Wet van 27 september 2007 tot implementatie van het kaderbesluit nr. 2005/214/JBZ
van de Raad van de Europese Unie van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het
beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PbEG L 76) (Wet wederzijdse
erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de implementatie van het kaderbesluit nr.
2005/214/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 24 februari 2005 inzake de toepassing
van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PbEG L 76) noodzaakt
tot het stellen van regels voor de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van
geldelijke sancties en voorts dat het wenselijk is een algemeen kader op te stellen
waarin toekomstige kaderbesluiten inzake de wederzijdse erkenning van einduitspraken
kunnen worden geïmplementeerd;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: