Besluit lozing afvalwater huishoudens

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2014 en zichtdatum 01-03-2014.
Geldend van 01-03-2014 t/m 30-06-2015

Besluit van 15 november 2007, houdende regels met betrekking tot het lozen vanuit particuliere huishoudens (Besluit lozing afvalwater huishoudens)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 maart 2006, nr. DJZ2006244854, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op richtlijn nr. 2006/11/EG van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEU L 64), richtlijn nr. 80/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen (PbEG L 020), richtlijn nr. 91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG L 135), richtlijn nr. 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PbEU L 371) en richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327), op de artikelen 10.2, tweede en derde lid, 10.30, derde lid, en 10.32 van de Wet milieubeheer, de artikelen 6, 15, 17, 65, 67, 92 en 97 van de Wet bodembescherming en op de artikelen 1, derde lid, 2a, eerste en tweede lid, 2b, eerste en tweede lid, en 2c, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

De Raad van State gehoord (advies van 28 juni 2006, nr. W08.06.0084/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 13 november 2007, nr. DJZ2007111899, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. bevoegd gezag: burgemeester en wethouders van de gemeente waar het lozen plaatsvindt of de beheerder indien het lozen betreft als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet;

    • b. gebouw: een bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet, waaronder mede wordt verstaan een woonschip dat uit hoofde van zijn feitelijke bestemming plaatsgebonden is;

    • c. lozen: het brengen van:

      • 1°. afvalwater of andere afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in een oppervlaktewaterlichaam;

      • 2°. afvalwater of overige vloeistoffen op of in de bodem;

      • 3°. afvalwater of andere afvalstoffen in een openbaar hemelwaterstelsel;

      • 4°. afvalwater of andere afvalstoffen in een openbaar ontwateringsstelsel;

      • 5°. afvalwater of andere afvalstoffen in een openbaar vuilwaterriool;

      • 6°. afvalwater of andere afvalstoffen in een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, of

      • 7°. afvalwater of andere afvalstoffen met behulp van een werk niet zijnde een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater op een zuiveringtechnisch werk;

    • d. maatwerkvoorschrift: voorschrift als bedoeld in de artikelen 17, tweede lid, en 65 van de Wet bodembescherming en 6.6, tweede lid, van de Waterwet, inhoudende:

      • 1°. een beschikking waarbij het bevoegd gezag aanvullende eisen stelt; dan wel

      • 2°. een ontheffing waarbij het bevoegd gezag de daarbij aangewezen bepalingen niet van toepassing verklaart al dan niet onder het stellen van beperkingen of voorwaarden;

    • e. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    • f. voorziening voor het beheer van afvalwater: openbaar vuilwaterriool, openbaar hemelwaterstelsel, openbaar ontwateringsstelsel, andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, zuiveringtechnisch werk of zuiveringsvoorziening;

    • g. vuilwaterriool:

      • 1°. openbaar vuilwaterriool;

      • 2°. andere voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, aangesloten op een zuiveringsvoorziening, die blijkens een vergunning als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, van de Waterwet mede voor het zuiveren van stedelijk afvalwater is bedoeld, of aangesloten op een zuiveringtechnisch werk; of

      • 3°. werk, niet zijnde een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, aangesloten op een zuiveringtechnisch werk;

    • h. woonruimte: ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

    • i. zuiveringsvoorziening: werk voor het zuiveren van afvalwater, dat geen zuiveringtechnisch werk is.

  • 2 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder een particulier huishouden mede verstaan:

    • a. een woonschip dat uit hoofde van zijn feitelijke bestemming plaatsgebonden is, en

    • b. een voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimte die geen onderdeel uitmaakt van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer.

Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen ten aanzien van het lozen vanuit particuliere huishoudens

Artikel 2

  • 2 De verboden, bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet, gelden niet voor het lozen vanuit een particulier huishouden in een oppervlaktewaterlichaam.

  • 3 Degene die loost vanuit een particulier huishouden, voldoet aan de regels die bij of krachtens dit besluit zijn gesteld.

  • 4 Dit besluit is niet van toepassing op:

    • a. het lozen vanuit een inrichting;

    • b. het in een oppervlaktewaterlichaam:

      • 1°. in een werk aanbrengen of houden van bouwstoffen;

      • 2°. aanbrengen, verspreiden of tijdelijk opslaan van grond of baggerspecie alsmede het houden van die aangebrachte of tijdelijk opgeslagen grond of baggerspecie;

    • c. het lozen in een oppervlaktewaterlichaam ten gevolge van reinigingswerkzaamheden, conserveringswerkzaamheden of andere onderhoudswerkzaamheden aan vaste objecten en sloop-, renovatie- of nieuwbouwwerkzaamheden aan vaste objecten als bedoeld in de artikelen 3.10 en 3.11 van het Besluit lozen buiten inrichtingen;

    • d. het lozen vanuit een proefbronnering in het kader van een saneringsonderzoek in de zin van de Wet bodembescherming en het lozen vanuit een bodemsanering in de zin van de Wet bodembescherming;

    • e. het lozen buiten een inrichting ten gevolge van een gesloten bodemenergiesysteem als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen.

Artikel 3

  • 1 Lozen op of in de bodem vanuit een particulier huishouden is verboden, indien daarbij stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater geraken.

  • 2 Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen dat het eerste lid niet van toepassing is en dat lozen in de bodem is toegestaan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich gelet op de samenstelling, hoeveelheid en eigenschappen van het lozen daartegen niet verzet.

  • 3 Bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in het tweede lid kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van het te lozen afvalwater;

    • b. de voorafgaand aan het lozen van het afvalwater te treffen maatregelen, en

    • c. de plaats van het lozingspunt.

Artikel 4

  • 1 Degene die loost en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het lozen nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

  • 2 Onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan:

    • a. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van bodemverontreiniging;

    • b. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging van het grondwater;

    • c. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam;

    • d. de bescherming van de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater;

    • e. het doelmatig beheer van afvalwater.

  • 3 Het bevoegd gezag kan met betrekking tot de verplichting, bedoeld in het eerste lid, maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden een verplichting de activiteiten die met het lozen samenhangen te beschrijven, alsmede metingen, berekeningen of tellingen te verrichten ter bepaling van de mate waarin het lozen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.

Artikel 5

Indien bij of krachtens dit besluit is bepaald dat een daarbij aangegeven maatregel ter bescherming van het milieu moet worden toegepast, kan een andere maatregel worden toegepast, indien het bevoegd gezag heeft beslist dat met die maatregel ten minste een gelijkwaardig niveau van bescherming van het milieu wordt bereikt.

Hoofdstuk 3. Bepalingen ten aanzien van het lozen van huishoudelijk afvalwater en zwembadwater

§ 1. Algemeen

Artikel 6

Huishoudelijk afvalwater, afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten, dat afvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen, wordt niet geloosd.

§ 2. Lozen van huishoudelijk afvalwater op of in de bodem

Artikel 7

  • 1 Huishoudelijk afvalwater wordt niet op of in de bodem geloosd, indien de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop aansluiting kan plaatsvinden, 40 meter of minder bedraagt.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de afstand berekend:

    • a. vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b. langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag, indien het belang van de bescherming van de bodem zich daartegen niet verzet, op een daartoe strekkende aanvraag bij maatwerkvoorschrift het lozen op of in de bodem toestaan voor een door hem vast te stellen termijn, gebaseerd op het nog niet verstreken deel van een afschrijvingstermijn van de voor de aanleg van het vuilwaterriool of het zuiveringtechnisch werk reeds bestaande zuiveringsvoorziening.

Artikel 8

  • 1 Voorafgaand aan het lozen op of in de bodem wordt huishoudelijk afvalwater door een zuiveringsvoorziening geleid.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de zuiveringsvoorziening, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9

  • 1 Lozen op of in de bodem vindt plaats door middel van een infiltratievoorziening.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de infiltratievoorziening, bedoeld in het eerste lid.

§ 3. Lozen van huishoudelijk afvalwater in een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 10

  • 1 Huishoudelijk afvalwater wordt niet in een oppervlaktewaterlichaam geloosd, indien de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop aansluiting kan plaatsvinden, 40 meter of minder bedraagt.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de afstand berekend:

    • a. vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b. langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag, indien het belang van de bescherming van een oppervlaktewaterlichaam zich daartegen niet verzet, op een daartoe strekkende aanvraag bij maatwerkvoorschrift het lozen in een oppervlaktewaterlichaam toestaan voor een door hem vast te stellen termijn, gebaseerd op het nog niet verstreken deel van een afschrijvingstermijn van de voor de aanleg van het vuilwaterriool of het zuiveringtechnisch werk reeds bestaande zuiveringsvoorziening.

Artikel 11

  • 1 Voorafgaand aan het lozen in een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater door een zuiveringsvoorziening geleid.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat worden regels gesteld met betrekking tot de zuiveringsvoorziening, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het bevoegd gezag kan, bij lozen in een niet aangewezen oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, indien het belang van de bescherming van het milieu daartoe noodzaakt in afwijking van de regels bedoeld in het tweede lid bij maatwerkvoorschrift bepalen dat het huishoudelijk afvalwater door een aangegeven zuiveringsvoorziening dient te worden geleid.

  • 4 In afwijking van de regels, bedoeld in het tweede lid, kan het bevoegd gezag, indien het belang van de bescherming van een oppervlaktewaterlichaam zich daartegen niet verzet, op een daartoe strekkende aanvraag voor een door hem vast te stellen termijn bij maatwerkvoorschrift het lozen toestaan:

    • a. door middel van een minder vergaande zuiveringsvoorziening; of

    • b. zonder een zuiveringsvoorziening.

  • 5 Een toestemming als bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, blijft achterwege, indien niet binnen een afzienbare periode alsnog op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk wordt aangesloten.

§ 4. Lozen van zwembadwater

Artikel 12

Afvalwater afkomstig uit een zwembad waaraan desinfectiemiddelen of andere chemicaliën zijn toegevoegd wordt, indien dit mogelijk is, in een openbaar vuilwaterriool geloosd.

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen

§ 1. Meldingsplicht

Artikel 13

  • 1 Degene die voornemens is huishoudelijk afvalwater vanuit een particulier huishouden op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam te lozen, meldt dat voornemen ten minste zes weken voorafgaand aan het plaatsen van een zuiveringsvoorziening aan het bevoegd gezag.

  • 2 Een melding als bedoeld in het eerste lid wordt schriftelijk gedaan en omvat in elk geval:

    • a. de naam en het adres van degene die voornemens is huishoudelijk afvalwater te lozen;

    • b. het adres van het gebouw waaruit het lozen zal gaan plaatsvinden;

    • c. gegevens waaruit kan worden afgeleid hoeveel meter de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of het zuiveringtechnisch werk bedraagt, en

    • d. gegevens met betrekking tot de zuiveringsvoorziening waardoor het huishoudelijk afvalwater voorafgaand aan het lozen wordt geleid.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

§ 1. Overgangsbepalingen

Artikel 19

Artikel 20

Voor het lozen vanuit een particulier huishouden waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een vergunning op grond van artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in werking en onherroepelijk was, worden de voorschriften van die vergunning aangemerkt als maatwerkvoorschriften op grond van dit besluit, mits de voorschriften vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften.

Artikel 21

  • 1 In afwijking van artikel 7, tweede lid, onderdeel a, wordt bij lozen van huishoudelijk afvalwater op of in de bodem dat voor 1 juli 1990 regelmatig plaatsvond de afstand berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 2 In afwijking van artikel 10, tweede lid, onderdeel a, wordt bij lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater dat voor 1 maart 1997 plaatsvond de afstand berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 november 2007

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa

Uitgegeven de negenentwintigste november 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin