Wet ruimtevaartactiviteiten

[Regeling treedt (deels) in werking per 01-01-2008.]
Geraadpleegd op 15-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-1996 en zichtdatum 11-11-2024.
Geldend van 25-01-2014 t/m heden

Wet van 24 januari 2007, houdende regels omtrent ruimtevaartactiviteiten en de instelling van een register van ruimtevoorwerpen (Wet ruimtevaartactiviteiten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is ten aanzien van ruimtevaartactiviteiten en de instelling en beheer van een register van ruimtevoorwerpen regels te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

  • b. ruimtevaartactiviteiten: het lanceren, het bedienen van de vlucht of het geleiden van ruimtevoorwerpen in de kosmische ruimte;

  • c. ruimtevoorwerp: ieder voorwerp gelanceerd of bestemd om te worden gelanceerd in de kosmische ruimte;

  • d. Nederlands schip: een schip als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet zeevarenden;

  • e. Nederlands luchtvaartuig: een in Nederland krachtens artikel 3.3 van de Wet luchtvaart geregistreerd luchtvaartuig;

  • f. Ruimteverdrag: het op 27 januari 1967 te Londen/Moskou/Washington tot stand gekomen Verdrag inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen (Trb. 1967, 31);

  • g. Aansprakelijkheidsverdrag: de op 29 maart 1972 te Londen/Moskou/Washington tot stand gekomen Overeenkomst inzake de internationale aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door ruimtevoorwerpen (Trb. 1981, 37).

Artikel 2

  • 1 Deze wet is van toepassing op ruimtevaartactiviteiten die worden verricht in of vanuit Nederland dan wel op of vanaf een Nederlands schip of Nederlands luchtvaartuig.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan deze wet tevens geheel of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard op:

    • a. daarbij aan te wijzen ruimtevaartactiviteiten die worden verricht door een Nederlandse natuurlijke of rechtspersoon op of vanaf het grondgebied van een staat die geen partij is bij het Ruimteverdrag dan wel op of vanaf een schip of luchtvaartuig dat valt onder de rechtsmacht van een staat die geen partij is bij het Ruimteverdrag;

    • b. het vanuit Nederland door een natuurlijke of rechtspersoon organiseren van activiteiten in de kosmische ruimte.

Hoofdstuk 2. Vergunningen

§ 1. Vergunning voor ruimtevaartactiviteiten

Artikel 3

  • 1 Het is verboden zonder daartoe verleende vergunning van Onze Minister ruimtevaartactiviteiten als bedoeld in artikel 2 te verrichten.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op ruimtevaartactiviteiten die worden verricht onder de verantwoordelijkheid van één of meer Onzer Ministers.

  • 3 Aan de vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden met het oog op:

    • a. veiligheid van personen en goederen;

    • b. bescherming van het milieu in de kosmische ruimte;

    • c. financiële zekerheid;

    • d. bescherming van de openbare orde;

    • e. veiligheid van de staat;

    • f. het kunnen voldoen aan de internationale verplichtingen van de staat.

  • 4 De vergunning wordt verleend onder voorwaarde van het hebben en instandhouden van de naar het oordeel van Onze Minister hoogst mogelijke dekking voor de aansprakelijkheid voortvloeiende uit de ruimtevaartactiviteiten waarvoor vergunning wordt gevraagd. Daarbij wordt rekening gehouden met hetgeen redelijkerwijs door verzekering kan worden gedekt.

  • 5 Aan de vergunning kan een termijn worden verbonden waarbinnen de ruimtevaartactiviteiten door de vergunninghouder worden aangevangen.

  • 6 De vergunning wordt verleend voor de duur van de ruimtevaartactiviteiten.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het bepaalde in het vierde lid.

§ 2. Aanvraag vergunning

Artikel 4

  • 1 De aanvraag om een vergunning wordt ingediend bij Onze Minister.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de aanvraag geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager worden verstrekt.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen voorts eisen worden gesteld waaraan de aanvrager moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning. Deze eisen kunnen betrekking hebben op:

    • a. de kennis en ervaring van de aanvrager;

    • b. het verkregen hebben van toestemming voor het gebruik van frequentieruimte.

Artikel 5

  • 1 Onze Minister beslist op een aanvraag om een vergunning binnen zes maanden na de ontvangst daarvan.

Artikel 6

  • 1 Een vergunning wordt geweigerd indien:

    • a. de naleving van een verdrag of een bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie dit vordert;

    • b. feiten of omstandigheden er naar het oordeel van Onze Minister op duiden dat de veiligheid van personen en goederen, de bescherming van het milieu in de ruimte, de bescherming van de openbare orde of de veiligheid van de staat door het verlenen van de vergunning in gevaar kunnen worden gebracht;

    • c. verlening daarvan in strijd zou zijn met bij of krachtens deze wet gestelde regels.

  • 2 Een vergunning kan door Onze Minister worden geweigerd indien:

    • a. een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • b. de aanvrager niet heeft voldaan aan op hem rustende verplichtingen, voortvloeiend uit een eerder verleende vergunning;

    • c. de aanvraag of de aanvrager niet voldoet aan de daarvoor bij of krachtens deze wet gestelde regels;

    • d. gegronde vrees bestaat dat de aanvrager niet overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde regels zal handelen;

    • e. de bescherming van de belangen, genoemd in artikel 3, derde lid, dit vordert.

Artikel 7

  • 1 De vergunning wordt ingetrokken indien:

    • a. de vergunninghouder hierom verzoekt;

    • b. de naleving van een verdrag of een bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie dit vordert;

    • c. de vrees gewettigd is dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zal opleveren voor de veiligheid van personen en goederen, de bescherming van het milieu in de ruimte, de bescherming van de openbare orde of de veiligheid van de staat.

  • 2 Een vergunning kan door Onze Minister worden ingetrokken indien:

    • a. niet overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften is of wordt gehandeld;

    • b. de ruimtevaartactiviteiten niet binnen de gestelde termijn zijn aangevangen;

    • c. het doel van de ruimtevaartactiviteiten waarvoor vergunning is verleend, wezenlijk is veranderd;

    • d. dit wordt gerechtvaardigd door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van de vergunninghouder;

    • e. de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • f. de bescherming van de belangen, genoemd in artikel 3, derde lid, dit vordert.

  • 3 Alvorens de vergunning wordt ingetrokken, neemt Onze Minister alle nodige maatregelen om de veiligheid van personen en goederen, de bescherming van het milieu in de ruimte, de bescherming van de openbare orde of de veiligheid van de staat te waarborgen. Onze Minister geeft daartoe de nodige aanwijzingen aan degene wiens vergunning zal worden ingetrokken. Deze is gehouden de aanwijzingen op te volgen.

  • 4 Op de gronden, genoemd in het tweede lid, kan Onze Minister in plaats van de vergunning intrekken deze ook wijzigen.

Artikel 8

  • 1 De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 2 Onze Minister kan op verzoek de tenaamstelling van de vergunning aanpassen indien de vergunning gehouden wordt door een rechtspersoon die fuseert, wordt gesplitst of verandert van naam.

Artikel 9

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ter dekking van de kosten van werkzaamheden of diensten ter uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde een vergoeding verschuldigd is door degene ten behoeve van wie werkzaamheden of diensten zijn verricht overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels.

  • 2 Indien een ingevolge het eerste lid verschuldigd bedrag niet is betaald binnen de daarvoor gestelde termijn, wordt het desbetreffende bedrag vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop die termijn is verstreken.

  • 3 Indien niet is betaald binnen de termijn bedoeld in het tweede lid, wordt degene die het bedrag is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag, verhoogd met de wettelijke rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

§ 3. Calamiteiten

Artikel 10

  • 1 Indien zich een voorval voordoet of heeft voorgedaan dat gevaar kan opleveren voor de veiligheid van personen en goederen, de bescherming van het milieu in de ruimte, de bescherming van de openbare orde of de veiligheid van de staat, of anderszins schade kan opleveren, treft de vergunninghouder onverwijld de maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.

  • 2 De vergunninghouder meldt Onze Minister onverwijld een voorval als bedoeld in het eerste lid en verstrekt tevens zo spoedig mogelijk de gegevens met betrekking tot:

    • a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan;

    • b. de gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen van het voorval te kunnen beoordelen;

    • c. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;

    • d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich tijdens een ruimtevaartactiviteit nogmaals kan voordoen.

Hoofdstuk 3. Register ruimtevoorwerpen

Artikel 11

  • 1 Onze Minister houdt een register met gegevens betreffende ruimtevoorwerpen die gebruikt worden in het kader van ruimtevaartactiviteiten als bedoeld in artikel 2.

  • 2 De vergunninghouder verstrekt op bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen momenten de voor het register benodigde gegevens.

  • 3 Onze Minister draagt zorg voor registratie van ruimtevoorwerpen die gebruikt worden in het kader van ruimtevaartactiviteiten die worden verricht onder de verantwoordelijkheid van één of meer Onzer Ministers.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Hoofdstuk 4. Regres

Artikel 12

  • 1 In het geval de staat op grond van artikel VII van het Ruimteverdrag of het Aansprakelijkheidsverdrag gehouden is tot betaling van schadevergoeding, heeft de staat het recht deze geheel of gedeeltelijk te verhalen op degene wiens ruimtevaartactiviteit de schade heeft veroorzaakt.

  • 2 De vergunninghouder is, per gebeurtenis of serie van gebeurtenissen met dezelfde oorzaak, aansprakelijk voor schade veroorzaakt door zijn ruimtevaartactiviteiten, tot de hoogte van het verzekerde bedrag, bedoeld in artikel 3, vierde lid.

  • 3 De staat oefent het recht van verhaal, bedoeld in het eerste lid, in voorkomend geval jegens de vergunninghouder uit tot maximaal de hoogte van het verzekerde bedrag, bedoeld in artikel 3, vierde lid.

  • 4 De staat kan het recht van verhaal, bedoelt in het derde lid, in voorkomend geval eveneens uitoefenen tegen de verzekeraar van de vergunninghouder.

Hoofdstuk 5. Handhaving

Artikel 13

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 14

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid is vereiste spoed als bedoeld in artikel 5:24, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in elk geval aanwezig indien het niet naleven van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen een ernstige en directe bedreiging vormt voor de veiligheid van personen en goederen, de veiligheid van de staat of de openbare orde.

Artikel 15

  • 2 Ingeval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 11, tweede en vierde lid, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 100 000.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 25

  • 1 Ruimtevaartactiviteiten als bedoeld in artikel 2 die op de datum van inwerkingtreding van deze wet plaatsvinden, kunnen zonder vergunning worden voortgezet gedurende een periode van twaalf maanden vanaf deze datum.

  • 2 Eenieder deelt binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wet aan Onze Minister de ruimtevaartactiviteiten mee die hij verricht en waarop deze wet betrekking kan hebben.

Artikel 27

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 24 januari 2007

Beatrix

De Minister van Economische Zaken

,

J. G. Wijn

Uitgegeven de zesde maart 2007

De Minister van Justitie

E. M. H. Hirsch Ballin