II Vermogen
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
3. Het begrip vermogen
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen
van de overtreder en de persoon met wie hij een gezamenlijke huishouding voert als
bedoeld in artikel 3 e.v. WWB, verminderd met hun schulden op die bezittingen waarop een voorrecht rust. Ook als
de overtreder onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd of bij ongehuwd samenlevenden,
wanneer sprake is van een samenlevingscontract, is het vorenstaande van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 3 Wwb merkt als echtgenoot mede aan de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding
voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Ook in geval van samenwoning
van bloedverwanten in de tweede graad wordt geen gezamenlijk huishouden aangenomen
wanneer bij één van die bloedverwanten er sprake is van zorgbehoefte.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake als twee personen hun hoofdverblijf in
dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door het leveren
van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel op een andere manier.
Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht als de belanghebbenden
hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
-
– zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden
zijn aangemerkt;
-
– uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind
van de één door de ander;
-
– zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding op grond
van een geldend samenlevingscontract; of
-
– zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding
die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding als hiervoor
bedoeld.
Het begrip gezamenlijke huishouding leidt er voorts toe dat het vermogen van bijvoorbeeld
een inwonende broer of zus bij de beoordeling van het verzoek om verlaging van de
bestuurlijke boete in aanmerking wordt genomen tenzij er sprake is van een zorgbehoefte
bij één van de bloedverwanten in tweede graad.
4. De inboedel als vermogensbestanddeel
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
De waarde van de inboedel wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen
voor zover deze bij gedwongen verkoop niet meer dan € 5000 bedraagt.
Als de waarde van de inboedel bij gedwongen verkoop meer bedraagt dan € 5000 wordt
de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen.
5. Uitvaartvoorziening
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Rechten op kapitaalsuitkeringen, uitsluitend bestaande uit een kapitaalsuitkering
bij overlijden van de overtreder en de persoon waarmee hij een gezamenlijke huishouding
voert worden niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen, mits de uitkering
is bestemd voor de verzorging van de uitvaart van de overtreder en die persoon. Ook
polissen die recht geven op prestaties uit levensverzekering in het kader van de verzorging
van een uitvaart (zogenoemde naturapolissen) worden niet als vermogensbestanddeel
in aanmerking genomen.
6. De auto als vermogensbestanddeel
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Een personenauto wordt niet als vermogen in aanmerking genomen als de auto op het
moment waarop het verzoek wordt beoordeeld een waarde heeft van € 2500 of minder.
Wanneer de waarde van de auto meer dan € 2500 bedraagt, wordt de volle waarde als
vermogen in aanmerking genomen. Als op de auto ten behoeve van een financier een pandrecht
is gevestigd of daarop beslag rust in verband met een andere schuld waaraan een preferentie
is verbonden, moet ter vaststelling van de actuele (over)waarde de financieringsschuld
c.q andere preferente schuld in mindering worden gebracht.
Als ‘waarde’ wordt de prijs in aanmerking genomen die de autohandel bereid is te betalen
bij inkoop van een gebruikte auto zonder gelijktijdige verkoop van een andere auto.
De auto wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als de overtreder
aannemelijk maakt dat die auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het beroep
dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit, of ziekte van de overtreder
of de persoon waarmee hij een gezamenlijke huishouding voert alsmede zijn kind(eren)
voor zover deze geen eigen inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit de auto in beginsel
zou kunnen worden betaald).
Met betrekking tot de onmisbaarheid in verband met de uitoefening van het beroep wordt
opgemerkt dat het gebruik van de auto moet passen binnen de uitoefening van zijn functie.
De onmisbaarheid van de auto in verband met invaliditeit of ziekte kan aannemelijk
worden gemaakt door middel van een verklaring van een vertrouwensarts, niet zijnde
de huisarts of behandelend specialist. De onmisbaarheid kan ook aannemelijk worden
gemaakt door het feit dat de auto niet met eigen middelen is voldaan maar is betaald
door de Gemeentelijke Sociale Dienst of de uwv.
7. Bank- en/of girosaldi en vermogen
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Een tegoed op een bank- of girorekening wordt aangemerkt als een vermogensbestanddeel
voor zover dit tegoed meer bedraagt dan het voor de overtreder geldende normbedrag
voor kosten van levensonderhoud, vermeerderd met de op de overtreder drukkende huurprijs
woonlasten tot maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag voor zover dit meer is dan de minimale eigen bijdrage in de laagste inkomenscategorie
volgens artikel 17, tweede lid, Wet op de huurtoeslag. Daarnaast blijft van het tegoed op een bankrekening ook buiten beschouwing het bedrag
dat is gemoeid met de betaling van (de niet door de werkgever ingehouden) premies
ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, verminderd met de zorgtoeslag ingevolge de Wet op de zorgtoeslag. Wanneer de woonlasten en de lasten in verband met een zorgverzekering, een en ander
als bedoeld in de vorige volzin, moeten worden voldaan over een termijn die langer
is dan een maand, wordt dat termijnbedrag in aanmerking genomen voor zover dat – gelet
op de vervaldatum van de termijnbetaling – op het moment waarop het verzoek om verlaging
van de bestuurlijke boete wordt gedaan, redelijkerwijs kan worden aangemerkt als reservering
voor die termijnbetaling. In alle andere gevallen wordt uitgegaan van bedragen die
nodig zijn voor 1 maandtermijn.
Een bedrag op een bank- of girorekening dat is verkregen in het kader van de WSF of Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in de vorm van een lening, wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking
genomen. Een spaartegoed dat geacht mag worden te zijn verkregen in de vorm van een
zodanige lening wordt evenmin als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.
Ook een bedrag op een bank- of girorekening dat is verkregen in het kader van een
regeling voor een persoonsgebonden budget wordt niet als een vermogensbestanddeel
in aanmerking genomen. Incidentele ontvangsten op bank- of girorekening (zoals bijvoorbeeld
vakantiegeld) worden voor de bepaling van een aanwezig vermogensbestanddeel wel in
aanmerking genomen, tenzij bij de berekening van de betalingscapaciteit met dat bedrag
al rekening is gehouden. Deze situatie zal zich met name voordoen bij de vakantiegelduitkering.
De nog beschikbare kredietruimte van een doorlopend krediet wordt in het kader van
de boeteverlagingsregeling niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt.
8. De eigen woning als vermogensbestanddeel
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Een onroerende zaak die een overtreder of de persoon met wie hij een gezamenlijke
huishouding voert in zijn bezit heeft wordt aangemerkt als vermogen. Voor de waardebepaling
van de onroerende zaak is uitgangspunt de waarde van de onroerende zaak bij verkoop
vrij te aanvaarden. Het saldo van de waarde bij verkoop vrij te aanvaarden verminderd
met de op de onroerende zaak rustende hypotheek en een eventueel beslag gelegd oor
een preferente schuldeiser is de zogenaamde overwaarde en wordt als vermogen in aanmerking
genomen.
Als de aanwezigheid van vermogen vastgelegd in onroerende zaken leidt tot de afwijzing
van een verzoek om verlaging van de bestuurlijke boete en de bestuurlijke boete wordt
vervolgens niet betaald, kan de voortzetting van de invordering bij oudere overtreders
die hun laatste levensjaren in hun eigen woning willen slijten, leiden tot een onverdedigbare
hardheid. Een gedwongen verhuizing in verband met de verkoop van de woning zal voor
deze groep overtreders een onevenredig grotere belasting zijn dan voor andere overtreders.
In die gevallen kan CVZ in overleg met de overtreder afzien van prompte invordering
en in plaats daarvan uitstel van betaling verlenen, gedekt door een hypotheek op de
eigen woning of door het leggen van een beslag op de woning. De hypotheek dient opeisbaar
te zijn na het overlijden van de langstlevende of bij een eerder vrijkomen van de
woning.
Het verlenen van een zodanig uitstel dient slechts in uitzonderlijke gevallen te worden
verleend, omdat CVZ zich niet als een kredietverlenende instelling behoort op te stellen.
9. Vermogen van kinderen
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Als de overtreder inwonende kinderen heeft die over een eigen vermogen beschikken,
wordt dat vermogen bij de beoordeling van het door de ouder ingediende verzoek om
verlaging van de bestuurlijke boete niet in aanmerking genomen.
10. Spaarsaldi als vermogensbestanddeel
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Spaarsaldi en spaarloonsaldi worden als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.
Een spaarsaldo ingevolge een levensloopregeling wordt niet als een vermogensbestanddeel
in aanmerking genomen.
11. Beroepsvermogen wikker
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Als sprake is van een overtreder die een uitkering geniet ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars wordt het vermogen dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het beroep van kunstenaar
niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.
III Betalingscapaciteit
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
12. Betalingscapaciteit
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Naast de vaststelling van de vermogensbestanddelen, moet ook de betalingscapaciteit
worden bepaald. De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen
het gemiddeld in de periode van 12 maanden, vanaf de datum waarop de bestuurlijke
boete is opgelegd, per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de overtreder
en de gemiddeld in die periode per maand te verwachten kosten van bestaan.
Het netto-besteedbare inkomen van de overtreder wordt vermeerderd met het gemiddeld
per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de persoon met wie hij een gezamenlijke
huishouding voert als bedoeld in artikel 3 e.v. WWB, in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop de bestuurlijke boete is
opgelegd. De vorige volzin is slechts van toepassing voor zover de bestuurlijke boete
is ontstaan in periode waarin er sprake was van een gezamenlijke huishouding.
13. Netto-besteedbaar inkomen
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Het netto-besteedbare inkomen wordt gevormd door:
-
– de aan inhouding van loonheffing onderworpen inkomsten verminderd met de wettelijke
inhoudingen, zonder rekening te houden met de daarbij eventueel in mindering gebrachte
jonggehandicaptenkorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en de ingehouden pensioenpremies, de bijdragen ingevolge een levensloopregeling,
de inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet en de premies ziektekostenverzekering.
-
– Als terugbetalingen of verrekeningen plaatsvinden tussen de overtreder en degene die
de aan de loonheffing onderworpen inkomsten betaalbaar stelt, zal het uit te betalen
bedrag lager zijn dan het na de wettelijke inhoudingen netto te ontvangen bedrag.
Voor de berekening van de betalingscapaciteit wordt in beginsel rekening gehouden
met het netto te ontvangen bedrag (inclusief het bedrag dat wordt gereserveerd in
het kader van een zogenaamde spaarloonregeling), na de wettelijke inhoudingen;
-
– uitkeringen voor levensonderhoud op grond van de artikelen 1:157, 158 en 404 BW (de alimentatie-uitkering);
-
– overige inkomsten, met uitzondering van:
-
a. de in een voorlopige teruggaaf begrepen kinderkorting ook voor alleenstaande ouders
van wie het jongste kind jonger dan 5 jaar is de in een voorlopige teruggaaf begrepen
combinatiekorting, de aanvullende combinatiekorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting,
een en ander als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
-
b. een toeslag op grond van de Wet kinderopvang;
-
c. een vergoeding voor pleegouders ten behoeve van het levensonderhoud van een pleegkind;
-
d. een ouderlijke bijdrage in geld of bijstand die niet strekt ter bestrijding van de
bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan;
-
e. uitkeringen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet en daarmee vergelijkbare buitenlandse uitkeringen;
-
f. toegekende bedragen in het kader van een regeling van een persoonsgebonden budget;
-
g. de bedragen bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen j, k en o van de WWB;
-
h. de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 36 van de WWB.
14. Netto-besteedbaar inkomen en inkomsten van inwonenden
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Inkomsten van een inwonende worden in de berekening van het netto-besteedbare inkomen
van de overtreder betrokken als deze inwonende met de overtreder een gezamenlijke
huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Een uitzondering
daarop vormen de inkomsten voor, door of ten behoeve van minderjarige kinderen ontvangen
alimentatie.
15. Netto-besteedbaar inkomen en vakantiegeld
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Tot het inkomen wordt ook het vakantiegeld gerekend. Het vakantiegeld wordt gesteld
op 7% van de (aan loonheffing onderworpen) inkomsten waarbij aanspraak bestaat op
vakantiegeld.
16. Netto-besteedbaar inkomen en studiefinanciering
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met inkomsten
die studenten ontvangen op grond van de WSF en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+.
De inkomsten worden gesteld op een forfaitair bedrag. Dit forfaitaire bedrag is het
betreffende bedrag van kolom A van de bij dit besluit behorende bijlage a.
Indien de overtreder naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt
eveneens uitgegaan van het forfaitaire bedrag vermeld in kolom A. Echter voor zover
het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering en de eigen inkomsten meer
bedraagt dan het forfaitaire bedrag vermeld in kolom D van bijlage a, wordt als inkomsten in dat geval in aanmerking genomen: dat verschil vermeerderd
met het forfaitaire bedrag vermeld in kolom A.
Indien sprake is van een partnertoeslag of een éénoudertoeslag worden bij de voormelde
berekeningen de forfaitaire bedragen van kolom A en kolom D verhoogd met die toeslagen.
17. Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Uitkeringen die worden ontvangen in het kader van bijzondere bijstand en die zijn
bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering
niet voorziet, worden niet als inkomen in aanmerking genomen.
De bijzondere (aanvullende) bijstand voor personen jonger dan 21 jaar, wordt echter
wèl als inkomen in aanmerking genomen, evenals een ouderlijke bijdrage in geld die
deze jongeren ontvangen.
18. Persoonsgebonden budget
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Bedragen die in het kader van een regeling van persoonsgebonden budget aan een betrokkene
worden toegekend, worden niet als inkomsten betrokken bij de berekening van de betalingscapaciteit.
19. Vergoedingen ter stimulering van arbeid
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Niet betrokken als inkomsten bij de berekening van de betalingscapaciteit worden de
in artikel 31, tweede lid, onderdelen j, k en o, WWB, verstrekte premies, kostenvergoedingen en vrij te laten inkomsten bedoeld ter stimulering
van arbeid.
Het gaat in casu om de volgende bedragen:
-
– een eenmalige premie in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling
van ten hoogste € 2133 per kalenderjaar;
-
– een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 95
per maand met een maximum van € 764 per jaar;
-
– een kostenvergoeding in het kader van voorziening gericht op arbeidsinschakeling van
ten hoogste € 150 per maand met een maximum van € 1500 per jaar;
-
– inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25% van
deze inkomsten, met een maximum van € 177 per maand, voor zover betrokkene algemene
bijstand ontvangt en dit bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.
20. Overige inkomsten
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Tot de overige inkomsten worden eveneens gerekend de inkomsten uit het houden van
kostgangers en de inkomsten uit kamerverhuur en onderverhuur.
21. Netto-besteedbaar inkomen kunstenaars
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Bij kunstenaars, die in het jaar (of een deel van het jaar) voorafgaand aan het jaar
waarin het verzoek om verlaging van de bestuurlijke boete wordt ingediend een Wik-uitkering
hebben genoten, worden ter bepaling van het netto-besteedbaar inkomen naast die Wik-uitkering
en de eventuele werkelijke inkomsten, ook als overige inkomsten de inkomsten uit de
vrije beroepsuitoefening in aanmerking genomen. Deze laatste inkomsten worden forfaitair
bepaald door het bedrag dat blijkt uit de opgave van de in het kalenderjaar genoten
inkomsten die de overtreder aan het college van burgemeester en wethouders moet verstrekken
ten behoeve van de definitieve vaststelling van de hoogte van de uitkering, bedoeld
in artikel 10 van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars.
Van de kunstenaar die in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin het verzoek
om verlaging van de bestuurlijke boete wordt ingediend geen Wik-uitkering heeft genoten
worden de totale inkomsten – in afwijking van het hierboven genoemde – gesteld op
het bedrag van de voor hem geldende bijstandsnorm, met inbegrip van de maximale toeslag.
22. Netto-besteedbaar inkomen en de aftrekbare uitgaven
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Voordat van het netto-besteedbare inkomen de kosten van bestaan worden afgetrokken
ter bepaling van de betalingscapaciteit, worden de inkomsten genoemd in artikel II
ter bepaling van de betalingscapaciteit, lid 16 tot en met 24 van dit besluit, verminderd
met de uitgaven genoemd in artikel II, lid 26 tot en met 30 van dit besluit. Een nadere
toelichting op de aftrekbare uitgaven volgt in artikel II, lid 26 tot en met lid 30
van dit besluit.
De uitgaven die niet zijn genoemd in artikel II, lid 26 tot en met 30 van dit besluit,
kunnen bij berekening van het netto-besteedbare inkomen niet in mindering worden gebracht.
23. Uitgaven voor huur/hypotheekrente en erfpachtcanons
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Omdat het normbedrag voor levensonderhoud aansluit bij 90% van de normuitkering van
de bijstand, analoog aan het regime voor de beslagwetgeving, heeft dit tot gevolg
dat woonlasten die bij de toepassing van de Wet op de huurtoeslag minimaal voor eigen rekening blijven al in het normbedrag voor levensonderhoud zijn
verwerkt. Dit bedrag, dat dus ook in de bijstandsuitkering is begrepen, is het minimale
eigen aandeel in de woonlasten overeenkomstig de systematiek van de Wet op de huurtoeslag voor iemand met een minimuminkomen. Bij de berekening van de betalingscapaciteit
wordt rekening gehouden met de woonlasten voor zover die niet in het normbedrag voor
levensonderhoud zijn verwerkt (dus het bedrag boven de normhuur).
Onder (netto-)woonlasten wordt verstaan de op de overtreder drukkende huurprijs als
bedoeld in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag, dan wel hypotheekrente (niet de aflossingen op de hypotheek!) en erfpachtcanon terzake
van een door de overtreder bewoonde woning voor zover deze hem voor gebruik ter beschikking
staat, verminderd met de ontvangen huurtoeslag en andere tegemoetkomingen in de woonlasten.
Onder netto-woonlasten vallen dus ook de subsidiabele servicekosten.
De huur die bij de berekening van de betalingscapaciteit in aanmerking wordt genomen,
is de huur zoals van toepassing op het moment waarop het verzoek wordt beoordeeld.
Met eventuele (voorzienbare) huurverhogingen wordt bij de berekening van de betalingscapaciteit
dus geen rekening gehouden.
Wanneer de overtreder die een verzoek om verlaging van de bestuurlijke boete heeft
ingediend tegen betaling kost en inwoning geniet of op commerciële basis een kamer
huurt, wordt bij de berekening van de betalingscapaciteit uitsluitend rekening gehouden
met het bedrag dat voor inwoning c.q. de kamerhuur wordt betaald. De ‘kost’ wordt
dus niet in aanmerking genomen.
In een aantal gevallen wordt ook huurtoeslag verstrekt als de huur hoger is dan de
maximumgrens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag. Dat is het geval als:
In deze gevallen kan een hogere huur in aanmerking kan worden genomen dan het maximumbedrag
van de huurtoeslag.
De bedragen bedoeld in dit lid zijn opgenomen in bijlage c ‘Normbedragen huurtoeslag’ van dit besluit.
24. Uitgaven in verband met onderhoudsverplichtingen
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Uitkeringen voor levensonderhoud op grond van de artikelen 1:157, 158 en 404 BW (de zogenaamde alimentatieverplichtingen) en de daadwerkelijk betaalde onderhoudsbijdrage
(de bijdrage die een gemeente op grond van de Wwb van een ex-partner vordert in de kosten van bijstand) worden bij de berekening van
het netto-besteedbare inkomen in mindering gebracht.
26. Betalingsregeling op schulden en aflossingen op leningen
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met betalingen/aflossingen
die nog moeten worden gedaan op preferente schulden, zoals belastingschulden, en op
concurrente schulden die zijn aangegaan ten behoeve van de voorzieningen in de noodzakelijke
bestaanskosten, zoals een huurschuld of een schuld aan een nutsvoorzieningsbedrijf.
Onder betalingen op preferente schulden wordt ook begrepen:
-
– betalingen op premie voor de volksverzekeringen, ter zake van de inkomensafhankelijke
bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet;
-
– betalingen op terugvorderingsbeschikkingen toeslagen;
-
– betalingen op gemeentelijke belastingen (met uitzondering van de rechten die zijn
vermeld in artikel 229 van de Gemeentewet), waterschapsbelastingen en andere belastingen en heffingen van lokale overheden.
De overtreder moet CVZ bewijsstukken overleggen waaruit van die schulden blijkt en
welke betalingsregeling er is afgesproken. Is die schuld aangegaan met een natuurlijke
persoon kan dat alleen worden aangetoond met een authentiek afschrift van een notariële
akte die is opgemaakt ten behoeve van die schuld.
27. Uitgaven onderverhuur c.q. kamerverhuur en het houden van kostgangers
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Is sprake van onderverhuur c.q. kamerverhuur dan wordt wat door de onderhuurder c.q.
kamerhuurder wordt betaald, geheel als overige inkomsten aangemerkt.
Ook inkomsten uit het houden van kostgangers worden tot de overige inkomsten gerekend.
Anders dan bij onderverhuur c.q. kamerverhuur worden op de inkomsten uit het houden
van kostgangers wel kosten in mindering gebracht, voor zover die kosten de met het
houden van kostgangers genoten inkomsten niet overschrijden. De kosten die in mindering
kunnen worden gebracht bedragen forfaitair € 8,50 per dag, dus ongeacht de werkelijke
kosten, waarbij een maand op 30 dagen wordt gesteld. Als sprake is van kostgangers
die niet een volle week de kost genieten, vindt toepassing van dit forfait naar evenredigheid
plaats.
28. Normbedragen voor bestaanskosten
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Nadat het netto-besteedbare inkomen is vastgesteld, kunnen de kosten van bestaan daarop
in mindering worden gebracht ter bepaling van de betalingscapaciteit. De normbedragen
voor de kosten van bestaan bedragen 90% van het feitelijke inkomen met als maximum
90% van de voor het desbetreffende huishoudtype geldende maximale bijstandsnorm en
als minimum 90% van de voor dat huishoudtype geldende minimale bijstandsnorm: Dit
geldt niet voor de in artikel 22 Wwb bedoelde ouderennormen. Op deze ouderennormen is het gemeentelijke toeslagen- en
verlagingenbeleid niet van toepassing. Dit betekent dat echtparen en alleenstaanden,
die inwonen bij hun kinderen, dan wel inwonende kinderen hebben, onafhankelijk van
het inkomen c.q. de bijdragen van die kinderen de volledige norm ontvangen.
De normbedragen voor de kosten van bestaan bedragen 90% van de voor de desbetreffende
huishoudtype geldende ouderennormen.
Uit een oogpunt van doelmatigheid worden de normbedragen altijd op hele euro’s afgerond
in het voordeel van de overtreder.
De minimum- en maximumlevensonderhoudsnormen per maand voor de verschillende huishoudtypen
zoals die thans gelden en de afwijkende levensonderhoudssnormen voor ‘ouderen’ zijn
opgenomen in bijlage b ‘Normbedragen Levensonderhoud’ van dit besluit:
29. Verblijf in inrichting
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Bij een verblijf in een inrichting in de zin van artikel 1 Wwb is de levensonderhoudsnorm per maand de eventuele eigen bijdrage voor verzorging
dan wel verpleging vermeerderd met de in bijlage b ‘Normbedragen Levensonderhoud’ opgenomen bedragen onder ‘verblijf in een inrichting’.
Indien één van de gehuwden in een inrichting verblijft, is de levensonderhoudsnorm
de som van de bijstandsnormen die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande
ouder zouden gelden.
30. Overtreders die in het buitenland verblijven
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Bij de beoordeling van verzoeken om verlaging van de bestuurlijke boete die zijn ingediend
door overtreders die in het buitenland verblijven, gelden dezelfde normbedragen als
voor overtreders die hier te lande verblijven.
31. Onderhoud gezinsleden in het buitenland
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
De hier te lande alleenwonende gehuwde overtreders die zijn in het buitenland verblijvende
echtgenote en/of kinderen daadwerkelijk onderhoudt, wordt voor de berekening van de
betalingscapaciteit niet als een alleenstaande aangemerkt. Uitgegaan wordt van het
normbedrag voor personen die een gezamenlijke huishouding voeren in de zin van artikel 3 Wwb. Als huur wordt de hier te lande betaalde huur in aanmerking genomen. Met de werkelijke
bedragen die de buitenlandse overtreder overmaakt, wordt geen rekening gehouden.
32. Betalingscapaciteit niet volledig opgeëist
[Regeling vervallen per 12-08-2008]
Het bedrag dat overblijft nadat het netto-besteedbare inkomen is verminderd met het
normbedrag voor de kosten van het bestaan is de betalingscapaciteit. Bij de beoordeling
van de vraag tot welk bedrag boeteverlaging moet worden verleend, wordt niet de volledige
betalingscapaciteit in aanmerking genomen. Om de overtreder de gelegenheid te bieden
plotseling optredende kosten te kunnen betalen, zoals de aanschaf of vervanging van
duurzame gebruiksgoederen, wordt voor de bepaling van het vast te stellen boetebedrag
volstaan met het opeisen van 80% van de betalingscapaciteit.