

  • b. het project uit activiteiten bestaat die reeds gangbaar zijn in de onderneming of de eigen sector;

  • c. de subsidiabele projectkosten minder bedragen dan € 200.000,–;

  • d. een project in hoofdzaak of uitsluitend gericht is op:

    • 1°. de ontwikkeling van nieuwe meetmethoden, meetinstrumenten of certificering;

    • 2°. theoretische kennisontwikkeling dan wel de ontwikkeling van kennis binnen de projectperiode zonder dat er activiteiten worden uitgevoerd binnen het project die leiden tot een positieve impact op biodiversiteit;

    • 3°. duurzame energie of emissie van broeikasgassen die geen directe impact hebben op biodiversiteit en ecosystemen;

    • 4°. het saneren van milieuverontreinigende situaties, tenzij dat noodzakelijk is voor en substantieel bijdraagt aan het doel van het project;

    • 5°. bewustwording dan wel attitudeverandering ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen dan wel gedrag binnen of buiten de onderneming;

  • e. een project geheel dan wel ten dele wordt uitgevoerd na 31 december 2016;

  • f. de minister onvoldoende vertrouwen heeft dat het project economisch, technisch of organisatorisch haalbaar is;

  • g. de score van het project, op een of meer van de in artikel 3:71, eerste lid, genoemde criteria minder dan 60% van de te behalen punten is;

  • h. indien een onderneming of deelnemers van het samenwerkingsverband op grond van verordening (EG) nr. 1998/2006 geen steun mag of mogen ontvangen.

Artikel 3:71. Rangschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In aanvulling op artikel 1:4 rangschikt de Minister, afzonderlijk voor de projecten a en de projecten b, de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate er hoger gescoord wordt op de volgende criteria met de daarbij aangegeven punten en weegfactoren:

    • a. de organisatie van het project en de kwaliteit van het projectvoorstel, bestaande uit:

      • 1°. de organisatie van het project en de kwaliteit van het projectvoorstel wat het gehalte van de koppeling betreft tussen doelen, resultaten en activiteiten, maximaal 5 punten;

      • de specificiteit, meetbaarheid, acceptatie, resultaatgerichtheid en tijdsgebondenheid van de resultaten, maximaal 5 punten;

      • 3°. de mate waarin de projectleiding het project effectief kan aansturen, gelet op kennis en beslissingsbevoegdheid bij de onderneming of penvoerder, maximaal 2 punten;

      • 4°. de mate waarin deelnemers aan het project elkaar aanvullen danwel versterken, maximaal 4 punten;

      • 5°. de effectiviteit en efficiëntie van de in te zetten middelen in relatie tot het gestelde doel van het project, maximaal 4 punten;

    • b. de realisatie van No Net Loss, bestaande uit:

      • 1°. de mate waarin een substantiële bijdrage wordt geleverd aan het stoppen van biodiversiteitsverlies door aanpassingen in de bedrijfsvoering en bedrijfsstrategie van:

        • indien de aanvraag een project a betreft: de onderneming of in geval van een samenwerkingsverband, alle ondernemingen van het samenwerkingsverband, maximaal 20 punten, of

        • indien de aanvraag een project b betreft: de onderneming en de afnemer of in geval van een samenwerkingsverband, alle ondernemingen van het samenwerkingsverband en de afnemer, maximaal 20 punten;

      • 2°. de mate waarin een methodische aanpak volgens de mitigatieladder inclusief eventuele compensatie voor No Net Loss wordt gevolgd, maximaal 10 punten;

      • 3°. de mate en wijze van het monitoren van de aanpassingen in de strategie en de bedrijfsvoering en van de verwachte impact van maatregelen op drukfactoren, biodiversiteit en ecosystemen, maximaal 10 punten;

    • c. de kwaliteit van de risicoanalyse in verband met de levensvatbaarheid en continuïteit van de aanpassingen in bedrijfsvoering of -strategie na afloop van het project, bestaande uit:

      • 1°. aansluiting van het project bij de lopende bedrijfsvoering of bedrijfsstrategie van:

        • indien de aanvraag een project a betreft: de onderneming of in geval van een samenwerkingsverband, alle ondernemingen van het samenwerkingsverband, maximaal 6 punten, of

        • indien de aanvraag een project b betreft: de onderneming en de afnemer of in geval van een samenwerkingsverband, het samenwerkingsverband en de afnemer, maximaal 6 punten;

      • 2°. de mate waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de voorgestelde activiteit structureel in de strategie en bedrijfsvoering wordt opgenomen, maximaal 8 punten;

      • 3°. de mate van technische en economische haalbaarheid van het project, maximaal 6 punten;

    • d. spin-off, bestaande uit:

      • 1°. vergroting van kennis en draagvlak bij de onderneming, alle ondernemingen van een samenwerkingsverband, indien de aanvraag project b betreft tevens de afnemer, en belangrijke partijen in de keten en daarbuiten, maximaal 8 punten;

      • 2°. de potentie van het project om na afloop door te groeien binnen de eigen sector of binnen de keten en ook daarbuiten toepasbaar te zijn, maximaal 12 punten.

  • 2 Bij meerdere soortgelijke projecten wordt geen subsidie verleend aan een project dat lager scoort, tenzij het betrokken project het hoogst scorende project versterkt.

Artikel 3:72. Aan de subsidie verbonden verplichtingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger maakt, behoudens bedrijfsgevoelige informatie, de kennis en informatie die met het project worden opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar in een kwalitatief voldoende verslag.

  • 2 De Minister kan de subsidieontvanger aanvullende verplichtingen opleggen omtrent de wijze waarop de openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt, de vormen van kennisverspreiding en de evaluatie van de subsidieverstrekking.

Artikel 3:73. Aanvraag en uitvoering

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag tot subsidieverlening of subsidievaststelling, onderscheidenlijk tot goedkeuring als bedoeld in artikel 1:13, derde lid, wordt ingediend bij de Minister.

  • 2 De aanvraag tot subsidieverlening gaat, in afwijking van artikel 1:9, vergezeld van:

    • a. een projectplan, waarvan het model bij Agentschap NL verkrijgbaar is;

    • b. een ingevulde verklaring betreffende verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de onderneming en indien sprake is van een samenwerkingsverband van alle deelnemers van het samenwerkingsverband, waarvan het model bij Agentschap NL verkrijgbaar is;

    • c. andere in het in het eerste lid bedoelde formulier genoemde gegevens en bescheiden.

  • 3 Indien ondernemingen samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag in via een penvoerder, met daarbij gevoegd een verklaring van de deelnemers van het samenwerkingsverband waarin een penvoerder is aangewezen.

Titel 11. Behoud van gescheperde schaapskuddes bestaande uit zeldzame rassen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:74. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan de eigenaar van een gescheperde schaapskudde een subsidie voor de exploitatie van de schaapskudde verstrekken gericht op de instandhouding van zeldzame schapenrassen en het behoud van gescheperde schaapskuddes als Nederlands cultuurhistorisch erfgoed.

  • 2 Voor een subsidie als bedoeld in het eerste lid komen uitsluitend gescheperde schaapskuddes in aanmerking die bestaan uit 100 of meer ooien van een zeldzaam schapenras.

  • 3 De Minister kan besluiten om de subsidie, bedoeld in het eerste lid, te verlenen voor een gescheperde kudde, bestaande uit minder dan 100 en ten minste 50 ooien van een zeldzaam schapenras, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat de kudde in 2015 uit meer dan 100 ooien van een zeldzaam schapenras zal bestaan.

Artikel 3:75. Indiening aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 Een aanvraag gaat vergezeld van een begrazingsplan, waarin de aanvrager in ieder geval vermeldt:

    • a. het aantal en het ras van de schapen in de kudde;

    • b. de route waarlangs en de periode waarbinnen de kudde in 2012 rondtrekt;

    • c. de naam van de beheerder van de terreinen waar de kudde graast in de periode, genoemd onder b.

  • 3 De Minister neemt de beschikking tot subsidieverlening niet dan onder de opschortende voorwaarde dat de Europese Commissie van de Europese Unie expliciet goedkeuring heeft verleend aan de verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 3:74.

Artikel 3:76. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger draagt zorg voor de uitvoering van het begrazingsplan.

Artikel 3:77. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister stelt de subsidie ambtshalve vast nadat de Europese Commissie van de Europese Unie expliciet goedkeuring heeft verleend aan de verlening van de subsidie, bedoeld in 3:74.

  • 2 De subsidie bedraagt:

    • a. Voor kuddes met ten hoogste 250 ooien: € 18.000;

    • b. Voor kuddes met 250 ooien of meer: € 28.000.

  • 3 Het bedrag van uit andere hoofde verleende subsidies voor de instandhouding van de kudde wordt in mindering gebracht op het subsidiebedrag, genoemd in het tweede lid.

  • 4 De bedragen, bedoeld in het derde lid, worden evenredig verlaagd voor alle voor de subsidie in aanmerking te nemen aanvragen, indien het totaal van de goedgekeurde aanvragen het steunplafond overstijgt.

Titel 12. Groen en doen: vrijwilligersprojecten op het gebied van natuur- en landschapsbeheer

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:78. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze titel wordt verstaan onder:

  • jacht: bemachtigen, doden of het met het oog daarop opsporen van wild alsmede het doen van pogingen daartoe, als bedoeld in titel II van de Flora- en faunawet;

  • natuur- en landschapsbeheer: geheel van activiteiten die de instandhouding van de natuur of het landschap bevorderen, daaronder begrepen het inventariseren en monitoren van de aanwezigheid van dier- of plantensoorten in een bepaald gebied;

  • vrijwilliger: persoon die, anders dan bij wijze van beroep, onverplicht arbeid om niet verricht;

  • vrijwilligersorganisatie: georganiseerd verband van personen dat de rechtsvorm van een stichting of een vereniging heeft, geen economische activiteiten verricht en met enige regelmaat ten behoeve van het algemeen belang activiteiten organiseert die geheel of hoofdzakelijk worden verricht door vrijwilligers.

Artikel 3:79. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor een project waarvan de activiteiten zijn gericht op de opleiding van vrijwilligers op het gebied van natuur- en landschapsbeheer.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt indien de activiteiten in het kader van een dergelijk project:

    • a. in strijd zijn met overheidsbeleid ten aanzien van natuur of landschap;

    • b. verband houden met de jacht.

  • 3 De subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. vrijwilligers, of

    • b. vrijwilligersorganisaties.

Artikel 3:80. Subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt per aanvraag € 1000,–.

  • 2 Iedere vrijwilliger kan ten hoogste één aanvraag doen.

  • 3 Iedere vrijwilligersorganisatie kan ten hoogste drie aanvragen doen.

  • 4 Indien de subsidiabele kosten van een project ten minste € 2000,– of € 3000,– bedragen, kunnen daar respectievelijk twee of drie aanvragen voor worden ingediend door de verschillende vrijwilligers die bij het project zijn betrokken.

Artikel 3:81. Subsidiabele en niet subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In aanvulling op, onderscheidenlijk in afwijking van artikel 1:15 zijn de subsidiabele kosten van een project alle rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen kosten, met uitzondering van kosten voor eigen arbeid van de subsidieaanvrager en betrokken vrijwilligers.

Artikel 3:82. Afwijzingsgronden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Geen subsidie wordt verstrekt indien:

  • a. de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in deze titel;

  • b. de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 1000,–;

  • c. de subsidieaanvraag wordt gedaan ten behoeve of in naam van Landschapsbeheer Nederland, IVN Nederland, VOFF, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten of De12Landschappen of een lokale afdeling daarvan;

  • d. aannemelijk is dat de door de aanvrager verstrekte gegevens onjuist zijn.

Artikel 3:83. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing, met dien verstande dat aanvragen met dezelfde ontvangstdatum niet worden gerangschikt door loting voor zover op die datum het subsidieplafond wordt overschreden, maar alle aanvragen tot het moment van het bereiken van het subsidieplafond worden gerangschikt op ontvangstdatum en op ontvangsttijdstip.

Artikel 3:84. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger staat toe dat de Minister de informatie, bedoeld in artikel 3:85, onderdeel b, openbaar maakt.

Artikel 3:85. Indiening aanvraag subsidieverlening en uitvoering

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:9, tweede lid, wordt, met gebruikmaking van het bij de Minister verkrijgbare formulier, bij de aanvraag ten minste de volgende informatie verstrekt:

  • a. naam, e-mailadres, woon- of vestigingsplaats en het burgerservicenummer of het KvK-nummer van de aanvrager;

  • b. een beschrijving van het project, waarbij onder meer wordt ingegaan op het doel van de opleiding, de activiteiten die zullen worden verricht in het kader van de opleiding en het beoogde resultaat; en

  • c. een opgave van de kosten die de activiteiten met zich zullen brengen.

Hoofdstuk 4. Visserij

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Titel 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:1

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • verordening nr. 1198/2006: Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europese Visserijfonds (PbEU L 223);

    • verordening nr. 510/2006: Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU L 93);

    • verordening nr. 498/2007: Verordening (EG) nr. 498/2007 van de Commissie van 26 maart 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L 120);

    • verordening nr. 736/2008: Verordening (EG) nr. 736/2008 van de Commissie van 22 juli 2008 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten (PbEU L 201);

    • verordening nr. 1077/2008: Verordening (EG) nr. 1077/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 november 2008 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EG) 06/1966 van de Raad betreffende de elektronische registratie en melding van visserijactiviteiten en een systeem voor teledetectie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 07/1566;

    • Besluit: Besluit registratie vissersvaartuigen 1998;

    • kleine, middelgrote en micro-ondernemingen: kleine, middelgrote en micro-onderneming in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU L 124);

    • visserijonderneming: onderneming die actief is binnen de visserijsector;

    • visser: natuurlijk persoon die zijn hoofdberoep uitoefent aan boord van een in bedrijf zijnd vissersvaartuig;

    • vissersvaartuig: vaartuig dat gebruikt wordt voor de uitoefening van de bedrijfsmatige visserij, dat overeenkomstig artikel 1, tweede lid, van de Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967 als Nederlands geldt en dat overeenkomstig het bij of krachtens het besluit bepaalde staat geregistreerd;

    • binnenvisserij: visserij voor commerciële doeleinden met vaartuigen die uitsluitend actief zijn in de binnenwateren en die niet in het communautaire register van vissersvaartuigen zijn opgenomen;

    • aquacultuur: de kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu;

    • gangbare praktijk in de aquacultuursector: aquacultuuractiviteiten die worden uitgevoerd overeenkomstig de bindende gezondheids-, veterinaire of milieuwetgeving;

    • visvergunning: aan een ondernemer ten aanzien van een vissersvaartuig toegekende visvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij;

    • garnalenvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren verleend voor het vissen met enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen (Crangon, crangon) in de visserijzone, het zeegebied of de kustwateren;

    • contingent: contingent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij;

    • meetbrief: document als bedoeld in artikel 4 van de Meetbrievenwet 1981;

    • brutoton: maat ter bepaling van de scheepsinhoud overeenkomstig bijlage I van het op 23 juni 1969 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen (Trb. 1970, 122 en 194);

    • innovatieproject: project dat een samenhangend geheel van activiteiten vormt, welke zijn gericht op het verwerven en verspreiden van nieuwe technische kennis die wordt verkregen door:

      • a. het ontwikkelen van een innoverende technologie en het onder realistische omstandigheden in de productiesector testen van de technische en economische levensvatbaarheid van deze technologie;

      • b. testen uit te voeren in verband met beheersplannen en plannen voor het toewijzen van visserij-inspanningen, waaronder desnoods het sluiten van gebieden voor de visserij om de biologische en financiële gevolgen te kunnen evalueren, en het experimenteel uitzetten van vis;

      • c. methoden te ontwikkelen en te testen om de selectiviteit van het vistuig te verbeteren of om de bijvangsten, de overboord gezette hoeveelheden of de gevolgen voor het milieu te beperken, of

      • d. alternatieve soorten visserijbeheerstechnieken te testen;

    • Visserij Innovatie Platform: door de Minister van LNV ingesteld platform dat adviseert over kansrijke innovaties in de visserij, zoals meegedeeld bij brief aan de Tweede Kamer van 27 juni 2006 (Kamerstukken II 2005-06, 29675, nr. 19);

    • experimentele visserij; het gebruik van vistuig en andere apparatuur voor de detectie van vis om vast te stellen welke vissoorten in welke hoeveelheden aanwezig zijn, teneinde een indruk te krijgen van de omvang van de bestanden in dat gebied en van de economische perspectieven van commerciële exploitatie van deze bestanden;

    • maatschappelijke organisatie: rechtspersoon zonder winstoogmerk, niet zijnde een overheidsorganisatie of onderneming in Europeesrechtelijke zin;

    • ondernemer: natuurlijk persoon of rechtspersoon te wiens naam het vissersvaartuig in het visserijregister staat geregistreerd;

    • vissoorten: alle soorten van vis, schaal-, schelp- en weekdieren;

    • aanlandplicht: verplichting tot het aanlanden van alle vangsten, zoals voorzien in artikel 15 van het politieke akkoord tussen de Raad en het Europees Parlement van 30 mei 2013 over het voorstel voor een Verordening van het Europees Parament en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011) 425 definitief) zoals opgenomen in bijlage 6 bij deze regeling.

  • 2 In aanvulling op artikel 1:15, eerste lid, komen kosten voor huisvesting niet in aanmerking voor subsidie op grond van dit hoofdstuk.

  • 4 De Minister kan tot 5 jaar na de subsidievaststelling de subsidie op grond van dit hoofdstuk geheel of gedeeltelijk intrekken indien naar de mening van de Minister het resultaat van het project of de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt, wordt gewijzigd:

    • a. waardoor de aard van het resultaat van het project of de activiteit is veranderd;

    • b. waardoor in strijd met de uitvoeringsvoorwaarden van de subsidie wordt gehandeld;

    • c. waardoor de subsidieontvanger een onrechtmatig voordeel heeft;

    • d. tengevolge van een verandering in de eigendom van een infrastructuurvoorziening, of

    • e. tengevolge van de beëindiging of verplaatsing van een productieve activiteit.

  • 6 Onverminderd artikel 1:12, vierde lid, bewaart de ontvanger van een subsidie, verstrekt op grond van dit hoofdstuk, de in dat lid bedoelde administratie tot en met 31 december 2020.

Artikel 4:1a. Aanwijzing van instanties

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Als beheersautoriteit als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel a, van verordening nr. 1198/2006 wordt aangewezen de Minister.

  • 2 Als certificeringsautoriteit als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, van verordening nr. 1198/2006 wordt aangewezen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 3 Als auditautoriteit als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel c, van verordening nr. 1198/2006 wordt aangewezen de Rijksauditdienst van het Ministerie van Financiën.

  • 4 Als bemiddelende instantie als bedoeld in artikel 58, tweede lid, van verordening nr. 1198/2006 wordt aangewezen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 4:1b. Voorschotten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Artikel 1:17 is niet van toepassing op subsidie op grond van dit hoofdstuk.

  • 2 De Minister kan voor subsidie op grond van dit hoofdstuk op aanvraag een voorschot verlenen voor subsidiabele kosten:

    • a. tot een maximum van 80% van het ten hoogste te verstrekken subsidiebedrag voor zover de kosten door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald, alsmede voor kosten van eigen arbeid, of

    • b. tot een maximum van 50% van het ten hoogste te verstrekken subsidiebedrag voor kosten die nog niet door de subsidieontvanger zijn gemaakt, indien de Minister in de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, heeft bepaald dat de aanvraag tot voorschotverlening vergezeld gaat van een liquiditeitsoverzicht.

Titel 2. Capaciteit visserijvloot

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Beëindigen visserijactiviteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:2. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag aan de eigenaar van een vissersvaartuig overeenkomstig het bepaalde in deze regeling subsidie verlenen ter zake van:

    • a. de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten met dat vissersvaartuig, of

    • b. de eigendomsoverdracht van het vissersvaartuig in het kader van de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten.

  • 2 Onder definitieve beëindiging als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

    • a. sloop van het vissersvaartuig;

    • b. het definitieve gebruik van het vissersvaartuig voor andere doeleinden dan visserij, onder de vlag van een lidstaat van de Europese Unie en voor dat gebruik geregistreerd in de Europese Unie.

Artikel 4:3. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het aangevraagde subsidiebedrag een lager percentage is van het maximale subsidiebedrag dat voor het betrokken vaartuig kan worden betaald op grond van artikel 4:7.

  • 2 Indien bij de toepassing van het eerste lid aanvragen op dezelfde hoogte worden gerangschikt, wordt de onderlinge rangorde tussen deze aanvragen bepaald in volgorde van ontvangst overeenkomstig artikel 1:6.

Artikel 4:4. Vereisten aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een kopie van de meetbrief.

Artikel 4:5. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht om binnen drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de beschikking tot subsidieverlening, ervoor zorg te dragen dat:

  • 2 De Minister kan de in het eerste lid genoemde termijn op een met redenen omkleed verzoek van de subsidieontvanger eenmalig met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 3 In geval van definitieve beëindiging als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, onderdeel b, is de subsidieontvanger verplicht om ervoor zorg te dragen dat het vaartuig niet op enig tijdstip terugkeert in de hoedanigheid van vissersvaartuig.

Artikel 4:6. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een verklaring van een ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst dat is voldaan aan:

    • b. overige bescheiden waarmee naar het oordeel van de Minister wordt aangetoond dat aan de in artikel 4:5, eerste lid, bedoelde verplichtingen is voldaan;

    • c. het originele exemplaar van de ten aanzien van het betreffende vissersvaartuig toegekende visvergunning;

    • d. het originele exemplaar van de garnalenvergunning en van de vergunning voor het vissen met een sleepnet in de Oosterschelde, voor zover deze vergunningen ten aanzien van het betreffende vissersvaartuig zijn toegekend;

    • e. het originele exemplaar van de vismachtiging, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de controleverordening, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Uitvoeringregeling zeevisserij, voor zover ten aanzien van het desbetreffende vissersvaartuig een vismachtiging is toegekend;

    • f. een taxatierapport van het vaartuig van een beëdigd taxateur, indien de visserijactiviteit beëindigd wordt overeenkomstig artikel 4:2, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 4:7. hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister bepaalt de maximale hoogte van de subsidie volgens de formule: forfaitair subsidiebedrag per brutoton maal brutotonnage van het vissersvaartuig plus een aanvullend bedrag.

  • 2 De Minister bepaalt de hoogte van het forfaitaire subsidiebedrag per brutoton en van het aanvullende bedrag, waarbij een klasse-indeling in brutotonnage kan worden aangehouden.

  • 3 De formule ter bepaling van de maximale hoogte van de subsidie kan uitgebreid worden om rekening te houden met de leeftijd van het vaartuig.

  • 5 Indien het vaartuig verloren gaat op een tijdstip tussen het moment van subsidieverlening en de subsidievaststelling, wordt de subsidie verminderd met het bedrag van de door de verzekering uitgekeerde vergoeding.

Artikel 4:8

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Ten aanzien van contingenten die zijn toegekend ten behoeve van vaartuigen waarvoor subsidie wordt verleend, wordt de periode van aanhouden van een contingent als bedoeld in artikel 14 van de Regeling contingentering zeevis vastgesteld op ten hoogste 36 maanden.

§ 2. Sociaal-economische maatregelen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:9. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag aan een visser subsidie verstrekken:

    • a. voor de verbetering van de beroepsvaardigheden, met name van jonge vissers;

    • b. voor de omscholing naar een beroep buiten de zeevisserij;

    • c. als eenmalige compensatie indien de visserijactiviteit van het vaartuig waarop de visser ten minste twaalf maanden heeft gewerkt, definitief is beëindigd in de zin van artikel 4:2;

    • d. voor het vroegtijdig uittreden uit de visserij

Artikel 4:10. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 4:11. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Artikel 1:2, tweede lid, is niet van toepassing op subsidieverlening op grond van artikel 4:9, met dien verstande dat activiteiten verricht voor 1 januari 2007 niet in aanmerking komen voor subsidie.

  • 2 Binnen een termijn van drie maanden na de beschikking tot verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel d, toont de subsidieontvanger ten genoegen van de Minister aan dat hij zijn werkzaamheden als visser definitief heeft beëindigd.

  • 3 Na uitkering van de subsidie, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel b, is het de subsidieontvanger verboden binnen vijf jaar zijn beroepsactiviteit als visser te hervatten.

  • 4 Na uitkering van de subsidie, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel c, is het de subsidieontvanger verboden binnen twaalf maanden zijn beroepsactiviteit als visser te hervatten.

Artikel 4:12. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een afschrift van het certificaat of diploma van de gevolgde cursus.

Artikel 4:13. Subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Binnen acht weken na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 4:11, tweede lid, stelt de Minister de subsidie, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel d, vast.

Artikel 4:14. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Titel 3. Maatregelen van gemeenschappelijk belang

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:15. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ter stimulering van het innovatieve vermogen in de visserijsector, kan de Minister subsidie verstrekken voor de uitvoering van een innovatieproject aan

    • a. een visserijonderneming of een erkende beroepsorganisatie;

    • b. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a, of

    • c. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a met een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij.

  • 2 Het innovatieproject wordt uitgevoerd in partnerschap met een wetenschappelijke of technische instantie.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. projecten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000,–;

    • b. projecten waarbinnen nieuwe technische kennis direct op praktijkschaal commercieel toegepast wordt.

    • c. experimentele visserij.

Artikel 4:16. vereisten aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag gaat vergezeld van een beschrijving van het partnerschap met de wetenschappelijke of technische instantie, waarin in elk geval de taakverdeling en de aard van de wetenschappelijke begeleiding worden beschreven.

Artikel 4:17. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

    • a. een meer innovatief karakter heeft;

    • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

    • c. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen;

    • d. een meer duurzaam karakter heeft waaronder tevens wordt verstaan het bijdragen aan dierenwelzijn;

    • e. minder effecten heeft op de natuur;

    • f. meer bijdraagt aan de selectiviteit van vismethoden;

    • g. meer bijdraagt aan de toegevoegde waarde van visserijproducten;

    • h. bij toepassing in de praktijk leidt tot meer energiebesparing in de visserijsector;

    • i. bij toepassing in de praktijk leidt tot meer kostenbesparingen voor de visserijsector, en

    • j. wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband als bedoel in artikel 4:15, eerste lid.

  • 2 Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

  • 3 De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:18. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een andere termijn dan drie jaar vaststellen.

  • 4 Het project gaat gepaard met naar het oordeel van de Minister adequate wetenschappelijke begeleiding.

  • 5 De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project worden opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar in een verslag dat naar het oordeel van de Minister van afdoende kwaliteit is.

  • 6 De Minister kan de subsidieontvanger aanvullende verplichtingen opleggen omtrent de wijze waarop de openbaarmaking, bedoeld in het vierde lid, plaatsvindt.

Artikel 4:19. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. loonkosten en kosten voor eigen arbeid voor zover ze betrekking hebben op de uitvoering van het project;

    • b. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies, onderzoeksactiviteiten, proces- en ketenmanagement, wetenschappelijke begeleiding van het project en ter zake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van de bescherming van die rechten, met uitzondering van winstopslagen bij transacties binnen een groep;

    • c. kosten voor de aanschaf van machines en apparatuur, nieuw of tweedehands, in geval van huurkoop gebaseerd op de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep;

    • d. kosten voor een studie naar de haalbaarheid van de ontwikkeling van nieuwe technologieën, technieken en methoden;

    • e. kosten gemoeid met het testen van de nieuwe technologieën, technieken en methoden;

    • f. kosten van een controleverklaring van een accountant, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500,–.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid komen voor aanvragen ingediend door een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, tevens de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

    • a. kosten voor organisatie en facilitering van het samenwerkingsverband, waaronder begrepen zaal- en locatiehuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;

    • b. kosten voor een procesbegeleider of ketenmanager.

Artikel 4:20. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een controleverklaring van een accountant.

Artikel 4:21. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 100 % van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000,–.

  • 3 Innovatieprojecten mogen geen direct commercieel doel hebben. Inkomsten gerelateerd aan het innovatieproject, die ontstaan tijdens de uitvoering daarvan, worden afgetrokken van de subsidiabele kosten voor het project.

§ 2. Collectieve acties

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:22. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project ter bevordering van samenwerkingsvormen in de visserij of ter versterking van praktijknetwerken die samenwerking of innovatie ondersteunen en dat met name gericht is op:

    • a. beter beheer van visbestanden;

    • b. duurzame vismethoden;

    • c. ketensamenwerking;

    • d. samenwerking tussen onderzoekers en vissers of visserijondernemingen;

    • e. uitwisseling van kennis;

    • f. internationale samenwerking;

    • g. ontwikkeling van de aquacultuursector.

  • 2 Voor de subsidie komen in aanmerking:

    • a. een visserijonderneming of een erkende beroepsorganisatie;

    • b. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a, of

    • c. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a met een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor projecten die zijn gericht op experimentele visserij.

Artikel 4:23. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

    • a. meer bijdraagt aan de samenwerking tussen verschillende partijen in de visserij;

    • b. een groter uitstralingseffect heeft naar andere partijen in de visserijsector ten aanzien van de voordelen en mogelijkheden van samenwerking;

    • c. een meer duurzaam karakter heeft;

    • d. een resultaat zal opleveren dat ten goede komt van andere visserijondernemingen;

    • e. meer bijdraagt aan de verbetering van kwaliteit van visserijproducten en de toevoeging van waarde aan een visserijproduct in de keten, en

    • f. meer bijdraagt aan de traceerbaarheid van visserijproducten.

  • 2 Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

  • 3 De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:24. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een andere termijn dan drie jaar vaststellen.

  • 4 De subsidieontvanger staat toe dat de Minister de kennis en informatie die met het project worden opgedaan openbaar maakt ten behoeve van de visserijsector.

Artikel 4:25. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;

  • b. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies, onderzoeksactiviteiten, proces- en ketenmanagement en ter zake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten, met uitzondering van winstopslagen bij transacties binnen een groep;

  • c. kosten voor de aanschaf van machines en apparatuur, nieuw of tweedehands, in geval van huurkoop gebaseerd op de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep;

  • d. kosten voor een studie naar de haalbaarheid van de ontwikkeling van nieuwe technologieën, technieken en methoden;

  • e. kosten gemoeid met het testen van de nieuwe technologieën, technieken en methoden;

  • f. kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer;

  • g. kosten voor organisatie en facilitering van het samenwerkingsverband, waaronder begrepen zaal- en locatiehuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;

  • h. kosten voor een procesbegeleider of ketenmanager;

  • i. kosten van een controleverklaring van een accountant, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500,–.

Artikel 4:26. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000,–.

§ 2a. Collectieve acties aanlandplicht

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:26a. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister verstrekt in overeenstemming met artikel 37 van verordening nr. 1198/2006 subsidie voor de uitvoering van een project dat gericht is op het in het gemeenschappelijk belang ontwikkelen van systemen, procedures of processen ter bevordering van de invoering van de aanlandplicht, waaronder projecten die gericht zijn op:

    • a. ontwikkeling van duurzame vismethoden welke bijdragen aan het vergroten van selectiviteit en het beperken van ongewenste bijvangsten;

    • b. ontwikkeling van systemen, procedures of processen voor de sortering en opslag van vis aan boord, die noodzakelijk worden geacht in verband met de verplichting om ongewenste bijvangsten aan boord te houden;

    • c. ontwikkeling van systemen, procedures of processen om vissen met een hoge overlevingskans, waaronder vissen die niet aan boord mogen zijn, snel en ongedeerd overboord te kunnen zetten;

    • d. ontwikkeling van systemen, procedures of processen voor beheer van de quota, en de documentatie van (bij)vangsten;

    • e. ontwikkeling van systemen, procedures of processen voor inrichting van de controle;

    • f. ontwikkeling van systemen, procedures of processen voor traceerbaarheid en verwerking van ongewenste bijvangsten;

    • g. ontwikkeling van systemen, procedures of processen voor opslag- en afzetmogelijkheden voor aan wal gebrachte ongewenste bijvangsten;

    • h. uitwisseling van kennis;

    • i. internationale samenwerking.

  • 2 Voor de subsidie komt in aanmerking:

    • a. een samenwerkingsverband dat bestaat uit visserijondernemingen, erkende beroepsorganisaties of beide;

    • b. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld onder a met een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij of met andere partijen in de visserijsector.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor projecten:

    • a. die zijn gericht op experimentele visserij, of

    • b. die niet verder reiken dan de maatregelen die normaliter door particuliere ondernemingen worden genomen.

Artikel 4:26b. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

    • a. een meer duurzaam karakter heeft in relatie tot de implementatie van de aanlandplicht;

    • b. een groter uitstralingseffect heeft op andere ondernemingen;

    • c. de ontwikkeling van nieuwe markten en afzetmogelijkheden in de gehele keten van visserijproducten meer bevordert;

    • d. een grotere bijdrage levert aan het ontwikkelen van duurzame vismethoden om selectiviteit te vergroten en ongewenste bijvangsten te beperken;

    • e. het rendement van visserijondernemingen in relatie tot de verplichtingen van de aanlandplicht meer bevordert.

  • 2 Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, dat de Minister adviseert over de rangschikking van aanvragen.

Artikel 4:26c. Algemene voorschriften collectieve acties

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Op de verstrekking van de subsidie zijn de artikelen 4:24 tot en met 4:26 van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Kwaliteit, rendement en nieuwe markten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:27. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project dat is gericht op de algemene bevordering van kwaliteit en rendement of op de ontwikkeling van nieuwe markten voor visserijproducten en dat met name één van de volgende activiteiten omvat:

    • a. het voorzien van de markt met soorten waarvan er een overschot is of die onderbevist zijn, die normaliter worden teruggegooid of die geen handelswaarde hebben;

    • b. de uitvoering van een kwaliteitsbeleid voor visserijproducten;

    • c. de bevordering van de afzet van producten die zijn verkregen met methoden met een gering milieueffect;

    • d. de bevordering van de afzet van producten die zijn erkend op grond van verordening nr. 510/2006;

    • e. kwaliteitscertificering, met inbegrip van het creëren van etiketten en de certificering van producten die zijn gevangen of gekweekt met milieuvriendelijke productiemethoden;

    • f. de bevordering van traceerbaarheid van visserijproducten;

    • g. de uitvoering van marktonderzoeken.

  • 2 Voor de subsidie komen in aanmerking:

    • a. een visserijonderneming of een erkende beroepsorganisatie;

    • b. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a, of

    • c. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a met een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor projecten:

    • a. die zijn gericht op handelsmerken;

    • b. waarin wordt verwezen naar specifieke landen of geografische gebieden, tenzij het producten betreft die zijn erkend op grond van verordening nr. 510/2006.

Artikel 4:28. vereisten aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In het projectplan, bedoeld in artikel 1:9, tweede lid, is de geografische locatie opgenomen waar het project wordt uitgevoerd.

Artikel 4:29. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

    • a. de kwaliteit en rendement van visserijproducten meer bevordert;

    • b. een grotere betekenis heeft voor de ontwikkeling van nieuwe markten voor visserijproducten;

    • c. een meer duurzaam karakter heeft, en

    • d. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen.

  • 2 Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

  • 3 De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:30. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een andere termijn dan drie jaar vaststellen.

  • 4 De subsidieontvanger staat toe dat de Minister de kennis en informatie die met het project worden opgedaan openbaar maakt ten behoeve van de visserijsector.

Artikel 4:31. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. de kosten van reclamebureaus en andere dienstverleners die betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van de in artikel 4:27, eerste lid, bedoelde activiteiten;

  • b. de kosten van het ontwerpen en introduceren van een kwaliteitscertificaat;

  • c. de uitgaven voor publicaties en het voor campagnes benodigde extern personeel;

  • d. de organisatie van en deelname aan vakbeurzen en tentoonstellingen;

  • e. de aankoop of huur van advertentieruimte en het bedenken van slagzinnen en labels voor de duur van een promotiecampagne;

  • f. loonkosten en kosten voor eigen arbeid voor zover ze betrekking hebben op de uitvoering van het project;

  • g. kosten van een controleverklaring van een accountant, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500,–.

Artikel 4:32. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 250.000,–.

Artikel 4:33. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een controleverklaring van een accountant.

§ 4. Duurzame ontwikkeling visserijgebieden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:33a. Aanwijzing visserijgebieden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Als visserijgebieden als bedoeld in artikel 43 van verordening nr. 1198/2006, worden aangewezen de gebieden zoals opgenomen in bijlage 5, onderdeel A, bij deze regeling.

Artikel 4:33b. Aanwijzing lokale groepen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Als lokale groepen als bedoeld in artikel 45 van verordening nr. 1198/2006, worden aangewezen de groepen zoals opgenomen in bijlage 5, onderdeel B, bij deze regeling.

Artikel 4:33c. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken ter stimulering van duurzame ontwikkeling en verbetering van de levenskwaliteit in visserijgebieden als bedoeld in artikel 4:33a.

  • 2 Voor subsidie komen in aanmerking projecten die bijdragen aan de doelstelling, bedoeld in het eerste lid, en gericht zijn op:

    • a. de versterking van het concurrentievermogen van een visserijgebied;

    • b. de herstructurering en heroriëntering van economische activiteiten, met name door stimulering van het ecotoerisme, mits deze activiteiten niet leiden tot een verhoging van de visserij-inspanning;

    • c. de diversificatie van activiteiten, door een gecombineerde beroepsactiviteit voor vissers te bevorderen, via het scheppen van extra werkgelegenheid buiten de visserijsector;

    • d. het bieden van meerwaarde aan visserijproducten;

    • e. de ondersteuning van infrastructuurvoorzieningen voor kleinschalige visserij en toerisme, alsmede van diensten ten voordele van kleine vissersgemeenschappen;

    • f. de bescherming van het milieu in een visserijgebied zodat deze hun aantrekkelijkheid behoudt, het rehabiliteren en ontwikkelen van kustdorpjes en -dorpen met visserijactiviteiten, en de bescherming en verbetering van het natuurlijke en architecturale erfgoed.

  • 3 Voor subsidie op grond van het tweede lid, onderdelen b en c, komen slechts in aanmerking aanvragers die werkzaam zijn in de visserijsector of een met deze sector verbonden beroep uitoefenen.

Artikel 4:33d. Rangschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4, eerste lid, op grond van een advies van de betreffende beoordelingscommissie.

  • 3 De beoordelingscommissie rangschikt een project hoger naarmate het project beter aansluit bij de doelstellingen, bedoeld in artikel 4:33c, en de doelstellingen, bedoeld in de betreffende ontwikkelingsstrategie als bedoeld in bijlage 5, onderdeel c.

Artikel 4:33e. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In het projectplan, bedoeld in artikel 1:9, tweede lid, wordt de geografische locatie opgenomen waarop het project zal worden uitgevoerd.

Artikel 4:33f. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een andere termijn dan drie jaar vaststellen.

  • 3 De subsidieontvanger voert het project uit in het visserijgebied, bedoeld in de beschikking tot subsidieverlening, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten dat visserijgebied.

Artikel 4:33g. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. loonkosten en kosten voor eigen arbeid voor zover ze betrekking hebben op de uitvoering van het project;

  • b. kosten van een controleverklaring van een accountant, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500;

  • c. kosten verbonden aan ontwikkeling, aanschaf of het testen van nieuwe apparaten, diensten, technologieën of andere innovaties;

  • d. kosten verbonden aan de uitvoering van promotie, voorlichting of publicaties;

  • e. kosten voor organisatie en facilitering van een samenwerkingsverband, waaronder begrepen zaal- en locatiehuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;

  • f. kosten voor de bouw, verwerving, verbetering of inrichting van onroerende goederen;

  • g. algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met f, zoals kosten voor adviseurs, architecten of ingenieurs, tot een hoogte van 25% van de totale subsidiabele kosten en haalbaarheidsstudies, verwerven van patenten en vergunning.

Artikel 4:33h. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Indien het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, kan in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat van een controleverklaring van een accountant.

Artikel 4:33i. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten van projecten als bedoeld in groep 2 en groep 4 van bijlage II bij verordening nr. 1198/2006.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 300.000.

Titel 4. Investeringen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Investeringen in vissersvaartuigen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:34. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan de eigenaar van een vissersvaartuig subsidie verstrekken voor het moderniseren van vissersvaartuigen en het aanbrengen van voorzieningen aan boord van vissersvaartuigen ter verbetering van de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne, de productkwaliteit en met name energie-efficiëntie en selectiviteit.

  • 2 Aan een eigenaar van een vissersvaartuig wordt geen subsidie verstrekt:

    • a. indien het betrokken vissersvaartuig op het moment van het indienen van de aanvraag nog geen vijf jaar oud is;

    • b. indien de voorziening of modernisering waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, naar het oordeel van de Minister zou leiden tot een toename van de vangstcapaciteit van het vaartuig;

    • c. voor de bouw van een vissersvaartuig en de vergroting van een visruim.

  • 3 Per vissersvaartuig wordt op grond van deze paragraaf gedurende de programmaperiode van het Europees visserijfonds 2007–2013 niet meer financiële steun toegekend dan een kwart van de nieuwwaarde van het betreffende vissersvaartuig.

Artikel 4:35. Nadere voorschriften subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Investeringen ter verbetering van de selectiviteit van vistuigen, inclusief maximaal twee vervangingen van vistuig in de periode 2007–2013, zijn subsidiabel indien:

    • a. het betrokken vissersvaartuig in het bezit is van een speciaal visdocument voor een herstelplan als bedoeld in artikel 5 van verordening nr. 2371/2002 en de eigenaar met dat vaartuig na de aanvraag overschakelt op een andere visserijmethode en de visserij uitoefent op een andere doelsoort, waarvan de toestand van het bestand nog toelaat te vissen, of

    • b. het nieuwe tuig selectiever is en beantwoordt aan de erkende milieucriteria en praktijken die verder reiken dan de bestaande wettelijke verplichtingen.

  • 2 In afwijking van en onverminderd het eerste lid kan de Minister aan een aanvrager in de periode 2007 – 2013 eenmaal subsidie als bedoeld in artikel 4:34 verlenen voor het vervangen van vistuig indien:

    • a. de subsidieontvanger overeenkomstig artikel 25, achtste lid, van verordening nr. 1198/2006 met het vervangen van het oude vistuig voldoet aan de nieuwe technische eisen inzake selectiviteit uit hoofde van het communautaire recht en deze eisen nog niet verplicht zijn gesteld of de Europese verordening waarin de eisen zijn opgenomen een periode bepaalt waarin subsidiëring is toegestaan, of

    • b. de visserij met het nieuwe vistuig aantoonbaar minder effect heeft op niet-commerciële aquatische soorten dan visserij met het vervangen vistuig.

  • 3 De Minister kan per vissersvaartuig in de periode 2007 – 2013 eenmaal subsidie als bedoeld in artikel 4:34 verlenen voor het vervangen van de hoofdmotor, indien:

    • a. het vaartuig een lengte van ten hoogste 24 meter heeft;

    • b. het vaartuig bij de visserij gebruik maakt van gesleept vistuig, en

    • c. de nieuwe motor ten minste 20% minder vermogen heeft dan het vermogen vermeld op de visvergunning.

Artikel 4:36. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 4:37. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend binnen twaalf maanden na de datum van subsidieverlening zijn uitgevoerd.

  • 2 De Minister kan een andere termijn dan de termijn, bedoeld in het eerste lid, vaststellen.

Artikel 4:38. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. kosten voor de aanschaf van nieuwe apparatuur of nieuwe voorzieningen waarvan de aanvrager de eerste gebruiker is;

  • b. kosten voor de installatie van nieuwe apparatuur of voorzieningen;

  • c. kosten voor de aanpassing van het vissersvaartuig ten behoeve van de installatie van nieuwe apparatuur of het toepassen van nieuwe voorzieningen;

  • d. loonkosten en kosten voor eigen arbeid voor zover ze betrekking hebben op de uitvoering van het project.

Artikel 4:39. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie voor activiteiten als bedoel in artikel 4:35, derde lid, ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000,–.

§ 1a. Investeringen in weegapparatuur aan boord van vissersvaartuigen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:39a. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan de eigenaar van een vissersvaartuig subsidie verstrekken voor de aanschaf en installatie aan boord van een vissersvaartuig met een lengte over alles van tenminste 12 meter van deiningsgecompenseerde elektronische weegapparatuur ten behoeve van de weging, bedoeld in artikel 60, derde lid, van verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PBEU L 343).

  • 2 Aan een eigenaar van een vissersvaartuig wordt slechts subsidie verstrekt indien:

    • a. de elektronische weegapparatuur gekoppeld wordt aan een systeem van elektronische registratie- en meldapparatuur, bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PBEU L 343);

    • b. de elektronische weegapparatuur voldoet aan de voorschriften van richtlijn nr. 2009/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende niet-automatische weegwerktuigen (PBEU L 122) voor een weegwerktuig van ten hoogste klasse IIII, en

    • c. de aanschaf en installatie van de elektronische weegapparatuur aan boord van een vissersvaartuig plaatsvinden na 1 juni 2011 doch uiterlijk 1 oktober 2012.

Artikel 4:39b. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 4:39c. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van nota’s en betaalbewijzen van de aanschaf en installatie van de elektronische weegapparatuur en de koppeling daarvan aan het systeem van elektronische registratie- en meldapparatuur waarop de gemaakte kosten zijn gespecificeerd.

Artikel 4:39d. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger voert de activiteiten, bedoeld in artikel 4:39a, eerste lid, uit uiterlijk op 1 oktober 2012.

Artikel 4:39e. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de aanschaf van de apparatuur, bedoeld in artikel 4:39a, eerste lid, en

    • b. kosten voor de installatie van die apparatuur.

  • 2 Niet in aanmerking voor subsidie komen:

    • a. verschuldigde BTW, en

    • b. eigen arbeid.

Artikel 4:39f. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 4.000,–.

§ 1b. Investeringen in elektronische registratie- en meldapparatuur en in satellietvolgapparatuur aan boord van vissersvaartuigen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:39g. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan de eigenaar van een vissersvaartuig subsidie verstrekken voor de aanschaf en installatie aan boord van een vissersvaartuig met een lengte over alles van 12 tot 15 meter van:

    • a. elektronische registratie- en meldapparatuur bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PBEU L 343);

    • b. satellietvolgapparatuur bedoeld in artikel 9 van de in onderdaal a genoemde verordening, of

    • c. een gëintegreerde combinatie van de onder a en b bedoelde apparatuur.

  • 2 Aan een eigenaar van een vissersvaartuig wordt slechts subsidie verstrekt indien de aanschaf en installatie van de in het eerste lid bedoelde apparatuur aan boord van een vissersvaartuig plaatsvinden na 1 juni 2011 doch uiterlijk 31 december 2011.

Artikel 4:39h. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 4:39i. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van nota’s en betaalbewijzen van de aanschaf en installatie van apparatuur, bedoeld in artikel 4:39g, eerste lid, waarop de gemaakte kosten zijn gespecificeerd.

  • 2 In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, wordt een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend bij de Directeur Agroketens en Visserij met gebruikmaking van een daartoe door de Directie Agroketens en Visserij verstrekt formulier.

  • 3 De subsidie voor satellietvolgapparatuur wordt vastgesteld onder voorbehoud van de totstandkoming van een besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen inzake een financiële bijdrage van de Unie aan de door de lidstaten gedane uitgaven voor bepaalde projecten op het gebied van de controle, inspectie en bewaking van visserijactiviteiten waarin daarvoor aan Nederland een bijdrage wordt toegekend.

Artikel 4:39j. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger voert de activiteiten, bedoeld in artikel 4:39g, eerste lid, uit vóór 1 januari 2012.

Artikel 4:39k. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de aanschaf van de apparatuur, bedoeld in artikel 4:39g, eerste lid, en

    • b. kosten voor de installatie van die apparatuur.

  • 2 Niet in aanmerking voor subsidie komen:

    • a. verschuldigde BTW, en

    • b. eigen arbeid.

Artikel 4:39l. Hoogte subsidies

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a. € 3.000,– voor elektronische registratie- en meldapparatuur;

    • b. € 1.500,– voor satellietvolgapparatuur, en

    • c. € 4.500,– voor een geïntegreerde combinatie van de onder a en b bedoelde apparatuur.

§ 1c. Investeringen in perspectief garnalenvisserij

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:39m. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan een eigenaar van een vissersvaartuig waarvoor een garnalenvergunning is verleend, overeenkomstig artikel 25 van verordening nr. 1198/2006, subsidie verstrekken voor de aanschaf en installatie aan boord van dat vissersvaartuig van:

    • a. een vistuig dat met een innovatieve techniek selectiviteit van de vangst of vermindering van de nadelige gevolgen van de vangst voor het milieu nastreeft;

    • b. een innovatief koelsysteem of een innovatieve voorkoeler waarmee de vangst individueel wordt teruggekoeld;

    • c. een spoelsorteer- of sorteerzeefsysteem waarmee de overlevingskans van de bijvangst wordt vergroot.

  • 2 Aan een eigenaar van een vissersvaartuig wordt geen subsidie verstrekt:

    • a. indien het betrokken vissersvaartuig op het moment van het indienen van de aanvraag nog geen vijf jaar oud is;

    • b. indien de voorziening of modernisering waarvoor de subsidie wordt aangevraagd naar het oordeel van de Minister zou leiden tot een toename van de vangstcapaciteit van het vaartuig;

    • c. voor de bouw van een vissersvaartuig en de vergroting van een visruim.

  • 3 Een subsidie op grond van het eerste lid, onder a, wordt in de periode 2007–2015 ten hoogste tweemaal verstrekt.

Artikel 4:39n. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 4:39o. Indiening aanvraag tot vaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van nota’s en betaalbewijzen van de aanschaf en, indien van toepassing, installatie van apparatuur, bedoeld in artikel 4:39m, eerste lid, waarop de gemaakte kosten zijn gespecificeerd.

Artikel 4:39p. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend binnen twaalf maanden na de datum van subsidieverlening zijn uitgevoerd.

Artikel 4:39q. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor subsidie:

  • 2 Niet in aanmerking voor subsidie komt verschuldigde BTW.

Artikel 4:39r. Hoogte subsidies

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

§ 2. Investeringen in aquacultuur

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:40. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan een visserijonderneming of samenwerkingsverband van deze ondernemingen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project betreffende de bouw, de uitbreiding, de uitrusting en de modernisering van productie-installaties voor aquacultuur, voorzover het project is gericht op:

    • a. invoering van aquacultuurmethoden die de negatieve gevolgen voor het milieu aanzienlijk terugdringen of de positieve gevolgen voor het milieu ten opzichte van de gangbare praktijk in de aquacultuursector vergroten;

    • b. op nieuwe vissoorten gerichte diversificatie van het productieproces of productie van vissoorten met goede afzetvooruitzichten.

  • 2 Subsidie wordt enkel verleend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen en aan ondernemingen die minder dan 750 werknemers hebben of een omzet van minder dan 200 miljoen euro hebben.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor een project dat:

    • a. er op gericht is om te voldoen aan verplichte EG-normen inzake het milieu, de gezondheid van mens en dier, de hygiëne of het dierenwelzijn;

    • b. bijdraagt aan een vergroting van de productie van forel, paling, meerval, zeebaars en zeebrasem;

    • c. betrekking heeft op siervissen;

    • d. betrekking heeft op aquacultuur van dieren die niet mogen worden gehouden op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren of in strijd is met overige wet- of regelgeving;

    • e. in vergelijking met de gangbare praktijk in de aquacultuursector leidt tot een zwaardere belasting van het milieu;

    • f. ziet op een experimentele toepassing van een nieuwe aquacultuurmethode, techniek of proces, zonder commerciële toepassing op praktijkschaal.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt aan projecten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000,–.

Artikel 4:41. Rangschikking aanvragen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt aanvragen overeenkomstig artikel 1:4, waarbij een aanvraag hoger wordt gerangschikt indien het wordt uitgevoerd door een kleine of micro-onderneming en naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft:

    • a. meer economisch of technisch perspectief heeft in de toepassing op praktijkschaal;

    • b. meer wordt uitgevoerd in ketenverband;

    • c. eveneens toepasbaar is bij andere aquacultuurbedrijven;

    • d. leidt tot een verhoging in productkwaliteit en kwantiteit;

    • e. bijdraagt aan verbetering van het dierenwelzijn.

  • 2 Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

  • 3 De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:42. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 De aanvraag tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 4:40, eerste lid, onderdeel b, gaat vergezeld van een marktanalyse waaruit naar het oordeel van de Minister blijkt dat er op de middellange termijn voor de geproduceerde soort op de markt waarschijnlijk meer vraag dan aanbod zal zijn.

  • 3 Indien de subsidie wordt aangevraagd door een rechtspersoon dan wel een samenwerkingsverband waaraan één of meer rechtspersonen deelnemen, gaat de aanvraag tevens vergezeld van de statuten van de betrokken rechtspersoon of rechtspersonen

Artikel 4:43. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van drie jaar na de datum van subsidieverlening.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een andere termijn dan drie jaar vaststellen.

Artikel 4:44. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een controleverklaring van een accountant.

Artikel 4:45. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten van apparatuur of voorzieningen;

    • b. kosten van aankoop van onroerende zaken, of de kosten van bouw of modernisering van gebouwen voor zover de kosten van aankoop van gebouwen of de kosten van bouw of modernisering van gebouwen niet meer dan het totaal van de overige subsidiabele kosten van het project bedragen;

    • c. kosten van modernisering van vaartuigen die worden ingezet voor de aquacultuur en die niet zijn uitgerust voor de commerciële exploitatie van levende aquatische hulpbronnen;

    • d. kosten van een controleverklaring van een accountant, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500,–;

    • e. kosten voor architecten, ingenieurs en overige deskundigen, die uit hoofde van hun beroep adviezen verstrekken, voor zover deze kosten niet meer dan 12% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • f. loonkosten en kosten voor eigen arbeid voor zover ze betrekking hebben op de uitvoering van het project.

  • 2 Voor de subsidie komen niet in aanmerking kosten voor:

    • a. de overdracht van de eigendom van een onderneming;

    • b. de aankoop van broed en onvolwassen dieren ten behoeve van de kweek.

Artikel 4:46. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen bedraagt de subsidie ten hoogste 30% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Voor andere ondernemingen dan bedoeld in het eerste lid, bedraagt de subsidie ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 800.000,–.

§ 3. Investeringen in verwerking en afzet

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:47. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan een visserijonderneming of samenwerkingsverband van deze ondernemingen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project betreffende nieuwe voorzieningen aan de wal ten behoeve van de verwerking en afzet van visserijproducten met het doel het productieproces duurzamer te maken en de kwaliteit van visserijproducten te verbeteren.

  • 2 De nieuwe voorzieningen aan de wal, bedoeld in het eerste lid, zijn met name gericht op:

    • a. productie van kwalitatief hoogwaardige producten voor nichemarkten;

    • b. een beter gebruik van weinig benutte soorten, bijproducten en afval;

    • c. productie of afzet van nieuwe producten, toepassing van nieuwe technologieën of ontwikkeling van innovatieve productiemethoden.

  • 3 Subsidie wordt enkel verleend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen en aan ondernemingen die minder dan 750 werknemers hebben of een omzet van minder dan 200 miljoen euro hebben en die investeringen doen ten behoeve van een project als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt voor investeringen:

    • a. die betrekking hebben op visserijproducten die bestemd zijn om te worden gebruikt en te worden verwerkt voor andere doeleinden dan menselijke consumptie, behalve indien het gaat om investeringen die uitsluitend zijn bestemd voor de behandeling, de verwerking en de afzet van afval van visserijproducten;

    • b. die er op gericht zijn om te voldoen aan verplichte EG-normen inzake het milieu, de gezondheid van mens en dier, de hygiëne of het dierenwelzijn;

    • c. ten behoeve van de kleinhandel.

Artikel 4:48. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

    • a. meer bijdraagt aan de duurzaamheid van het productieproces in de keten;

    • b. meer bijdraagt aan de kwaliteit van het product;

    • c. is gericht op bevordering van duurzame werkgelegenheid in de visserijsector;

    • d. wordt uitgevoerd door kleine en micro-ondernemingen;

    • e. wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband van visserijondernemingen;

    • f. een innovatief karakter heeft;

    • g. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

    • h. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen.

  • 2 Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

  • 3 De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:49. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een andere termijn dan drie jaar vaststellen.

Artikel 4:50. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de bouw, verwerving, verbetering of inrichting van onroerende goederen, voor zover deze kosten niet meer dan 50% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • b. kosten voor de aankoop of huurkoop van nieuwe machines en apparatuur, inclusief computersoftware tot aan de marktwaarde van het goed;

    • c. kosten voor de ontwikkeling van nieuwe machines of apparatuur;

    • d. kosten voor de ontwikkeling en operationalisering van processen, procédés, technologieën, product-marktcombinaties en andere innovaties;

    • e. algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zoals kosten voor adviseurs, zoals architecten en ingenieurs, tot een hoogte van 25% van de totale subsidiabele kosten;

    • f. overige algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zoals kosten voor een controleverklaring van een accountant tot een hoogte van € 2500, haalbaarheidsstudies, verwerven van patenten en vergunningen.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten:

    • a. met betrekking tot een leasecontract, zoals de marge van de leaseorganisatie, herfinancieringskosten, overheadkosten en verzekeringspremies;

    • b. voor de overname van de eigendom van een onderneming;

    • c. voor de aankoop van grond.

Artikel 4:51. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een controleverklaring van een accountant.

Artikel 4:52. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Voor andere ondernemingen dan bedoeld in het eerste lid, bedraagt de subsidie ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000,–.

§ 4. Garantstelling voor investeringen in vissersvaartuigen en verwerking en afzet

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:53. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken in de vorm van een garantstelling voor de terugbetaling van leningen die naar het oordeel van de Minister gericht zijn op investeringen als bedoeld in de artikelen 25 en 35 van verordening nr. 1198/2006, met inachtneming van de bepalingen van deze paragraaf, de bepalingen van verordening nr. 1198/2006 en de relevante Europese richtsnoeren.

  • 2 De garantstelling kan worden verstrekt aan een ondernemer die eigenaar of reder is van een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL 1 of MFL 2, een tonnage heeft van minder dan 1.200 BT en waarvoor een garnalenvergunning is verleend of een contingent is toegekend.

  • 3 Geen garantstelling wordt verstrekt:

    • a. aan ondernemingen, bedoeld in punt 2.1 van de Mededeling van de Commissie aangaande Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (OJ C 244, 1.10.2004, p. 2);

    • b. voor de terugbetaling van leningen die gericht zijn op de herfinanciering van schulden, daaronder mede begrepen niet door een bank verstrekte leningen alsmede leningen welke worden aangegaan om kapitaalbehoefte, ontstaan door het uittreden van een commanditaire vennoot uit een commanditaire vennootschap te dekken, behoudens ingeval van overmacht;

    • c. voor de terugbetaling van leningen indien ten aanzien van de investeringen door de aanvrager reeds verplichtingen zijn aangegaan voordat de ontvangst van de aanvraag door de Minister schriftelijk is bevestigd;

    • d. voor de terugbetaling van leningen indien ten aanzien van de investeringen door een bank reeds een lening is verstrekt of onvoorwaardelijk is toegezegd voordat de ontvangst van de aanvraag door de Minister schriftelijk is bevestigd;

    • e. voor de terugbetaling van leningen met betrekking tot een visserijonderneming die wordt uitgeoefend door een commanditaire vennootschap, tenzij uit de betrokken vennootschapsovereenkomst blijkt dat deze ten minste is aangegaan voor een periode, overeenkomende met de looptijd van de lening, waarvoor de aanvraag wordt ingediend, en in elk geval gedurende deze looptijd niet kan worden opgezegd;

    • f. indien reeds een krediet is verstrekt voor dezelfde investering op basis van andere garantstellingen door de overheid;

    • g. indien aan de aanvrager in het tijdvak van twee jaren voorafgaand aan de datum van ontvangst van de aanvraag reeds een garantstelling op grond van deze regeling is verstrekt;

    • h. indien het bancair aansprakelijk vermogen van de aanvrager minder dan 5 % bedraagt van het balanstotaal.

Artikel 4:54. Nadere voorschriften

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een garantstelling wordt verstrekt voor een lening met een minimumbedrag van € 50.000 en een maximumbedrag van € 450.000.

  • 2 De lening waarvoor garantstelling wordt verstrekt bedraagt ten hoogste twee derde van de voor de investeringen benodigde financieringen, minus de eigen beschikbare middelen, rekening houdende met de financieringsmogelijkheden op basis van de beschikbare zekerheden en de wijze waarop de beschikbare eigen middelen optimaal kunnen worden aangewend.

  • 3 De looptijd van de lening waarvoor garantstelling wordt verstrekt kan ten hoogste 10 jaar bedragen en de lening wordt lineair afgelost.

  • 4 De uiterste datum waarop de lening volledig moet zijn opgenomen, mag niet later liggen dan een jaar na de datum van de beschikking tot verstrekking van garantstelling.

  • 5 De garantstelling kan slechts worden verstrekt ten behoeve van een lening verstrekt door een bank waarmee de Minister een raamovereenkomst heeft gesloten, waarin de rechten en plichten van de Minister en de bank zijn vastgelegd.

  • 7 Ingeval de bank nakoming vordert van de garantstelling, wordt ten hoogste viervijfde van de restantschuld van de lening waarop de garantstelling betrekking heeft uitbetaald.

Artikel 4:55. Voorwaarden subsidie-ontvangers

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De garantstelling kan worden verstrekt ten behoeve van leningen aangegaan door natuurlijke personen indien:

    • a. deze een visserijonderneming voor eigen rekening en risico in stand houden;

    • b. de bruto-jaaromzet van de in onderdeel a bedoelde onderneming voor meer dan de helft uit visserij is verkregen;

    • c. de in onderdeel a bedoelde onderneming naar het oordeel van de Minister een voldoende liquiditeitstoename oplevert;

    • d. deze wegens het ontbreken van de daartoe benodigde zekerheden volgens normaal bankgebruik onvoldoende financiering voor de visserijonderneming kunnen verkrijgen;

    • e. deze voor zover rechtens is toegestaan, op alle toebehorende goederen goederenrechtelijke zekerheid verlenen voor alle door de bank te verstrekken financieringen, waaronder de lening waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • f. deze beschikt over een visvergunning.

  • 2 Indien meer dan een natuurlijke persoon voor gezamenlijke rekening een visserijonderneming in stand houdt, voldoet elk van hen aan het eerste lid, onderdelen d en e.

  • 3 De garantstelling kan worden verstrekt ten behoeve van leningen aangegaan door rechtspersonen indien:

    • a. zij blijkens de statuten de exploitatie van een of meer visserijondernemingen ten doel hebben

    • b. de bruto-jaaromzet van de onderneming waarvoor een aanvraag wordt ingediend voor meer dan de helft uit visserij is verkregen;

    • c. de in onderdeel b bedoelde onderneming naar het oordeel van de Minister een voldoende liquiditeitstoename oplevert;

    • d. zij voldoen aan het eerste lid, d, e, en f.

  • 4 Bij de bepaling of wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, wordt uitgegaan van een, zo nodig door de Minister gewijzigde, begroting die op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager is afgestemd en waaruit onder meer moet blijken dat:

    • a. rente- en aflossingsverplichtingen, overige bedrijfsuitgaven, belastingen, premies en, voor zover geen sprake is van inkomsten uit tegenwoordige of vroegere arbeid van buiten de visserij waaruit deze kunnen worden bestreden, gezinsbestedingen kunnen worden betaald;

    • b. de noodzakelijke vervangingsinvesteringen kunnen worden gerealiseerd;

    • c. de liquiditeitstoename voldoende ruimte biedt om tegenvallers in de exploitatie op te vangen alsmede om aan toekomstige financieringsverplichtingen, onder andere als gevolg van noodzakelijke diepte- of uitbreidingsinvesteringen, te kunnen voldoen.

Artikel 4:56. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Indien de aanvraag wordt ingediend door een rechtspersoon verbinden de bestuurders zich hoofdelijk tot de volledige terugbetaling van de lening waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede verbinden zij ter zake hun hele vermogen tot zekerheid.

  • 2 De Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 4:57. Budget en rangschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Jaarlijks kan de Minister overeenkomstig artikel 1:3 een aanvraagperiode en een maximumbedrag vaststellen voor het totaal van de leningen waarvoor in het betrokken jaar garantstellingen kunnen worden verstrekt.

  • 2 Een garantstelling wordt niet verstrekt indien door verstrekking daarvan het maximumbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt overschreden.

  • 3 Aanvragen voor garantstellingen worden overeenkomstig artikel 1:6 gerangschikt, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag volledig is, als datum van ontvangst geldt.

  • 4 De Minister kan besluiten dat indien het krachtens het eerste lid vastgestelde maximumbedrag is bereikt, de mogelijkheid tot het indienen van aanvragen tot verstrekking van garantstellingen uit hoofde van deze regeling voor de rest van het betrokken begrotingsjaar wordt geschorst.

  • 5 De Minister maakt een besluit als bedoeld in het vierde lid bekend in de Staatscourant

Artikel 4:58. Vereisten aanvraag garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag gaat vergezeld van een rapportage omvattende:

    • a. een investerings- en financieringsplan, met een gedegen onderbouwing van de verenigbaarheid van de investeringen met de artikelen 25 en 35 van verordening nr. 1198/2006;

    • b. een overzicht van de stand van leningen en kredieten voor uitvoering van het investeringsplan;

    • c. een specificatie van de zekerheden, vergezeld van een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de onderscheiden roerende en onroerende goederen die tot zekerheid strekken, alsmede een specificatie van de totale financiering inclusief de daaraan verbonden voorwaarden na uitvoering van het investeringsplan;

    • d. een berekening van het eigen en aansprakelijk vermogen;

    • e. een door de bank getoetste, op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager afgestemde begroting, waaruit blijkt dat aanvrager voldoet aan het gestelde in artikel 4:55, eerste lid, onderdelen b en c, en derde lid, onderdelen b en c;

    • f. de boekhoudverslagen en de aangiften inkomstenbelasting over de voorliggende drie boekjaren, indien beschikbaar;

    • g. een toelichting van de bank op de verstrekte gegevens;

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de Minister besluiten dat de aanvrager zijn aanvraag aanvult met een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de onderscheiden roerende en onroerende goederen die tot zekerheid strekken, dat niet ouder is dan zes maanden op de dag van indiening van de aanvraag, en is opgesteld door een ter zake kundig en onafhankelijk taxateur.

  • 3 De aanvrager is voorts verplicht alle bescheiden en informatie te verstrekken die door de Minister noodzakelijk worden geacht.

Artikel 4:59. Beschikking tot verlening van de garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister beslist binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag

  • 2 De beschikking tot verlening van de garantstelling bevat de volgende gegevens:

    • a. de hoogte van de lening die onder garantstelling kan worden verstrekt;

    • b. de uiterste datum waarop de lening onder garantstelling kan worden verstrekt;

    • c. het schema volgens welke de lening dient te worden afgelost;

    • d. het investerings- en financieringsplan op grond waarvan de garantstelling wordt verleend;

    • e. de natuurlijke personen of rechtspersonen die zich hoofdelijk aansprakelijk dienen te stellen voor de terugbetaling van de lening onder garantstelling.

  • 3 De Minister verstrekt de bank, bedoeld in artikel 4:54, vijfde lid, een afschrift van de beschikking tot verlening van de garantstelling.

Artikel 4:60. Overgangsbepaling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 4a. Garantstelling voor investeringen in aquacultuur

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:60a. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken in de vorm van een garantstelling voor de terugbetaling van leningen die naar het oordeel van de Minister gericht zijn op investeringen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van verordening nr. 1198/2006.

  • 2 De garantstelling kan worden verstrekt aan kleine of middelgrote ondernemingen als bedoeld in artikel 2, onderdeel g, van verordening nr. 736/2008, met in achtneming van artikel 10 van verordening nr. 498/2007.

Artikel 4:60b. Uitzonderingen en weigeringsgronden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Geen garantstelling wordt verstrekt:

  • a. aan ondernemingen in moeilijkheden, als bedoeld in artikel 2, onderdeel i, van verordening nr. 736/2008;

  • b. in de in artikel 4:53, derde lid, onderdeel b tot en met e, bedoelde gevallen;

  • c. indien aan de aanvrager reeds een garantstelling is verstrekt door de Minister, en:

    • die garantstelling is verstrekt in het tijdvak van twee jaren voorafgaand aan de datum van ontvangst van de aanvraag, of

    • met de garantstelling waarop de aanvraag betrekking heeft het totaal aan garantstellingen, verstrekt aan de aanvrager, € 2.500.000 of hoger wordt;

  • d. indien het bancair aansprakelijk vermogen van de aanvrager minder dan 15% bedraagt van het balanstotaal;

  • e. aan een onderneming ten aanzien waarvan een uitstaand bevel tot terugvordering geldt krachtens een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

Artikel 4:60c. Hoogte garantstelling en nadere voorschriften

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een garantstelling wordt verstrekt voor een lening met een minimumbedrag van € 50.000 en een maximumbedrag van € 600.000.

  • 4 De subsidieontvanger voldoet aan de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

  • 5 Indien de subsidieontvanger niet voldoet aan het vierde lid, wordt, naar gelang van de ernst van de inbreuk, de subsidie geheel of gedeeltelijk ingetrokken.

  • 6 In afwijking van het eerste lid bedraagt de lening waarvoor een garantstelling wordt verstrekt ten hoogste € 1.200.000 ingeval een aanvraag tot garantstelling is ingediend door een natuurlijk persoon die op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag ten hoogste 39 jaar oud is, en die tot doel heeft voor het eerst voor eigen rekening en risico een visserijonderneming te stichten of over te nemen die hij:

    • a. alleen in eigendom, pacht of erfpacht krijgt, of

    • b. volledig in eigendom, pacht of erfpacht krijgt met een andere natuurlijke persoon die op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag ten hoogste 39 jaar oud is en die niet eerder een visserijonderneming volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft gehad.

Artikel 4:60d. Garantstelling 'plus'

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 4:60c, eerste lid, bedraagt de lening waarvoor een garantstelling wordt verstrekt ten hoogste € 2.500.000 als:

    • a. de aanvraag tot garantstelling is gericht op de terugbetaling van een lening die strekt tot financiering van investeringen als bedoeld in artikel 4:60a, eerste lid, die voldoen aan de eisen van het certificatieschema Maatlat Duurzame Veehouderij en Aquacultuur, hetgeen blijkt uit een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie, en waarvoor geldt dat:

      • 1°. binnen twee jaar na afgifte van het voorlopig certificaat een definitief certificaat wordt overgelegd, dan wel

      • 2°. binnen drie jaar een definitief certificaat wordt overgelegd volgens de dan vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij en Aquacultuur.

    • b. de garantstelling wordt verstrekt ter zake van een investeringsplan, waarbij ten minste de helft van de investeringen betrekking heeft op de in onderdeel a bedoelde investeringen.

  • 2 Een garantstelling als bedoeld in dit artikel kan tevens worden verstrekt voor de terugbetaling van leningen die zijn achtergesteld ten opzichte van andere vorderingen van de bank, waarbij geldt dat:

Artikel 4:60e. Cumulatie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:15, eerste lid, onderdeel a, komen kosten die op grond van hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 2, worden gesubsidieerd eveneens in aanmerking voor subsidie op grond van deze paragraaf.

§ 5. Investeringen in elektronische registratie- en meldapparatuur

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:61. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan de eigenaar van een vissersvaartuig subsidie verstrekken voor de aanschaf en installatie van elektronische registratie- en meldapparatuur aan boord van:

    • a. een vissersvaartuig met een lengte over alles van meer dan 24 meter, of

    • b. een vissersvaartuig met een lengte over alles van 15 tot en met 24 meter.

  • 2 Aan een eigenaar van een vissersvaartuig wordt slechts subsidie verstrekt indien:

    • a. de elektronische registratie- en meldapparatuur voldoet aan de vereisten, bedoeld in verordening nr. 1077/2008;

    • b. de kosten voor de aanschaf en installatie van elektronische registratie- en meldapparatuur aan boord van een vissersvaartuig zijn gemaakt na 1 januari 2009, en

    • c. de elektronische registratie- en meldapparatuur geïnstalleerd wordt op een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a en b, van verordening nr. 1077/2008.

Artikel 4:62. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 4:63. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van nota’s en betaalbewijzen van de aanschaf en installatie van de elektronische registratie- en meldapparatuur waarop de gemaakte kosten zijn gespecificeerd.

  • 2 In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, wordt een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend bij de Directeur Agroketens en Visserij met gebruikmaking van een daartoe door de Directie Agroketens en Visserij verstrekt formulier.

  • 3 De subsidie wordt vastgesteld onder voorbehoud van geen bezwaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen de melding, bedoeld in artikel 9 van verordening (EG) 2007/391 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 april 2007 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad, wat beteft de uitgaven die de lidstaten doen bij de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldende toezicht- en controleregelingen.

Artikel 4:64. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger heeft de activiteiten, bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, uitgevoerd respectievelijk voert die activiteiten, uit:

  • a. voor 1 januari 2010 indien de subsidie verstrekt wordt voor de aanschaf en installatie van elektronische registratie- en meldapparatuur aan boord van een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, onderdeel a;

  • b. voor 1 juli 2010 indien de subsidie verstrekt wordt voor de aanschaf en installatie van elektronische registratie- en meldapparatuur aan boord van een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 4:65. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de aanschaf van apparatuur als bedoeld in artikel 4:61;

    • b. kosten voor de installatie van apparatuur als bedoeld in artikel 4:61; en

    • c. kosten voor de aanpassing van het vissersvaartuig ten behoeve van de installatie van apparatuur als bedoeld in artikel 4:61.

  • 2 Verschuldigde BTW komt niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 4:66. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 4500,–.

§ 6. Investeringen in aalbedwelmingsapparatuur

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:66a. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan een onderneming die zich bezighoudt met het slachten of doden van aal voor de verkoop of een samenwerkingsverband van dergelijke ondernemingen als bedoeld in artikel 1:19, subsidie verstrekken voor de aanschaf en installatie van aalbedwelmingsapparatuur die bestemd is voor de verdoving van aal bij de slacht.

  • 2 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a. de aalbedwelmingsapparatuur, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van artikel 1:2, tweede lid, na 16 juni 2011 en uiterlijk op het moment van de subsidieaanvraag betaald, geleverd en geïnstalleerd is;

    • b. de onderneming of het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, een verklaring van de bouwer van de aalbedwelmingsapparatuur kan afgeven waaruit blijkt dat door middel van een hersenfilm wetenschappelijk is aangetoond dat het desbetreffende type aalbedwelmingsapparatuur ervoor zorgt dat:

      • 1°. een aal voorafgaand aan het doden binnen één seconde wordt verdoofd door middel van elektriciteit;

      • 2°. een aal pas wordt blootgesteld aan de elektrische stroom op het moment dat de aal zich tussen de elektroden bevindt;

      • 3°. de toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid ten gevolge van de bedwelming wordt aangehouden totdat het dodingsproces voltooid is;

    • c. aan de onderneming, bedoeld in het eerste lid, of aan één van de deelnemers in het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, niet op een eerder moment al subsidie is verstrekt door een bestuursorgaan of door een orgaan van de Europese Unie voor de investering in of ontwikkeling van aalbedwelmingsapparatuur dat gebruikt wordt voor de verdoving van aal bij de slacht.

Artikel 4:66b. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 4:66c. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

    • a. nota's en betaalbewijzen van de aanschaf en installatie van de aalbedwelmingsapparatuur waarop de gemaakte kosten zijn gespecificeerd;

    • b. een verklaring van de bouwer van de aalbedwelmingsapparatuur als bedoeld in artikel 4:66a, eerste lid, onderdeel b;

Artikel 4:66d. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de aanschaf van de aalbedwelmingsapparatuur;

    • b. kosten voor de installatie van de aalbedwelmingsapparatuur.

  • 2 Niet in aanmerking voor subsidie komen:

    • a. verschuldigde BTW, en

    • b. kosten voor eigen arbeid.

  • 3 Onder aanschaf van de aalbedwelmingsapparatuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt niet verstaan aanschaf door middel van huurkoop.

  • 4 De kosten, bedoeld in het eerste lid, komen slechts voor subsidie in aanmerking, indien deze kosten minimaal € 3.000,– bedragen.

Artikel 4:66e. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 30.000,– voor aalbedwelmingsapparatuur die in een slachtlijn wordt geïntegreerd en die meer dan 500 kilogram aal per dag kan verdoven.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 3.400,– voor alle overige aalbedwelmingsapparatuur.

Titel 5. Maatregelen voor de kust- en binnenvisserij

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Tegemoetkoming tijdelijk aalvisverbod 2012

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:67. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 4:68. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan op aanvraag een tegemoetkoming verstrekken aan beroepsvissers die vissen in de kust- en binnenwateren en die als gevolg van het visverbod op aal, bedoeld in artikel 32a van de Uitvoeringsregeling visserij, in de maanden september, oktober en november 2012 schade lijden en aan beroepsvissers die deelnemen aan een pilot in het kader van decentraal aalbeheer, waarvoor op grond van artikel 11 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 ontheffing is verleend.

Artikel 4:69. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een tegemoetkoming wordt alleen verstrekt voor schade die betrekking heeft op de vissoort aal.

  • 2 De Minister verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan beroepsvissers die in de referentieperiode jaarlijks gemiddeld minstens € 3.000 hebben verdiend aan de verkoop van door de betreffende aanvrager gevangen aal.

Artikel 4:70. Hoogte tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De tegemoetkoming wordt berekend naar rato van de gemiddelde inkomsten per jaar uit de verkoop van door de aanvrager gevangen aal in de referentieperiode.

  • 2 De tegemoetkoming bedraagt maximaal 100% van de totale inkomsten in de referentieperiode.

Artikel 4:71. Verplichte documenten bij een aanvraag van een tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 Indien de aanvrager een aanvraag heeft ingediend op grond van de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 januari 2010, nr 79904, houdende wijziging van de Regeling LNV-subsidies en het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2010 (Stcrt. 2012, 284) of de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 14 juli 2011 houdende wijziging van het Mandaatbesluit LNV Dienst Regelingen 2011, de Regeling LNV-subsidies en de Uitvoeringsregeling visserij in verband met een compensatieregeling voor aalvisserij en enkele andere zaken (Stcrt. 2011, 13462), en deze geleid heeft tot verstrekking van de in die regelingen bedoelde tegemoetkomingen, wordt, voor zover het de maanden september, oktober en november uit de jaren van de referentieperiode betreft, uitgegaan van de opbrengsten uit de verkoop van door de betreffende aanvrager gevangen aal zoals deze in het kader van die regelingen in aanmerking zijn genomen voor de verstrekking van de daar bedoelde tegemoetkomingen en behoeft de aanvrager in afwijking van het eerste lid de gegevens over de maanden september, oktober en november niet te verstrekken.

Artikel 4:72. Afwijzen aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag tot een verstrekking van een tegemoetkoming van een beroepsvisser die zich niet voor het einde van de openstellingperiode waarin hij zijn aanvraag heeft gedaan, heeft geregistreerd bij het Productschap Vis overeenkomstig de op grond van artikel 93, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de bedrijfsorganisaties geldende registratieplicht, wordt afgewezen.

  • 2 Een aanvraag tot verstrekking van een tegemoetkoming van een beroepsvisser met visrechten op de binnenwateren, uitgezonderd het IJsselmeer, die zich niet voor het einde van de openstellingsperiode waarin de aanvraag is gedaan overeenkomstig artikel 55 of 56 van de Uitvoeringsregeling visserij heeft gemeld bij de Minister, of die vist in dienst van een rechtspersoon en deze rechtspersoon zich niet overeenkomstig artikel 55 of 56 van de Uitvoeringsregeling visserij heeft gemeld bij de Minister, wordt afgewezen.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de aanvrager op grond van artikel 4:68 een aanvraag heeft ingediend in de periode van 7 november tot en met 19 december 2011 en die aanvraag heeft geleid tot het verstrekken van een tegemoetkoming.

Artikel 4:73

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een beschikking omtrent verstrekking van de tegemoetkoming wordt gegeven binnen drie maanden na afloop van de openstellingsperiode in enig jaar waarin de aanvraag kon worden gedaan.

Artikel 4:74. Betaling collectieve aanvraag door Friese Bond van Binnenvissers

[Vervallen per 01-10-2012]

§ 2. Tegemoetkoming verbod ex artikel 23b en 28b Uitvoeringsregeling visserij

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:75

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze paragraaf wordt verstaan onder ‘nettoresultaat’; omzet verminderd met de vaste kosten en de variabele kosten, voordat dit bedrag is verminderd met de verschuldigde inkomsten- en vennootschapsbelasting.

Artikel 4:76

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 De tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, bedraagt een gemiddeld nettojaarresultaat, berekend uit de nettojaarresultaten die zijn behaald in de jaren 2009 en 2010 uit de vangst van aal en wolhandkrab in de gebieden, waarop het verbod, bedoeld in het eerste lid, ziet, vermenigvuldigd met vijf.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de Minister het nettojaarresultaat behaald uit de visserij op aal in het jaar 2009 of 2010 hanteren, indien

    • a. uit de boekhouding blijkt dat de opbrengst uit de visserij op aal in één van de betreffende jaren significant lager is dan hetgeen te verwachten is;

    • b. de aanvrager aannemelijk maakt dat dit te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn invloedsfeer liggen, en

    • c. de aanvrager zulks verzoekt.

  • 4 Indien de aanvrager aannemelijk maakt dat de opbrengsten uit de visserij op aal zowel in 2009 als in 2010, als gevolg van omstandigheden, als bedoeld in lid 3, onderdeel b, significant lager zijn geweest dan hetgeen in normale omstandigheden te verwachten is, kan de Minister het nettojaarresultaat behaald uit de visserij op aal in 2008 hanteren, indien van dat resultaat in de boekhouding separaat melding wordt gemaakt en indien de aanvrager zulks verzoekt.

  • 5 In afwijking van het tweede lid kan de Minister het nettojaarresultaat behaald uit de visserij op wolhandkrab in het jaar 2009 of 2010 hanteren, indien van dat resultaat in de boekhouding separaat melding wordt gemaakt en indien de aanvrager zulks verzoekt.

  • 6 Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, in voorkomend geval berekend met inachtneming van het bepaalde in het derde, vierde of vijfde lid, wordt vermeerderd met een bedrag dat gelijkstaat aan vijf maal het gemiddelde nettojaarresultaat in de jaren 2009 en 2010, voor zover dat resultaat is verkregen uit de vangst van schubvissen in de gebieden, bedoeld in artikel 23 en 28 van de Uitvoeringsregeling visserij, die ingevolge een toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, en 21, eerste lid, van de Visserijwet 1963, voor het vissen op aal of wolhandkrab, of ingevolge een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Visserijwet 1963, voor het vissen op aal of wolhandkrab door de aanvrager, mag worden behouden en verkocht, voor zover van dat resultaat in de boekhouding separaat melding wordt gemaakt.

  • 7 Indien een aanvrager aannemelijk maakt dat de afschrijvingskosten in de jaren die als referentie worden gehanteerd, of in geval van toepassing van het derde, vierde of vijfde lid, in het jaar dat als referentie wordt gehanteerd, significant hoger zijn dan de kosten die in de jaren 2011 tot en met 2015, redelijkerwijs hadden mogen worden verwacht, wordt het nettojaarresultaat vermeerderd met het verschil tussen op de boekhouding opgenomen afschrijving en de afschrijving die redelijkerwijs mag worden verwacht.

  • 8 In voorkomend geval wordt het nettoresultaat verminderd met de tegemoetkoming die in het betreffende jaar voor de betreffende wateren is uitgekeerd op grond van artikel 4:68.

  • 9 Bij toepassing van het vierde lid wordt het nettoresultaat uit de vangst van aal over het jaar 2008 verminderd met het resultaat dat in de betreffende wateren met die vangst is behaald in de maanden september tot en met november van dat jaar.

Artikel 4:77. Aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag als bedoeld in artikel 4:75, eerste lid, kan gedurende een periode van zes weken worden ingediend. De periode vangt aan met ingang van de zevende dag volgend op de dag van inwerkingtreding van deze paragraaf van de regeling.

Hoofdstuk 4a. Onderwijs

[Vervallen per 20-08-2014]

Titel 2. Groene-plus lectoraten

[Vervallen per 20-08-2014]

Artikel 4a:6. Indiening van een aanvraag subsidieverlening

[Vervallen per 20-08-2014]

Hoofdstuk 5. Overige subsidies

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Titel 2. Diversificatie in de suikersector

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 5:2. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze titel wordt verstaan onder:

  • diversificatie: geheel van maatregelen die gericht zijn op de duurzame ontwikkeling van de suikerbietenteelt, versterking van de suikersector of het ontwikkelen van alternatieven voor de suikerbietenteelt en suikerproductie;

  • suikersector: gehele complex van ondernemingen, gericht op de productie van suiker, suikerproducten verwerkende ondernemingen en aan de suiker gerelateerde afzet, handel, dienstverlening, logistiek en toeleverende industrie.

Artikel 5:3. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken aan telers van suikerbieten en samenwerkingsverbanden uit regio’s die betrokken zijn bij de herstructurering van de suikersector op grond van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU L 58).

  • 2 Voor subsidie komen de volgende activiteiten in aanmerking:

    • a. het doen van investeringen door suikerbietentelers gericht op diversificatie;

    • b. het vormen van samenwerkingsverbanden gericht op innovatieve vormen van productie, verwerking en afzet voor suikerbieten;

    • c. het ontwikkelen van initiatieven gericht op vakmanschap en management.

  • 3 De activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, leiden tot:

    • a. een hoger niveau van diergezondheid in Nederland en daardoor tot een beter technisch en economisch perspectief van en continuïteit binnen landbouwondernemingen;

    • b. verlaging van de productiekosten;

    • c. de verbetering en omschakeling van de productie;

    • d. de instandhouding en verbetering van het natuurlijk milieu, de hygiënische omstandigheden, dierenwelzijn, voedselveiligheid of duurzaam gebruik van energiebronnen;

    • e. herstructurering en ontwikkeling;

    • f. verhoging van de kwaliteit en toegevoegde waarde van producten;

    • g. verbetering van de arbeidsomstandigheden in de onderneming;

    • h. behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen;

    • i. verhoging van de doelmatigheid bij inzet en gebruik van middelen, machines en menskracht, of

    • j. het tot waarde brengen van bij-, rest- en afvalproducten.

  • 4 De activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, hebben betrekking op:

    • a. de verwerking of de afzet van suikerbieten, of

    • b. de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën voor suikerbieten.

  • 5 De activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, zien op een bedrijfsconsult of het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten en hebben betrekking op:

    • a. de verbetering van de bedrijfsvoering en de verduurzaming daarvan;

    • b. het voldoen aan wettelijke normen inzake milieu of waterbeheer, aan veterinaire, sanitaire of fytosanitaire regelgeving, aan hygiëne- of dierenwelzijnsregelgeving of aan arbeidsomstandighedenregelgeving;

    • c. het verkrijgen of vergroten van kennis waarmee nieuwe of hoogwaardigere producten kunnen worden verkregen of deze productiewijzen of productieprocessen kunnen worden verbeterd;

    • d. begeleiding bij het starten of beëindigen van de onderneming of een onderdeel daarvan.

  • 6 Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a en onderdeel b, waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000;

    • b. de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 250;

    • c. aan ondernemingen als bedoeld in paragraaf 2.1 van de Mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 2004 aangaande communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PbEU C 244).

Artikel 5:4. Subsidiabele en niet subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de bouw, inrichting of verbetering van onroerende zaken;

    • b. kosten voor verwerving van onroerende zaken, met uitzondering van grond, waarin zijn begrepen de daaraan verbonden kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster;

    • c. kosten voor de aanschaf van nieuwe machines en apparatuur, waarvan de aanvrager eerste gebruiker is;

    • d. kosten voor de aanschaf van plantmateriaal en de kosten van derden voor het planten van blijvende teelten, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van verordening 1120/2009.

  • 2 De volgende kosten voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de bouw, verwerving, verbetering of inrichting van onroerende goederen, met uitzondering van de verwerving van grond;

    • b. kosten voor de aankoop of huurkoop van nieuwe machines en apparatuur, inclusief computersoftware tot aan de marktwaarde van het goed;

    • c. kosten voor de ontwikkeling van nieuwe machines of apparatuur;

    • d. kosten voor de ontwikkeling en operationalisering van processen, procédés, technologieën, marketingconcepten, product-marktcombinaties en andere innovaties;

    • e. algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zoals kosten voor de architecten en ingenieurs, honoraria van adviseurs tot een hoogte van 15% van het totale subsidiebedrag, haalbaarheidsstudies, controleverklaring van een accountant, verwerven van patenten en vergunningen.

  • 3 Voor de subsidie voor de uitvoering van activiteiten bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, komen niet in aanmerking kosten voor de verwerving van onroerende zaken, ten behoeve waarvan subsidie door een bestuursorgaan is verleend in de periode van tien jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, met betrekking tot een leasecontract, zoals de marge van de leaseorganisatie, herfinancieringskosten, overheadkosten en verzekeringspremies.

  • 5. Indien subsidie wordt verstrekt voor een investering, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken indien de investering gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de datum van subsidievaststelling een belangrijke wijziging ondergaat die:

    • a. de aard van de investering of de bij of krachtens deze regeling opgelegde uitvoeringsvoorwaarden raakt;

    • b. een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel oplevert, of

    • c. het gevolg is hetzij van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij van de beëindiging of verplaatsing van productiecapaciteit.

Artikel 5:5. Rangschikking naar geschiktheid en in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag tot subsidieverlening voor activiteiten, als bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate de maatregelen waarop de aanvraag betrekking heeft meer bijdragen aan een duurzame diversificatie in de suikersector.

Artikel 5:6. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, gaat vergezeld van:

    • a. een plan, waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd zijn opgenomen en waaruit blijkt hoe die activiteiten bijdragen aan de doelstelling, bedoeld in artikel 5:3, eerste lid;

    • b. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van de bouwers of leveranciers van de investeringen waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2 Een aanvraag tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, gaat vergezeld van:

    • a. een projectplan dat helder onderbouwt dat uitvoering van het plan en van de daarin opgenomen investeringen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, bijdraagt aan het verbeteren van de algehele prestaties van de betrokken ondernemingen;

    • b. een analyse van vraag- en aanbod in de betreffende markt;

    • c. een uitvoerige beschrijving van de geplande activiteiten;

    • d. de bijdrage van die activiteiten aan het verhogen van de toegevoegde waarde;

    • e. melding van een beslismoment ten aanzien van de overgang van ontwikkel- naar uitvoeringsfase;

    • f. een investerings- en indien relevant een exploitatiebegroting met een dekkingsvoorstel.

Artikel 5:7. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger voert de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdelen a en c, vóór 30 september 2010 uit, en de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, vóór 30 september 2011.

Artikel 5:8. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen één maand na afloop van de activiteit waarvoor subsidie is verleend.

  • 2 De aanvraag tot subsidievaststelling voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a en onderdeel b, gaat vergezeld van:

    • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, waaruit blijkt dat de investering(en) volgens de offerte is of zijn gedaan en waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen kostenonderdelen is aangegeven, en

    • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

  • 3 De aanvraag tot subsidievaststelling voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel c, gaat vergezeld van:

    • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd;

    • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt, en

    • c. een bewijs van deelname aan de opleiding, training of voorlichtingsbijeenkomst of in het geval van een bedrijfsconsult een op schrift gesteld advies aan de begunstigde.

Artikel 5:9. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat de subsidie voor de activiteiten bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, ten hoogste € 20.000 bedraagt.

  • 2 Indien het gaat om subsidie verleend voor de activiteit, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel c, is het subsidiebedrag niet hoger dan 50% van de subsidiabele kosten met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 1.500 bedraagt.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 6:1. Aanwijzing toezichthouders

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Als personen als bedoeld in artikel 8 van de Kaderwet EZ-subsidies worden aangewezen de ambtenaren van:

  • a. de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

  • b. de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken;

  • c. de Auditdienst Rijk.

Artikel 6:2. Intrekking bestaande regelingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende regelingen en besluiten worden ingetrokken:

Artikel 6:3. Overgangsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Het recht zoals dat gold voorafgaand aan de tijdstippen van intrekking van de regelingen, genoemd in artikel 6:2, blijft van toepassing:

    • a. op een aanvraag tot subsidieverlening die is ingediend voorafgaand aan dat tijdstip;

    • b. met betrekking tot een subsidie die is of wordt verleend op een aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld in onderdeel a, alsmede de uit die subsidieverlening voortvloeiende rechten, aanspraken en verplichtingen.

  • 2 Bij intrekking van de door het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw vastgestelde Besluit Borgstellingsfonds en Besluit BF bijzondere borgstellingen:

    • a. blijft het recht zoals dat gold voorafgaand aan de tijdstippen van intrekking van die besluiten van toepassing:

      • 1. op een aanvraag tot subsidieverlening die op grond van die besluiten is ingediend;

      • 2. met betrekking tot een subsidie die is verleend op een aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld onder 1°, alsmede de uit die subsidieverleningen voortvloeiende rechten, aanspraken en verplichtingen;

    • b. gaan de rechten, aanspraken en verplichtingen van het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw die zijn aangegaan op grond of ter uitvoering van die besluiten, over op de Minister.

  • 3 Na ontbinding van de Stichting fonds MKZ-AI gaan de rechten, aanspraken of verplichtingen van het bestuur van de Stichting fonds MKZ-AI die zijn aangegaan op grond of ter uitvoering van de regelingen, bedoeld in het eerste lid, over op de Minister.

  • 4 Het recht, zoals dat gold voorafgaand aan het moment van inwerkingtreding van artikel 2:2, tweede lid, blijft van toepassing:

    • a. op aanvragen tot subsidieverlening die zijn ingediend voorafgaand aan dat tijdstip;

    • b. met betrekking tot een subsidie die is of wordt verleend op een aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld in onderdeel a, alsmede de uit die subsidieverlening voortvloeiende rechten, aanspraken en verplichtingen.

  • 5 Artikel 1:15, zoals dat gold voorafgaand aan het moment van inwerkingtreding op 1 juli 2012, blijft van toepassing:

    • a. op aanvragen tot subsidieverlening voor de kosten van eigen arbeid die zijn ingediend voorafgaand aan dat tijdstip;

    • b. met betrekking tot een subsidie die is of wordt verleend op een aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld in onderdeel a, alsmede de uit die subsidieverlening voortvloeiende rechten, aanspraken en verplichtingen.

Artikel 6:4. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2007.

Artikel 6:5. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling LNV-subsidies.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Bijlage 1. Bijlage bij artikel 1:14e

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Controleprotocol controleverklaring LNV-subsidies

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Inleiding

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Onderliggend Controleprotocol controleverklaring LNV-subsidies is van toepassing wanneer bij vaststelling van een subsidiebedrag een controleverklaring, vanuit de Regeling LNV-subsidies, wordt vereist.

Dit protocol is afgestemd met het Koninklijk Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA).

Het referentiekader is de Regeling LNV-subsidies waaronder de subsidie is verleend.

Hoofdstuk 1. Uitgangspunten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Doelstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Het doel van dit controleprotocol is het verstrekken van duidelijkheid over de reikwijdte en diepgang van de accountantscontrole en de in dat kader af te geven controleverklaring. De controleverklaring moet de Minister zekerheid geven over de juistheid en volledigheid van de gedeclareerde subsidiabele kosten. Hiertoe controleert de accountant de financiële verantwoording van de gedeclareerde subsidiabele kosten die door de eindontvanger bij het verzoek tot vaststelling (eindafrekening) is aangeleverd. de Minister controleert vervolgens de eindafrekening op het voldoen aan de subsidievoorwaarden en stelt de subsidie vast.

Procedures

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger verzoekt de accountant een controleverklaring op te stellen op basis van het protocol controleverklaring LNV-subsidies. De eindbegunstigde levert hiertoe de aanvraag vaststelling (eindafrekening) aan de accountant aan. De accountant controleert de juistheid en volledigheid van het verzoek tot subsidievaststelling (eindafrekening) van de subsidieontvanger op basis van de richtlijnen in dit protocol. Naar aanleiding van de controle waarmerkt de accountant de eindafrekening en stelt de controleverklaring op. Hoofdstuk 3 bevat de minimaal voorgeschreven tekst van de controleverklaring.

De subsidieontvanger levert het verzoek tot vaststelling (de gewaarmerkte eindafrekening) en de controleverklaring bij de Minister aan. Het verzoek tot vaststelling (eindafrekening) moet nadat het project is voltooid binnen de in de regeling LNV-subsidies gestelde termijn worden gedaan. Deze termijn is in de subsidieverplichtingen bij de beschikking tot subsidieverlening opgenomen.

De Minister behoudt zich het recht voor een review te laten uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole inzake de eindafrekening. De accountant die de controle uitvoert verstrekt desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden zoals deze dat gewenst acht.

Definities

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • Een accountant: Een openbaar accountant zoals bedoeld in artikel 393, lid 1 Burgerlijk Wetboek, boek 2, aan wie de eindbegunstigde de opdracht heeft toegekend de aanvraag tot vaststelling (eindafrekening) ten behoeve van de subsidieaanvraag te controleren.

  • Subsidieontvanger: Een natuurlijke of rechtspersoon of diens gemachtigde aan wie de Minister, een subsidie heeft toegekend.

  • Gemachtigde: Een natuurlijke of rechtspersoon welke door de eindbegunstigde is gemachtigd bepaalde activiteiten ten behoeve van de subsidieaanvraag te verrichten. De afspraken omtrent de machtiging zijn vastgelegd in een machtigingsverklaring.

  • Eindafrekening: Het verzoek van de subsidieontvanger tot vaststelling van de subsidie.

  • Controleverklaring: Een schriftelijke verklaring van de accountant inhoudende een oordeel omtrent de juistheid en volledigheid van een verantwoording, in dit geval van de eindafrekening.

Hoofdstuk 2. Onderzoeksaanpak

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Controleaanpak

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De accountant voert de controle met betrekking tot het verzoek tot vaststelling (eindafrekening) uit in overeenstemming met de richtlijnen in dit controleprotocol. De accountant controleert hiertoe de financiële verantwoording van de gedeclareerde kosten op de hieronder genoemde specifieke controlepunten. De controleaanpak is de primaire verantwoordelijkheid van de accountant.

Controlepunten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De kern van de accountantscontrole is de vaststelling dat het verzoek tot vaststelling (eindafrekening) juist en volledig is. Hiertoe controleert de accountant de eindafrekening.

De specifieke controlepunten hierbij zijn:

  • uitsluitend subsidiabele kosten zijn gedeclareerd die op grond van de regeling in aanmerking komen voor subsidie;

  • de gedeclareerde subsidiabele kosten zijn herleidbaar naar de kostensoorten/begroting zoals opgenomen in de (herziene) subsidieverleningsbeschikking;

  • de gedeclareerde subsidiabele kosten zijn gemaakt (prestatie geleverd) en daadwerkelijk betaald door de subsidieontvanger;

  • In voorkomend geval opgave is gedaan van alle inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft mede is gefinancierd;

  • ingeval de subsidie strekt tot uitvoering van een project, het project is uitgevoerd overeenkomstig het projectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft.

Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De verklaring is gericht op het afgeven van een oordeel bij het verzoek tot vaststelling (eindafrekening). Bij de oordeelsvorming streeft de accountant naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip ten behoeve van het gebruik van statistische technieken moet worden gekwantificeerd, moet worden uitgegaan van een betrouwbaarheid van 95 procent.

Een goedkeurende controleverklaring impliceert dat, gegeven de hierboven genoemde betrouwbaarheid, in de eindafrekening verslag geen afwijkingen (fouten en onzekerheden) voorkomen met een materieel belang dat groter is dan de voorgeschreven toleranties. Informatie is materieel indien het weglaten of het onjuist weergeven daarvan de beslissing van de subsidieverlener over het verzoek tot vaststelling (eindafrekening) zou kunnen beïnvloeden. Verder wordt verwezen naar hetgeen over materialiteit is vastgelegd in standaard 320 ‘Materieel belang in de accountantscontrole’ van NBA. Als omvangsbasis voor de toleranties geldt het totaal van de in de eindafrekening opgenomen subsidiabele kosten.

De subsidieontvanger dient in beginsel alle geconstateerde fouten te corrigeren. De accountant beoordeelt wat de gevolgen zijn van de niet gecorrigeerde fouten voor de strekking van zijn controleverklaring.

Voor de strekking van de controleverklaring gelden de volgende toleranties:

 

Oordeel

Goedkeurend

Beperking

Oordeelonthouding

Afkeuring

Fouten in de eindafrekening

< 1%

>1% en < 3%

n.v.t.

> 3%

Onzekerheden in de controle

< 3%

>3% en < 10%

> 10%

n.v.t.

De controleverklaring

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Voor de controleverklaring dient het model controleverklaring gehanteerd te worden. De accountant stelt de verklaring op overeenkomstig de voorbeeldteksten van NBA. De accountant dient het van toepassing zijnde controleprotocol te vermelden in de controleverklaring.

Hoofdstuk 3. Tekst controleverklaring

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Afgegeven ten behoeve van de Minister

Aan: opdrachtgever

Wij hebben bijgevoegde eindafrekening van <naam instelling/persoon> te <zetel, plaats> over de periode <datum> tot <datum> met betrekking tot subsidieverlening in het kader van de Regeling LNV-subsidies <openstelling> gecontroleerd. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft per brief <kenmerk> d.d. <datum> terzake een subsidie verleend tot een maximum van <bedrag>.

Verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger

<Het bestuur van de instelling/naam persoon> is verantwoordelijk voor het opstellen van de eindafrekening in overeenstemming met de relevante bepalingen in de Regeling LNV-subsidies. <Het bestuur van de instelling/naam persoon> is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opstellen van de eindafrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.

Verantwoordelijkheid van de accountant

Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de eindafrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden en het Controleprotocol controleverklaring LNV-subsidies, vastgesteld in bijlage 1 bij de Regeling LNV-subsidies. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de eindafrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat.

Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de eindafrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de eindafrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten.

Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opstellen van de eindafrekening door de entiteit, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de entiteit. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor de subsidiedeclaratie, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de subsidiedeclaratie.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.

Oordeel

Naar ons oordeel is de eindafrekening van <naam instelling/persoon> over de periode <datum> tot <datum> in alle van materieel belang zijnde aspecten opgesteld in overeenstemming met de begroting zoals opgenomen in brief <kenmerk> d.d. <datum> en de relevante bepalingen in de Regeling LNV-subsidies.

Beperking in gebruik en verspreidingskring

De eindafrekening is opgesteld voor de Minister met als doel <naam instelling/persoon> in staat te stellen te voldoen aan de relevante bepalingen in de Regeling LNV-subsidies. Hierdoor is de eindafrekening mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Dit doet geen afbreuk aan ons oordeel. De eindafrekening met onze controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor <naam instelling/persoon> en de Minister en dient derhalve niet te worden verspreid of gebruikt door anderen.

<Plaats, datum>

<Naam accountantspraktijk>

<Naam accountant >

Bijlage 1a. Bijlage bij artikel 2:32, eerste lid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Hoofdstuk 1. Onderzoeksactiviteiten integraal duurzame stallen

A. Beschrijving van het innovatieproject, bedoeld in artikel 2:32, eerste lid

Twee of vier ten aanzien van de milieuparameters gelijke stallen op respectievelijk twee of vier locaties, die voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1. De stallen beschikken niet over een emissiefactor, als bedoeld in artikel 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij.

  • 2. De stallen zijn ten minste twee maanden in gebruik op het moment van aanvang van de onderzoeksactiviteiten, bedoeld in onderdeel B van dit hoofdstuk.

  • 3. De stallen voldoen naar verwachting aan de volgende eisen:

    • a. de uitstoot van ammoniak wordt verminderd met minimaal 25% ten opzichte van de maximale emissiewaarde bedoeld in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij of ten opzichte van de emissiefactor voor overige huisvesting in de bijlage bij de Regeling ammoniak en veehouderij;

    • b. de uitstoot van geur is lager dan of gelijk aan de uitstoot van geur, bedoeld in de Regeling geurhinder en veehouderij;

    • c. de uitstoot van fijn stof PM10 is lager dan of gelijk aan de uitstoot, bedoeld in het overzicht emissiefactoren fijn stof voor veehouderij;

    • d. de uitstoot van zeer fijn stof PM2,5, lachgas en methaan is beter dan of gelijk aan een voor ammoniak gangbaar emissiearm stalsysteem;

    • e. het energieverbruik is ten minste 10 punten hoger dan het minimum aantal punten, bedoeld in de energiemaatlat van de Maatlat duurzame veehouderij 2011, of gelijk daaraan in geval de diercategorieën niet zijn opgenomen in de Maatlat duurzame veehouderij 2011;

    • f. het dierenwelzijn is ten minste 5 punten hoger dan het minimum aantal punten, bedoeld in de dierenwelzijnmaatlat van de Maatlat duurzame veehouderij 2011 of gelijk daaraan in geval de diercategorieën niet zijn opgenomen in de Maatlat duurzame veehouderij 2011;

    • g. de diergezondheid is ten minste 10 punten hoger dan het minimum aantal punten, bedoeld in de gezondheidsmaatlat van de Maatlat duurzame veehouderij 2011 of gelijk daaraan in geval de diercategorieën niet zijn opgenomen in de Maatlat duurzame veehouderij 2011;

    • h. de arbeidsomstandigheden zijn beter dan of gelijk aan de arbeidsomstandigheden in een ammoniak gangbaar emissiearm stalsysteem.

B. Beschrijving van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2:35

  • 1. In afwijking van artikel 2:35, eerste lid, komen uitsluitend de door de aanvrager aan een meetinstantie en de betrokken laboratoria verschuldigde kosten voor onderzoeksactiviteiten ter zake van de eisen, genoemd in onderdeel A, punt 3, van dit hoofdstuk, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. De meetinstantie en betrokken laboratoria:

    • a. beschikken over voldoende personeel dat beschikt over grondig inzicht in veehouderijsystemen en het management daarvan;

    • b. beschikken over de benodigde administratieve en technische faciliteiten;

    • c. beschikken aantoonbaar over relevante ervaring en vakkennis betreffende het verrichten van metingen in de veehouderij en van de uitstoot van milieuverontreinigende stoffen bij de desbetreffende diersoort;

    • d. staan als betrouwbaar te boek;

    • e. voldoen aan de standaarden van gedegen onderzoek;

    • f. zijn aantoonbaar onafhankelijk van de betrokken actoren en van de evaluerende instantie.

  • 3. De onderzoeksactiviteiten, bedoeld onder 1, naar de uitstoot van onderscheidenlijk ammoniak, geur, fijn stof PM10, fijn stof PM2.5, lachgas en methaan worden uitgevoerd volgens de desbetreffende protocollen, die op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu zijn opgesteld door Wageningen UR Livestock Research, en verschaffen inzicht in de hoogte van het energieverbruik.

  • 4. In afwijking van artikel 2:34, eerste lid, vangen de onderzoeksactiviteiten, bedoeld onder 1, uiterlijk drie maanden na de datum van subsidieverlening aan.

  • 5. Er wordt geen subsidie verstrekt voor onderzoeksactiviteiten, bedoeld onder 1, die geheel of gedeeltelijk door het rijk worden gefinancierd op grond van een andere voorziening dan bedoeld hoofdstuk 2, titel 5, paragraaf 2, van de regeling.

  • 6. Er wordt geen subsidie verstrekt aan landbouwondernemingen of agro-MKB-bedrijven die zijn opgenomen in het Meetprogramma integraal duurzame stallen 2009.

Bijlage 2. Bijlage bij de artikelen 2:37, eerste lid, 2:38 en 2:40, vierde lid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • glastuinbouwondernemingen: landbouwonderneming met glasopstanden;

  • energie-extensief: energieverbruik op een glastuinbouwonderneming dat blijkens de jaarafrekening van het energiebedrijf over het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, niet hoger is dan 15 Nm3 aardgasequivalenten van normale calorische waarde per m2 glasoppervlak;

  • energie-intensief: energieverbruik op een glastuinbouwonderneming dat blijkens de jaarafrekening van het energiebedrijf over het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, ten minste 15 Nm3 aardgasequivalenten van normale calorische waarde per m2 glasoppervlak bedraagt;

  • semi-gesloten kassysteem: kassysteem waarbij zonne-energie en andere natuurlijke ‘buitenomstandigheden’ in combinatie met de voorzieningen in de kas optimaal worden benut voor verwarming, koeling, beperking van het warmteverlies, ontvochtiging en CO2-gebruik teneinde een minimale behoefte aan fossiele brandstoffen te realiseren; componenten die deel uitmaken van een semi-gesloten kassysteem kunnen zijn: een installatie voor buitenluchtaanzuiging en luchtbeweging als instrument voor vochtbeheersing voor zover op energie-intensieve ondernemingen toegepast in combinatie met een tweede beweegbaar energiescherm, waarbij de energiebesparing bij gesloten toestand van alleen het tweede beweegbare energiescherm ten minste 45% is, een warmtewisselingssysteem, luchtbehandelingssysteem, warmtepomp, seizoensopslagsysteem voor warmte en koude, besturingssysteem inclusief software, energiemonitoringsysteem inclusief energiemeters en software, bevochtigingsysteem voor kaskoeling, dagbuffer voor opslag van laagwaardige warmte (<55°C) of van koude;

  • integraal duurzame stallen en houderijsystemen: stallen en houderijsystemen die, op het terrein van dierenwelzijn, zijn uitgerust met maatregelen die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens wet is voorgeschreven en die tegelijkertijd tenminste voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden en wettelijke eisen ten aanzien van milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, landelijke inpasbaarheid en economische haalbaarheid;

  • buitengebieden: niet-verstedelijkte deel van Nederland, inclusief dorpen en kleinere steden tot een maximum van 30.000 inwoners waarin geen ADSL, kabelaansluiting of UMTS-netwerk aanwezig is;

  • randapparatuur: alle apparatuur die niet tot de centrale verwerkingseenheid behoort;

  • hernieuwbare energiebronnnen: de volgende hernieuwbare niet-fossiele energiebronnen: wind, zonne-energie, biomassa, biogas en aardwarmte.

Hoofdstuk 1. Investeringen op het terrein van energiebesparing

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Eerste energieschermen, niet zijnde teeltkundig noodzakelijke gevelschermen of wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware, met beweegbaar energiebesparend doek (niet zijnde gevelscherm of verduisteringsscherm) te bevestigen aan de binnenzijde van een glastuinbouwkas bestemd voor het verminderen van het warmteverlies in glastuinbouwkassen. De energiebesparing bij gesloten toestand van het doek is ten minste 35%.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

    • het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

    • het schermdoek;

    • het dradenbed, en

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

    • de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van het energiescherm volledig kan worden benut, of

    • de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat het energiescherm volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot eerste energieschermen gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het tweede energiescherm waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. een bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;

  • c. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot eerste energieschermen gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het tweede energiescherm volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 2. Tweede energieschermen, niet zijnde teeltkundig noodzakelijke gevelschermen of wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware, met beweegbaar energiebesparend doek (niet zijnde gevelscherm of verduisteringsscherm) te bevestigen aan de binnenzijde van een glastuinbouwkas waarin al een eerste energiescherm aanwezig is of waarbij het eerste energiescherm gelijktijdig wordt geïnstalleerd, bestemd voor het verminderen van het warmteverlies in glastuinbouwkassen. De energiebesparing bij gesloten toestand van alleen het tweede energiescherm is ten minste 45%.

Het tweede energiescherm moet op een zelfstandig dradenbed worden geïnstalleerd waardoor het mogelijk is om zowel het eerste als het tweede energiescherm tegelijkertijd te kunnen sluiten. Hierdoor wordt een additionele energiebesparing ten opzichte van een eerste energiescherm behaald.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

    • het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

    • het schermdoek;

    • het dradenbed; en

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

    • de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van het energiescherm volledig kan worden benut; of

    • de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat het energiescherm volledig kan worden benut.

In aanvulling op artikel 2:40, derde lid, komen niet voor subsidie in aanmerking de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel en de installatie van een tweede energiescherm geïnstalleerd op een reeds voor het eerste energiescherm gebruikt dradenbed waarbij slechts één van de schermen op enig moment ingezet kan worden.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot tweede energieschermen gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het tweede energiescherm waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. een bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot tweede energieschermen gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het tweede energiescherm volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 3. [Red: Vervallen.]

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 4. [Red: Vervallen.]

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Kasdekglas voorzien van een antireflectiecoating bestemd voor verhoging van de lichtdoorlatendheid van het glas tot ten minste 95% van direct invallend PAR-licht en ten minste 90% van indirect PAR-licht.

Toelichting PAR-licht:

PAR staat voor Photosynthetic Active Radiation en is bepalend voor de snelheid van de fotosynthese.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn: energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking de door de aanvrager te maken meerkosten van het kasdekglas ten opzichte van vergelijkbaar niet-gecoate kasdekglas.

In aanvulling op artikel 2:40, derde lid, komen niet voor subsidie in aanmerking de door de aanvrager te maken kosten voor het installeren van het kasdekglas in het kasdek.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot antireflectie gecoat kasdekglas gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van het antireflectie gecoat kasdekglas waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven. De offerte dient helder te vermelden wat de meerkosten zijn ten opzichte van kasdekglas zonder antireflectie coating;

  • b. bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot antireflectie gecoat kasdekglas gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het antireflectie gecoat kasdekglas volgens de offerte is geleverd en geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid met kasdekglas zonder antireflectie coating is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 5. Warmtebuffersysteem

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Opslagtank met toebehoren bestemd voor het terugwinnen en opslaan van warmte die vrijkomt bij warmteopwekking in glastuinbouwkassen.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor materieel, bestaande uit:

    • de opslagtank;

    • noodzakelijke aansluitmaterieel voor het centrale verwarmingsnet;

    • noodzakelijke bekabeling en besturing, en

    • noodzakelijke pompen en meters;

  • b. de door de aanvrager te maken kosten voor het installeren en in werking stellen van het warmtebuffersysteem waardoor de functie van het systeem volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een warmtebuffersysteem gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het warmtebuffersysteem waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een warmtebuffersysteem gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het warmtebuffersysteem volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product, de buffercapaciteit en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 6 Verticale ventilatoren

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Ventilatoren met een verticaal gerichte luchtuitworp voor het homogeniseren van kaslucht met als doel de benodigde stookenergie te reduceren. Verticale ventilatoren inclusief montage en ondersteunde software.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve en energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

    • het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

    • de verticale ventilatoren;

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel;

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

    • de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van de verticale ventilatoren volledig kan worden benut

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot de verticale ventilatoren gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van de verticale ventilatoren , waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot de verticale ventilatoren gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de verticale ventilatoren volgens de offerte zijn geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 7. Energieclusters

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Een voorziening tussen een samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen ten behoeve van de onderlinge uitwisseling van warmte-, en/of CO2- en/of elektriciteit met als doel een netto energiebesparing ten opzichte van de situatie waarbij geen clustering plaatsvindt, bestaande uit:

Leidingwerk voor warmte- en CO2-transport, elektriciteitskabels, warmtemeter(s), kilowattuurmeter(s), besturingsysteem, warmtebuffersysteem en het noodzakelijk klein materieel voor de installatie van het energienetwerk.

B. De landbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

  • a. energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen;

  • b. samenwerkingsverbanden van energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor materieel, bestaande uit:

    • leidingwerk voor warmtetransport;

    • leidingwerk voor CO2-transport;

    • elektriciteitskabels;

    • warmtemeter(s);

    • kilowattuurmeter(s);

    • besturingsysteem;

    • warmtebuffersysteem, en

    • het noodzakelijk klein materiaal voor de installatie van het energienetwerk;

  • b. de door de aanvrager te maken kosten voor het installeren van het energiecluster tussen meerdere glastuinbouwbedrijven waardoor de functies van het energiecluster volledig benut kunnen worden;

  • c. de door de aanvrager te maken kosten voor aansluiten van de stroomvoorziening op het openbare elektriciteitsnet.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot het energiecluster gaat vergezeld van:

  • a. een door het samenwerkingsverband ondertekend machtigingsformulier tot aanvragen van de subsidie;

  • b. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van de installaties waarop in ieder geval de typeringen van de producten en het onderscheid tussen de kostenonderdelen zijn aangegeven;

  • c. een kaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte van de betrokken opstanden van het samenwerkingsverband en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft inclusief opgave van lengte van de voorziening in meters en de afstand tussen de ondernemingen in meters;

  • d. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot het energiecluster gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het energiecluster volgens de offerte is gerealiseerd waarop in ieder geval de typeringen van de producten en het onderscheid tussen de kostenonderdelen zijn aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 8. Hogedruk vernevelingssysteem ten behoeve van kaskoeling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Hogedrukvernevelingssysteem ten behoeve van adiabatische koeling, waarbij de druppelgrootte 5 tot maximaal 15 micron is, voor geconditioneerd telen in kassen met het doel het CO2-verlies en derhalve de CO2-emissie uit kassen te reduceren. Installatie bestaande uit hogedruknevelleiding, pompen, aansluitkosten en bijbehorende software voor de aansturing.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve glastuinbouwondernemingen en energie-intensieve- glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

    • het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

    • het hogedruk vernevelingssysteem

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

    • de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van het hogedruk vernevelingssysteem volledig kan worden benut, of

    • de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat het hogedruk vernevelingssysteem volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot het hogedruk vernevelingssysteem gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het hogedruk vernevelingssysteem waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot het hogedruk vernevelingssysteem gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het hogedruk vernevelingssysteem volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 9. Gevelscherm

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Gevelschermen ten behoeve van energiebesparing in kassen, niet zijnde (wettelijk verplichte) lichtafschermings- of (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen. Installatie bestaande uit scherminstallatie voor beweegbare gevelscherming inclusief energiebesparend doek met een energiebesparing van tenminste 40% en montagekosten.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve en energie-intensieve glastuinbouwondernemingen

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

    • het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

    • het gevelschermdoek en

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

    • de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van het gevelscherm volledig kan worden benut, of

    • de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat het gevelscherm volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot gevelscherm gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het gevelscherm, waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot het gevelscherm gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het gevelscherm volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 10. Energiebesparend ventilatiesysteem met voorverwarming en/of warmteterugwinning

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Een ventilatiesysteem met voorverwarming en/of warmteterugwinning is een systeem waarbij de vochtbeheersing direct bij het gewas verbeterd wordt op een energiebesparende wijze. Kenmerkend is de afvoer van vocht uit het klimaat rond het gewas door het inbrengen van (voorverwarmde) drogere buitenlucht en/of opmenging van drogere kaslucht onder gelijktijdige vermindering van warmtetoevoer aan en warmtetoevoer van de kas door intensiever gebruik van een of meerdere energieschermen en minder gebruik van luchtramen door ontvochting.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

    • de ventilatiesystemen inclusief warmtewisselaar en luchtverdeelsysteem, zonder voorzieningen voor kasluchtrecirculatie;

    • ondersteunende energiezuinige verticale ventilatoren voor het homogeniseren van kaslucht, in combinatie met de ventilatiesystemen bedoeld onder a, danwel aanvullend op de ventilatiesystemen bedoeld onder a.

    • het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel.

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van de ventilatiesystemen volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot de ventilatiesystemen gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van de ventilatiesystemen, waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot de ventilatiesystemen gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de ventilatiesystemen volgens de offerte zijn geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 11. Meerinvestering diffuus glas

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Kasdekglas met lichtverstrooiende werking bestemd voor verhoging van de lichtdoorlatendheid van het glas tot tenminste 80% voor diffuus licht en tenminste 90% voor PAR-licht en een hazefactor van tenminste 25%. De hazefactor is de lichtverstrooiingsfactor.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de door de aanvrager te maken meerkosten van diffuus kasdekglas ten opzichte van vergelijkbaar niet diffuus kasdekglas voor subsidie in aanmerking.

In aanvulling op artikel 2:40, derde lid, komen de door de aanvrager te maken kosten voor het installeren van diffuus glas in het kasdek niet voor subsidie in aanmerking.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot diffuus kasdekglas gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van het diffuus kasdekglas waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven en waarop inzichtelijk de meerkosten ten opzichte van niet-diffuus kasdekglas zijn vermeld;

  • b. de bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot diffuus kasdekglas gaat vergezeld van:

  • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het diffuus kasdekglas volgens offerte is geleverd en geplaatst en waarop de typering van het product en het onderscheid met niet diffuus kasdekglas is aangeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 12. Biomassa gestookte ketelinstallatie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Biomassa gestookte ketel met toebehoren bestemd voor het produceren van warmte die vrijkomt bij de verbranding van biomassa die aan de definitie in Richtlijn 2001/80/EG voldoen.

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien:

  • de energie of warmte uitsluitend wordt gebruikt door de landbouwonderneming die de subsidie heeft aangevraagd ten behoeve van glastuinbouwdoeleinden van die onderneming;

  • de biomassa staat op de witte lijst.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor materieel, bestaande uit:

    • de biomassa gestookte ketel, brander, branderkamer, onderbouw;

    • de noodzakelijke ketelappendages en thermische beveiliging;

    • de biomassaopslag (zoals bijvoorbeeld bunker of container);

    • het biomassa invoersysteem (zoals bijvoorbeeld walking floor, schraperketting, vijzel of hydraulische invoer);

    • een (automatische) vlambuisreiniging en/of bordes met trap en persluchtinstallatie;

    • een rookgasventilator, de (thermische isolatie) rookgasafvoerkanalen en schoorsteen;

    • de rookgasreiniging (fijnstof filter; zoals bijvoorbeeld een multi-cycloon, doekenfilter, elektrostatisch filter, deNOx-systeem);

    • het rookgas-recirculatie systeem en shunt (ter voorkoming van condens);

    • het biomassa-as afvoersysteem en de as container;

    • het noodzakelijke aansluitmaterieel op het centrale verwarmingsnet/ waterzijdige aansluiting;

    • de noodzakelijke bekabeling, besturing en regelkast;

    • de noodzakelijke pompen- en meters, en

    • de noodzakelijke bouw- en isolatiematerialen;

  • b. de door de aanvrager te maken kosten bij oplevering van de biomassa gestookte ketelinstallatie waardoor de functie van het systeem volledig kan worden benut, bestaande uit:

    • de levering op locatie;

    • het installeren en aansluiten op het centrale verwarmingsnet/ waterzijdige aansluiting;

    • het aansluiten elektrische bekabeling, besturing- en regelkast, pompen- en meters;

    • de noodzakelijke graaf- en bouwwerkzaamheden.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van (een) leverancier(s) van de biomassa gestookte ketelinstallatie(s). Op de originele offerte worden tenminste onderstaande kostenonderdelen aangegeven:

    • het merk, het type en het vermogen (kW benutbare warmte) van de biomassa gestookte ketel(s);

    • de rookgasreinigingsystemen (fijnstof- en eventuele deNOx-systeem);

    • de biomassaopslag en het aanvoersysteem;

    • het besturingssysteem;

    • het transport en de installatie;

    • de graaf en bouwwerkzaamheden;

    • de bouw- en isolatiematerialen.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een biomassa gestookte ketelinstallatie gaat vergezeld van:

  • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de biomassa gestookte ketelinstallatie volgens offerte is geleverd en geplaatst. Op de facturen worden tenminste onderstaande kostenonderdelen aangegeven:

    • het merk, het type en het vermogen (kW benutbare warmte) van de biomassa gestookte ketel(s);

    • de rookgasreinigingsystemen (fijnstof- en eventuele deNOx-systeem);

    • de biomassaopslag en het aanvoersysteem;

    • het besturingssysteem;

    • het transport en de installatie;

    • de graaf en bouwwerkzaamheden;

    • de bouw- en isolatiematerialen;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 13. Aansluiting op een energie- of CO2netwerk

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Een voorziening voor de aansluiting van een glastuinbouwonderneming op een energie- of CO2netwerk voor het afnemen van warmte, en/of CO2 en/of biogas met als doel fossiele energiebesparing, bestaande uit: leidingwerk voor warmte-, CO2- en biogastransport, warmtemeter(s), CO2meter(s), biogasmeter(s), besturingsysteem, warmtebuffersysteem en het noodzakelijk klein materieel voor de aansluiting op het energie- en of CO2netwerk.

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de warmte, de CO2 of het biogas uitsluitend wordt afgenomen en gebruikt wordt door de landbouwonderneming die de subsidie heeft aangevraagd ten behoeve van glastuinbouwdoeleinden van die onderneming.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen;

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor materieel, bestaande uit:

    • leidingwerk voor warmtetransport;

    • leidingwerk voor CO2-transport;

    • leidingwerk voor biogastransport;

    • warmtemeter(s);

    • CO2meter(s);

    • biogasmeter(s);

    • besturingsysteem;

    • warmtebuffersysteem, en

    • het noodzakelijk klein materiaal voor de installatie van het energie- of CO2netwerk;

  • b. de door de aanvrager te maken kosten voor het aansluiten op het energie- of CO2netwerk waardoor de functies van het energie- of CO2netwerk volledig benut kunnen worden;

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een aansluiting op het energie- of CO2netwerk gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van de installaties voor de aansluiting op een energie- of CO2 netwerk, waarop in ieder geval de typeringen van de producten en het onderscheid tussen de kostenonderdelen zijn aangegeven;

  • b. een kaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte van de betrokken opstand en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft inclusief opgave van lengte van de voorziening in meters en de afstand tussen de onderneming en het energie- of CO2netwerk in meters.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een aansluiting op het energie- of CO2netwerk gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de aansluiting op het energie- of CO2netwerk volgens de offerte is gerealiseerd waarop in ieder geval de typeringen van de producten en het onderscheid tussen de kostenonderdelen zijn aangegeven;

  • b. een getekende overeenkomst waaruit blijkt dat de aanvrager warmte, en/of CO2 en/of biogas afneemt van een energie- of CO2netwerk;

  • c. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

Hoofdstuk 2. Marktintroductie energieinnovaties

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerst lid.

  • a. Investeringen in energiesystemen, niet zijnde semi-gesloten kassystemen, die tot ten minste 25% reductie leiden van CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming of uit de glasopstanden van het samenwerkingsverband en tevens tot ten minste 15% primaire energiereductie (nationaal niveau) leiden volgens uitgangspunten van de energiemonitoring glastuinbouw;

  • b. Investeringen in een semi-gesloten kassysteem welke tot ten minste 25% reductie leiden van CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming of uit de glasopstanden van het samenwerkingsverband en tevens tot ten minste 15% primaire energiereductie (nationaal niveau) leiden volgens uitgangspunten van de energiemonitoring glastuinbouw; de CO2 reductie en de primaire energie reductie wordt getoetst aan de hand van een door de Minister vastgestelde rekenmodel.

De reductie, bedoeld in de onderdelen a en b, is gerelateerd aan de referentiesituatie van de betrokken glastuinbouwonderneming of samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen en wordt niet geheel of gedeeltelijk behaald door afname van groene stroom. Primaire energiereductie, bedoeld in de onderdelen a en b, is energiereductie die uitsluitend wordt bereikt door gebruik van energie afkomstig van duurzame energiebronnen, zoals aardwarmte. Ingeval een referentiesituatie voor CO2 reductie ontbreekt, bijvoorbeeld bij een startende glastuinbouwonderneming of een teeltwijziging die betrekking heeft op een situatie na subsidieverlening, wordt de reductie gerelateerd aan het in het vigerende boek ‘Kwantitatieve Informatie voor de glastuinbouw’ opgenomen energieverbruik. De reductie van de CO2-emissie en de primaire energiereductie wordt berekend op de wijze die is aangegeven op het aanvraagformulier.

Onderdelen van de energiesystemen kunnen op andere landbouwondernemingen dan de ondernemingen met de glasopstanden worden geïnstalleerd en mede door die ondernemingen worden gebruikt.

De investeringen komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:

  • a. het energiesysteem in de beginfase van de marktintroductie verkeert, waaronder wordt verstaan dat het energiesysteem door minder dan 6% van de glastuinbouwondernemingen of op minder dan 6% van de totale oppervlakte van de glasopstanden in Nederland worden toegepast op het tijdstip van openstelling van de subsidie;

  • b. de CO2-reductie en de primaire energiereductie worden gerealiseerd uit de glasopstanden waarop de subsidie betrekking heeft;

  • c. de glasopstanden waarop de subsidie betrekking heeft, zijn gelegen in Nederland;

  • d. investeringen in door biomassa gestookte ketelinstallatie zoals gesubsidieerd door § 12 van hoofdstuk 1 van deze bijlage komen niet voor subsidie in aanmerking;

  • e. de opwekkingscapaciteit niet groter is dan de gecombineerde hoeveelheid thermische energie en elektriciteit die de landbouwonderneming of het samenwerkingsverband, bedoeld in punt B van dit hoofdstuk, inclusief het landbouwersgezin, jaarlijks gemiddeld verbruiken;

  • f. voor zover het investeringen in de opwekking van biobrandstoffen, bedoeld in Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG, de opwekkingscapaciteit van de voorzieningen voor de opwekking van hernieuwbare energie niet groter is dan overeenkomt met de hoeveelheid brandstof die de landbouwonderneming of het samenwerkingsverband, bedoeld in punt B van dit hoofdstuk jaarlijks gemiddeld voor transportdoeleinden verbruikt.

Aanvullend op de hiervoor vermelde voorwaarden komen investeringen in energiesystemen, niet zijnde semi-gesloten kassystemen, die tevens in het kader van een aardwarmteproject plaatsvinden, uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:

  • a. een locatiespecifiek geologisch onderzoek van een ISO 9001 gecertificeerde onderneming inzicht geeft in:

    • de potentiële warmteproductie van het bronnenpaar;

    • het benodigd pompvermogen van het bronnenpaar;

    • een grafiek van het debiet en het vermogen in relatie tot de slagingskans;

  • b. een opsporingsvergunning is verkregen;

  • c. de terugverdientijd aannemelijk wordt gemaakt bij een 80% slaagkans (P80) en een 90% slaagkans (P90).

  • d. subsidie-ontvanger de resultaten van het geologisch onderzoek en de puttest(en) binnen vier weken na voltooiing van het aardwarmteproject openbaar maakt.

B. De landbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

  • a. glastuinbouwondernemingen;

  • b. samenwerkingsverbanden van twee of meer glastuinbouwondernemingen;

  • c. samenwerkingsverbanden van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In aanvulling op artikel 2:40 komen voor de subsidie in aanmerking:

  • a. kosten voor de huurkoop van nieuwe machines en apparatuur, waarvan de aanvrager de eerste gebruiker is;

  • b. algemene kosten verbonden met de activiteiten, bedoeld in onderdeel a en in artikel 2:40, eerste lid, onderdelen a en b, zoals kosten voor architecten en ingenieurs, honoraria van adviseurs, het verwerven van patenten en vergunningen.

In aanvulling op artikel 1:15, derde lid, en artikel 2:40, derde lid, komen niet voor de subsidie in aanmerking:

  • a. de in artikel 2:40, eerste lid, onderdeel c, bedoelde kosten;

  • b. kosten voor grondaankoop;

  • c. haalbaarheidsstudies;

  • d. een warmtekrachtkoppelingsinstallatie die gebruik maakt van tropische oliën of tropische biomassa, voor zover niet voorzien van duurzaamheidscertificaten;

  • e. kosten voor in de glastuinbouw gangbare investeringen zoals investeringen in glasopstanden, inrichting van glasopstanden, conventionele verwarmingsnetten, aansluitingen op het elektriciteitsnet, gasmotoren voor warmtekrachtkoppeling, conventionele warmte-opslagtanken voor de opslag van hoogwaardige warmte of ketels en computers.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening, voorschotverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

  • a. een plan waarin ten minste een beschrijving is opgenomen van de te subsidiëren activiteiten en waarin de CO2-reductie en de reductie van de primaire energie aannemelijk wordt gemaakt;

  • b. een bankverklaring waaruit blijkt hoe de investering in het energiesysteem wordt gefinancierd, ook in het geval van eigen financiering;

  • c. een gespecificeerde begroting van de te subsidiëren activiteiten met onderliggende offertes;

  • d. een jaarafrekening van de energieleverancier aan de betrokken glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen van het samenwerkingsverband over het meest recente jaar;

  • e. voor zover van toepassing de aanvragen voor bescheiden, zoals aanvragen voor vergunningen, waaruit blijkt dat de activiteiten waar de aanvraag tot subsidieverlening betrekking op heeft uitgevoerd worden met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.

De aanvraag voor een voorschotverlening gaat vergezeld van:

  • a. facturen en betaalwijzen waaruit de betaling van de facturen blijkt;

  • b. de door de aanvrager ondertekende offertes;

  • c. voor zover van toepassing bescheiden, zoals verleende vergunningen, waaruit blijkt dat de activiteiten waar de aanvraag betrekking op heeft uitgevoerd zijn met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.

Er worden maximaal drie voorschotten verleend; een voorschot bedraagt ten minste € 200.000.

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

  • a. facturen en betaalbewijzen waaruit de betaling van de facturen blijkt;

  • b. een controleverklaring van een accountant in het geval de subsidie € 125.000 of meer bedraagt;

  • c. de door de aanvrager ondertekende offertes, tenzij hij deze heeft overgelegd bij een aanvraag tot voorschotverlening;

  • d. voor zover van toepassing een opgave van subsidies als bedoeld in artikel 1:16, derde lid;

  • e. voor zover van toepassing bescheiden, zoals verleende vergunningen, waaruit blijkt dat de activiteiten waar de aanvraag betrekking op heeft uitgevoerd zijn met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, tenzij deze zijn overlegd bij de aanvraag tot voorschotverlening.

E. Verplichtingen van de subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2:39.

Het energiesysteem is uiterlijk 2 jaar na subsidieverlening geïnstalleerd, dan wel uiterlijk 3 jaar na subsidieverlening indien installatie binnen 2 jaar niet haalbaar is vanwege onvoorziene omstandigheden die aantoonbaar buiten de invloedssfeer liggen van de subsidieaanvrager, dan wel uiterlijk 4 jaar na subsidieverlening indien installatie binnen 3 jaar niet haalbaar is vanwege onvoorziene omstandigheden die aantoonbaar buiten de invloedssfeer liggen van de subsidieaanvrager en geen betrekking hebben op de financiering en de opdrachtverstrekking van het project.

Energiesystemen, niet zijnde semi-gesloten kassystemen, die in het kader van een aardwarmte- of aardwarmte-opslagproject worden geïnstalleerd en waarvoor subsidie is verleend vóór 31 december 2013, zijn uiterlijk 5 jaar na subsidieverlening geïnstalleerd indien installatie binnen 4 jaar niet haalbaar is vanwege onvoorziene omstandigheden die aantoonbaar buiten de invloedssfeer liggen van de subsidieaanvrager.

De subsidieontvanger verleent gegevens omtrent:

  • a. de bereikte CO2-reductie en energiebesparing volgens de geactualiseerde CO2- en energiebalans;

  • b. een jaarafrekening van de energieleverancier aan de betrokken glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen van het samenwerkingsverband over het meest recente jaar;

  • c. de bereikte opbrengststijging voor zover van toepassing.

De hiervoor bedoelde gegevens worden door de subsidieontvanger één jaar na subsidievaststelling en twee jaar na subsidievaststelling aan DR verstrekt.

De hiervoor bedoelde gegevens worden door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in geanonimiseerde vorm gebruikt voor onderzoek en voorlichtingsactiviteiten.

De subsidieontvanger verleent tot drie jaar na de subsidievaststelling desgevraagd medewerking aan het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie of het Productschap Tuinbouw ten behoeve van door dit Ministerie of het productschap geëntameerd onderzoek en voorlichting in het kader van het energietransitieprogramma (Programma Kas als Energiebron).

Hoofdstuk 3. Investeringen in gecombineerde luchtwassystemen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Gecombineerde luchtwassystemen als bedoeld in de Regeling ammoniak en veehouderij.

B. De landbouwonderneming, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, is een landbouwonderneming met een of meer stalruimten waarbinnen dieren worden gehouden.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor de werking van het systeem noodzakelijke materieel, zoals:

    • de filterwanden met behuizing, sproeiapparatuur, pompen,ventilatoren, opvangbakken onder de filterwanden, waterbehandeling, luchtin- en uitlaat, druppelvanger;

    • regelapparatuur voor pH, luchtdebieten, vloeistofdebieten, vloeistofniveauregeling, zuurdoseerpomp, ventielen, drukvalregistratie, bedrijfsurenteller, besturingscomputer met noodzakelijke besturingssoftware, schakelpaneel, alarmering;

    • Hardware en software gericht op continue elektronische monitoring en registratie van essentiële procesparameters van de wasser, ter waarborging van de effectieve werking van de wasser;

    • materieel voor opslag van zuur of afgevoerde spuivloeistoffen van de filterwanden;

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel zoals montagematerieel, coating, bekabeling, vloeistofleidingen, aansluitingen;

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het bouwen en monteren van het materieel waardoor de functie van een gecombineerde luchtwassysteem volledig kan worden benut;

  • c. in afwijking van onderdeel a, komen de volgende kosten als bedoeld in onderdeel a, eerste en derde streepje niet voor subsidie in aanmerking:

    • pompen en pompputten die dienen voor de aanvoer van grondwater;

    • kosten die direct verband houden met ventilatie en klimaatbeheersing in stallen, zoals stalventilatoren en het aanleggen van centrale afzuigkanalen

    • kelders voor de opslag van vloeistoffen voor zover ze een opslagduur van zes maanden te boven gaan;

    • Denitrificatie-apparatuur, tenzij deze apparatuur als integraal onderdeel van de gecombineerde luchtwasser is opgenomen in de stalbeschrijving.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening, de aanvraag tot voorschotverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een gecombineerd luchtwassysteem gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van een leverancier van de installatie. De offerte is per type luchtwasser zodanig gespecificeerd dat de verschillende onderdelen expliciet herkenbaar zijn;

  • b. een plattegrond van de stal van waarin de plaats van de luchtwasser en bijbehorende ventilator is gemarkeerd.

De aanvraag tot voorschotverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een gecombineerd luchtwassysteem gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de installatie volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

E. Voorwaarden voorschotverlening

Er wordt maximaal één voorschot verleend per luchtwasser. Een voorschot bedraagt ten minste € 10.000.

Hoofdstuk 4. Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

landbouwondernemingen met een of meer stalruimten waarbinnen dieren worden gehouden.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen in aanmerking voor subsidie de door de aanvrager in verband met de verbetering van het welzijn van landbouwhuisdieren te maken extra kosten, en, voor zover van toepassing, de te maken extra kosten in verband met de verbetering van het milieu of diergezondheid voor investeringen met betrekking tot milieu of diergezondheid die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens wet is voorgeschreven – ten opzichte van kosten in gangbare investeringen in stallen of houderijsystemen – voor:

  • a. de bouw, inrichting of verbetering van integraal duurzame stallen en houderijsystyemen, en

  • b. het noodzakelijke materieel voor de werking van de integraal duurzame stal of het integraal duurzame houderijsysteen, waaronder de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het bouwen en monteren van het materieel waardoor de functie van de intergraal duurzame stal of het intergraal duurzame houderijsysteem volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een integraal duurzame stal of houderijsysteem gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van een bouwer of leverancier van de stal of het houderijsysteem waarop in ieder geval de typering van de stal of het houderijsysteem en de installatie en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. een investeringsplan, waarin de investeringen zijn opgenomen en waaruit blijkt hoe die investeringen bijdragen aan de doelstellingen, bedoeld onder letter C.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een integraal duurzame stal of houderijsysteem gaat vergezeld van:

  • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de stal of het houderijsysteem volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen kostenonderdelen is aangegeven, en

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

E. Verplichtingen van de subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2:39.

De integraal duurzame stal of het integraal duurzame houderijsysteem is uiterlijk 2 jaar na subsidieverlening geïnstalleerd.

Hoofdstuk 5. Investeringen in technieken ter vermindering van fijn stof

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid

Investeringen in technieken ter vermindering van de uitstoot van fijn stof, die:

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn kleine of middelgrote landbouwondernemingen.

Geen subsidie wordt verstrekt indien er ten aanzien van de onderneming een uitstaand bevel tot terugvordering is ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor de werking van de techniek voor de vermindering van de uitstoot van fijn stof noodzakelijk materieel, zoals:

    • de filterwanden met behuizing, sproeiapparatuur, pompen, ventilatoren, opvangbakken onder de filterwanden, waterbehandeling, luchtinlaat en uitlaat, druppelvanger;

    • regelapparatuur voor pH, luchtdebieten, vloeistofdebieten, vloeistofniveauregeling, zuurdoseerpomp, ventielen, drukvalregistratie, bedrijfsurenteller, besturingscomputer met noodzakelijke besturingssoftware, schakelpaneel, alarmering;

    • hardware en software gericht op continue elektronische monitoring en registratie van essentiële procesparameters van de wasser;

    • materieel voor opslag van zuur of afgevoerde spuivloeistoffen van de filterwanden;

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel zoals montagematerieel, coating, bekabeling, vloeistofleidingen, aansluitingen;

    • de kosten voor het aanpassen van de minimaal geïnstalleerde capaciteit van het mestdroogsysteem of van de droogtunnel;

    • de kosten voor het aanpassen van de warmtewisselaar.

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het bouwen en monteren van het materieel waardoor de functie van de techniek volledig kan worden benut;

  • c. in afwijking van onderdeel a, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • pompen en pompputten die dienen voor de aanvoer van grondwater;

    • kosten die direct verband houden met ventilatie en klimaatbeheersing in stallen, zoals stalventilatoren en het aanleggen van centrale afzuigkanalen;

    • kelders voor de opslag van vloeistoffen voor zover ze een opslagduur van zes maanden te boven gaan;

    • denitrificatie-apparatuur, tenzij deze apparatuur als integraal onderdeel van de luchtwasser is opgenomen in de stalbeschrijving.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van een leverancier of bouwer van de techniek, bedoeld in punt A. De offerte is zodanig gespecificeerd dat de verschillende onderdelen expliciet herkenbaar zijn;

    • b. een kopie van de door het bevoegde gezag ten behoeve van de investeringen verstrekte omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of bewijsstukken waaruit blijkt dat deze vergunning is aangevraagd, of een een kopie van de melding, bedoeld in afdeling 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    • c. voor zover de vergunning, bewijsstukken of melding, bedoeld in onderdeel b, geen omschrijving bevat respectievelijk bevatten van de situatie zoals die van toepassing was voorafgaand aan de investeringen, een kopie van de vergunning, melding of bewijsstukken, bedoeld in onderdeel b, die betrekking hebben op de situatie zoals die van toepassing was voorafgaand aan de investeringen.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

    • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarin prijzen in- en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de techniek, bedoeld in punt C, volgens de offerte is geplaatst;

    • b. bankafschriften waaruit de betaling van facturen blijkt.

Hoofdstuk 6. Investeringen in toegang tot breedbandinternet

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

    Investeringen die tot doel hebben de totstandbrenging van breedbandinfrastructuur en de verschaffing van toegang tot breedbandinternet.

    De investeringen komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien in afwijking van artikel 1:2, tweede lid:

    • de investering heeft plaatsgevonden na 1 januari 2010 en voor indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling, en

    • de aanvrager na 1 januari 2010 en voor indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling ten minste een jaarcontract heeft afgesloten bij een breedbandinternet provider.

  • B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

    Landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen gelegen in buitengebieden.

  • C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

    In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de door de aanvrager te maken eenmalige installatiekosten voor de totstandbrenging van breedbandinfrastructuur en de verschaffing van toegang tot breedbandinternet in aanmerking voor subsidie, waaronder in ieder geval de volgende kosten worden verstaan:

    • aanschaf van randapparatuur;

    • bijkomende installatiekosten, en

    • aanleg van benodigde infrastructuur.

    In aanvulling op artikel 2:40, derde lid, komen niet voor subsidie in aanmerking, de door de aanvrager te maken kosten voor de aanschaf van computers, laptops, mobiele telefoons en dergelijke apparatuur.

  • D. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

    De subsidie wordt vastgesteld zonder voorgaande verlening en de aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

    • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarin prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd;

    • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt, en

    • c. een kopie van het contract voor breedbandinternet.

  • E. Overige

    Hoofdstuk 1 van de regeling is van overeenkomstige toepassing op de aanvragen tot subsidievaststelling.

    Aan de aanvrager wordt geen subsidie verstrekt indien daardoor zou worden gehandeld in strijd met de de-minimis verordening.

Hoofdstuk 7. Verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw in het kader van nieuwe uitdagingen (POP NU)

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Categorie 1: mestbewerking

  • 1. Apparatuur, installaties of machines voor:

    • a. mechanische scheiding, zoals vijzelpers of schroefpersfilter, zeefbandpers, centrifuge of decanter, trommelfilter, kamerfilter, towerfilter;

    • b. bezinking;

    • c. vacuümdestillatie en dampcompressie;

    • d. het strippen of scrubben;

    • e. het indikken en drogen;

    • f. het composteren;

    • g. het maken van mestkorrels;

    • h. omgekeerde osmose.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien:

    • a. met de apparatuur, installaties of machines ten hoogste een hoeveelheid mest kan worden bewerkt die gelijk is aan de hoeveelheid mest die de landbouwonderneming die de subsidie heeft aangevraagd heeft geproduceerd gedurende het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag tot subsidie en

    • b. ten minste 60% van de hoeveelheid stikstof in de te bewerken mest, bedoeld in onderdeel a, wordt toegepast op de landbouwgronden die in gebruik zijn bij de landbouwonderneming die de subsidie heeft aangevraagd.

Categorie 2: precisielandbouw

  • 1. De hierna opgesomde apparatuur, installaties of machines:

    • a. een rijenbemestingsunit, waarmee meststoffen bij open teelten in de rij kunnen worden toegediend, al dan niet uitgevoerd met GPS-aansturing en sectiebesturing voor deze unit, waarmee de meststoffen plaatsspecifiek kunnen worden toegediend;

    • b. een met GPS-systeem uitgevoerde bemester met sectiebesturing voor vloeibare meststoffen;

    • c. een met GPS-systeem uitgevoerde spuit met sectiebesturing voor gewasbeschermingsmiddelen;

    • d. een met GPS-systeem uitgevoerde schoffel;

    • e. een met GPS-systeem uitgevoerde ploeg met een aansturingssysteem voor ploegbreedte en -diepte, al dan niet uitgevoerd met sensoren voor bodemdichtheidsmetingen;

    • f. een met GPS-systeem uitgevoerde kunstmeststrooier.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor een landbouwtrekker of een zelfrijdende land- of tuinbouwmachine.

Categorie 3: mestopslag voor dierlijke meststoffen

Categorie 4: energie-efficiëntie

Categorie 5: hernieuwbare energie

  • 1. De hierna opgesomde apparatuur, installaties of machines:

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien:

    • a. de energie die wordt opgewekt door de apparatuur, installaties of machines, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend wordt gebruikt door de landbouwonderneming die de subsidie heeft aangevraagd ten behoeve van landbouwdoeleinden van die onderneming en

    • b. de apparatuur, installaties of machines, bedoeld in het eerste lid, niet meer energie genereren dan vermeld staat op de laatste jaarafrekening van het energieverbruik van de landbouwonderneming.

Categorie 6: waterkwantiteit

Computergestuurde beregeningapparatuur met vochtsensoren die precisieberegening mogelijk maakt en wordt gestuurd met behulp van GPS.

Categorie 7: energie-efficiëntie en hernieuwbare energie glastuinbouw

  • 1. De hierna opgesomde apparatuur, installaties of machines:

    • a. een tweede energiescherm;

    • b. verticale ventilatoren;

    • c. een luchtbehandelingssysteem met ventilatoren en luchtdistributie(slurven), waarmee buitenlucht via warmtewisseling (voor)verwarmd, al dan niet gemengd met aangezogen kaslucht, door frequentiegeregelde ventilatoren in de kas gebracht wordt om de kaslucht op een energiezuinige manier te ontvochtigen bij gebruik van energieschermen;

    • d. diffuus glas met antireflectiecoating;

    • e. de aansluiting op een warmtenetwerk of -cluster;

    • f. de aansluiting op een biogas- of kooldioxide-netwerk of -cluster;

    • g. een ketel of kachel gestookt op biomassa als bedoeld in nummer 251105 van bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. gevelschermen, (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen of wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen;

    • b. een tweede energiescherm, indien het totale energieverbruik van de onderneming meer dan 20 kubieke meter aardgasequivalenten per vierkante meter kasoppervlak bedraagt;

    • c. diffuus glas met antireflectiecoating, indien de lichtdoorlatendheid van het glas lager is dan 80% hemisferische PAR transmissie of waarbij de loodrechte PAR transmissie lager is dan 90% of de hazefactor lager is dan 25%.

  • 3. De maximale subsidiabele kosten per vierkante meter geïnstalleerd kasoppervlak bedragen voor:

    • a. een tweede energiescherm € 5,20;

    • b. verticale ventilatoren € 3;

    • c. een luchtbehandelingssysteem met ventilatoren en luchtdistributie(slurven) € 15;

    • d. diffuus glas met antireflectiecoating € 10;

  • 4. Subsidie voor apparatuur, installaties of machines als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, wordt uitsluitend verstrekt indien:

    • a. de energie die wordt opgewekt door de apparatuur, installaties of machines uitsluitend wordt gebruikt door de landbouwonderneming die de subsidie heeft aangevraagd ten behoeve van landbouwdoeleinden van die onderneming en

    • b. de apparatuur, installaties of machines niet meer energie genereren dan vermeld staat op de laatste jaarafrekening van het energieverbruik van de landbouwonderneming.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Landbouwondernemingen met een economische bedrijfsomvang van 25.000 Standaard Output of meer in de landbouwtelling van het voorgaande kalenderjaar, met dien verstande dat:

  • a. subsidie voor investeringen als bedoeld in de categorieën 1 en 3 van dit hoofdstuk uitsluitend wordt vertrekt aan veehouderijen;

  • b. voor investeringen als bedoeld in de categorieën 4 en 5 van dit hoofdstuk geen subsidie wordt verstrekt aan glastuinbouwbedrijven;

  • c. subsidie voor investeringen als bedoeld in categorie 7 van dit hoofdstuk uitsluitend wordt verstrekt aan glastuinbouwbedrijven.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In aanvulling op artikel 2:40, eerste lid, van de regeling komen de door de leverancier aan de aanvrager in rekening gebrachte, noodzakelijke installatiekosten voor het bouwen en monteren van de apparatuur, machine of installatie, met uitzondering van transportkosten en invoerrechten, in aanmerking voor subsidie.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening of de subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van de bouwer of de leverancier, waarop is aangeven welke apparatuur, installatie of machine als bedoeld in punt A het betreft. Deze offerte bevat ook de maximale en werkelijke capaciteit van de apparatuur, installatie of machine voor de categorieën 1, 3, 5 en 7, eerste lid, onderdeel g;

    • b. een kopie van de laatste jaarafrekening waarop het energieverbruik van de landbouwonderneming staat voor de categorieën 5 en 7, eerste lid, onderdelen a en g;

    • c. een bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met daarop gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft voor categorie 7, eerste lid, onderdelen a tot en met d;

    • d. een kaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte van de betrokken opstand en met daarop gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft inclusief opgave van lengte van de voorziening in meters en de afstand tussen de onderneming en het netwerk in meters voor categorie 7, eerste lid, onderdelen e en f.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

    • a. facturen waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd en waarbij, voor zover van toepassing, het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

    • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt;

    • c. een opdrachtbevestiging of ondertekende offerte, waaruit blijkt op welk moment verplichtingen zijn aangegaan.

Hoofdstuk 8. Investeringen in het afdekken van buitenuitlopen voor pluimvee

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

    Het afdekken van buitenuitlopen van pluimveebedrijven met netten.

  • B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

    landbouwondernemingen met een of meer stalruimten met buitenuitlopen waarbinnen pluimvee wordt gehouden. Onder pluimvee wordt verstaan: kippen (gallus gallus domesticus) en kalkoenen (meleagris gallopavo).

  • C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

    In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende door de aanvrager te maken kosten voor het afdekken van buitenuitlopen voor pluimvee in aanmerking voor subsidie:

    • a. de netten voor het afdekken van ten minste één vierkante meter buitenuitloop per vergunde dierplaats die in de desbetreffende stalruimte met buitenuitloop wordt gehouden, waarbij de maaswijdte van de netten maximaal tien bij tien centimeter bedraagt;

    • b. het materiaal voor de installatie van de netten, zoals palen, draden voor de bevestiging van de netten, montagemateriaal, vastzetmateriaal en oprolconstructies met contragewichten voor de netten;

    • c. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit de door een aannemer of loonwerker in rekening gebrachte kosten voor het bouwen en monteren van de netten.

  • D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening of subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

    • 1. De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

      • a. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van een leverancier van de netten en materialen voor de installatie van de netten, waarop in ieder geval het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

      • b. indien van toepassing, een op naam van de aanvrager gestelde offerte van een aannemer of loonwerker waarop de verschillende kostenonderdelen zijn aangegeven;

      • c. een bedrijfskaart met daarop ingetekend alle stallen van de onderneming en met daarop gearceerd ingetekend de stalruimten met buitenuitloop voor pluimvee waarop de investering betrekking heeft;

      • d. een kopie van de vergunning waaruit het aantal vergunde dierplaatsen per stal blijkt.

    • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

      • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, waarop in ieder geval de typering van het net en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven en waaruit blijkt dat de installatie volgens de offerte heeft plaatsgevonden;

      • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

  • E. Verplichtingen van de subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2:39.

    De netten zijn uiterlijk binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening geïnstalleerd.

Bijlage 3. Tegemoetkoming voor door weersomstandigheden veroorzaakte schade aan gewassen als bedoeld in artikel 2:68 (vorstschade fruitteeltsector 2005)

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • schadeperiode: 3 maart 2005 tot en met 7 maart 2005;

  • schadetermijn: de teeltcyclus in de periode van 3 maart 2005 tot en met 1 oktober 2005;

  • schade-expert: een deskundige die de Gedragscode van expertiseorganisaties van het Verbond van Verzekeraars of een daarmee gelijk te stellen gedragscode in acht neemt;

  • taxatierapport: een rapport dat binnen de schadetermijn door een schade-expert is opgesteld en ten minste de volgende gegevens bevat:

    • een omschrijving van het fruitgewas, plantjaar en de teeltmethode;

    • een beschrijving van de fysieke opbrengst in kilo’s van het fruitgewas;

    • een beschrijving van de kwaliteitsklasse van het fruitgewas;

    • een beschrijving van het aantal hectares waarop het betreffende fruitgewas is geteeld;

    • een verklaring van de aanvrager dat de schade is veroorzaakt door extreme vorst in de schadeperiode.

  • vorstschade: financieel verlies als gevolg van een lagere opbrengst in kwantiteit of kwaliteit van fruitgewassen die redelijkerwijs is toe te rekenen aan extreme vorst in de schadeperiode.

Tegemoetkoming vorstschade fruitteeltsector 2005

A. Voorwaarden tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2:68, kan worden verstrekt voor vorstschade voor zover het fruitgewassen betreft die zijn opgenomen in tabel 1 en 2 van deze bijlage.

  • 2. Aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend door natuurlijke of rechtspersonen die:

    • a. ten minste vanaf de schadeperiode tot het moment waarop de aanvraag wordt ingediend voor eigen rekening en risico een kleine of middelgrote landbouwonderneming exploiteerden, en

    • b. in de schadetermijn vorstschade hebben geleden.

  • 3. De tegemoetkoming wordt verstrekt indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. blijkens het taxatierapport werden de fruitgewassen waaraan vorstschade is ontstaan als gevolg van extreme vorst in de schadeperiode daadwerkelijk in de schadeperiode op de landbouwonderneming geteeld;

    • b. van de voor deze regeling vereiste gegevens wordt een juiste en volledige opgave gedaan, en

    • c. de verzekerbare fruitgewassen op de landbouwonderneming worden uiterlijk vanaf 1 november 2008 voor een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren verzekerd tegen vorstschade.

  • 4. De aanvrager verleent de Minister toestemming om bij de controle van de aanvraag op grond van deze bijlage zijn gegevens te gebruiken voor zover deze zijn verstrekt aan de Minister op grond van:

  • 5. Overeenkomstig artikel 4:43, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geschiedt de subsidievaststelling zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.

B. Omvang tegemoetkoming

  • 1. De ingevolge punt A, onderdeel 1, in aanmerking te nemen vorstschade wordt vastgesteld volgens de formule:

    A = (B×Cj) – (Dk×Ek)

    waarbij:

    A = de voor het betreffende fruitgewas berekende schadebedrag;

    B = de totale oppervlakte in hectare die in de schadeperiode door de landbouwonderneming was beteeld met één van de in tabel 1 en 2 genoemde fruitgewassen;

    Cj = het in tabel 1 voor het betreffende fruitgewas vastgestelde normbedrag voor de gemiddelde opbrengst in euro per hectare, onderscheiden naar leeftijd en teeltmethode;

    Dk = de getaxeerde productie per fruitgewas per landbouwonderneming in kilogrammen, onderscheiden naar kwaliteitsklasse en teeltmethode;

    Ek = het in tabel 2 voor het betreffende fruitgewas vastgestelde normbedrag voor de opbrengst in eurocent per kilogram, onderscheiden naar kwaliteitsklasse en teeltmethode.

  • 2. De ingevolge punt A, onderdeel 1, bedoelde tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt indien de vorstschade voldoet aan de volgende voorwaarde:

    A / (B×Cj) ≥ 0,3.

  • 3. De tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt voor dat deel van de vorstschade dat groter of gelijk is aan 30% van de gemiddelde opbrengst voor het betreffende fruitgewas in de drie jaar voorafgaand aan de vorstschade, zoals berekend op grond van onderdeel 2.

  • 4. De steunintensiteit bedraagt 100% van de overeenkomstig het onderdeel 3 in aanmerking te nemen vorstschade per fruitgewas met dien verstande dat de steunintensiteit evenredig wordt verlaagd over de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen schade indien het totaal van de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen schades per fruitgewas het subsidieplafond voor deze tegemoetkoming overstijgt.

  • 5. Indien de aanvrager geen gebruik heeft gemaakt van de landbouwregeling, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, wordt het in aanmerking te nemen schadebedrag, berekend op grond van het onderdeel 4, met 6/106e deel verminderd.

Tabel 1. Normbedragen als bedoeld in punt B, onderdeel 1, variabele Cj.

Fruitgewas

leeftijd

Normbedrag in euro per hectare (€/ha)

Appel

T/m 2 jaar

6.800

 

3 en 4 jaar

11.750

 

Na 4 jaar

15.000

Appel biologisch

T/m 2 jaar

8.550

 

3 en 4 jaar

14.800

 

Na 4 jaar

18.850

Peer

T/m 3 jaar

3.950

 

4 en 5 jaar

17.600

 

Na 5 jaar

21.500

Peer biologisch

T/m 3 jaar

4.600

 

4 en 5 jaar

20.350

 

Na 5 jaar

24.900

Pruim

T/m 3 jaar

4.250

 

4 en 5 jaar

13.850

 

Na 5 jaar

22.750

Kers zoet

T/m 3 jaar

10.550

 

4 en 5 jaar

42.250

 

Na 5 jaar

52.800

Kers zuur

T/m 3 jaar

850

 

4 en 5 jaar

4.750

 

Na 5 jaar

7.300

Noten

5 t/m 7 jaar

2.400

 

8 t/m 9 jaar

4.250

 

Na 9 jaar

6.000

Blauwe bes

T/m 2 jaar

8.250

 

3 en 4 jaar

24.750

 

Na 4 jaar

27.500

Kruisbes

T/m 2 jaar

14.000

 

3 en 4 jaar

28.000

 

Na 4 jaar

42.000

Zwarte bes

T/m 2 jaar

2.625

 

3 en 4 jaar

9.000

 

Na 4 jaar

12.000

Houtig Klein Fruit excl. blauwe bes, kruisbes en zwarte bes

T/m 2 jaar

53.280

 

Na 2 jaar

66.600

Tabel 2. Normbedragen als bedoeld in punt B, onderdeel 1, variabele Ek, in eurocent per kilogram.

Fruitgewas

klasse

Normbedrag in eurocent per kilogram (€ cent/kg)

Appel

Klasse I

28,5

 

Klasse II

13,5

 

Klasse III

3,5

Appel biologisch

Klasse I

75

 

Klasse II

75

 

Klasse III

18

Peer

Klasse I

58

 

Klasse II

36,5

 

Klasse III

8

Peer biologisch

Klasse I

156

 

Klasse II

156

 

Klasse III

28

Pruim

Klasse I

79

 

Klasse II

12

 

Klasse III

Kers zoet

Klasse I

305

 

Klasse II

108

 

Klasse III

Kers zuur

Klasse I en II

50

Noten

Klasse I en II

165

Blauwe bes

Klasse I

275

 

Klasse II

105

Kruisbes

Klasse I

361

 

Klasse II

137

Zwarte bes

Klasse I en II

150

Houtig Klein Fruit excl. blauwe bes, kruisbes en zwarte bes

Klasse I

340

 

Klasse II

120

Bijlage 3a. Tegemoetkoming voor door weersomstandigheden veroorzaakte schade aan gewassen als bedoeld in artikel 2:68 (sneeuwdrukschade 2005)

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • schadeperiode: 25 november 2005 tot en met 26 november 2005;

  • schadetermijn: teeltcyclus in de periode van 25 november 2005 tot en met 1 juli 2006;

  • schade-expert: deskundige die de Gedragscode expertiseorganisaties van het Verbond van Verzekeraars of een daarmee gelijk te stellen gedragscode in acht neemt;

  • taxatierapport: rapport dat binnen de schadetermijn door een schade-expert is opgesteld en ten minste de volgende gegevens bevat:

    • een omschrijving van het boomkwekerijgewas en plantjaar;

    • een beschrijving van de fysieke opbrengst in aantal bomen van het boomkwekerijgewas per hectare;

    • een beschrijving van het aantal hectares waarop het betreffende boomkwekerijgewas is geteeld;

    • een verklaring van de aanvrager dat de schade is veroorzaakt door extreme sneeuwdruk in de schadeperiode.

  • sneeuwdrukschade: financieel verlies als gevolg van een lagere opbrengst in kwantiteit of kwaliteit van boomkwekerijgewassen die redelijkerwijs is toe te rekenen aan extreme sneeuwdruk in de schadeperiode.

Tegemoetkoming sneeuwdrukschade boomkwekerijsector 2005

A. Voorwaarden tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2:68, kan worden verstrekt voor sneeuwdrukschade voor zover het boomkwekerijgewassen betreft die zijn opgenomen in tabel 2 van deze bijlage.

  • 2. Aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend door natuurlijke of rechtspersonen die:

    • a. ten minste vanaf de schadeperiode tot het moment waarop de aanvraag wordt ingediend voor eigen rekening en risico een kleine of middelgrote landbouwonderneming exploiteerden, en

    • b. in de schadetermijn sneeuwdrukschade hebben geleden.

  • 3. De tegemoetkoming wordt verstrekt indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. blijkens het taxatierapport werden de boomkwekerijgewassen waaraan sneeuwdrukschade is ontstaan als gevolg van extreme sneeuwdruk in de schadeperiode daadwerkelijk in de schadeperiode op de landbouwonderneming geteeld;

    • b. van de voor deze regeling vereiste gegevens wordt een juiste en volledige opgave gedaan, en

    • c. alle boomkwekerijgewassen op de landbouwonderneming zijn uiterlijk vanaf 15 november 2008 voor een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren verzekerd tegen sneeuwdrukschade.

  • 4. De aanvrager verleent de Minister toestemming om bij de controle van de aanvraag op grond van deze bijlage zijn gegevens te gebruiken voor zover deze zijn verstrekt aan de Minister op grond van artikel 4, tweede lid, en artikel 7, onderdeel a, van de Regeling Landbouwtelling en gecombineerde opgave 2005.

  • 5. In zoverre in afwijking van artikel 1:3, eerste lid, geschiedt de subsidievaststelling zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.

B. Omvang tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1. De ingevolge onderdeel A, punt 1, in aanmerking te nemen sneeuwdrukschade wordt vastgesteld volgens de formule:

    A = (BxCj) – (DxE)

    waarbij:

    A = de voor het betreffende boomkwekerijgewas berekende schadebedrag;

    B = het totaal aantal bomen, per boomkwekerijgewas genoemd in tabel 2, dat de landbouwonderneming in de schadeperiode heeft staan;

    Cj = het in tabel 2 voor het betreffende boomkwekerijgewas vastgestelde normbedrag voor de opbrengst in euro per boom;

    D = de getaxeerde productie per boomkwekerijgewas per landbouwonderneming in aantal bomen;

    E = het in tabel 2 voor het betreffende boomkwekerijgewas vastgestelde normbedrag voor de opbrengst in euro per boom.

  • 2. De ingevolge onderdeel A, punt 1, bedoelde tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt indien de sneeuwdrukschade voldoet aan de volgende voorwaarde:

    A / (BxCj) ≥ 0,3

  • 3. De tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt voor dat deel van de sneeuwdrukschade dat groter of gelijk is aan 30% van de gemiddelde opbrengst voor het betreffende boomkwekerijgewas in de drie jaar voorafgaand aan de sneeuwdrukschade, zoals berekend op grond van punt 2.

  • 4. De steunintensiteit bedraagt 100% van de overeenkomstig punt 3 in aanmerking te nemen sneeuwdrukschade per boomkwekerijgewas met dien verstande dat de steunintensiteit evenredig wordt verlaagd over de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen schade indien het totaal van de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen schades per boomkwekerijgewas het subsidieplafond voor deze tegemoetkoming overstijgt.

  • 5. Indien de aanvrager geen gebruik heeft gemaakt van de landbouwregeling, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, wordt het in aanmerking te nemen schadebedrag, berekend op grond van punt 4, met 6/106e deel verminderd.

  • 6. Het maximumbedrag van de overeenkomstig dit onderdeel van de bijlage voor steun in aanmerking te nemen schade wordt verminderd met kosten die door andere factoren dan sneeuwdrukschade in de schadetermijn zijn veroorzaakt.

Tabel 1

[Red: Vervallen.]

Tabel 2. Normbedragen als bedoeld in onderdeel B, punt 1, variabelen Cj en E, in euro per boom

Teelt

Leeftijd

Opbrengst in euro per boom

Heesters vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 3 jaar

€ 2,79

Heesters vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 2 jaar

€ 1,86

Heesters vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 1 jaar

€ 0,93

Heesters vollegrond plantgoed gemechaniseerd

Na 2 jaar

€ 0,34

Heesters vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 1 jaar

€ 0,175

Heesters doorteelt van leverbaar

Na 2 jaar

€ 14,32

Heesters doorteelt van leverbaar

Na 1 jaar

€ 7,16

Heesters containerteelt plantgoed pot 9 cm

Na 1 jaar

€ 0,59

Heesters containerteelt in 1,5, 2, 3 en 5 liter pot

Na 1 jaar

€ 1,37

Heesters containerteelt van leverbaar in 15 liter pot

Na 1 jaar

€ 15,03

Vormbomen heesters

Na 4 jaar

€ 373,43

Vormbomen heesters

Na 3 jaar

€ 280,08

Vormbomen heesters

Na 2 jaar

€ 186,72

Vormbomen heesters

Na 1 jaar

€ 93,36

Snijheesters (Ilex verticilata) (heesters)

Na 2 jaar

€ 0,53

Snijheesters (Ilex verticilata) (heesters)

Na 1 jaar

€ 0,265

Laanbomen driejarige spil

Na 3 jaar

€ 6,92

Laanbomen driejarige spil

Na 2 jaar

€ 4,61

Laanbomen driejarige spil

Na 1 jaar

€ 2,30

Coniferen vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 3 jaar

€ 2,79

Coniferen vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 2 jaar

€ 1,86

Coniferen vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 1 jaar

€ 0,93

Coniferen vollegrond plantgoed gemechaniseerd

Na 2 jaar

€ 0,34

Coniferen vollegrond plantgoed gemechaniseerd

Na 1 jaar

€ 0,175

Coniferen doorteelt van leverbaar

Na 2 jaar

€ 14,32

Coniferen doorteelt van leverbaar

Na 1 jaar

€ 7,16

Coniferen containerteelt plantgoed pot 9 cm

Na 1 jaar

€ 0,59

Coniferen containerteelt in 1,5, 2, 3 en 5 liter pot

Na 1 jaar

€ 1,37

Coniferen containerteelt van leverbaar in 15 liter potten

Na 1 jaar

€ 15,03

Vormbomen coniferen

Na 4 jaar

€ 373,43

Vormbomen coniferen

Na 3 jaar

€ 280,08

Vormbomen coniferen

Na 2 jaar

€ 186,72

Vormbomen coniferen

Na 1 jaar

€ 93,36

Vruchtbomen

Na 2 jaar

€ 2,43

Vruchtbomen

Na 1 jaar

€ 1,22

Bijlage 4. Tegemoetkoming premie regenschadeverzekering 2007

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze bijlage wordt verstaan onder:

§ 2. Voorwaarden tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 3. Omvang tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • a. De tegemoetkoming bedraagt 50% van de verzekeringspremie.

  • b. De tegemoetkoming, bedoeld in onderdeel a, wordt verminderd met de in 2007 ontvangen garantiesubsidie op grond van de Subsidieregeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen 2003.

  • c. De tegemoetkoming, bedoeld in onderdeel a, bedraagt maximaal € 7.500 per landbouwonderneming, verminderd met de door de landbouwonderneming ontvangen de-minimissteun in de jaren 2006, 2007 en 2008.

  • d. Met inachtneming van de onderdelen b en c, bedraagt de steunintensiteit van de tegemoetkoming, als bedoeld in het eerste onderdeel, 100%, met dien verstande dat de steunintensiteit evenredig wordt verlaagd over de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen aanvragen indien het totaal van de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen aanvragen het subsidieplafond voor deze tegemoetkoming overstijgt.

Bijlage 5. Bijlage bij de artikelen 4:33a, 4:33b en 4:33d (Duurzame ontwikkeling visserijgebieden)

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A

  • 1. Het visserijgebied in de provincie Flevoland omvat de volgende gemeente:

    • Urk.

  • 2. Het visserijgebied van de provincie Groningen omvat de volgende gemeenten:

    • gemeente de Marne;

    • gemeente Eemsmond;

    • gemeente Delfzijl;

    • gemeente Appingedam;

    • gemeente Bedum;

    • gemeente Ten Boer;

    • gemeente Loppersum;

    • gemeente Winsum.

  • 3. Het visserijgebied van de provincie Noord-Holland omvat de volgende gemeenten:

    • Texel;

    • Wieringen;

    • Den Helder;

    • Enkhuizen;

    • Edam-Volendam;

    • Wieringermeer;

    • Andijk.

  • 4. Het visserijgebied van de provincie Zeeland omvat de volgende kernen:

    • Zierikzee;

    • Bruinisse;

    • Colijnsplaat;

    • Yerseke;

    • Tholen;

    • Arnemuiden;

    • Vlissingen;

    • Breskens.

  • 5. Het visserijgebied van de provincie Zuid-Holland omvat de volgende gemeenten:

    • gemeente Goedereede;

    • gemeente Dirksland;

    • gemeente Middelharnis;

    • gemeente Oostvoorne;

    • gemeente Hellevoetsluis.

  • 6. Het visserijgebied van de provincie Friesland omvat de volgende gemeenten:

    • Vlieland;

    • Terschelling;

    • Ameland;

    • Schiermonikoog;

    • Lemsterland;

    • Gaasterlan-Sleat;

    • Nijefurd;

    • Wymbritseradiel;

    • Dongeradeel;

    • Wûnseradiel;

    • Harlingen;

    • Franekeradeel;

    • Het Bildt, en

    • Ferwerderadiel.

B

  • 1. De lokale groep in de provincie Flevoland bestaat uit:

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Urk;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Noordoostpolder;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Dronten;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Lelystad;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Zeewolde;

    • 1 vertegenwoordiger van de provincie Lelystad;

    • 1 vertegenwoordiger van LTO noord;

    • 1 vertegenwoordiger van de regionale vereniging MKB;

    • 1 vertegenwoordiger van Federatie van Dorpbelangen Dronten;

    • 1 vertegenwoordiger van vereniging van dorpsbelangen Noordoostpolder;

    • 1 vertegenwoordiger van provinciaal Platform Arbeidsmarkt Flevoland;

    • 1 vertegenwoordiger van Stichting Axion;

    • 1 vertegenwoordiger van Jongerenorganisatie;

    • 1 vertegenwoordiger van Stichting Landschapsbeheer Flevoland en Toerisme;

    • 1 vertegenwoordiger van de Stichting Urk promotie;

    • 1 vertegenwoordiger van de Vereniging Visgroothandelaren Urk;

    • 1 vertegenwoordiger van de Vrouwenorganisatie.

  • 2. De lokale groep van de provincie Groningen:

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente de Marne;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Dongeradeel;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Delfzijl;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Eemsmond;

    • 1 vertegenwoordiger van Programma Landelijk Gebied Noord-Groningen;

    • 1 vertegenwoordiger van het Projectbureau Hoogeland;

    • 1 vertegenwoordiger van de Visserijorganisatie Hulp in Noord;

    • 1 vertegenwoordiger van Vrouwen in de Visserij;

    • 1 vertegenwoordiger van de Visafslag Lauwersoog;

    • 1 vertegenwoordiger van Stichting geïntegreerde visserij;

    • 1 vertegenwoordiger van Stichting Waddengroep;

    • 1 deskundige op het gebied van cultuur, recreatie en toerisme.

  • 3. De lokale groep in de provincie Noord-Holland bestaat uit:

    • 1 vertegenwoordiger van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;

    • 2 vertegenwoordigers van de provincie Noord-Holland;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Texel;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Enkhuizen;

    • 1 projectmedewerker;

    • 1 vertegenwoordiger van de Stichting Landschapszorg Wieringen;

    • 1 vertegenwoordiger van Wonderlijk Wieringen en Zeeverse Vismarkt Wieringen;

    • 1 vertegenwoordiger van de Visafslag Hollands Noorden en Product-Organisatie Visserij;

    • 1 vertegenwoordiger van de Agrariache Natuur Vereniging de Lieuw;

    • 1 vertegenwoordiger van IMARES;

    • 1 vertegenwoordiger van LTO-noord.

  • 4. De lokale groep in de provincie Zeeland bestaat uit:

    • 1 vertegenwoordiger van de Gedeputeerde Staten van provincie Zeeland;

    • 1 vertegenwoordiger van de provincie Zeeland;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Noord-Beveland;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Reimerswaal;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Vlissingen;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Middelburg;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Tholen;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Schouwen-Duiveland;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Sluis

    • 1 vertegenwoordiger van PO Delta-Zuid;

    • 1 vertegenwoordiger van de Federatie van Beroepsvissers Zuidwest Nederland;

    • 1 vertegenwoordiger van de mosselvisserij;

    • 1 vertegenwoordiger van vismijn Breskens-Vlissingen;

    • 1 vertegenwoordiger van de Vereniging voor Nederlandse mosselhandel;

    • 1 vertegenwoordiger van de Nederlandse Oestervereniging;

    • 1 vertegenwoordiger van Stichting Promotie Zeeland Delta;

    • 1 vertegenwoordiger van Horeca Zeeland;

    • 1 vertegenwoordiger van Hogeschool Zeeland;

    • 1 vertegenwoordiger van de Zeeuwse Milieufederatie;

    • 1 vertegenwoordiger van de visserijmusea;

    • 1 vertegenwoordiger van Productschap Vis.

  • 5. De lokale groep van de provincie Zuid-Holland bestaat uit:

    • 1 vertegenwoordiger van de provincie Zuid-Holland;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Goedereede;

    • 1 vertegenwoordiger van de visafslag Stellendam;

    • 1 vertegenwoordiger van de visserijvereniging Zuid-West;

    • 1 vertegenwoordiger van coöperatie Westvoorn;

    • 1 vertegenwoordiger van de visserijschool Stellendam;

    • 2 vertegenwoordigers van de vissersvrouwen;

    • 1 vertegenwoordiger van de jonge vissers;

    • 1 vertegenwoordiger van Productschap Vis;

    • 3 vertegenwoordigers van het bedrijfsleven;

    • 1 vertegenwoordiger van het Innovatieplatform Goedereede, en

    • 1 vertegenwoordiger van de milieuorganisaties.

  • 6. De lokale groep in de provincie Friesland bestaat uit:

    • 1 vertegenwoordiger van de Stichting Waddengroep;

    • 1 vertegenwoordiger van de Visserijvereniging ‘Ons Belang’;

    • 1 vertegenwoordiger van de Friese IJsselmeervissers;

    • 1 vertegenwoordiger van de Visafslag Stavoren;

    • 1 vertegenwoordiger van de Friese Bond van Binnenvissers;

    • 1 vertegenwoordiger van de Friese natuurbeschermingsorganisaties;

    • 1 vertegenwoordiger van het Midden en Kleinbedrijf (MKB);

    • 1 vertegenwoordiger van de Marieme Historie Fryslân;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeenten Harlingen;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Wûnseradiel;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Lemsterland;

    • 1 vertegenwoordiger van de provincie Friesland, en

    • 1 vertegenwoordiger van het projectbureau Plattelânsprojekten Noardwest Fryslân.

C

Ontwikkelingstrategieën

  • 1. Ontwikkelingsstrategie provincie Flevoland

  • 2. Ontwikkelingsstrategie provincie Groningen

  • 3. Ontwikkelingsstrategie provincie Noord-Holland

  • 4. Ontwikkelingsstrategie provincie Zeeland

  • 5. Ontwikkelingsstrategie provincie Zuid-Holland.

  • 6. Ontwikkelstrategie provincie Friesland.

Bijlage 6. Bijlage behorend bij artikel 4.1 van de Regeling LNV-subsidies

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 15 van het politieke akkoord tussen de Raad en het Europees Parlement van 30 mei 2013 over het voorstel voor een Verordening van het Europees Parament en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011) 425 definitief)

Artikel 15. Aanlandplicht

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1. Alle vangsten onderhevig aan vangstlimieten, [...]1 gevangen tijdens visserijactiviteiten in EU wateren, of door EU schepen in wateren welke niet vallen onder de soevereiniteit van derde landen, in de visserij en geografische gebieden zoals hier beneden uiteengezet, zullen aan boord van visserijschepen worden gehouden, geregistreerd, aangeland en afgetrokken van de betreffende quota, tenzij ze gebruikt worden als levend aas, overeenkomstig het volgende tijdschema:

    • (a) uiterlijk 1 januari 2015:

      • visserij op kleine pelagische soorten, dat wil zeggen, visserij op makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, grote zilvervis, sardines, sprot;

      • [...]

      • visserijen voor industriële doeleinden op lodde, zandspiering en Noorse kever, zandspiering en noorse kever;

    • (b) [...]

    • (c) uiterlijk 1 januari 2016 voor soorten die de visserij definiëren en niet later dan 1 januari 2019 voor alle andere soorten in:

      • (i) De Noordzee:

        • visserijen op kabeljauw, schelvis, wijting en koolvis;

        • visserijen op Noorse kreeft;

        • visserijen op tong en schol;

        • visserijen op heek;

        • visserijen op noorse garnaal;

      • (ii) Noordwestelijke wateren:

        • visserijen op kabeljauw, schelvis, wijting en koolvis;

        • visserijen op Noorse kreeft;

        • Visserijen op tong en schol;

        • visserijen op heek;

      • (iii) Zuidwestelijke wateren:

        • visserijen op Noorse kreeft;

        • visserijen op tong en schol;

        • visserijen op heek;

      • (iv) Andere visserijen op soorten onderhevig aan vangstlimieten.

    • (d) Ten laatste 1 januari 2017 voor soorten die de visserijen definiëren en niet later dan 1 januari 2019 voor alle andere soorten in visserij die niet gedekt zijn door paragraaf 1a in alle andere EU wateren en in niet-EU wateren die niet vallen onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen.

  • 1bis Paragraaf 1 geldt onverminderd internationale verplichtingen die bindend zijn voor de Unie. [...]

  • 1ter. Wanneer alle lidstaten met een direct belang in het beheer van een bepaalde visserij, het er over eens zijn dat de aanlandplicht zou moeten gelden voor soorten anders dan die in paragraaf 1 gedefinieerd, mogen zij een gezamenlijke aanbeveling doen met als doel de toepassing van de aanlandplicht onder paragraaf 1 met andere soorten uit te breiden. [...]

  • 2. De volgende zullen worden uitgezonderd van de in paragraaf 1 genoemde aanlandplicht:

    • (a) soorten waarvan is bepaald dat visserij is verboden en die als zodanig geïdentificeerd zijn in EU regelgeving in het kader van het EU Gemeenschappelijk Visserij Beleid;

    • (b) soorten waarvan wetenschappelijk bewijs hoge overlevingspercentages aantoont, met inachtneming van de karakteristieken van tuig, visserijpraktijken en het ecosysteem;

    • (c) vangsten welke vallen onder de de minimis uitzondering.

  • 3. Details van de implementatie van de aanlandplicht van de in paragraaf 1 genoemde visserijen zullen worden vastgelegd en gespecificeerd in meerjarenplannen. [...], waaronder:

    • (a) speciale bepalingen betreffende visserijen of soorten die gedekt worden door de aanlandplicht van gereguleerde soorten zoals uiteengezet in paragraaf 1.

    • (b) de specificatie van de uitzonderingen op de aanlandplicht voor soorten zoals genoemd in paragraaf 2 van dit artikel;

    • (c) bepalingen voor de de minimis uitzondering tot 5% van de totale jaarlijkse vangsten van alle soorten onderhevig aan de aanlandplicht zoals uiteengezet in paragraaf 1. De de minimis uitzondering zal gelden in de volgende omstandigheden:

      • i) Waar wetenschappelijk bewijs aantoont dat een toename in selectiviteit zeer moeilijk te bereiken is, of;

      • ii) Vermijding en behandeling van ongewenste bijvangsten leidt tot onevenredige kosten, voor vistuigen waar ongewenste bijvangsten niet meer is dan een bepaald percentage, vast te stellen in het plan van de totale jaarlijkse vangst van dat tuig;

      Vangsten onder deze bepaling zullen niet worden afgetrokken van de relevante quota. Zulke vangsten zullen wel worden geregistreerd.

      Voor een overgangsperiode van vier jaar, het percentage van de totale jaarlijkse vangsten in subparagraaf c zal toenemen: (i) met twee procent in de eerste 2 jaren van de toepassing van de aanlandplicht, en (ii) met een procent in de daaropvolgende twee jaren;

    • (d) bepalingen voor de registratie van de vangsten;

    • (e) vaststellen van minimum instandhoudings referentie maten, indien van toepassing, overeenkomstig paragraaf 5.

  • 3a. Waar geen meerjarenplan of beheerplan [...] voor de visserij in kwestie is aangenomen, mag de Commissie een specifiek discards plan op tijdelijke basis aannemen [...].

  • 3b. Waar geen maatregelen zijn aangenomen, of in een meerjarenplan [...] of in een specifiek discardsplan [...] met als doel de de minimis uitzondering te specificeren [...], zal de Commissie met gedelegeerde handelingen [...] een de minimis uitzondering aannemen die, afhankelijk van de voorwaarden zoals uiteengezet in paragraaf 3(c)(i) of (ii) niet meer dan 5% van de totale jaarlijkse vangsten zal bedragen van alle soorten waarop de aanlandplicht van toepassing is, zoals vermeld in paragraaf 1.

    Deze de minimis uitzondering zal worden aangenomen als in werking zijnde vanaf de datum van aanvraag van de relevante aanlandplicht.

  • 4. Als uitzondering van de verplichting om vangsten van de betreffende quota af te trekken overeenkomstig paragraaf 1, zullen vangsten van soorten onderhevig aan de aanlandplicht welke hoger zijn dat de quota, of waarvoor de lidstaat geen quota heeft, mogen worden afgetrokken van de doelsoort, zolang dat niet de 9% van de quota van de doelsoorten overschrijdt. Deze bepaling geldt alleen wanneer het bestand van de niet-doelsoort in kwestie binnen biologisch veilige grenzen is.

  • 4b. Voor bestanden die onderhevig zijn aan de aanlandplicht, mogen lidstaten een flexibiliteit tot 10% van de toegestane vangsten tussen de jaren toepassen. Voor dit doeleinde, mogen lidstaten extra aanlandingen toestaan, zolang deze hoeveelheden de 10% niet overstijgen die is toegekend aan de lidstaten. Artikel 105 van de controle verordening is hierop van toepassing.

  • 5. Met als doel als doel de bescherming van juveniele mariene organismen, mogen minimum instandhoudings referentie maten worden vastgesteld.

  • 6. Voor de soorten die onderhevig zijn aan de aanlandplicht zoals gespecificeerd in paragraaf 1, het gebruik van vangsten van soorten onder de minimum instandhoudings referentie maat zal beperkt zijn tot toepassing anders dan humane consumptie, inclusief vismeel, visolie, voer voor huisdieren, voedseladditieven, farmaceutica en cosmetica.

  • 7. Voor de soorten niet onderhevig aan de aanlandplicht zoals genoemd in paragraaf 1 de vangsten van soorten beneden de minimum instandhoudings referentie maat zal niet aan boord blijven, maar direct teruggegooid worden in zee.

  • 8. Lidstaten zullen zorg dragen voor een gedetailleerde en accurate registratie van visreizen en adequate capaciteit en middelen met als doel de aanlandplicht van alle vangsten te controleren en handhaven, met waarnemers, CCTV en andere middelen. Daarbij zullen lidstaten principes als efficiëntie en proportionaliteit respecteren.

Bijlage bij artikel 2.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

udv-ambities

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1. Fossiele energie: De Nederlandse veehouderij gebruikt geen energie uit eindige bronnen, zoals fossiele brandstoffen, zowel op het primaire bedrijf als in de ketenschakels ervoor en erna.

  • 2. Klimaat: De Nederlandse veehouderij heeft naar rato bijgedragen aan het beperken van de globale temperatuurstijging tot maximaal 2˚C.

  • 3. Soortenrijkdom globaal: De Nederlandse veehouderij draagt bij aan het behoud en uiteindelijk herstel van soorten wereldwijd.

  • 4. Soortenrijkdom nationaal: Gewenste soortenrijkdom in natuurgebieden wordt niet beperkt door de Nederlandse veehouderij. Ze herstelt de soortenrijkdom op eigen grond.

  • 5. Mineralen: De Nederlandse veehouderij gebruikt alleen mineralen uit niet-gemijnde bronnen, zowel op het primaire bedrijf als in de ketenschakels ervoor. Daardoor zijn er geen eindige voorraden mineralen meer nodig voor dierlijke productie.

  • 6. Bodemkwaliteit: De grond die voor en door de Nederlandse veehouderij wordt gebruikt blijft geschikt voor toekomstige landbouwkundige en andere toepassingen.

  • 7. Watervoorraad: De Nederlandse veehouderij draagt niet bij aan de uitputting van strategische watervoorraden.

  • 8. Waterkwaliteit: De Nederlandse veehouderij houdt het grond- en oppervlaktewater op, onder en rond haar bedrijven zuiver, zodat het geschikt blijft als basis voor drinkwater, en als vitaal ecosysteem.

  • 9. Dierenwelzijn: Dieren in de Nederlandse veehouderij kunnen hun hele leven lang volledig voorzien in hun ethologische behoeften en die zonder pijn of beperkingen uitvoeren. Routinematige ingrepen aan het dier vinden niet meer plaats.

  • 10. Diergezondheid: Dieren in de Nederlandse veehouderij zijn gezond, en in staat dat te blijven zonder structurele medicatie.

  • 11. Volksgezondheid: Burgers worden niet ziek vanwege de Nederlandse veehouderij. Niet via het voedsel en niet via andere routes.

  • 12. Lokale verbinding: Nederlandse veehouderijbedrijven zijn een vanzelfsprekend en geaccepteerd onderdeel van hun lokale omgeving. De omgeving ervaart geen noemenswaardige overlast.

  • 13. Rentabiliteit: De Nederlandse veehouderij is rendabel

  • 14. Arbeid: Arbeid in de Nederlandse veehouderij is aantrekkelijk, goed vol te houden tot de pensioengerechtigde leeftijd, en wordt goed beloond.

  • 15. Kennis, leervermogen en innovatie: De Nederlandse veehouderij is door kennis & innovatie in staat om zich continu aan te passen aan veranderende omstandigheden.

  1. In de passages die niet relevant zijn voor de Nederlandse situatie is de tekst weggelaten. ^ [1]