Wet op het kindgebonden budget

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 07-11-2024.
Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Wet van 1 november 2007, houdende regels inzake de aanspraak op een inkomensafhankelijke financiële bijdrage in de kosten van kinderen (Wet op het kindgebonden budget)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat personen voor wie de kosten van kinderen in verhouding tot hun inkomen een te zware last vormen, een financiële bijdrage in die kosten ontvangen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1. Algemene bepalingen

  • 2 De hoogte van het kindgebonden budget is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.

Artikel 2. Aanspraak en hoogte kindgebonden budget

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2015. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Aanspraak op een kindgebonden budget heeft de ouder voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid van die wet niet van toepassing zou zijn, met dien verstande dat de aanspraak op een kindgebonden budget bestaat met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.

  • 2 Het kindgebonden budget bedraagt voor een berekeningsjaar:

    • a. indien de ouder aanspraak heeft voor één kind: € 1.142,–;

    • b. indien de ouder aanspraak heeft voor twee kinderen: € 2.040,–;

    • c. indien de ouder aanspraak heeft voor drie kinderen: € 2.325,–;

    • d. indien de ouder aanspraak heeft voor meer dan drie kinderen: € 2.325,–, verhoogd met zoveel maal € 285,– als het aantal kinderen meer bedraagt dan drie.

  • 3 Een ouder heeft aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget in een berekeningsjaar voor een kind met ingang van de kalendermaand na de maand waarin dat kind de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt.

  • 4 Voor een kind dat 12 jaar of ouder is, maar jonger is dan 16 jaar bedraagt de verhoging van het kindgebonden budget € 234,–.

  • 5 Voor een kind dat 16 of 17 jaar is, bedraagt de verhoging van het kindgebonden budget met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt € 417,–.

  • 6 De ouder die geen partner heeft, heeft aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget van € 3.076,– .

  • 7 Bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner van meer dan het drempelinkomen wordt de som van de bedragen waarop recht bestaat op grond van het tweede, vierde, vijfde en zesde lid verminderd met 6,75% van het verschil tussen het gezamenlijk toetsingsinkomen en het drempelinkomen.

  • 8 Een ouder als bedoeld in het eerste en derde lid en zijn partner die tevens ouder is als bedoeld in het eerste lid worden voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.

  • 9 Indien aan twee ouders kinderbijslag wordt uitbetaald op basis van het recht op kinderbijslag van één van die ouders, heeft alleen de ouder, wiens recht op kinderbijslag wordt uitbetaald aanspraak op een kindgebonden budget.

  • 10 De aanspraak op een kindgebonden budget wordt voor iedere kalendermaand afzonderlijk bepaald.

  • 11 Indien de ouder:

    • a. aanspraak heeft op kindgebonden budget voor een kind, en

    • b. voor dat kind voor de toepassing van de Algemene Kinderbijslagwet een ander land dan Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland als woonland in aanmerking wordt genomen,

    bedraagt het kindgebonden budget een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van de in het tweede lid, onderdeel a, vierde, vijfde, zesde en zevende lid bedoelde bedragen. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land dat als woonland in aanmerking wordt genomen en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.

  • 12 Indien de ouder:

    • a. aanspraak heeft op kindgebonden budget voor meer dan een kind, en

    • b. voor een of meer van die kinderen voor de toepassing van de Algemene Kinderbijslagwet een ander land dan Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland als woonland in aanmerking wordt genomen,

    bedraagt het kindgebonden budget een volgens bij ministeriële regeling te stellen regels vastgesteld bedrag. Dat bedrag is gebaseerd op de in het tweede, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, opgenomen bedragen en de verhouding tussen het kostenniveau van het land dat als woonland in aanmerking wordt genomen voor het desbetreffende kind of voor de desbetreffende kinderen en dat van Nederland uitgedrukt in procenten. Het percentage bedraagt maximaal 100.

Artikel 3. Wijziging bedragen

  • 2 Indien er aanleiding is om de bedragen, bedoeld in het eerste lid, te verhogen op een andere wijze dan op grond van het eerste lid, worden de bedragen vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

  • 4 Indien een verhoging als bedoeld in het tweede lid wordt toegepast, vindt deze verhoging plaats nadat het eerste lid toepassing heeft gevonden.

Artikel 4. Inkomen en vermogen

Het kindgebonden budget blijft buiten beschouwing bij de verlening van andere op het inkomen of vermogen afgestemde publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen.

Artikel 5. Uitvoering

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De Belastingdienst/Toeslagen is belast met de uitvoering van deze wet.

  • 2 De ouder die

    • a. over het berekeningsjaar aanspraak heeft op een kindgebonden budget, en

    • b. over het berekeningsjaar reeds in aanmerking komt voor een andere tegemoetkoming waarvan de uitvoering is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen,

    wordt geacht een aanvraag als bedoeld in artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor het kindgebonden budget te hebben gedaan.

Artikel 6. Overgangsbepaling integratie Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

  • 3 De verhoging van het kindgebonden budget, bedoeld in artikel 2, derde lid, heeft betrekking op berekeningsjaren vanaf het jaar 2010.

Artikel 6a. Overgangsbepaling aanspraak kindgebonden budget

Artikel 2, eerste lid, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel IV, onderdeel A, onder 1, van de Wet vereenvoudiging regelingen SVB, blijft van toepassing op een ouder voor het kind voor wie de ouder op de datum van die inwerkingtreding op grond van artikel 7aa van de Algemene kinderbijslagwet geen recht op kinderbijslag heeft.

Artikel 7. Niet-indexeren bedragen in berekeningsjaren 2010 tot en met 2015

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 11. Inwerkingtreding

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2 Deze wet geldt voor berekeningsjaren die aanvangen op of na 1 januari 2008.

Artikel 12. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op het kindgebonden budget.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 1 november 2007

Beatrix

DeMinistervoorJeugd en Gezin

,

A. Rouvoet

De Staatssecretaris van Financiën

,

J. C. de Jager

Uitgegeven de tweede november 2007

De Minister van Justitie

E. M. H. Hirsch Ballin