Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken

Geraadpleegd op 11-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2007 en zichtdatum 03-12-2024.
Geldend van 01-07-2007 t/m 30-06-2008

Besluit van 19 maart 2007, houdende aanwijzing van categorieën van beperkingenbesluiten waarop de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken van toepassing is (Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 december 2005, nr. DJZ2005203925, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken, artikel 28 van de Wet voorkeursrecht gemeenten en artikel 39b van de Wet bodembescherming;

De Raad van State gehoord (advies van 1 februari 2006, nr. W08.05.0574/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 maart 2007, nr. DJZ2007015942, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 2

  • 2 Van de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, is uitgezonderd een tot de betreffende categorie behorend beperkingenbesluit waaruit een gedoogplicht voortvloeit die minder dan zes maanden van kracht is.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken van de bijlage bij dit besluit of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 maart 2007

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de negenentwintigste maart 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage behorende bij artikel 2, eerste lid, van het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (aangewezen categorieën van beperkingenbesluiten)

Hoofdstuk I. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties

Gemeentewet

  • (artikel 149) besluit krachtens gemeentelijke verordening tot aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd monument, voor zover geen beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 6°, van de wet is dan wel moet worden genomen;

  • (artikel 174a) besluit van de burgemeester tot het sluiten van een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf;

  • (artikel 222, zoals dit artikel tot 1 januari 1995 heeft geluid) gemeentelijk bekostigingsbesluit strekkend tot het heffen van een gemeentelijke bouwgrondbelasting krachtens verordening;

  • (artikel 222, zoals dit artikel tot 1 januari 1995 heeft geluid, juncto artikel 216) vaststelling verordening tot het heffen van een gemeentelijke bouwgrondbelasting;

  • (artikel 222, zoals dit artikel vanaf 1 januari 1995 luidt) gemeentelijk bekostigingsbesluit strekkend tot het heffen van een gemeentelijke baatbelasting krachtens verordening;

  • (artikel 222, zoals dit artikel vanaf 1 januari 1995 luidt, juncto artikel 216) vaststelling verordening tot het heffen van een gemeentelijke baatbelasting.

Provinciewet

– (artikel 145) besluit krachtens provinciale verordening tot aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd monument, voor zover geen beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 6°, van de wet is dan wel moet worden genomen.

Hoofdstuk II. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van defensie

Belemmeringenwet Landsverdediging

– (artikelen 6 en 7) een door of namens de Minister van Defensie of de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgelegde gedoogplicht voor een ieder inzake het duurzaam of tijdelijk gebruik van onroerende zaken voor de aanleg, de instandhouding of het gebruik van een werk ten behoeve van de landsverdediging, met inbegrip van, voor zover van toepassing, het in artikel 7 van de Belemmeringenwet Landsverdediging bedoelde mandaatbesluit.

Hoofdstuk III. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van landbouw, natuur en voedselkwaliteit

Boswet

– (artikel 13) bij besluit van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit opgelegd kapverbod in een daarbij aangewezen gebied.

Flora- en faunawet

  • (artikel 19) aanwijzing van een plaats als beschermde leefomgeving door gedeputeerde staten;

  • (artikel 24) voorlopige aanwijzing van een plaats als beschermde leefomgeving door gedeputeerde staten.

Natuurbeschermingswet 1998

Wet agrarisch grondverkeer

  • (artikel 7) aanwijzing als landgoed door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • (artikel 37, derde lid) vestiging van een voorkeursrecht bij koninklijk besluit.

Hoofdstuk IV. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van onderwijs, cultuur en wetenschap

Monumentenwet 1988

  • (artikel 3, eerste lid) aanwijzing door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van een niet binnen het grondgebied van enige gemeente gelegen onroerend monument als beschermd monument;

  • (artikel 42) door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgelegde gedoogplicht inhoudend dat een rechthebbende ten aanzien van een terrein moet dulden dat een overheid of instelling in het belang van archeologisch onderzoek dat terrein betreedt, daarop metingen verricht dan wel daarin opgravingen doet;

  • (artikel 49, eerste lid) voorschriften van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot de uitvoering van werken dan wel een last tot stillegging van die werken.

Hoofdstuk V. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van verkeer en waterstaat

Belemmeringenwet Privaatrecht

Grondwaterwet

– (artikel 31) door gedeputeerde staten opgelegde gedoogplicht.

Luchtvaartwet

– (artikel 38) door de Minister van Verkeer en Waterstaat of de Minister van Defensie opgelegd verbod ten aanzien van het hebben van roerende zaken, het oprichten of het hebben van bouwwerken of andere opstallen dan wel het planten of het hebben van gewassen op bepaalde terreinen of op die terreinen boven een door hem te bepalen hoogte.

Ontgrondingenwet

– (artikel 21g) door de Minister van Verkeer en Waterstaat of gedeputeerde staten opgelegde gedoogplicht.

Waterstaatswet 1900

  • (artikel 12) besluit van de Kroon, gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders of het bestuur van een waterschap tot verbetering of aanleg van een watergang waarbij verandering wordt gebracht in de staat van onroerende zaken, kunstwerken daaronder niet begrepen;

  • (artikel 12a) bevel van de Kroon dan wel van gedeputeerde staten tot het veranderen, verplaatsen of verwijderen van kunstwerken ter verbetering van een watergang.

Hoofdstuk VI. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van volksgezondheid, welzijn en sport

Opiumwet

– (artikel 13b, eerste lid) besluit van de burgemeester tot toepassing van bestuursdwang, indien dat besluit strekt tot sluiting van het betreffende object.

Hoofdstuk VII. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer

Huisvestingswet

  • (artikelen 2, 33 en 34) vaststelling huisvestingsverordening (aanwijzing categorie gebouwen waarvoor het in artikel 33 bedoelde vergunningenstelsel inzake splitsing in appartementsrechten geldt);

  • (artikel 40) besluit (last) van het college van burgemeester en wethouders tot vordering van het gebruik als woonruimte van een gebouw.

Wet bodembescherming

Tenzij het betreft bodem onder oppervlaktewater die eigendom is van een publiekrechtelijke rechtspersoon:

Wet inzake de luchtverontreiniging

– (artikel 60) door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer opgelegde gedoogplicht voor zover deze betreft het gebruik maken van onroerende zaken ten behoeve van het bepalen van luchtverontreiniging.

Wet voorkeursrecht gemeenten

  • (artikel 2) aanwijzing van gronden bij besluit van de gemeenteraad;

  • (artikel 6) voorstel van het college van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van gronden;

  • (artikel 8) aanwijzing van gronden bij besluit van de gemeenteraad;

  • (artikel 8a) voorstel van het college van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van gronden.

Woningwet

  • (artikel 13) door het college van burgemeester en wethouders opgelegde plicht tot het treffen van voorzieningen tot op ten hoogste nieuwbouwniveau met betrekking tot een bestaand gebouw, ander bouwwerk, niet zijnde een gebouw, of standplaats;

  • (artikel 13a) door het college van burgemeester en wethouders opgelegde plicht tot het treffen van voorzieningen om een bouwwerk of standplaats in overeenstemming te brengen met redelijke eisen van welstand;

  • (artikel 14) door het college van burgemeester en wethouders opgelegde plicht om een in dat artikel genoemd object aan een ander in gebruik of beheer te geven;

  • (artikelen 14, 15, 15a, 16, 17, 17a, 17b, 18 en 20, zoals deze artikelen tot 1 april 2007 luiden) aanschrijving door het college van burgemeester en wethouders;

  • (artikel 97) besluit van het college van burgemeester en wethouders tot het sluiten van een gebouw, open erf of terrein;

  • (artikel 100b) vorderingsbesluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot handhaving;

  • (artikel 100e juncto de artikelen 125 van de Gemeentewet en 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht) bestuursdwangbesluit, respectievelijk dwangsombesluit van het college van burgemeester en wethouders, gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV van de Woningwet, maar uitsluitend voor zover daarbij met toepassing van artikel 100e, eerste zin, van de Woningwet is bepaald dat het besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie dat besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger.