2.1. Regel 1: Altijd een vervolg bij een bekende dader, tenzij ...
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
Indien een strafbaar feit is gepleegd en de verdachte direct daarbij bekend is, dienen
altijd opsporinghandelingen te volgen (aanhouding, opmaken proces-verbaal). Dat is
het geval bij betrapping op heterdaad, bij de gevallen waarin de identiteit van de
verdachte door getuigen onmiddellijk bekend is, dan wel zodanige informatie voorhanden
is dat de verdachte met weinig inspanning kan worden gevonden (bijv. als een kenteken
bekend is). Is dat niet het geval, dan kan de zaak althans voorlopig terzijde worden
gelegd, tenzij sprake is van een schokkend feit (zie regel 2).
Tenzij: bagatellen
In afwijking van de hoofdregel, kunnen opsporingshandelingen in geval van een bekende
dader achterwege blijven indien aan alle van de volgende voorwaarden is voldaan:
-
– Het moet gaan om een feit dat geen schade of letsel veroorzaakt heeft, of dat puur
een overtreding vormt van een ‘ordenende’ bepaling, en:
-
– Het feit moet ook geen daadwerkelijk gevaar hebben opgeleverd, en:
-
– Er is geen sprake van een vastgesteld beleid van het bevoegd gezag (= het OM na bespreking
in de driehoek) om de desbetreffende feiten wel aan te pakken. In deze gevallen is
er dus ruimte voor de opsporingsambtenaar om naar bevind van zaken te handelen.
Tenzij: expliciet beleid
Hiernaast kunnen opsporingshandelingen bij een bekende dader uitblijven, indien dat
expliciet geformuleerd landelijk beleid is van het OM. Er kan reden zijn om zulks
te bepalen, indien andere zwaarwegende belangen daartoe nopen. Hierbij valt te denken
aan de handhaving van onderdelen van de Opiumwet in verband met gezondheidszorgbelangen, of aan de aanpak van relationele agressie
waarbij ruimte worden gegeven om in omschreven gevallen niét strafrechtelijk op te
treden (maar om bijv. vrijwillige hulpverlening een kans te bieden).
Wezenlijk is hierbij, dat de beslissing om af te zien van (nader) optreden niét voorbehouden
is aan de individuele opsporingsambtenaar.