Beleidsregels bestuurlijke boeten S&O-afdrachtvermindering

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 02-07-2009 en zichtdatum 11-11-2024.
Geldend van 18-10-2007 t/m 31-12-2013

Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken, van 5 oktober 2007, nr. WJZ 7105478, houdende vaststelling van de beleidsregels bestuurlijke boeten S&O-afdrachtvermindering

Artikel 2. (Toepassing vierde tranche Awb)

Bij het vaststellen van een bestuurlijke boete op grond van artikel 26, eerste of tweede lid, van de wet, zijn de bepalingen van het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) van overeenkomstige toepassing, zolang dit voorstel nog niet tot wet is verheven en in werking is getreden.

Artikel 3. (Verwijtbaarheid)

Bij het vaststellen van een bestuurlijke boete op grond van artikel 26, eerste of tweede lid, van de wet, wordt betrokken in hoeverre de overtreding verwijtbaar of ernstig verwijtbaar is.

Artikel 4. (Boeten)

Bestuurlijke boeten worden, tenzij zij rechtstreeks zijn afgeleid van een percentage, afgerond op hele bedragen van € 100.

Artikel 5. (Boeten nihil)

De bestuurlijke boete wegens overtreding van artikel 24, eerste lid, en van artikel 25, tweede lid, onder a, van de wet, wordt op nihil vastgesteld indien:

  • a. er sprake is van lichte verwijtbaarheid, en

  • b. de minister de S&O-inhoudingsplichtige in de periode vijf jaar voorafgaande aan de vaststelling van de bestuurlijke boete niet eerder een bestuurlijke boete heeft opgelegd wegens overtreding van de desbetreffende bepaling.

Artikel 6. (Mededeling art. 24, tweede en derde lid)

  • 1 Bij het vaststellen van een bestuurlijke boete wegens het niet doen van de mededeling als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet, wordt voor de vraag of er sprake is van ‘geringe ernst’ in ieder geval in aanmerking genomen of de S&O-inhoudingsplichtige feitelijk S&O-afdrachtvermindering heeft toegepast op basis van de S&O-verklaring met betrekking waartoe hij de mededeling niet heeft gedaan.

  • 2 Bij het vaststellen van een bestuurlijke boete wegens het te laat doen van de mededeling als bedoeld in artikel 24, derde lid, van de wet, wordt voor de vraag of er sprake is van ‘geringe ernst’ in ieder geval in aanmerking genomen of

    • a. de termijnoverschrijding beperkt is gebleven tot maximaal twee maanden;

    • b. de S&O-inhoudingsplichtige feitelijk S&O-afdrachtvermindering heeft toegepast op basis van de S&O-verklaring met betrekking waartoe hij de mededeling te laat heeft gedaan.

  • 3 Indien de SO-inhoudingsplichtige de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet, heeft gedaan vóórdat aan hem bekend is gemaakt dat het voornemen bestaat om over te gaan tot het vaststellen van een bestuurlijke boete, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld wegens het te laat doen van de mededeling.

Artikel 7. (Onjuiste opgave art. 25, tweede lid, onderdeel a)

Indien bij het vaststellen van een bestuurlijke boete wegens overtreding van artikel 25, tweede lid, onder a, van de wet, blijkt dat de S&O-inhoudingsplichtige ten tijde van die aanvraag niet voornemens was S&O-werk uit te voeren wordt deze overtreding verondersteld ernstig verwijtbaarheid te zijn.

Artikel 8. (Inwerkingtreding)

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Artikel 9. (Citeertitel)

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boeten S&O-afdrachtvermindering.

Deze beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 5 oktober 2007

De

Minister

van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven