2 Medezeggenschap
(138.)
Handeling: Het inrichten van de medezeggenschapsstructuur van het Ministerie en de
daaronder ressorterende diensten
Periode: 1945–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb.1931/248, art. 122, gewijzigd bij besluit van 4
juni 1956, Stb. 1956/331 art. 124 en bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475,
art. 123
Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet
van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 2-5a en 33
Waardering: B (4)
(140.)
Handeling: Het stellen van regels ten aanzien van de samenstelling en werkwijze van
de dienstcommissie
Periode: 1982–1995
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september
1982, Stb 1982/526, art. 129b.2 en 3
Waardering: V 5 jaar na vervanging
(141.)
Handeling: Het instellen van dienstcommissies / ondernemingsraden voor bepaalde dienstvakken
of dienstonderdelen
Periode: 1945–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb.1931/248, art. 113.1, gewijzigd bij besluit van
4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 124 en bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475,
art. 123
Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet
van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 2-5a en 33
Waardering: V 5 jaar na vervallen van het besluit
(143.)
Handeling: Het machtigen van organisaties, welke bevoegd zijn om leden of plaatsvervangende
leden voor te dragen voor de dienstcommissie
Periode: 1945–1956
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 122
Opmerking: De organisaties hier bedoeld, zijn de vakcentrales voor overheidspersoneel.
De voor te dragen leden moeten behoren tot de ambtenaren waarvoor de commissie is
ingesteld.
Waardering: B (4)
(145.)
Handeling: Het controleren van voorwaarden waaraan de organisaties die bevoegd zijn
om leden voor de dienstcommissies aan te wijzen moeten voldoen
Periode: 1945–1982
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 125, en zoals gewijzigd bij besluit
van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 129
Opmerking: Tot de te controleren voorwaarden behoort o.a. een jaarlijkse opgave van
het aantal leden behorende tot de bij de dienstcommissie betrokken ambtenaren.
Waardering: V 5 jaar
(146.)
Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die gerechtigd zijn aan de vergaderingen van
de dienstcommissie deel te nemen
Periode: 1945–1982
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 123.3, gewijzigd bij besluit van
4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 125 en bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475,
art. 126.1
Waardering: V 5 jaar na afloop aanwijzing
(147.)
Handeling: Het (kunnen) wraken of uitsluiten van leden van de dienstcommissie / ondernemingsraad
welke behoren tot de vertegenwoordiging van het personeel
Periode: 1956–1995
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni
1956, Stb. 1956/331, art. 128.3, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb.
1968/475, art. 124.3 en bij besluit van 13 september 1982, Stb. 1982/526, art. 124f
Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet
van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 13
Opmerking: Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de ondernemingsraden in 1995 kan
alleen via de rechter een lid van deelname worden uitgesloten en alleen wanneer hij
aantoonbaar het overleg tussen bestuurder en OR belemmert.
Waardering: V 5 jaar
(148.)
Handeling: Het aanwijzen van de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de dienstcommissie
Periode: 1945–1982
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 123.1, gewijzigd bij besluit van
4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 126 en bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526
Opmerking: Vanaf 1982 kiest de dienstcommissie zelf zijn voorzitter
Waardering: V 5 jaar na beëindiging van het lidmaatschap
(150.)
Handeling: Het aanwijzen of benoemen van de secretaris en de adjunct-secretaris van
de dienstcommissie
Periode: 1956–1982
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni
1956, Stb. 1956/331, art. 127, gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526
Waardering: V 5 jaar na beëindiging van het lidmaatschap
(151.)
Handeling: Het (in overleg) vastellen van de procedure voor overleg met de dienstcommissie
/ ondernemingsraad
Periode: 1945–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 126 en 127, gewijzigd bij besluit
van 13 september 1982, Stb. 1982/ 526, art. 127a
Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet
van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 23a
Opmerking: Het betreft hier het overleg tussen de bestuurder of de door deze bevoegd
verklaarde functionaris met de dienstcommissie / ondernemingsraad.
In 1982 zijn deze bepalingen verder uitgebouwd. De bepalingen gelden onder meer voor:
– Het voorzitterschap van overlegvergaderingen;
– Het uitnodigen van deskundigen voor de overlegvergaderingen door het diensthoofd;
– Het maken van afspraken over de vergaderfrequentie, de agenda, de verslaglegging,
de wijze van schorsing van de vergadering ten behoeve van afzonderlijk beraad
Waardering: V 5 jaar na vervanging
(152.)
Handeling: Het beslissen in geschillen tussen het diensthoofd en de dienstcommissie
inzake de wijze van overleg
Periode: 1982–1995
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september
1982, Stb 1982/526, art. 127a.3
Opmerking: De Minister beslist niet dan nadat hij het College van Advies heeft gehoord.
Waardering: V 5 jaar
(153.)
Handeling: Het organiseren van verkiezingen voor de dienstcommissie
Periode: 1982–1995
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september
1982, Stb 1982/526, art. 124a-124c
Waardering: V 3 jaar
(155.)
Handeling: Het goedkeuren van het reglement van een dienstcommissie
Periode: 1982–1995
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september
1982, Stb. 1982/526, art. 125.3
Waardering: V 5 jaar na vervanging
(158.)
Handeling: Het vaststellen van regels voor vergaderfaciliteiten en andere voorzieningen
voor leden van de dienstcommissie / ondernemingsraad
Periode: 1982–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september
1982, Stb 1982/526, art.126b-126d
Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet
van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 17, 18 en 22
Opmerking: De faciliteiten bestaan onder meer uit regelingen voor reis- en verblijfskosten,
vrijstelling van werkzaamheden, vergaderen binnen de normale werktijd, het verlenen
van buitengewoon verlof voor scholing en vorming.
Waardering: V 5 jaar na vervanging
(159.)
Handeling: Het beslissen op bezwaren van diensthoofden inzake de faciliteiten enz.
voor leden van de dienstcommissie / ondernemingsraad
Periode: 1982–1995
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september
1982, Stb 1982/526, art. 136.4, 126b.5 en 6, art. 126.c, 126e en 126f
Opmerking: De Minister beslist niet dan nadat hij het College van Advies heeft geraadpleegd.
Waardering: V 5 jaar
(163.)
Handeling: Het betalen van een heffing voor de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden
Periode: 1996–
Grondslag: Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996–1997,
Stb. 1996/160, art. 2 en 6
Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid, Stb. 1997/319,
art. 2 en 4
Waardering: V 5 jaar
(166.)
Handeling: Het toekennen van bijzondere bevoegdheden aan de ondernemingsraad
Periode: 1995–
Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april
1995, Stb. 1995/231, art. 32
Waardering: B (1)
(167.)
Handeling: Het voeren van overleg met de dienstcommissie / ondernemingsraad
Periode: 1945–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 123, gewijzigd bij besluit van
4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 126, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968,
Stb. 1968/475 art. 123, 126 en 128 en bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526,
art. 127 en 127c
Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb.
1995/231, art. 23 en 24
Waardering: V 5 jaar
(168.)
Handeling: Het vaststellen van de onderwerpen die door de dienstcommissie / ondernemingsraad
mogen worden behandeld
Periode: 1945–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248 art. 126, gewijzigd bij besluit van 4
juni 1956, Stb. 1956/331, art. 129a, bij besluit van 26 september 1968, Stb 1968/475,
art. 123, en bij besluit van 13 septemebr 1982, Stb. 1982/526, art. 129a
Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb.
1995/231, art. 23a.4
Opmerking: In eerste instantie werden de onderwerpen door de voorzitter aangedragen.
In 1956 is er sprake van onderwerpen die in algemene zin van belang zijn voor de uitvoering
van de rechtspositieregelingen ten aanzien van de ambtenaren voor wie de dienstcommissie
is ingesteld, alsmede onderwerpen betreffende de technische en economische dienstuitvoering.
Voor zover de behandeling van onderwerpen niet aan de centrale commissie of – indien
aanwezig – aan de bijzondere commissie van overleg voor het betreffende onderdeel
is voorbehouden mag de dienstcommissie ook onderwerpen die nauw verband houden met
de algemene sociale omstandigheden van het personeel in behandeling nemen. Daartoe
behoren:
– de invoering en het gebruik in de burgerlijke Rijksdienst van systemen van functiebeschrijving,
werkclassificatie en personeelsbeoordeling;
– de grondslagen van de rangsbevordering binnen de vastgestelde formaties;
– de vakopleiding en de ambtelijke vorming van het burgerlijk Rijkspersoneel;
– de medische en sociale zorg voor het burgerlijk Rijkspersoneel.
Voorts is elk lid bevoegd om bepaalde tot de taak van de commissie behorende onderwerpen
ter plaatsing op de agenda op te geven.
Waardering: B (1)
(172.)
Handeling: Het beslissen in adviesplichtige zaken waarin het diensthoofd en de dienstcommissie
niet tot overeenstemming zijn gekomen
Periode: 1982–1995
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september
1982, Stb 1982/526, art. 127f.4-6
Opmerking: De kwestie wordt pas aan de Minister voorgelegd nadat hernieuwd overleg
heeft plaatsgevonden over het desbetreffende onderwerp. De Minister beslist niet eerder
dan nadat hij het College van Advies heeft gehoord.
Waardering: V 5 jaar
(173.)
Handeling: Het instellen van een groepsondernemingsraad
Periode: 1995–
Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april
1995, Stb. 1995/231, art. 33
Opmerking: De regeling van een overkoepelende ondernemingsraad vloeit voort uit de
WOR, waarin voor het bedrijfsleven gesproken wordt van een centrale ondernemingsraad.
In de overheidssector spreekt men van centrale groepsondernemingsraad of departementale
ondernemingsraad.
Waardering: B (4)
(174.)
Handeling: Het stellen van regels inzake de samenstelling en werkwijze van de groepsondernemingsraad
Periode: 1995–
Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april
1995, Stb. 1995/231, art. 34
Opmerking: De regeling van een overkoepelende ondernemingsraad vloeit voort uit de
WOR, waarin voor het bedrijfsleven gesproken wordt van een centrale ondernemingsraad.
In de overheidssector spreekt men van centrale groepsondernemingsraad of departementale
ondernemingsraad.
Waardering: V 5 jaar na vervanging
(175.)
Handeling: Het voeren van overleg met de groepsondernemingsraad
Periode: 1995–
Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april
1995, Stb. 1995/231, art. 35
Waardering: B (5)