Lijst van afkortingen
AMvB: Algemene Maatregel van Bestuur
BSD: Basis Selectiedocument
b.w. : buiten werking
BLEU: Belgisch-Luxemburgse Economische Unie
CDBI: Bio-ethiekcomité (Raad van Europa)
CDDH: Mensenrechtencomité (Raad van Europa)
CDPSP: Volksgezondheidscomité (Partieel akkoord) (Raad van Europa)
COCO-EU: Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen
COCO-HAN: Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen op
Hoog Ambtelijk Niveau
CORIA: Coördinatiecommissie voor Internationale Aangelegenheden
COREPER: Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Europese Unie)
ECE: Economische Commissie voor Europa (Verenigde Naties)
CDSP: Volksgezondheidscomité (Raad van Europa)
ECOSOC: Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties
EEG: Europese Economische Gemeenschap
EG: Europese Gemeenschap(pen)
EGKS: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
EU: Europese Unie
Euratom: Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
FAO: Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties
IBRD: Internationale Bank voor Reconstructie en Ontwikkeling (Wereldbank)
IDA: Internationale Ontwikkelingsassociatie (Wereldbank)
ILO: Internationale Arbeidsorganisatie
iwtr. : inwerkingtreding
KB: Koninklijk Besluit
KNHG: Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap
NAVO: Noord Atlantische Verdragsorganisatie
NGO: Niet-Gouvernementele Organisatie
NiHP: Netherlands international Health Platform
OCW: (Minister van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OEES: Organisatie voor Europese Economische Samenwerking
OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
Pb.: Publicatieblad
PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn
PC DIN: Permanente Commissie Documentaire Informatievoorziening
REIA: Raad voor Europese en Internationale Aangelegenheden
REIA/EA: Raad voor Europese en Internationale Aangelegenheden / Europese aangelegenheden
REIA/IA: Raad voor Europese en Internationale Aangelegenheden / Internationale Aangelegenheden
RIO Rapport Institutioneel Onderzoek
Stb.: Staatsblad
Stcrt.: Staatscourant
Trb.: Tractatenblad
UICC: Internationale Unie Tegen Kanker
UNAIDS: Verenigde Naties AIDS Programma
UNDCP: Verenigde Naties Drugs Controleprogramma
UNDP: Verenigde Naties Ontwikkelingsprogramma
UNESCO: Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur
UNHCR: Verenigde Naties Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen
UNICEF: Verenigde Naties Kinderfonds
UNRRA: Administratie van de Verenigde Naties inzake Hulp en Rehabilitatie
VN: Verenigde Naties
VWS: (Minister van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WEU: Westeuropese Unie
WHO: Wereldgezondheidsorganisatie
WVC: (Minister van) Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
Verantwoording
Wettelijk kader voor de selectie van overheidsarchieven
Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 (Stb. 1995, 276) dient de overheid haar archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke
staat te brengen en te bewaren. Onder ‘archiefbescheiden’ worden niet slechts papieren
documenten verstaan, maar alle bescheiden – ongeacht de drager – die door een overheidsorgaan
zijn ontvangen of opgemaakt en naar hun aard bestemd zijn daaronder te berusten. Ook
digitaal vastgelegde informatie valt dus onder de werking van de archiefwetgeving.
Het in goede en geordende staat bewaren van archiefbescheiden houdt onder meer in
dat een overheidsarchief op gezette tijden wordt geschoond. In dat verband schrijft
de Archiefwet 1995 (Stb. 1995, 276) zowel een vernietigingsplicht (art. 3) als overbrengingsplicht (art. 12) voor. Beide plichten rusten op degene die de bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt
voor het beheer van het desbetreffende archief: de zorgdrager.
De verplichting tot overbrenging bepaalt dat de zorgdrager zijn archiefbescheiden
die niet voor vernietiging in aanmerking komen en ouder zijn dan twintig jaar ter blijvende
bewaring overbrengt naar een archiefbewaarplaats. Wat de archiefbescheiden van de
Ministeries en de Hoge Colleges van Staat betreft, is de aangewezen archiefbewaarplaats
het Nationaal Archief in Den Haag. Het Nationaal Archief is een onderdeel van de Rijksarchiefdienst
(RAD). Deze dienst ressorteert onder de Minister van OCW en staat onder leiding van
de Algemeen Rijksarchivaris.
In verband met de selectie van hun archiefbescheiden zijn zorgdragers op grond van
artikel 5 van de Archiefwet 1995 verplicht hiertoe selectielijsten op te stellen. In een selectielijst dient te worden
aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging, dan wel voor blijvende bewaring
in aanmerking komen. Voorts dient een selectielijst de termijnen aan te geven, waarna
de te vernietigen bestanddelen dienen te worden vernietigd.
Een selectielijst is naar haar aard een duurzaam instrument. Het ligt in de rede dat
een organisatie een vastgestelde lijst niet eenmalig toepast maar (zonodig in geactualiseerde
vorm) blijft hanteren om de periodieke aanwas van archiefmateriaal te selecteren.
Een selectielijst vormt zo een belangrijk onderdeel van het instrumentarium voor het
beheer van de documentaire informatievoorziening in een overheidsorganisatie.
Bij het ontwerpen van een selectielijst dient krachtens art. 2, lid 1 van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 671) rekening gehouden te worden met:
-
– de taak van het desbetreffende overheidsorgaan;
-
– de verhouding van dit overheidsorgaan tot andere overheidsorganen;
-
– de waarde van de archiefbescheiden als bestanddeel van het cultureel erfgoed;
-
– het belang van de in de bescheiden voorkomende gegevens voor overheidsorganen, recht-
of bewijszoekenden en historisch onderzoek.
Voorts moeten ingevolge art. 3 van het Archiefbesluit 1995(Stb. 1995, 671) bij het ontwerpen van een selectielijst ten minste betrokken zijn:
-
– een deskundige op het gebied van de organisatie en taken van het desbetreffende overheidsorgaan;
-
– een deskundige ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van dat orgaan;
en
-
– (een vertegenwoordiger van) de Algemeen Rijksarchivaris.
Wat betreft de geldigheidsduur van de selectielijst wordt uitgegaan van de wettelijke
periode van twintig jaar vanaf de vaststelling. Dit laat uiteraard onverlet dat de
selectielijst (of een bepaald onderdeel daarvan) binnen deze termijn zal komen te
vervallen, indien dit mocht worden bepaald bij de vaststelling (via de aangewezen
archiefwettelijke weg) van een nieuwe dan wel herziene selectielijst. Elke selectielijst
wordt na advies van de Raad voor Cultuur vastgesteld door de Minister van OCW en de
Minister wie het mede aangaat. De vastgestelde lijsten worden in de Staatscourant
gepubliceerd.
Het doel en de werking van het Basis Selectiedocument
Een Basis Selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In
de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van één
(enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve
neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein. Een BSD kan
bestaan uit één of meer selectielijsten.
Het BSD geldt dus voor de archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal
ook diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein
in kwestie werkzaam zijn (geweest). Dit betekent dat er geen handelingen van particuliere
actoren worden opgenomen.
Een BSD wordt opgesteld op basis van institutioneel onderzoek. In een Rapport Institutioneel
Onderzoek (RIO) wordt dan het betreffende beleidsterrein beschreven, evenals de taken
en bevoegdheden van de betrokken actoren op dat beleidsterrein. De handelingen van
de overheid op het beleidsterrein staan in het RIO in hun functionele context geplaatst.
In het BSD zijn de handelingen overgenomen, alleen nu geordend naar de actor. Bovendien
is bij elke handeling aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan
wel vernietigd moet worden.
Door de beleidsterreingerichte benadering komen verschillende aspecten betreffende
het beheer van de eigen organisatie van de zorgdrager (personeelsbeleid, financieel
beleid, etc.) niet aan bod. Voor het selecteren van de administratieve neerslag die
betrekking heeft op de instandhouding en ontwikkeling van de eigen organisaties van
overheidsorganen dienen een aantal zogeheten ‘horizontale’ BSD’s. Deze horizontale
BSD’s zijn van toepassing op alle organisaties van de rijksoverheid.
Het niveau waarop geselecteerd wordt, is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat
van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen.
Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen
van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en indien
van toepassing een vernietigingstermijn.
Het opgestelde ontwerp-BSD wordt voorgelegd aan de Raad van Cultuur en op verschillende
plaatsen ter inzage gelegd. Na eventuele wijziging van het ontwerp-BSD kan worden
overgegaan tot de vaststelling. Het BSD wordt vastgesteld in een gezamenlijk besluit
van de Minister belast met het cultuurbeleid (tegenwoordig de Minister van OCW) en
de betrokken zorgdrager(s).
Functies van het BSD
Voor de zorgdrager is het BSD van belang voor de bedrijfsvoering als mogelijke basis
voor ordeningsplannen.
Voor de zorgdrager dient het BSD als verantwoording tegenover de recht- en bewijszoekende
burger, die de mogelijkheid heeft tijdens de ter inzage legging invloed uit te oefenen
op het bewaar- en vernietigingsbeleid (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder d).
Voor de Minister belast met het cultuurbeleid (vertegenwoordigd door de Algemeen Rijksarchivaris)
is het BSD de verantwoording inzake het bewaar- en vernietigingsbeleid vanuit cultureel-historisch
belang (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder c).
Voor de Nationaal Archief is het BSD (tezamen met het RIO) het uitgangspunt voor de
Institutionele Toegangen.
De definitie van het beleidsterrein
Op het beleidsterrein Internationale volksgezondheid houdt de overheid zicht bezig
met internationale samenwerking ter verbetering van de mondiale volksgezondheid.
Afbakening van het beleidsterrein
Deze selectielijst is gebaseerd op RIO 115, ‘Internationale samenwerking in de volksgezondheid,
Een institutioneel onderzoek naar het overheidshandelen op het terrein van de internationale
volksgezondheid, 1945–1996’, door dr. Y. Alkema, in opdracht van het Ministerie van
VWS, te ’s-Gravenhage, 2001.
Wanneer internationale regelgeving vertaald wordt naar nationale, ontstaan er raakvlakken
met andere beleidsterreinen.
-
– Internationale regelgeving met betrekking tot sterkwerkende geneesmiddelen heeft consequenties
gehad voor de nationale farmacopees van de deelnemende landen. Zie verder het RIO
nr. 13, Kwaliteit op recept, een institutioneel onderzoek op het terrein geneesmiddelen en medische hulpmiddelen,
1940–1990, door L.B. Humbert, F. van der Doe en M.J.B. Kavelaars, Den Haag, 1994.
-
– De Overeenkomst betreffende de statistieken van doodsoorzaken (1934) verplichtte de
deelnemende landen de nationale statistieken van doodsoorzaken op bepaalde wijze samen
te stellen. Zie daarvoor het RIO nr. 2 Kwakzalverij is nooit uit te roeien: ‘mundus vult decipi’, door F. van Dijk.
-
– De selectielijst Infectieziektebestrijding en -preventie bestaat op het moment van
schrijven van dit BSD alleen in conceptvorm. De lijst is gebaseerd op RIO 121 met
de titel Ter voorkoming van erger, door J.J. Philippi. De afbakening is helder, daar in RIO 121 slechts nationaal beleid
is behandeld en de internationale samenwerking buiten beschouwing wordt gelaten.
-
– Hetzelfde geldt voor de afbakening van RIO 123, Onder invloed, een institutioneel onderzoek naar het overheidshandelen ten aanzien
van verslaving, 1945–1996, door Jan van der Meer en Mieke Schaap. Ook hier is de internationale samenwerking
buiten beschouwing gelaten. Het bijbehorende BSD is nog niet vastgesteld.
-
– De Codex Alimentarius is een internationale standaard voor voedingsmiddelen. De Codex
is ontwikkeld door een in 1962 opgerichte gezamenlijke commissie van de WHO en de
FAO (Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties), die tot taak heeft
het FAO/WHO Voedsel Standaard Programma uit te werken. Het doel van het Voedsel Standaard Programma is het beschermen van
de gezondheid van de consument en het verzekeren van eerlijke praktijken in de handel.
Daartoe coördineert de Codex Alimentarius Commissie het internationale werk dat binnen
verschillende overlegstructuren wordt verricht aan voedselstandaardisatie. De Commissie
werkt standaarden uit, legt ze voor aan de nationale autoriteiten en publiceert ze
vervolgens in de Codex Alimentarius. De Codex Alimentarius wordt in Nederland geïmplementeerd
door middel van Algemene Maatregelen van Bestuur inzake onder meer de Warenwet.
-
– Zie voor de financiering van het Internationale Instituut voor Kankeronderzoek het
rapport institutioneel onderzoek Volksgezondheidssubsidies door J. Lendering.
-
– Het Ministerie van VWS participeerde in 1996 in een aantal interdepartementale overlegstructuren
inzake internationaal beleid. Zie voor de voorgangers van deze interdepartementale
overlegstructuren RIO nr. 1 Coördinatie op hoog niveau door L. Hovy.
-
– De laatste jaren is het Nederlandse internationale volksgezondheidsbeleid steeds meer
onder invloed komen te staan van het beleid van de Ministeries van Buitenlandse en
Economische Zaken. Dat betekent dat het beleid niet langer puur door gezondheidspolitieke
motieven wordt bepaald. De samenwerking met de landen van Midden- en Oost-Europa,
bijvoorbeeld, wordt voornamelijk geïnspireerd door motieven van buitenlands-politieke
aard, terwijl de samenwerking met landen in het Verre Oosten en Noord-Amerika grotendeels
wordt ingegeven door economische interessen. Desalniettemin bestaan er geen overlappingen
met andere BSD’s op deze vlakken. In BSD Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking
o.b.v. RIO 103, Gedane buitenlandse zaken, door P.L. Groen, E. Burger en J. Steenhuis, worden alleen de Minister van Buitenlandse
zaken en onder hem ressorterende actoren behandeld. In BSD Buitenlandse economische
betrekkingen o.b.v. RIO 145 wordt evenmin ingegaan op aspecten die de internationale
volksgezondheid betreffen.
Er heeft voor het opstellen van dit BSD geen extra onderzoek meer plaatsgevonden.
Handeling 63 uit het RIO is vervallen. De neerslag van deze handeling wordt gedekt
door handelingen in het BSD Volksgezondheidsubsidies, op basis van RIO 133. In plaats
daarvan is er een andere handeling aan het BSD toegevoegd voor de actor Minister onder
wie Volksgezondheid ressorteert: ‘Het organiseren van en/of het leveren van een bijdrage
aan congressen, symposia etc. met betrekking tot internationale volksgezondheidsaangelegenheden’.
Tevens is voor dezelfde actor een handeling 64 toegevoegd: ‘Het voeren van voorbereidend
interdepartementaal overleg op het beleidsterrein van de volksgezondheid’.
Doelstellingen van de overheid op het beleidsterrein Internationale volksgezondheid
Er zijn meerdere redenen voor de Nederlandse overheid om zich ook in internationaal
verband met volksgezondheid bezig te houden. De belangrijkste reden is, vanzelfsprekend,
dat ziekten internationaal zijn en zich niets van nationale grenzen aantrekken. Om
(besmettelijke) ziekten nationaal effectief te kunnen bestrijden, of, beter nog, te
voorkomen, is internationale samenwerking nodig. De Nederlandse overheid werkt daarom
al sinds het einde van de vorige eeuw samen met een groot aantal landen, zowel in
bilateraal als multilateraal verband.
Door de almaar toenemende mobiliteit is internationale samenwerking op het terrein
van de ziektebestrijding een noodzaak. Internationale samenwerking op het terrein
van de volksgezondheid is echter ook een kwestie van solidariteit. Solidariteit is
de onderliggende gedachte van de huidige Nederlandse steun aan de heropbouw van gezondheidszorgsystemen
in de landen van Midden- en Oost-Europa en van de steun op het terrein van de volksgezondheid
die al veel langer wordt verleend aan andere niet-Westerse landen. Wat de laatste groep landen betreft, ligt de nadruk op samenwerking met landen
waarmee Nederland van oudsher contacten onderhoudt, zoals Indonesië, Suriname, de
Nederlandse Antillen en Zuid-Afrika.
Tenslotte, is de uitwisseling van expertise een belangrijke reden voor het voeren
van een actief internationaal volksgezondheidsbeleid. In dit verband zijn vooral de
contacten met de landen in West Europa en de Verenigde Staten van belang.
De laatste jaren is het Nederlandse internationale volksgezondheidsbeleid steeds meer
onder invloed komen te staan van het beleid van de Ministeries van Buitenlandse en
Economische Zaken. Dat betekent dat het beleid niet langer puur door gezondheidspolitieke
motieven wordt bepaald. De samenwerking met de landen van Midden- en Oost-Europa,
bijvoorbeeld, wordt voornamelijk geïnspireerd door motieven van buitenlands-politieke
aard, terwijl de samenwerking met landen in het Verre Oosten en Noord-Amerika grotendeels
wordt ingegeven door economische interessen.
De doelstellingen van het Nederlandse internationale volksgezondheidsbeleid werden
in 1996 door de Minister in een brief aan de Tweede Kamer als volgt samengevat:
-
a. Het internationale volksgezondheidsbeleid dient er voor te zorgen dat de mogelijkheden
die internationale samenwerking biedt met het oog op het in stand houden en verbeteren
van het nationale niveau van volksgezondheid optimaal worden benut;
-
b. Het beleid dient door de beïnvloeding van internationaal beleid te leiden tot een
optimale realisatie van het nationale beleid;
-
c. Het beleid moet bijdragen aan de verbetering van de gezondheidssituatie binnen en
buiten Europa door internationale samenwerking.
De inzet van het departement, aldus de Minister in dezelfde brief,
‘is dat wij actief willen bijdragen aan afspraken omtrent een betere taakverdeling
en nauwere samenwerking tussen de verschillende internationale organisaties. Daarbij
onderstrepen wij ook de voorstellen van het Kabinet terzake zoals geformuleerd in
de Nota Herijking van het Buitenlands Beleid. Wij ondersteunen de daadwerkelijke vormgeving
van een samenhangende internationale volksgezondheidsagenda. Dat zal gebeuren door
dit standpunt in desbetreffende nationale en internationale gremia naar voren te brengen
en door andere landen voor deze strategie te winnen.’
Bilaterale en multilaterale samenwerking
Ter verwezenlijking van de doelstellingen van het internationale volksgezondheidsbeleid
onderhoudt Nederland tal van contacten, zowel bilaterale als multilaterale. Een deel
van de contacten is geïnstitutionaliseerd in verdragen, met name in multilaterale
overeenkomsten. Al voor de Tweede Wereldoorlog was Nederland verdragspartner in een
groot aantal overeenkomsten: sanitaire verdragen, verdragen tegen de handel in verdovende
middelen en standaardisatieverdragen. Na de Tweede Wereldoorlog sloot Nederland zich
aan bij een aantal multilaterale organisaties die zich (onder andere) bezig hielden
met volksgezondheidsvraagstukken: de Verenigde Naties, de Wereldgezondheidsorganisatie,
de Raad van Europa, de Benelux en de Europese Gemeenschappen.
Door de na-oorlogse trend in de richting van multilaterale overeenkomsten, lijkt het
alsof bilaterale verdragen van minder belang zijn geworden. Dit beeld wordt versterkt
door het feit dat er zo goed als geen bilaterale verdragen op alleen het terrein van de volksgezondheid worden afgesloten, dat wil zeggen verdragen op
het terrein van de volksgezondheid met een wettelijke basis. De bilaterale overeenkomsten
die op het terrein van de volksgezondheid worden afgesloten, vormen in vrijwel alle
gevallen uitvoeringsovereenkomsten van meeromvattende verdragen, zoals bijvoorbeeld
Culturele Verdragen.
Actoren waarvan de handelingen in dit BSD worden meegenomen
Van de volgende actoren, die onder de Archiefwet vallen, zijn de handelingen die betrekking hebben op internationale samenwerking
beschreven:
-
– de Minister onder wie volksgezondheid ressorteert;
-
– de Minister van Buitenlandse Zaken;
-
– de Minister onder wie onderwijs en wetenschappen ressorteren;
Selectiecriteria
Uitgaande van de algemene selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1998 een (gewijzigde)
lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Met behulp van die algemene criteria
wordt in een BSD een waardering toegekend aan de handelingen die door middel van het
institutioneel onderzoek in kaart zijn gebracht.
De algemene selectiecriteria van PIVOT zijn positief geformuleerd; het zijn bewaarcriteria.
Is een handeling op grond van een criterium gewaardeerd met B (‘blijvend te bewaren’),
dan betekent dit dat de administratieve neerslag van die handeling te zijner tijd
geheel dient te worden overgebracht naar het Nationaal Archief. De neerslag van een
handeling die niet aan één van de selectiecriteria voldoet, wordt op termijn vernietigd.
De waardering van de desbetreffende handeling luidt dan V (vernietigen), onder vermelding
van de periode waarna de vernietiging dient plaats te vinden. De neerslag die uit
dergelijke handelingen voortvloeit, is dus niet noodzakelijk geacht voor een reconstructie
van het overheidshandelen op hoofdlijnen.
Overigens verlangt art. 5, onder e van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 276) dat selectielijsten de mogelijkheid bieden om neerslag die met een V is
gewaardeerd in exceptionele gevallen te bewaren op grond van een uitzonderingscriterium.
PIVOT heeft daarom het volgende uitzonderingscriterium geformuleerd:
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende
personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van
vernietiging worden uitgezonderd.
Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd
aan de hand van de onderstaande algemene selectiecriteria. Deze criteria zijn in 1997
door het Convent van Rijksarchivarissen vastgesteld en geaccordeerd door PC DIN en
KNHG.
Algemeen selectiecriterium
1. handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren
van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen
van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling
van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.
2. handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces
of de effecten van beleid. Hieruit worden niet perse consequenties getrokken zoals
bij terugkoppeling van beleid.
3. handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere
actoren of ter publicatie.
4. handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties
of onderdelen daarvan.
5. handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen
doeleinden te bereiken.
6. handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het
Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de Ministeriele verantwoordelijkheid is opgeheven en/of
wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Naast de algemene criteria kunnen er in een BSD, eveneens binnen het kader van de
selectiedoelstelling, beleidsterrein-specifieke criteria worden geformuleerd. Daar
de noodzaak hiertoe niet aanwezig werd geacht, is in dit BSD de mogelijkheid om specifieke
selectiecriteria te formuleren niet benut.
Actorenoverzicht
De actoren staan in chronologische volgorde. actoren die zijn gemarkeerd met een *
worden niet beschouwd als actoren in de zin van de Archiefwet. De handelingen van deze actoren worden niet weergegeven.
Privaatrechtelijke ZBO’s vallen onder de Archiefwet 1995 voor zover het om taken gaat die samenhangen met de uitoefening van openbaar gezag.
De Archiefwet is voor privaatrechtelijke ZBO’s niet van toepassing op archiefbescheiden die samenhangen
met de uitoefening van commerciële activiteiten of bedrijfsvoering.
De Minister onder wie volksgezondheid ressorteert
-
– de Minister van Sociale Zaken (1933–1951);
-
– de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid (1951–1971);
-
– de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (1971–1982);
-
– de Minister van Welzijn Volksgezondheid en Cultuur (1982–1994);
-
– de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (1994–)
In hoofdstuk I van het RIO wordt een overzicht gegeven van de werkzaamheden van elk
van deze departementen afzonderlijk.
De Minister van Buitenlandse Zaken
De Minister van Buitenlandse Zaken is betrokken bij de oprichting van internationale
instituten op het gebied van de gezondheidszorg.
De Minister onder wie Onderwijs en Wetenschappen ressorteren
-
– de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (1945–1965)
-
– de Minister van Onderwijs en Wetenschappen (1965–1994)
-
– de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (1994–1996)
Ook de Minister onder wie Onderwijs en Wetenschappen ressorteren, is betrokken bij
de oprichting van internationale instituten op het gebied van de gezondheidszorg.
Netherlands international Health Platform for Central and Eastern Europe (1995–1997)
(NiHP) *
Het NiHP is een internationaal samenwerkingsverband van ongeveer zestig organisaties
op het gebied van de gezondheidszorg, dat in 1995 op initiatief van het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werd opgericht. Het NiHP richt zich op de advisering
van organisaties die projecten uitvoeren in Midden- en Oost-Europa. Het Platform stelt
zich ten doel de kwaliteit en de samenhang van de Nederlandse inbreng in de herstructurering
van de gezondheidszorg in de voormalige Oostblok-staten te vergroten; de efficiëntie
en effectiviteit van de Nederlandse inspanningen te vergroten en; de samenwerking
tussen de betrokken Nederlandse instellingen te bevorderen.
In 1997 is het NiHP samengegaan met het International Centre bij het Nederlands Instituut
voor Zorg & Welzijn (NIZW).
Europese Economische Gemeenschap (EEG) (1957–) *
De EEG werd in 1957 in Rome opgericht door België, West-Duitsland, Frankrijk, Italië,
Luxemburg en Nederland. In 1973 traden Groot-Brittannië, Denemarken en Ierland tot
de Gemeenschap toe, in 1981 Griekenland, in 1986 Portugal en Spanje en in 1995 Finland,
Oostenrijk en Zweden. Binnen niet al te lange tijd zal de Unie uitgebreid worden met
een aantal landen uit Midden-Europa.
De EEG stelde zich tot doel, door het instellen van een gemeenschappelijke markt en
door het nader tot elkaar brengen van het economisch beleid van de lidstaten, binnen
de Gemeenschap een geleidelijke en evenwichtige economische expansie te realiseren,
de levensstandaard te verhogen en nauwere betrekkingen tussen de aangesloten landen
te bevorderen.
In het Verdrag van Rome werd de bevordering van de volksgezondheid niet expliciet genoemd als doelstelling
van de EEG. Er werd slechts bepaald dat de lidstaten zich, om redenen van de bescherming
van de volksgezondheid, het recht voorbehielden om beperkingen te stellen aan het
vrije verkeer en de vrije vestiging van werknemers. (In het Verdrag van Parijs, waarmee de EGKS werd opgericht, waren ook al dergelijke bepalingen opgenomen.) Ook
in de latere toetredingsverdragen werd nauwelijks melding gemaakt van de bescherming
van de gezondheid en van de gezondheidszorg.
Niettemin was het werk dat sinds het einde van jaren ’50 werd verricht aan de totstandbrenging
van de gemeenschappelijke markt ook van groot belang voor de gezondheidszorg.
Pas in de tweede helft van de jaren ’70 werd een serieus begin gemaakt met het integreren
van het beleid op het gebied van de volksgezondheid. Daartoe werd in 1975 het Comité
van hooggeplaatste ambtenaren van volksgezondheid opgericht.
Europese Unie (EU) (1992–)*
Sinds 1992 wordt de Europese samenwerking, zoals die vanaf de jaren ’50 tot stand
was gekomen binnen verschillende Europese gemeenschappen, vormgegeven in de Europese
Unie (EU). De Unie is gegrond op de Europese Gemeenschappen (EG), die op zich weer
drie organisaties omvat: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), de Europese
Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de Europese Economische Gemeenschap (EEG).
De doelstelling van de in 1951 opgerichte Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
was het ontwikkelen van een Europees beleid voor de productie en het verbruik van
kolen en staal in de lidstaten. Euratom, opgericht in 1957, richtte zich op de gemeenschappelijke
ontwikkeling van kernenergie voor vreedzame doeleinden. De Europese Economische Gemeenschap,
eveneens opgericht in 1957, had als doel de creatie van een gemeenschappelijke markt
en de harmonisatie van het economisch beleid van de lidstaten. In 1967 trad het Fusieverdrag
in werking, wat betekende dat de taken van elk van de Gemeenschappen voortaan werden
uitgeoefend door de vijf instellingen van de EEG: de Raad van Ministers, de Europese
Commissie, het Europees Parlement, het Hof van Justitie en de Rekenkamer.
Vanaf 1985 werd er niet langer gesproken over de gemeenschappelijke markt, maar over
de interne markt. De Europese Commissie publiceerde in dat jaar een Witboek, waarin
was vastgelegd welke maatregelen tot 1993 genomen moesten worden om de interne markt
met ingang van dat jaar te realiseren. Circa een kwart van de in het Witboek opgenomen
richtlijnen had betrekking op maatregelen op het gebied van de volksgezondheid.
In 1987 werd het dertig jaar oude Verdrag van Rome door middel van de Europese Akte
gewijzigd en aangevuld, om zodoende de verwezenlijking van het Witboek-programma vereenvoudigen.
In november 1993 werd het Unie-Verdrag – beter bekend als het Verdrag van Maastricht
– van kracht en daarmee de Europese Unie. In het Unie-Verdrag werden de beleidsterreinen
van de EEG aanzienlijk uitgebreid. Niet alleen kreeg de Gemeenschap bevoegdheden op
het terrein van de buitenlandse politiek, het veiligheidsbeleid en de justitiële samenwerking
tussen de lidstaten, maar ze kreeg daarnaast ook zeggenschap op het gebied van het
visumbeleid, van het beleid met betrekking tot transeuropese netwerken op het gebied
van vervoer, telecommunicatie en energie, van onderwijs en opleiding, van cultuur,
van volksgezondheid, van consumentenbescherming en van ontwikkelingssamenwerking.
Omdat de communautaire bevoegdheden zich nu niet langer beperkten tot economische
aspecten, wordt sinds het Unie-Verdrag niet langer gesproken van de Europese Economische
Gemeenschap, maar van de Europese Gemeenschap (als onderdeel van de Europese Unie).
Sinds het Verdrag van Maastricht heeft de Europese Unie op basis van artikel 129 een
bevoegdheid op het gebied van de volksgezondheid. Het artikel geeft de Europese Commissie
weliswaar geen regelgevende bevoegdheid, maar het vormt niettemin de basis voor communautaire
actie op het terrein van preventie en gezondheidsbescherming.
De Verenigde Naties (VN) (1945–)*
Het Ministerie waaronder Volksgezondheid ressorteert neemt vanaf de oprichting van
de Verenigde Naties in 1945 op meerdere niveaus deel aan werkzaamheden van verschillende
VN organisaties, zowel in bestuursorganen als op het niveau van werkgroepen. Van belang
voor Volksgezondheid zijn met name de Wereldgezondheidsorganisatie en de Economische
en Sociale Raad (ECOSOC), die het drugbeleid van de VN coördineert. Behalve in deze
twee organen, participeert Volksgezondheid (met wisselende intensiteit) ook in de
Economische Commissie voor Europa (ECE), de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO),
de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de UNESCO (bio ethiek) en in een aantal
VN fondsen, zoals UNICEF, UNHCR, UNDCP, UNDP en UNAIDS. Daarnaast levert het departement
bijdragen aan rapportages en questionnaires inzake de naleving van VN verdragen. Gerapporteerd
wordt aan verschillende commissies en comités, zoals bijvoorbeeld de Commissie voor
de uitbanning van rassendiscriminatie, het Comité voor de rechten van de mens, het
Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen, het Comité inzake economische,
sociale en culturele rechten, het Comité tegen foltering en het Comité voor de rechten
van het kind.
In 1978 werd een Attaché voor Volksgezondheid gevestigd op de Nederlandse ambassade
in Washington. Eén taak van deze attaché is het onderhouden van contacten met de Verenigde
Naties.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) (1946–)*
De Wereldgezondheidsorganisatie werd opgericht in 1946 en begon haar activiteiten
in 1948. De WHO is onderdeel van de Verenigde Naties. Ze levert technische expertise
in de ontwikkeling van internationale standaarden en ondersteunt lidstaten bij het
oplossen van bijzondere gezondheidsproblemen.
Het doel van de WHO is om het gezondheidspeil van de inwoners van de bij de organisatie
aangesloten landen op een zo hoog mogelijk niveau te brengen. Daartoe treedt ze op
als ‘leidende en coördinerende’ instantie bij het internationale gezondheidswerk.
De organisatie kan op een aantal terreinen verdragen, overeenkomsten en regelingen
voorstellen en aanbevelingen doen.
Economische en Sociale Raad (ECOSOC)
Binnen de Verenigde Naties worden alle besluiten over het drugbeleid genomen in de
Algemene Vergadering, op basis van adviezen van de Economische en Sociale Raad. De
54 leden tellende ECOSOC is verantwoordelijk voor het beleid van de VN op het terrein
van de drugpolitiek. De ECOSOC krijgt op zijn beurt advies van de Commissie voor Verdovende
Middelen. De Commissie voor Verdovende Middelen bestaat (in 1996) uit vertegenwoordigers
van 53 lidstaten. De commissie adviseert over de controle op drugs, bereidt internationale
verdragen voor, beoordeelt of stoffen op lijsten van verdagen geplaatst moeten worden,
beoordeelt plannen en activiteiten van andere VN-organen op het gebied van drugs,
etc. De Afdeling voor Verdovende Middelen is het secretariaat van de Commissie voor
Verdovende Middelen. De afdeling houdt zich onder meer bezig met het verzamelen van
gegevens over drugproblematiek in de lidstaten. Zelfstandig onderdeel van de Afdeling
voor Verdovende Middelen is het Fonds van de Verenigde Naties voor de Controle op
Drugmisbruik. Dit fonds voert projecten uit op het gebied van voorlichting, behandeling
en sociale integratie in Azië en Latijns Amerika. Het fonds bevordert de teelt van
landbouwproducten zoals koffie en citrusvruchten ter vervanging van de verbouw van
papaver en coca. Het Internationaal Comité van Toezicht op Verdovende Middelen, tenslotte,
is belast met het toezicht op de naleving door de partijen van de bepalingen in de
verschillende drugverdragen.
Benelux (1948–) *
Er hebben twee gedachten ten grondslag gelegen aan de oprichting van de Benelux. De
plannen die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Belgische en Nederlandse regeringen
in ballingschap werden ontwikkeld voor een nauwere samenwerking op economisch terrein
na afloop van de oorlog, stoelden grotendeels op twee gedachten. Het lag om te beginnen
voor de hand dat de twee landen na de bevrijding met dezelfde of vergelijkbare problemen
zouden worden geconfronteerd. Een gemeenschappelijke aanpak van bijvoorbeeld de monetaire
problematiek, zoals overeengekomen in het Monetair akkoord van 1943, zou vruchten
kunnen afwerpen, onder meer bij de onderhandelingen over dit vraagstuk met de geallieerden.
De tweede achterliggende gedachte, die ten grondslag lag aan de Douane overeenkomst
die in september 1944 werd gesloten, was dat beide volkshuishoudingen in hoge mate
complementair waren en daardoor elkaar na de oorlog, bij de wederopbouw van de economie,
goed konden aanvullen. Nederland had zich immers gespecialiseerd in de internationale
dienstverlening en was een belangrijk exporteur van landbouwproducten, terwijl de
Belgisch-Luxemburgse Economische Unie (BLEU, opgericht in 1932) sterk afhankelijk
was van de uitvoer van industrieproducten. Volgens de gangbare economische theorie
zouden beide landen sterk kunnen profiteren van de vorming van een douane unie, die
het mogelijk zou maken dit specialisatiepatroon verder te ontwikkelen.
De Benelux Douane Unie begon haar werkzaamheden in 1948. In 1960 trad het Verdrag
tot instelling van de Benelux Economische Unie in werking, dat de voortgang in de
economische samenwerking tussen België, Luxemburg en Nederland consolideerde (Trb. 1958, 18).
De Economische Unie voorziet in een vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal
en diensten. Daartoe wordt het economische, financiële en sociale beleid van de drie
landen gecoördineerd en een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van de economische
betrekkingen met derde landen gevoerd.
Raad van Europa (1949–)*
De Raad van Europa is een intergouvernementele organisatie die in 1949 werd opgericht.
Het initiatief tot oprichting van de Raad werd genomen op het Europees Congres dat
in mei 1948 in Den Haag bijeenkwam. De werkzaamheden van het congres werden voortgezet
door het Comité international des Mouvements pour l’Unité européenne, dat de Consultatieve
Raad van Ministers van het Verdrag van Brussel verzocht een raad van Europa en een
parlementaire vergadering op te richten. De lidstaten van het Verdrag van Brussel
nodigden de Deense, Noorse, Zweedse, Ierse en Italiaanse regeringen uit voor een conferentie
in Londen. Deze conferentie werd op 5 mei 1949 afgesloten met de ondertekening van
het Statuut van de Raad van Europa.
De in Straatsburg gevestigde Raad stelt zich ten doel een grotere eenheid tussen de
landen van Europa te bewerkstelligen door het bevorderen van samenwerking op cultureel,
economisch, sociaal, wetenschappelijk en wetgevend gebied en op het terrein van de
milieubescherming. Het belang van de Raad ligt vooral in het werk dat hij verricht
op het gebied van de bescherming van individuele en sociale rechten. De belangrijkste
verdragen en bijbehorende protocollen op dit gebied zijn de Europese Conventie voor
de Rechten van de Mens (1950) en het Europees Sociaal Handvest (1961). Internationale
samenwerking op het gebied van de volksgezondheid werd in het Statuut van de Raad
van Europa niet expliciet als doelstelling geformuleerd. Het werd pas in 1954 opgenomen
in de programma’s van de Raad.
De harmonisatie van wetgeving is geen expliciet doel van de Raad van Europa; het is
een uitvloeisel van de algemene taak van de Raad om aangelegenheden van gemeenschappelijk
belang te bespreken, ontwerp-verdragen vast te stellen en gemeenschappelijke gedragslijnen
te ontwikkelen. Het belangrijkste instrument waarover de Raad beschikt om bindende
verplichtingen tot stand te brengen is de conventie. De wijze waarop verdragen tot
stand komen is niet in het Statuut geregeld, maar is in de praktijk gegroeid.
Westeuropese Unie (WEU) (1948–)*
Het in 1948 tussen Groot-Brittannië, Frankrijk en de Benelux-landen gesloten Verdrag
van Brussel of de Westerse Unie was in eerste instantie een militaire alliantie, maar
voorzag ook in sociale, politieke, economische en culturele samenwerking tussen de
verdragspartners. De coöperatie op deze terreinen kan niet geheel los gezien worden
van de militaire samenwerking; het moest de voorwaarden scheppen waarbinnen de alliantie
succesvol kon werken. In 1954, na de toetreding van West-Duitsland en Italië tot het
verdrag, werd de naam van de Unie veranderd in Westeuropese Unie (WEU).
Binnen het kader van haar sociale activiteiten werden door de Unie, in de Commissie
voor de Volksgezondheid, werkzaamheden verricht op het gebied van de volksgezondheid.
In de eerste plaats als voorbereiding op een mogelijke oorlog. Standaardisatie van
medicijnen en van bepalingen met betrekking tot gezondheidsbepalingen ten aanzien
van levensmiddelen zijn vanuit het militaire uitgangspunt van de Unie te verklaren.
Het idee om een farmacopee samen te stellen, bijvoorbeeld, werd ingegeven door de
wens een lijst te hebben met in oorlogstijd essentiële geneesmiddelen voor de burgerbevolking.
Op basis van hetzelfde uitgangspunt stelde de WEU ook regels op voor de bescherming
van de bevolking tegen de gevaren van kernenergie.
Andere organisaties hebben later dankbaar gebruik gemaakt van het werk dat door de
Unie werd verricht. Zo zijn, bijvoorbeeld, de artikelen in het verdrag tot oprichting
van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) die betrekking hebben op de
volksgezondheid grotendeels ontleend aan de door de Unie opgestelde bepalingen.
De Wereldbank
De Wereldbank bestaat uit de International Bank for Reconstruction and Development
(IBRD) en de International Development Association (IDA). De IBRD werd in 1944 in
Bretton Woods opgericht. Doel van de IBRD is het meewerken aan de (weder-)opbouw en
ontwikkeling van de aangesloten landen door het verstrekken van kapitaal. Ook het
bevorderen van een op lange termijn evenwichtige groei van de internationale handel
en de handhaving van het evenwicht in de betalingsbalansen van de lidstaten behoort
tot de doelstellingen van de Bank. De IDA werd in 1960 opgericht en biedt bijstand
aan ontwikkelingslanden op mildere voorwaarden dan de door de IBRD geleverde bijstand.
De Wereldbank is sinds het begin van de jaren ’90 in toenemende mate actief op het
terrein van de volksgezondheid, met name in de ontwikkelingslanden en in de landen
van Midden- en Oost-Europa. Daarbij werkt de Bank nauw samen met de WHO, hoewel beide
organisaties uitgaan van verschillende principes: waar de WHO probeert hervormingen
in de gezondheidszorg te realiseren door middel van overheidssturing en centrale planning,
oriënteert de Wereldbank zich voornamelijk op marktprincipes. Omdat de tendens momenteel
in de richting van meer marktwerking is, is de Bank de laatste jaren een steeds prominentere
rol gaan spelen in de hervormingen van de gezondheidszorg; ten koste van de WHO.
Sinds begin 1997 is een medewerker van het Ministerie van VWS gedetacheerd bij de
Wereldbank, met het doel enerzijds een beter inzicht te krijgen in de activiteiten
van de Bank en anderzijds de Bank te assisteren bij het zoeken naar Nederlandse expertise
op het terrein van de volksgezondheid ten behoeve van door de Bank gefinancierde projecten.
De Wereldbank wordt niet beschouwd als zorgdrager in de zin van de Archiefwet.
De Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) (1949–)*
De Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) werd in 1949 opgericht. De NAVO is
in eerste instantie een militaire organisatie, maar ze ontwikkelt ook enige activiteiten
op het terrein van de volksgezondheid. Sinds 1954 houdt de organisatie zich bijvoorbeeld
bezig met de medische en gezondheids-aspecten van de bescherming van de burgerbevolking.
In 1959 nam de verdragsorganisatie de werkzaamheden van de Westeuropese Unie op dit
terrein over. Binnen het in 1969 opgerichte Committee on the Challenges of Modern
Societies, dat probeert kennis die al voorhanden is in de aangesloten landen met elkaar
te combineren, wordt ook informatie uitgewisseld op het terrein van de volksgezondheid.
De NAVO wordt niet beschouwd als zorgdrager in de zin van de Archiefwet.
Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES) (1948–1960)*
De OEES is in 1948 opgericht om de verdeling van de Marshall Plan-gelden te coördineren en het economisch herstel van West Europa na de Tweede Wereldoorlog
te stimuleren door het bevorderen van samenwerking tussen de lidstaten van de organisatie.
In 1953 stelde de Franse regering de landen die aangesloten waren bij de OEES voor
om onderhandelingen te beginnen over samenwerking binnen de Organisatie op het terrein
van de volksgezondheid. Het uit het Franse voorstel voortvloeiende White Pool project richtte zich onder meer op het opzetten van een gemeenschappelijke markt
voor medicijnen en medische apparatuur; het oprichten van gemeenschappelijke behandelcentra;
de coördinatie van medisch onderzoek; de uitwisseling van (para-)medisch personeel;
de versimpeling van de productie en distributie van medicijnen en; voorzieningen voor
eerste-hulp voor het geval van catastrofes en epidemieën. Nadat de onderhandelingen
binnen de OEES in 1954 op niets waren uitgelopen, werd het project (gedeeltelijk)
voortgezet binnen de Raad van Europa.
De OEES werd in 1960 opgeheven en vervangen door de OESO (Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling).
De OEES wordt niet beschouwd als zorgdrager in de zin van de Archiefwet. Daarom zijn van deze actor geen handelingen opgenomen.
De organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) (1960–)*
De OESO werd in 1960 opgericht als opvolger van de OEES. Doel van de OESO is het bevorderen
van beleid dat is gericht op het bereiken van duurzame economische groei en werkgelegenheid,
het verhogen van de levensstandaard in de lidstaten, het leveren van een bijdrage
aan gezonde economische expansie en het uitbreiden van de wereldhandel. Functie van de Organisatie
is het bevorderen van samenwerking tussen de lidstaten. Momenteel zijn zesentwintig
geïndustrialiseerde landen lid van de OESO.
De OESO houdt zich voornamelijk bezig met verzamelen en analyseren van economische
gegevens. De laatste jaren besteed de Organisatie ook aandacht aan problemen als werkloosheid,
migratie, vergrijzing, milieu, biotechnologie en de kosten van de gezondheidszorg.
Met betrekking tot de gezondheidszorg worden gegevens verzameld over de uitgaven van
de lidstaat op dit terrein. Op basis van deze gegevens worden sinds 1992 de Health Policy Studies uitgegeven, waarin onder meer wordt ingegaan op (mogelijke) hervormingen in de gezondheidszorgsystemen.
De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg concludeerde in 1997 dat ‘de meer economisch georiënteerde blik op gezondheid(-szorg)
en de (...) tendens naar meer marktwerking en competitie in plaats van overheidssturing
en centrale planning het belang van OESO op het terrein van de gezondheid(-szorg)
[doet] toenemen.’
De OESO wordt niet beschouwd als zorgdrager in de zin van de Archiefwet. Daarom zijn van deze actor geen handelingen opgenomen.
Actor: de Minister onder wie volksgezondheid ressorteert
Algemene handelingen
(1)
Handeling: Het voorbereiden, mede vaststellen, coördineren en evalueren van het (Nederlandse)
beleid betreffende internationale aangelegenheden op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1945–
Product: beleidsnota’s, -notities, rapporten, adviezen, evaluaties etc.
Waardering: B 1
(2)
Handeling: Het (mede) voorbereiden van de vaststelling (inclusief ratificatie), wijziging
en intrekking van wet- en regelgeving betreffende internationale aangelegenheden op
het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1945–
Product: wetten, algemene maatregelen van bestuur, koninklijke besluiten
Waardering: B 1
(3)
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen betreffende internationale aangelegenheden
op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1945–
Product: series jaarverslagen, kwartaalverslagen, maandverslagen
Waardering: B 3
(4)
Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel
informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten-Generaal betreffende
internationale aangelegenheden op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1945–
Product: brieven, notities
Waardering: B 2, 3
(5)
Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot
onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten-Generaal en
de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen
van het beleid betreffende internationale aangelegenheden op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1945–
Product: brieven, notities
Waardering: B 3
(6)
Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen
betreffende internationale aangelegenheden op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1945–
Product: brieven, notities
Waardering: V, 1 jaar
(7)
Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende
internationale aangelegenheden op het gebied van de volksgezondheid en het voeren
van verweer in beroepschriftprocedures voor administratief rechterlijke organen.
Periode: 1945–
Product: beschikkingen, verweerschriften
Waardering: V, 10 jaar
(8)
Handeling: Het vaststellen van de opdracht en het eindproduct van een intern of extern
(wetenschappelijk) onderzoek betreffende internationale aangelegenheden op het gebied
van de volksgezondheid.
Periode: 1945–
Product: offerte, brieven, rapport
Waardering: B 1, 2
(9)
Handeling: Het begeleiden van intern of extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende
internationale aangelegenheden op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1945–
Product: notities, notulen, brieven
Waardering: V, 2 jaar
(61)
Handeling: Het verzamelen en bewerken van gegevens ten behoeve van intern (wetenschappelijk)
onderzoek betreffende internationale aangelegenheden op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1945–
Waardering: V, 2 jaar
(62)
Handeling: Het financieren van extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende internationale
aangelegenheden op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1945–
Product: rekeningen, declaraties
Waardering: V, 7 jaar
(10)
Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van leden van (landelijke) commissies,
werkgroepen en overlegorganen op het terrein van de internationale volksgezondheid.
Periode: 1945–
Product: beschikkingen
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is
van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele
verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers
van de rijksoverheid (P-direkt)
(11)
Handeling: Het voordragen van leden van internationale commissies, werkgroepen en
overlegorganen op het terrein van de internationale volksgezondheid.
Periode: 1945–
Waardering: V, 10 jaar na ontslag
Deze handeling heeft uitsluitend betrekking op benoemingen waarbij geen sprake is
van een rechtspositionele verhouding. In gevallen waarin wel sprake is van een rechtspositionele
verhouding, moet gebruik worden gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers
van de rijksoverheid (P-direkt)
(12)
Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van de internationale
volksgezondheid.
Periode: 1945–
Product: voorlichtingsmateriaal
Waardering: B eindproducten
V, 10 jaar
(63)
Handeling: Het organiseren van en/of het leveren van een bijdrage aan congressen,
symposia etc. met betrekking tot internationale volksgezondheidsaangelegenheden.
Periode: 1945–
Product: in geval van zelf organiseren: adreslijsten, financiële administratie;
In geval van deelname aan congressen etc.: voordrachten, toespraken, programma’s,
instructies, verslagen
Waardering: V, 10 jaar
(64)
Handeling: Het voorbereiden, coördineren en opstellen van de inbreng van het Ministerie
waaronder Volksgezondheid ressorteert in interdepartementale coördinatiecommissies
en (ad hoc) interdepartementale overlegstructuren waarvan het Ministerie van BZ het
secretariaat voert.
Periode: 1990–
Product: Adviezen, instructies, verslagen, lidmaatschapsarchieven
Bron: Instellingsbesluit
Opmerking: Voor deze handeling geldt dat BZ het secretariaat voert. Bijv. Coördinatiecommissie
voor Internationale aangelegenheden (CORIA)
Waardering: V, 10 jaar
(13)
Handeling: Het (mede) verlenen van fellowships om internationale uitwisselingen op
het gebied van de volksgezondheid mogelijk te maken.
Periode: 1945–
Bron: Introductiedossier 2002 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Bijlage B
(Ambtelijke) interdepartementale voorportalen/adviesraden
Product: overeenkomsten, studieprogramma’s, huisvestingovereenkomsten
Opmerking: Met fellowships worden beurzen bedoeld.
Waardering: V, 10 jaar
Multilaterale samenwerking in de volksgezondheid: de nalatenschap van de periode tot
1945
Internationale volksgezondheidsaangelegenheden tot 1952
(14)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van internationale organisaties (met werkzaamheden) op
het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1945–1952
Waardering: B 1
(15)
Handeling: Het rapporteren aan internationale organisaties en/of andere landen inzake
aangelegenheden betreffende internationale volksgezondheid.
Periode: 1945–952
Grondslag:
– Internationale sanitaire overeenkomst (Stb. 1907, 247) art. 1–4, 10;
– Internationale sanitaire conventie (Stb. 1921, 52) art. 1, 2, 4, 11;
– Internationaal sanitair verdrag (Stb. 1931, 10) art. 1–6, 9, 12, 14, 16;
– Internationaal sanitair verdrag tot wijziging van het internationaal sanitair verdrag
van Parijs van 21 Juni 1926 (Trb. 1951, 108) art. 4, 6;
– Internationaal sanitair verdrag voor de luchtvaart (Stb. 1935, 201) art. 7, 8 lid 2, 37, 40, 58;
– Internationaal sanitair verdrag voor de luchtvaart tot wijziging van het internationaal
sanitair verdrag voor de luchtvaart gesloten te ’s-Gravenhage op 12 April 1933 (Trb. 1951, 111) art. 7 lid 1–7, 13
Product: rapportages, Ministerraadverslagen
Opmerking: voordat de Nederlandse bijdrage aan internationale organisaties wordt geleverd,
wordt deze besproken in de Ministerraad. De betrokken departementen leveren daarvoor
op hun beurt hun bijdrage.
Waardering: V, 15 jaar
Internationale samenwerking op het terrein van de verdovende middelen tot 1964
(16)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van internationale organisaties (met werkzaamheden) op
het gebied van de bestrijding van het gebruik van verdovende middelen.
Periode: 1945–1964
Waardering: B 1
(17)
Handeling: Het rapporteren aan internationale organisaties en/of andere landen inzake
aangelegenheden betreffende handel in verdovende middelen.
Periode: 1945–1964
Grondslag:
– Internationaal opiumverdrag (Stb. 1920, 290) art. 21;
– Overeenkomst nopens het gebruik van bereid opium (Stb. 1927, 65) art. 8, 10;
– Verdrag betreffende de vervaardiging en de bereiding van, alsmede de handel in verdovende
middelen (Stb. 1928, 356) art. 22, 23;
– Verdrag tot beperking van de vervaardiging en tot regeling van de distributie van
verdovende middelen (Stb. 1933, 322) art. 2 lid 1, 11 lid 2, 14 lid 1, 21–23
Waardering: V, 15
Standaardisatie van geneesmiddelen en van statistieken van doodsoorzaken tot 1952
(18)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van internationale organisaties (met werkzaamheden) op
het gebied van de standaardisatie op het terrein van internationale volksgezondheid.
Periode: 1945–1952
Waardering: B 1
(19)
Handeling: Het meewerken aan de standaardisatie op het terrein van internationale
volksgezondheid.
Periode: 1945–1952
Grondslag: Internationale regeling tot unificatie der formule van sterkwerkende geneesmiddelen,
art. 1 (Stb. 1907, 93);
Overeenkomst tot herziening van de regeling van 29 november 1906 tot unificatie der
formule van sterkwerkende geneesmiddelen art. 8 (Stb. 1930, 224);
Overeenkomst betreffende de statistieken van doodsoorzaken, art. 3 (Stb. 1930, 660)
Product: departementale voorbereiding van internationale regelingen en overeenkomsten;
hieronder vallen ook rapportages van onderzoeken door onderzoeksinstituten.
Waardering: V, 15 jaar
Multilaterale samenwerking in de volksgezondheid na de Tweede Wereldoorlog
De Verenigde Naties
(20)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de Verenigde Naties en bij de Verenigde Naties aangesloten
organisaties, met uitzondering van de WHO en de ECOSOC.
Periode: 1945–
Waardering: B 1
(21)
Handeling: Het rapporteren aan de Verenigde Naties en bij de Verenigde Naties aangesloten
organisaties (met uitzondering van de WHO en de ECOSOC) inzake aangelegenheden betreffende
internationale volksgezondheid.
Periode: 1945–
Waardering: V, 15 jaar
De Wereldgezondheidsorganisatie
(22)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de Wereldgezondheidsorganisatie.
Periode: 1945–
Waardering: B 1
(23)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de internationale kankerinstituten (UICC en Internationale Instituut voor Kankeronderzoek).
Periode: 1945–
Waardering: B 1
(24)
Handeling: Het rapporteren van de Wereldgezondheidsorganisatie en/of lidstaten van
de Wereldgezondheidsorganisatie inzake aangelegenheden betreffende internationale
volksgezondheid.
Periode: 1948–
Grondslag:
– Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie, art. 61-65 (Stb. 1948, I 182);
– Regeling betreffende de nomenclatuur voor ziekten en doodsoorzaken [Regeling No.
1 van de Wereldgezondheidsorganisatie], art. 18 (Trb 1955, 44);
– Regeling van de Wereldgezondheidsorganisatie betreffende de nomenclatuur, 1967 (Trb
1967, 186) art. 4;
– Internationale sanitaire regeling [Regeling No. 2 van de Wereldgezondheidsorganisatie]
(Trb. 1952, 145) art. 3–5, 6 lid 1, 7–10, 13 lid 1, 21 lid 1 en 2, 103 lid 2, 104 lid 3;
– Internationale gezondheidsregeling (Trb. 1970, 30) art. 3-6, 7 lid 1, 8 lid 1 en 3, 9, 13 lid 1, 20 lid 4, 21 lid 1 en 2
Product: rapportages, Ministerraadverslagen
Opmerking: voordat Nederlandse bijdrage aan internationale organisaties wordt geleverd,
wordt deze besproken in de Ministerraad. De betrokken departementen leveren daarvoor
op hun beurt hun bijdrage.
Waardering: V, 15 jaar
(25)
Handeling: Het meewerken aan de standaardisatie op het terrein van internationale
volksgezondheid op het terrein van nomenclatuur voor ziekten en doodsoorzaken
Periode: 1950–
Grondslag: Regeling betreffende de nomenclatuur voor ziekten en doodsoorzaken [Regeling
No 1. van de Wereldgezondheidsorganisatie], art. 1–9, 12–17 (Trb. 1955, 44)
Product: bijdrage aan internationale regelgeving; landelijke bekendmakingen
Opmerking: hierbij worden met alle bij de WHO aangesloten landen afspraken gemaakt
over naamgeving en classificatie van ziekten en doodsoorzaken. Zo bestaat er een Manual
of the International Statistical Classification of Diseases, Injuries and Causes of
Death.
Waardering: V, 15 jaar
(26)
Handeling: Het voorbereiden van de goedkeuring van het Statuut van het Internationale
Instituut voor Kankeronderzoek en wijziging van de betreffende wetgeving.
Periode: 1964–
Grondslag: Wet goedkeuring Statuut Internationale Instituut voor Kankeronderzoek,
art. 1 (Stb. 1966, 610)
Waardering: B 1
(27)
Handeling: Het verlenen van financiële bijstand aan het Internationale Instituut voor
Kankeronderzoek.
Periode: 1967–
Grondslag: Statuut Internationale Instituut voor Kankeronderzoek (Trb. 1966, 145) art. 8 lid 1
Waardering: V, 5 jaar
De economische en sociale raad van de Verenigde Naties
(28)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de Economische en Sociale Raad met betrekking tot
het VN drugbeleid.
Periode: 1964–
Waardering: B 1
(29)
Handeling: Het rapporteren aan de Verenigde Naties en/of andere landen inzake aangelegenheden
betreffende de bestrijding van het gebruik van verdovende middelen.
Periode: 1964–
Grondslag:
– Enkelvoudig verdrag inzake verdovende middelen, art. 3 lid 1, art. 18–20, art. 31
lid 6 en 7 (Trb. 1963, 81);
– Protocol tot wijziging van het Enkelvoudig verdrag, artt. 9, 10 (Trb. 1980, 184);
– Verdrag inzake psychotrope stoffen, art. 2 lid 1 en 7, art. 3 lid 4, art. 12 lid
1 en 2, artt. 16, 21 (Trb. 1989, 129)
Waardering: V, 15 jaar
(30)
Handeling: Het meewerken aan de standaardisatie op het terrein van de bestrijding
van het gebruik van verdovende middelen door de Verenigde Naties.
Periode: 1964–
Grondslag: Enkelvoudig verdrag inzake verdovende middelen, art. 30 lid 3-5 (Trb. 1963, 81); Verdrag inzake psychotrope stoffen, art. 10 lid 1 (Trb. 1989, 129)
Waardering: V, 15 jaar
De Brusselse verdragsorganisatie en de Westeuropese Unie
(31)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van het Verdrag van Brussel / de Westeuropese Unie op
het gebied van volksgezondheid.
Periode: 1948–1959
Waardering: B 1
(32)
Handeling: Het rapporteren van het Verdrag van Brussel / de Westeuropese Unie en/of
de verdragspartners van het Verdrag van Brussel / de Westeuropese Unie inzake aangelegenheden
betreffende internationale volksgezondheid.
Periode: 1949–1959
Grondslag: Administratieve regelingen voor de gezondheidscontrole van het verkeer
te land, ter zee en door de lucht (Schuurman & Jordens 26a) art. 3, 4, 9–12
Waardering: V, 15 jaar
De Raad van Europa
(33)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de Raad van Europa op het gebied van volksgezondheid.
Periode: 1949–
Waardering: B 1
(34)
Handeling: Het rapporteren van de Raad van Europa en/of lidstaten van de Raad van
Europa inzake aangelegenheden betreffende internationale volksgezondheid.
Periode: 1955–
Grondslag:
– Overeenkomst betreffende de uitwisseling van oorlogsverminkten, artt. 2 en 3 (Trb. 1956, 89);
Administratieve regelingen voor de gezondheidscontrole van het verkeer te land, ter
zee en door de lucht (...) art. 3, 4, 9–12
– Europese overeenkomst betreffende de uitwisseling van geneesmiddelen van menselijke
oorsprong, art. 6 (Trb. 1959, 118)
– Europese overeenkomst betreffende de uitwisseling van testsera voor bloedgroepenonderzoek,
art. 6 (Trb. 1965, 4)
– Europese overeenkomst inzake de uitwisseling van reagentia voor weefseltypering,
art. 6 (Trb. 1977, 153)
– Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van de mens
met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde, art. 30 (Trb. 1997, 113)
Product: rapportages, Ministerraadverslagen
Opmerking: voordat Nederlandse bijdrage aan internationale organisaties wordt geleverd,
wordt deze besproken in de Ministerraad. De betrokken departementen leveren daarvoor
op hun beurt hun bijdrage.waardering : V, 15 jaar
(35)
Handeling: Het meewerken binnen het kader van de Raad van Europa aan de standaardisatie
op het terrein van internationale volksgezondheid.
Periode: 1961–
Grondslag:
– Verdrag inzake de samenstelling van een Europese farmacopee, art. 1 (Trb. 1966, 115)
– Europese overeenkomst betreffende de uitwisseling van geneesmiddelen van menselijke
oorsprong, art. 4 (Trb. 1959, 118)
– Europese overeenkomst betreffende de uitwisseling van testsera voor bloedgroepenonderzoek,
art. 4 (Trb. 1965, 4)
– Europese overeenkomst inzake de uitwisseling van reagentia voor weefseltypering,
art. 4 (Trb. 1977, 153)
Waardering: V, 15 jaar
(36)
Handeling: Het verlenen van medewerking aan het ontvangen van oorlogsverminkten voor
speciale medische behandeling.
Periode: 1958–
Grondslag: Overeenkomst betreffende de uitwisseling van oorlogsverminkten tussen de
bij de Raad van Europa aangesloten landen ten behoeve van medische behandeling (Trb. 1956, 89)
Product: departementale voorbereiding van internationale regelingen en overeenkomsten;
hieronder vallen ook rapportages van onderzoeken door onderzoeksinstituten; nationale
wet- en regelgeving ter uitvoering van de internationale regelingen en overeenkomsten
Opmerking: Deze handeling is gebaseerd op het principe van gelijke sociale verzorging
en gelijke medische behandeling van onderdanen van land-leden van de Raad van Europa.
De bedoeling van bovenstaande overeenkomst is dat aan elke oorlogsverminkte die onderdaan
is van land-leden alle in deze landen bestaande geneeswijzen ter beschikken worden
gesteld.
Behalve uitwisseling van verminkten vindt ook uitwisseling van behandelwijzen en medisch
personeel plaats.
Waardering: V, 10 jaar
(37)
Handeling: Het treffen van uitvoeringsmaatregelen op basis van verplichtingen aangegaan
binnen de Raad van Europa.
Periode: 1961–
Grondslag:
Europese overeenkomst betreffende de uitwisseling van geneesmiddelen van menselijke
oorsprong, art. 2 (Trb. 1959, 118)
– Overeenkomst inzake tijdelijke invoer van medisch, chirurgisch en laboratoriummateriaal
in bruikleen afgestaan, art. 1 (Trb. 1961, 91)
– Europese overeenkomst betreffende de uitwisseling van testsera voor bloedgroepenonderzoek,
art. 2 (Trb. 1965, 4)
– Europese overeenkomst inzake de uitwisseling van reagentia voor weefseltypering,
art. 2 (Trb. 1977, 153)
Product: departementale voorbereiding van internationale regelingen en overeenkomsten;
hieronder vallen ook rapportages van onderzoeken door onderzoeksinstituten; nationale
wet- en regelgeving ter uitvoering van de internationale regelingen en overeenkomsten
Waardering: V, 5 jaar
(38)
Handeling: Het instellen en uitreiken van een internationaal bonnenboekje voor het
herstellen van prothesen en orthopedische apparaten van militaire en burger-oorlogsinvaliden.
Periode: 1964–
Grondslag: Overeenkomst tussen de lidstaten van de Raad van Europa betreffende het
uitreiken aan militaire en burger-oorlogsinvaliden van een internationaal bonboekje
voor het herstellen van prothesen en orthopedische apparaten, art. 1 (Trb. 1963, 176)
Waardering: V, 10 jaar
(39)
Handeling: Het administreren van het gebruik van een internationaal bonnenboekje voor
het herstellen van prothesen en orthopedische apparaten van militaire en burger-oorlogsinvaliden.
Periode: 1964–
Grondslag: Overeenkomst tussen de lidstaten van de Raad van Europa betreffende het
uitreiken aan militaire en burger-oorlogsinvaliden van een internationaal bonboekje
voor het herstellen van prothesen en orthopedische apparaten, art. 1 (Trb. 1963, 176)
Waardering: V, 10 jaar
Benelux
(40)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de Benelux op het gebied van volksgezondheid.
Periode: 1945–
Waardering: B 1
(41)
Handeling: Het benoemen en ontslaan van de leden van het Comité van de Gemeenschappelijke
Benelux-dienst voor registratie van geneesmiddelen.
Periode: 1973–1983
Grondslag: Beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie
tot instelling van een gemeenschappelijke Benelux-dienst voor registratie van geneesmiddelen,
art. 5 (Trb. 1973, 10)
Opmerking: de leden zijn ambtenaren in departementale dienst. Ze worden slechts voor
enkele jaren benoemd.
Waardering: V, 10 jaar
De Europese gemeenschappen/ de Europese Unie
(42)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de EGKS op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1950–1993
Waardering: B 1
(43)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de EEG op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1955–1993
Waardering: B 1
(44)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van Euratom op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1955–1993
Waardering: B 1
(45)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de EG/EU op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1993–
Waardering: B 1
(46)
Handeling: Het (mede) voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van
verordeningen en richtlijnen van de EGKS op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1951–1993
Waardering: B 1
(47)
Handeling: Het (mede) voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van
verordeningen en richtlijnen van de EEG op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1957–1993
Waardering: B 1
(48)
Handeling: Het (mede) voorbereiden van het vaststelling, wijziging en intrekking van
verordeningen en richtlijnen van Euratom op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1957–1993
Waardering: B 1
(49)
Handeling: Het (mede) voorbereiden van het vaststelling, wijziging en intrekking van
verordeningen en richtlijnen van de EG/EU op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1993–
Waardering: B 1
(50)
Handeling: Het (mede) voorbereiden, (mede) uitoefenen en (mede) evalueren van het
voorzitterschap van de EEG/EG/EU inzake de volksgezondheid.
Periode: 1957–
Waardering: B 1, 2
Overige internationale organisaties
De Wereldbank
(52)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de Wereldbank op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1945–
Waardering: B 1
De Noord-atlantische Verdragsorganisatie
(53)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de NAVO op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1949–
Waardering: B 1
De ‘White Pool’-onderhandelingen binnen de organisatie voor Europese economische samenwerking
(OEES)
(54)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de OEES op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1948–1960
Waardering: B 1
De organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO)
(55)
Handeling: Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van
overleg- en bestuursorganen van de OESO op het gebied van de volksgezondheid.
Periode: 1960–
Waardering: B 1
(56)
Handeling: Het rapporteren inzake aangelegenheden betreffende internationale volksgezondheid.
Periode: 1960–
Bron: Nota internationale dimensie VWS-beleid: Overzicht en koers voor 1997–1998,
p.14
Product: rapportages, Ministerraadverslagen
Opmerking: voordat de Nederlandse bijdrage aan internationale organisaties wordt geleverd,
wordt deze besproken in de Ministerraad. De betrokken departementen leveren daarvoor
op hun beurt hun bijdrage.
Waardering: V, 15 jaar
Bilaterale samenwerking in de volksgezondheid
(57)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, de wijziging en de intrekking van
bilaterale overeenkomsten met betrekking tot de volksgezondheid.
Periode: 1945–
Product: Culturele Verdragen, Memoranda of Understanding, Letters of Intent, Agreed
Minutes
Waardering: B 1
(58)
Handeling: Het leveren van een bijdrage aan het versterken van de positie van de Nederlandse
medische industrie op buitenlandse markten.
Periode: 1945–
Waardering: B 5
(59)
Handeling: Het verlenen van toestemming aan Belgische geneeskundigen en vroedvrouwen
om in Nederlandse grensgemeenten te werken.
Periode: 1945–
Grondslag: Overeenkomst tussen Nederland en België betreffende de wederzijdse toelating
van geneeskundigen in grensgemeenten van het ene rijk, tot uitoefening van de geneeskunst
in die van het andere, art. 1 (Stb. 1869, 80), gewijzigd in Verdrag tussen Nederland en België betreffende de uitoefening
van de geneeskunst in de grensgemeenten, art. 1 (Stb. 1948, I 531)
Waardering: V, 10 jaar
(60)
Handeling: Het verlenen van toestemming aan buitenlandse medische beroepsbeoefenaars
om hun vak in Nederland uit te oefenen.
Periode: 1969–
Grondslag: Overeenkomst tussen Nederland en Zuid-Afrika betreffende de toelating onderscheidenlijk
de registratie van tandartsen (Trb. 1969, 120) art. 5 onder 3 en 6 onder II
Waardering: V, 10 jaar