2. Typen zaken en criteria
[Regeling vervallen per 30-09-2008]
DNA-onderzoek vindt in het algemeen plaats in het kader van actuele strafrechtelijke
onderzoeken; de verdachte kan zich in voorlopige hechtenis bevinden, het kan echter
ook gaan om sporenonderzoek in een zaak met een (nog) onbekende verdachte. Daarnaast
kan het nuttig worden bevonden ‘oude sporen’ te onderzoeken. Zaken waarin de verdachte
zich feitelijk in voorlopige hechtenis bevindt en zeker die zaken waarin een zittingsrechter
de zaak terug verwijst naar de rechter-commissaris om een DNA-onderzoek te laten verrichten
terwijl de voorlopige hechtenis voortduurt, genieten binnen iedere categorie voorrang
boven zaken met een onbekende verdachte of ‘oude zaken’.
De toepassing van DNA-onderzoek dient plaats te vinden in het belang van het onderzoek
(en zolang de nieuwe regelgeving nog niet in werking getreden is: ‘en indien het DNA-onderzoek
dringend noodzakelijk is voor het aan de dag brengen van de waarheid’). Zolang er
schaarste is, dienen bij de toepassing van DNA-onderzoek prioriteiten te worden gesteld.
De criteria voor het stellen van prioriteiten zijn dan als volgt:
Zaken met strafbare feiten waarop 12 jaar gevangenisstraf of meer is gesteld, en waarbij
-
• de verdachte zich feitelijk in voorlopige hechtenis bevindt: prioriteit 1;
-
• de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, alsmede oude zaken die binnen
twee jaar zullen verjaren: prioriteit 2.
Zaken met strafbare feiten waarop meer dan zes, maar minder dan 12 jaar gevangenisstraf
is gesteld, en waarbij
-
• de verdachte zich feitelijk in voorlopige hechtenis bevindt: prioriteit 3;
-
• de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, alsmede oude zaken die binnen
twee jaar zullen verjaren: prioriteit 4.
Zaken met overige strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en
waarop 6 jaar of minder gevangenisstraf is gesteld, en waarbij
-
• de verdachte zich feitelijk in voorlopige hechtenis bevindt: prioriteit 5;
-
• de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, alsmede oude zaken die binnen
twee jaar zullen verjaren: prioriteit 6.
In schema:
strafbedreiging:
|
verdachte zit feitelijk in voorl. hechtenis
|
1. verdachte zit niet in voorlopige hechtenis
2. oude zaken die binnen 2 jaar verjaren
|
≥ 12 jaar: 12 jaar of meer
|
prioriteit 1
|
prioriteit 2
|
> 6 jaar en < 12 jaar
|
prioriteit 3
|
prioriteit 4
|
≤ 6: 6 jaar of minder, voorlopige hechtenis toegestaan
|
prioriteit 5
|
prioriteit 6
|
NB: onder de ‘oude’ regelgeving kan slechts voor een deel van de feiten in categorie
3 een DNA-onderzoek plaatsvinden, namelijk bij misdrijven waarop een gevangenisstraf
van 8 jaar of meer is gesteld en bij een aantal met name genoemde misdrijven in het
huidige art. 195d lid 2 Wetboek van Strafvordering.
Dit laat onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin ook keuzen gemaakt moeten
worden binnen de zaken die al de hoogste prioriteit genieten. Daarvan kan sprake zijn,
bijvoorbeeld, indien een DNA-bevolkingsonderzoek wenselijk wordt geacht dat een forse
aanspraak op de beschikbare capaciteit zou leggen. Als een officier een DNA-bevolkingsonderzoek
overweegt, moet hij dat voorleggen aan het College van Procureurs-Generaal opdat het
College eventueel een keuze kan maken. Bij die keuze zal het College onder andere
rekening houden met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.