Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 22-03-2013.
Geldend van 20-06-2012 t/m heden

Besluit van 30 oktober 2007, houdende regels omtrent het niet in betekenende mate bijdragen, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen))

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 maart 2007, nr. DJZ2007015932, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 5.16, vierde lid, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 4 mei 2007, no. W08.07.0061/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 oktober 2007, nr. DJZ2007104761, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustend bepalingen wordt verstaan onder:

    3% grens: 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) of stikstofdioxide;

    bedrijfslocatie: locatie, bestemd voor de vestiging van twee of meer inrichtingen, met inbegrip van de bijbehorende ontsluitingsinfrastructuur en eventuele bedrijfswoningen;

    infrastructuur: voor het openbaar verkeer openstaande weg, spoorweg of vaarweg, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de daartoe behorende paden en bermen of zijkanten alsmede de werken of bouwwerken die met die weg, spoorweg of vaarweg zijn verbonden en dienen voor de instandhouding dan wel het veilig en doelmatig gebruik daarvan;

    kantoorlocatie: locatie, bestemd voor de bouw van een of meer kantoorgebouwen, met inbegrip van de bijbehorende ontsluitingsinfrastructuur;

    niet in betekenende mate bijdragen: niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de wet;

    ontsluitingsinfrastructuur: infrastructuur, voor zover deze geheel of hoofdzakelijk wordt of zal worden gebruikt voor de ontsluiting van een bedrijfslocatie, inrichting, kantoorlocatie, woningbouwlocatie of andere locatie;

    tijdelijke 1% grens: 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) of stikstofdioxide;

    uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift: uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de wet;

    wet: Wet milieubeheer;

    woningbouwlocatie: locatie, bestemd voor woningbouw, met inbegrip van de bijbehorende ontsluitingsinfrastructuur.

  • 2 Dit besluit is uitsluitend van toepassing voor zover de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift:

    • a. betrekking heeft op een bedrijfslocatie, inrichting, infrastructuur, kantoorlocatie, woningbouwlocatie dan wel andere locatie, handeling of activiteit die nieuw is dan wel voor zover daarbij een uitbreiding of wijziging wordt gerealiseerd, en

    • b. plaatsvindt na de inwerkingtreding van dit besluit.

  • 3 Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «inrichting» mede begrepen de bijbehorende ontsluitingsinfrastructuur en eventuele bedrijfswoningen.

Artikel 2

  • 1 Met ingang van het tijdstip dat een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, van de wet, voor de eerste maal is vastgesteld, draagt de uitoefening van een of meer bevoegdheden of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften niet in betekenende mate bij indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van die uitoefening of toepassing, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide niet de 3% grens overschrijdt.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen een of meer gebieden of gedeelten daarvan, die deel uitmaken van een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, van de wet, worden aangewezen waarin het eerste lid en artikel 4 niet van toepassing zijn op bij die regeling aangewezen categorieën van gevallen.

Artikel 3

  • 1 In gevallen waarin een uitoefening of toepassing als bedoeld in artikel 2 betrekking heeft op een bedrijfslocatie, worden bij het bepalen van de toename, bedoeld in dat artikel, in beschouwing genomen de concentraties afkomstig van zowel het gemotoriseerde verkeer van en naar die bedrijfslocatie, als van de daar redelijkerwijs te verwachten inrichtingen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in gevallen waarin een uitoefening of toepassing als bedoeld in artikel 2 betrekking heeft op een inrichting, met dien verstande dat in dat geval voor «bedrijfslocatie» wordt gelezen «inrichting» en voor «de daar redelijkerwijs te verwachten inrichtingen»: die inrichting.

  • 3 In andere gevallen dan bedoeld in het eerste of tweede lid worden bij het bepalen van de toename in beschouwing genomen de concentraties afkomstig van het gemotoriseerde verkeer van en naar de betreffende locatie, activiteit of handeling dan wel afkomstig van het gemotoriseerde verkeer op of in de betreffende infrastructuur.

Artikel 4

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen, waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijke voorschriften in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt.

  • 2 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, kan onder meer betrekking hebben op de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijke voorschriften met betrekking tot een of meer daarbij genoemde categorieën van:

    • a. inrichtingen;

    • b. infrastructuur;

    • c. kantoorlocaties;

    • d. woningbouwlocaties.

  • 3 Bij de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, kunnen voor daarbij genoemde categorieën van gevallen nadere begrenzingen worden gegeven en kan de aanwijzing afhankelijk worden gesteld van de aanwezigheid van daarbij genoemde voorzieningen of de uitvoering van daarbij genoemde maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, dan wel van daarbij genoemde omstandigheden of voorwaarden.

  • 4 Ten aanzien van de vaststelling van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 2 en 3 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

Bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties, locaties voor inrichtingen en locaties voor infrastructuur ten aanzien waarvan redelijkerwijs voorzienbaar is dat deze met toepassing van dit besluit worden of zullen worden gerealiseerd gedurende de periode, waar het programma, bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, van de wet, betrekking op heeft, worden voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen als één locatie beschouwd, voor zover die locaties:

  • a. gebruikmaken of zullen maken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur, en

  • b. aan elkaar grenzen of zullen grenzen dan wel in elkaars directe nabijheid zijn gelegen of zullen zijn gelegen, tot een afstand van ten hoogste 1000 meter vanaf de grens van de betreffende locatie of inrichting, met dien verstande dat locaties en inrichtingen buiten beschouwing blijven voor zover de toename van de concentraties ter plaatse niet meer bedraagt dan 0,1 microgram/m3.

Artikel 6

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen, indien noodzakelijk voor een goede uitvoering van artikel 1, tweede lid, 2, 3 of 5, nadere regels worden gegeven.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 oktober 2007

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de dertiende november 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin