Wet op het kindgebonden budget

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 18-05-2010 en zichtdatum 15-02-2014.
Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2010

Wet van 1 november 2007, houdende regels inzake de aanspraak op een inkomensafhankelijke financiële bijdrage in de kosten van kinderen (Wet op het kindgebonden budget)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat personen voor wie de kosten van kinderen in verhouding tot hun inkomen een te zware last vormen, een financiële bijdrage in die kosten ontvangen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1. Algemene bepalingen

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister voor Jeugd en Gezin;

    • b. kindgebonden budget: een financiële bijdrage van het Rijk in de kosten voor kinderen;

    • c. ouder: de verzekerde in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet.

  • 2 De hoogte van het kindgebonden budget is afhankelijk van de draagkracht.

Artikel 2. Aanspraak en hoogte kindgebonden budget

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Aanspraak op een kindgebonden budget heeft de ouder voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald of zou worden betaald indien de artikelen 7, tweede lid, en 7a van die wet niet van toepassing zouden zijn, met dien verstande dat de aanspraak op een kindgebonden budget bestaat met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.

  • 2 Het kindgebonden budget bedraagt voor een berekeningsjaar:

    • a. indien de ouder aanspraak heeft voor één kind : € 1011,–;

    • b. indien de ouder aanspraak heeft voor twee kinderen: € 1322,–;

    • c. indien de ouder aanspraak heeft voor drie kinderen: € 1505,–;

    • d. indien de ouder aanspraak heeft voor vier kinderen: € 1611,–;

    • e. indien de ouder aanspraak heeft voor meer dan vier kinderen: € 1611,–, verhoogd met zoveel maal € 51,– als het aantal kinderen meer bedraagt dan vier.

  • 3 Een ouder heeft aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget in een berekeningsjaar voor een kind met ingang van de kalendermaand na de maand waarin dat kind de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt.

  • 4 Voor een kind dat 12 jaar of ouder is, maar jonger is dan 16 jaar bedraagt de verhoging van het kindgebonden budget bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner van niet meer dan € 28 413, € 226.

  • 5 Voor een kind dat 16 of 17 jaar is, bedraagt de verhoging van het kindgebonden budget met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van die ouder en zijn partner van niet meer dan € 28 413, € 290.

  • 6 Bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner van meer dan € 28 413 wordt de som van de bedragen waarop recht bestaat op grond van het tweede, vierde en vijfde lid verminderd met 7,6% van het verschil tussen het gezamenlijke toetsingsinkomen en € 28 413.

  • 7 Een ouder als bedoeld in het eerste en derde lid en zijn partner die tevens ouder is als bedoeld in het eerste lid worden voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.

  • 8 Indien aan twee ouders kinderbijslag wordt uitbetaald op basis van het recht op kinderbijslag van één van die ouders, heeft alleen de ouder, wiens recht op kinderbijslag wordt uitbetaald aanspraak op een kindgebonden budget.

  • 9 De aanspraak op een kindgebonden budget wordt voor iedere kalendermaand afzonderlijk bepaald.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2012, 12411, datum inwerkingtreding 23-06-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2010.

4 Voor een kind dat 12 jaar of ouder is, maar jonger is dan 16 jaar bedraagt de verhoging van het kindgebonden budget € 231.

5 Voor een kind dat 16 of 17 jaar is, bedraagt de verhoging van het kindgebonden budget met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt € 296.

6 Bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner van meer dan € 28 897 wordt de som van de bedragen waarop recht bestaat op grond van het tweede, vierde en vijfde lid verminderd met 7,6% van het verschil tussen het gezamenlijke toetsingsinkomen en € 28 897.

Artikel 3. Wijziging bedragen

  • 2 Indien er aanleiding is om de bedragen, bedoeld in het eerste lid, te verhogen op een andere wijze dan op grond van het eerste lid, worden de bedragen vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

  • 4 Indien een verhoging als bedoeld in het tweede lid wordt toegepast, vindt deze verhoging plaats nadat het eerste lid toepassing heeft gevonden.

Artikel 4. Inkomen en vermogen

Het kindgebonden budget blijft buiten beschouwing bij de verlening van andere op het inkomen of vermogen afgestemde publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen.

Artikel 5. Uitvoering

  • 1 De Belastingdienst/Toeslagen is belast met de uitvoering van deze wet.

  • 2 De ouder die

    • a. over het berekeningsjaar aanspraak heeft op een kindgebonden budget, en

    • b. over het berekeningsjaar reeds in aanmerking komt voor een andere tegemoetkoming waarvan de uitvoering is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen,

    wordt geacht een aanvraag als bedoeld in artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor het kindgebonden budget te hebben gedaan.

Artikel 6. Overgangsbepaling aanvraag

Degene bij wie in het jaar 2006 bij de vaststelling van de verschuldigde inkomstenbelasting op grond van artikel 2.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kinderkorting in aanmerking is genomen en die voor het berekeningsjaar niet in aanmerking komt voor een andere tegemoetkoming waarvan de uitvoering is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen, wordt geacht voor het jaar 2008 een aanvraag te hebben gedaan als bedoeld in artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Voor de toepassing van artikel 16, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in dat geval de aanvraag geacht te zijn gedaan op 1 oktober 2007.

Artikel 6a. Overgangsbepaling integratie Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

  • 3 De verhoging van het kindgebonden budget, bedoeld in artikel 2, derde lid, heeft betrekking op berekeningsjaren vanaf het jaar 2010.

Artikel 7. Niet-indexeren bedragen in berekeningsjaren 2010 en 2011

Bij het begin van het jaar 2010 en 2011 worden de bedragen, genoemd in artikel 2, tweede, vierde en vijfde lid, en het bedrag van het gezamenlijke toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 2, vierde, vijfde en zesde lid, voor de berekeningsjaren 2010 en 2011 niet gewijzigd overeenkomstig artikel 3, eerste lid.

Artikel 11. Inwerkingtreding

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2 Deze wet geldt voor berekeningsjaren die aanvangen op of na 1 januari 2008.

Artikel 12. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op het kindgebonden budget.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 1 november 2007

Beatrix

DeMinistervoorJeugd en Gezin

,

A. Rouvoet

De Staatssecretaris van Financiën

,

J. C. de Jager

Uitgegeven de tweede november 2007

De Minister van Justitie

E. M. H. Hirsch Ballin