2.3. De verlaging door de partnerregeling permanent?
[Regeling vervallen per 03-09-2010]
Terugwerkende kracht
Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
De verlaging van de maximale eigenwoningschuld door de partnerregeling verandert niet
zolang de partners gezamenlijk in de woning wonen. Deze verlaging wordt alleen toegepast
op het moment van de verwerving van de eigen woning (artikel 3.119a, negende lid, van de Wet IB 2001). Dan wordt de maximale eigenwoningschuld van de belastingplichtige verlaagd met
de eigenwoningreserve van zijn partner/huisgenoot. De partnerregeling leidt er dus
niet toe dat de belastingplichtige de eigenwoningreserve van zijn partner/huisgenoot
krijgt toegerekend. De verlaging van de eigenwoningschuld van de belastingplichtige
geldt totdat de eigen woning wordt vervreemd, of het moment dat de gezamenlijke huishouding
in de woning wordt verbroken. De verlaging door de partnerregeling blijft echter wel
gelden als de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 3.119a, zesde lid, van de Wet IB 2001 is verlopen. Na vijf jaar is de eigenwoningreserve van de partner weliswaar vervallen,
maar dat heeft als zodanig geen invloed op de toepassing van de partnerregeling.
Goedkeuring
De partnerregeling heeft geen invloed op de eigenwoningreserve van de partner/huisgenoot
zelf. De eigenwoningreserve van de partner/huisgenoot die is gebruikt voor de verlaging,
blijft in stand. Dit zou er toe kunnen leiden dat bij een verbouwing de voor de partnerregeling
gebruikte eigenwoningreserve dubbel wordt ingezet. Dit is niet gewenst. Ik keur daarom
met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule) goed dat de eigenwoningreserve van een partner/huisgenoot
die door de partnerregeling de eigenwoningschuld van zijn partner heeft verlaagd,
niet in aanmerking wordt genomen zolang de partnerregeling van toepassing is. Dat
deel van de eigenwoningreserve van de partner/huisgenoot is dus (tijdelijk) niet ‘actief’.
Dit deel van de eigenwoningreserve ‘herleeft’ wanneer de partnerregeling niet langer
van toepassing is. De vijfjaarstermijn van artikel 3.119a, zesde lid, Wet IB 2001 blijft ten tijde van het niet ‘actief’ zijn van de eigenwoningreserve echter gewoon
doorlopen. ‘Herleving’ van de eigenwoningreserve bij beëindiging van de partnerregeling
is dus alleen aan de orde wanneer de vijfjaarstermijn intussen niet is verstreken.
Voorbeeld
A en B woonden in de woning van A die is verkocht voor € 200.000. Zijn eigenwoningschuld
was € 150.000. De eigenwoningreserve van A is € 50.000. A en B kopen een nieuwe woning
voor € 320.000, allebei voor 50%.
Positie A
|
|
|
Aankoop woning
|
€
|
160.000
|
Af: Eigenwoningreserve
|
€
|
50.000
|
Maximale eigenwoningschuld zou zijn
|
€
|
110.000
|
Maar door goedkoperwonenregeling is de maximale eigenwoningschuld
|
€
|
150.000
|
Het verschil is het restant eigenwoningreserve
|
€
|
40.000
|
|
|
|
Positie B
|
|
|
Aankoop
|
€
|
160.000
|
Af: Beperking eigenwoningschuld door eigenwoningreserve van A
|
€
|
40.000
|
Maximale eigenwoningschuld
|
€
|
120.000
|
De totale aankoopprijs is € 320.000. De maximale eigenwoningschuld is gezamenlijk
€ 150.000 + € 120.000 = € 270.000. Dit is in dit geval gelijk aan de gezamenlijke
aankoopprijs (€ 320.000) minus de eigenwoningreserve van A (€ 50.000).
A en B verbouwen samen voor € 50.000. Dat is ieder voor € 25.000. De lening voor de
verbouwing is volledig een eigenwoningschuld. Zolang de partnerregeling geldt heeft
A immers geen actieve eigenwoningreserve meer. Als A en B de verbouwing geheel financieren
wordt de eigenwoningschuld van A: € 150.000 + € 25.000 = € 175.000. De eigenwoningschuld
van B wordt € 120.000 + € 25.000 = € 145.000.
A en B gaan binnen 5 jaar uit elkaar. Stel de waarde van de woning is op dat moment
€ 320.000 + € 50.000 = € 370.000. A neemt het aandeel van B over.
De eigenwoningschuld van A was
|
€
|
175.000
|
Bij: Overname aandeel van B
|
€
|
185.000
|
Financieringsbehoefte van A wordt
|
€
|
360.000
|
Af: De eigenwoningreserve van A die door het vertrek van B weer actief is geworden
|
€
|
40.000
|
De maximale eigenwoningschuld van A
|
€
|
320.000
|
De stand van de eigenwoningreserve van A
|
€
|
0
|
A heeft deel 1 van de woning gekocht voor € 160.000, deel 2 voor € 185.000. Hij heeft
voor € 25.000 verbouwd. Zijn kosten van verwerving en onderhoud en verbetering zijn
in totaal € 160.000 + € 185.000 + € 25.000 = € 370.000. A had een eigenwoningreserve
van € 50.000. Het verschil is € 320.000 (de maximale eigenwoningschuld).
De EWS van A was € 175.000. Hij verwerft het deel van B voor € 185.000. Hij heeft
een EWR van € 40.000, zodat hij het deel van B voor € 145.000 fiscaal gefaciliteerd
kan financieren. Zijn totale EWS bedraagt na de verwerving € 175.000 +/+ € 145.000
= € 320.000. Zijn EWR is nihil.
Als A en B ná 5 jaar uit elkaar gaan is het verschil dat A op dat moment geen eigenwoningreserve
meer heeft. Zijn maximale eigenwoningschuld is € 360.000.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2007, 42, datum inwerkingtreding 02-03-2007, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2004.