Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 30-04-2011 en zichtdatum 18-12-2024.
Geldend van 18-04-2011 t/m 11-05-2011

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 5 december 2007, nr. TRCJZ/2007/3828, houdende tijdelijke maatregelen bij het weren, de preventie en de bestrijding van dierziekten (Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

richtlijn 2005/94/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40 (PbEU L 10);

– beschikking 2005/734/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 oktober 2005 tot vaststelling van bioveiligheidsmaatregelen ter beperking van het risico van overdracht van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A-virus subtype H5N1, van in het wild levende vogels naar pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels en tot instelling van een systeem voor vroege opsporing in risicogebieden (PbEU L 274);

– beschikking 2006/474/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 juli 2006 tot vaststelling van maatregelen ter preventie van de verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, naar vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten of centra in de lidstaten en tot intrekking van Beschikking 2005/744/EG (PbEU L 187);

richtlijn 2000/75/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue (PbEU L 327);

verordening (EG) nr. 1266/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor richtlijn 2000/75/EG van de Raad wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op de verplaatsingen van bepaalde dieren van vatbare soorten in verband met bluetongue (PbEU L 283);

– artikel 10, eerste lid, van richtlijn 90/425 van de Raad van de Europese Unie van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEU L 224);

– de artikelen 10, 17, 18, 19, 29, 30, eerste en derde lid, 31, 32, 100, 107 en 114 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

– de Regeling aanwijzing ambtenaren Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. dierentuin: dierentuin als bedoeld in artikel 2, tweede alinea, van beschikking 2006/474/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 juli 2006 tot vaststelling van maatregelen ter preventie van de verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, naar vogels in dierentuinen en officieel erkende instellingen, instituten of centra in de lidstaten en tot intrekking van Beschikking 2005/744/EG (PbEU L 187);

  • b. evenhoevigen: herkauwers en varkens;

  • c. gevogelte: pluimvee, alsmede andere gehouden dieren van een soort behorende tot de orde van de eendvogels ( Anseriformes), tot de families van de struisvogels ( Struthionidae), emoes ( Dromaiidae) en nandoes ( Rheidae) en de familie van de duiven ( Columbidae);

  • d. hobbypluimvee: gevogelte als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Tijdelijke vrijstellingsregeling vaccinatie hobbypluimvee, biologische legkippen en legkippen met vrije uitloop;

  • e. richtlijn 2000/75/EG: richtlijn 2000/75/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue (PbEU L 327);

  • f. richtlijn 2005/94/EG: Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40 (PbEG L10);

  • g. verordening (EG) nr. 1266/2007: verordening (EG) nr. 1266/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor richtlijn 2000/75/EG van de Raad wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op de verplaatsingen van bepaalde dieren van vatbare soorten in verband met bluetongue;

  • h. vervoermiddel: voertuig, waaronder mede begrepen een combinatie van een voertuig met één of meer door dat voertuig voortbewogen aanhangwagens, opleggers of containers;

  • i. VWA: Voedsel en Waren Autoriteit;

  • j. Minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • k. DR: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • l. wet: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

  • m. derde land: land, niet zijnde Nederland en niet zijnde een lidstaat;

  • n. GD: Gezondheidsdienst voor Dieren;

  • o. verordening (EG) nr. 1069/2009: verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU L300);

§ 2. Aviaire Influenza

Artikel 2.1

  • 1 Het is verboden bedrijfsmatig gevogelte te houden.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien wordt voldaan aan artikel 2.2.

Artikel 2.2

  • 1 De houder van bedrijfsmatig gehouden gevogelte draagt ervoor zorg dat:

    • a. voedsel en water aan het gevogelte wordt verstrekt in een ruimte die ten minste aan de bovenzijde ondoorlaatbaar is afgedekt, en

    • b. het gevogelte geen water krijgt dat afkomstig is van oppervlaktewateren waartoe wilde vogels toegang hebben, tenzij dat water behandeld is om eventueel aanwezig virus te inactiveren.

  • 2 De houder die zowel bedrijfsmatig gehouden gevogelte als niet-bedrijfsmatig gehouden eenden of ganzen houdt, neemt passende maatregelen om te voorkomen dat zijn eenden of ganzen in contact komen met het bedrijfsmatig gehouden gevogelte.

Artikel 2.5

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het tijdelijk op één plaats verzamelen ten behoeve van wedvluchten, culturele evenementen, tentoonstellingen, keuringen of andere tijdelijke verzamelingen, anders dan markten waar gevogelte worden verhandeld, indien:

    • a. degene, die voornemens is gevogelte van verschillende plaatsen tijdelijk op één plaats te verzamelen de VWA van dit voornemen ten minste 8 dagen van tevoren kennis heeft gegeven;

    • b. [Red: vervallen;]

    • c. het gevogelte, alvorens dit wordt toegelaten bij de plaats van aanvoer, op de kosten van degene, die voornemens is gevogelte van verschillende plaatsten tijdelijk op één plaats te verzamelen, wordt onderzocht door één of meer dierenartsen, en

    • d. voor zover het een wedvlucht voor postduiven, of een tentoonstelling of keuring van gevogelte betreft, slechts gevogelte wordt toegelaten dat vergezeld gaat van een op deze vogels betrekking hebbende, volledig ingevulde en ondertekende verklaring van enting tegen Newcastle Disease zoals bedoeld in artikel 54, tweede lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is degene die voornemens is postduiven voor een wedvlucht te verzamelen, gehouden van dit voornemen jaarlijks een overzicht aan de VWA te doen toekomen. De Minister kan besluiten de postduiven, alvorens deze bij de wedvlucht worden toegelaten, bij de plaats van aanvoer te laten onderzoeken door één of meer dierenartsen, op kosten van degene die de postduiven voor de wedvlucht heeft verzameld.

Artikel 2.6

  • 1 Een vervoermiddel dat kennelijk is gebruikt voor het vervoeren van gevogelte of broedeieren in derde landen, alsmede in lidstaten van de Europese Unie waar een uitbraak van hoogpathogene aviaire Influenza is bevestigd, en vanuit deze derde landen of lidstaten, anders dan in doorvoer leeg in Nederland wordt gebracht, wordt gereinigd en ontsmet op een reinigings- en ontsmettingsplaats voor vervoermiddelen die is geregistreerd overeenkomstig artikel 26 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s. De vervoerder overlegt binnen 24 uur na binnenkomst in Nederland aan de VWA een bewijs van de reiniging en ontsmetting.

  • 2 Voor de werking van dit artikel wordt onder een uitbraak van hoogpathogene aviaire Influenza in een lidstaat niet verstaan een uitbraak in een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark, een omheind terrein waar gevogelte voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de bescherming van zeldzame pluimveerassen wordt gehouden, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 2005/94/EG.

  • 3 Het bewijs van de laatste reiniging en ontsmetting, bedoeld in het eerste lid, dient in ieder geval een datum, tijdstip van reiniging en ontsmetting en kenteken van het gereinigde vervoermiddel te bevatten en is ten allen tijde in het vervoermiddel aanwezig.

  • 4 De reiniging en ontsmetting, bedoeld in het eerste lid, geschiedt met een toegelaten ontsmettingsmiddel en op zodanige wijze dat de bioveiligheid niet in gevaar komt.

  • 5 In afwijking van het eerste lid, is het toegestaan vervoermiddelen te reinigen en te ontsmetten op andere plaatsen dan die, bedoeld in het eerste lid, indien deze plaatsen zodanig zijn ingericht en uitgerust dat de reiniging en ontsmetting met het oog op de wering van aviaire Influenza op adequate wijze plaatsvinden.

Artikel 2.7

  • 1 Het is verboden een vervoermiddel als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, dat in een derde land is gebruik om gevogelte of broedeieren te vervoeren, alsmede in lidstaten van de Europese Unie waar een uitbraak van hoogpathogene aviaire Influenza is bevestigd, vanuit deze derde landen en lidstaten, anders dan in doorvoer, leeg in Nederland te brengen.

  • 2 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.6.

Artikel 2.9

Deze paragraaf is niet van toepassing op gevogelte, gehouden in dierentuinen.

§ 2.1. Beperkingsgebied in verband met laagpathogene Aviaire Influenza 2011

[Vervallen per 18-04-2011]

§ 3. Bluetongue

Artikel 3.1

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt geheel Nederland aangemerkt als beperkingsgebied voor bluetongue serotype 8.

Artikel 3.2

De Minister is de bevoegde autoriteit, bedoeld in:

  • a. artikel 7, eerste en tweede lid, van verordening (EG) nr. 1266/2007;

  • b. artikel 8, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1266/2007;

  • c. artikel 9, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1266/2007;

  • d. bijlage III, hoofdstuk A, onderdeel 5, van verordening (EG) nr. 1266/2007.

Artikel 3.3

De VWA is de bevoegde autoriteit bedoeld in artikel 8, derde lid, vierde lid, onderdeel c, en vijfde lid, van verordening (EG) nr. 1266/2007.

Artikel 3.4

  • 1 Het is verboden herkauwers te verplaatsen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de te verplaatsen dieren op de dag van vervoer geen klinische tekenen van bluetongue vertonen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op een verplaatsing vanuit een beschermingsgebied, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 2000/75/EG naar een toezichtsgebied, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 2000/75/EG, mits voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1266/2007.

Artikel 3.5

  • 1 Het is verboden in strijd te handelen met de voorwaarden van artikel 8, eerste, derde, vierde, vijfde lid en lid 5 bis en artikel 9 bis van verordening (EG) nr. 1266/2007.

  • 2 Het is verboden herkauwers die oorspronkelijk afkomstig zijn uit gebieden waar een ander bluetongue serotype voorkomt dan serotype 8 in Nederland te brengen.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op herkauwers indien wordt voldaan aan:

    • a. voor zover het gaat om herkauwers, jonger dan 90 dagen, de voorwaarden van artikel 9 bis, eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, van verordening (EG) nr. 1266/2007, of

    • b. de toepasselijke voorwaarden van artikel 8 van verordening (EG) nr. 1266/2007 en voor zover hierop van toepassing de voorwaarden van artikel 9 bis van verordening (EG) nr. 1266/2007.

  • 4 Het is verboden herkauwers te houden die niet overeenkomstig het derde lid in Nederland zijn binnengebracht.

  • 5 Het tweede, derde en vierde lid zijn van toepassing tot en met 30 juni 2011.

Artikel 3.6

  • 1 De doorvoer van herkauwers is verboden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien is voldaan aan de voorwaarden:

    • a. genoemd in artikel 9, eerste lid, onderdelen a, b of c, en vierde lid, van verordening (EG) nr. 1266/2007;

    • b. genoemd in artikel 9, derde lid, van verordening (EG) nr. 1266/2007.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien wordt voldaan aan artikel 9, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1266/2007.

§ 3.1. Vaccinatie bluetongue

Artikel 3.1.3

Van het verbod in artikel 3 van het Besluit gebruik sera en entstoffen wordt vrijstelling verleend tot 1 juli 2014 voor het overeenkomstig deze regeling vaccineren van herkauwers of kameelachtigen.

Artikel 3.1.4

  • 1 Ingeval van vaccinatie van herkauwers of kameelachtigen tegen bluetongue past de dierenarts het diergeneesmiddel toe, overeenkomstig de gebruiksvoorschriften en de instructies van de fabrikant van het middel.

  • 2 Indien runderen op grond van deze regeling worden gevaccineerd, draagt de houder van de runderen ervoor zorg dat zijn dieren tweemaal worden gevaccineerd, waarbij de tweede vaccinatie minimaal drie weken nadat de eerste vaccinatie is verricht, wordt uitgevoerd.

  • 3 In afwijking van lid 2, worden runderen ingeval van hervaccinatie eenmaal gevaccineerd.

§ 3.2. Export gevaccineerde dieren

Artikel 3.2.1

  • 1 Export van gevaccineerde runderen overeenkomstig de voorwaarden, bedoeld in bijlage III, punt 5, van verordening (EG) nr. 1266/2007 vindt plaats:

    • a. vanaf de locatie waar de dieren zijn gevaccineerd rechtstreeks naar een buiten Nederland gelegen locatie, of

    • b. vanaf een exportverzamelcentrum.

  • 2 Export van gevaccineerde schapen en geiten overeenkomstig de voorwaarden, bedoeld in bijlage III, punt 5, van verordening (EG) nr. 1266/2007 vindt plaats vanaf de locatie waar de dieren zijn gevaccineerd rechtstreeks naar een buiten Nederland gelegen locatie.

Artikel 3.2.2

Artikel 3.2.3

  • 1 De houder van gevaccineerde herkauwers die bestemd zijn voor export overeenkomstig de voorwaarden, bedoeld in bijlage III, punt 5, van verordening (EG) nr. 1266/2007, ondertekent terstond na de vaccinatie van deze dieren een volledig en naar waarheid ingevuld door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verstrekt exportformulier en laat dit exportformulier mede ondertekenen door de dierenarts die dieren heeft gevaccineerd.

  • 2 De houder vermeldt op het formulier, bedoeld in het eerste lid, tenminste de locatie waar de dieren zijn gevaccineerd en gegevens over de identificatie van de gevaccineerde herkauwers.

Artikel 3.2.4

  • 1 De dierenarts die de runderen, die bestemd zijn voor export overeenkomstig de voorwaarden, bedoeld in bijlage III, punt 5, van verordening (EG) nr. 1266/2007, heeft gevaccineerd, ondertekent terstond na de vaccinatie van deze dieren een volledig en naar waarheid ingevulde vaccinatielijst en laat deze vaccinatielijst medeondertekenen door de houder.

  • 2 Op de vaccinatielijst, bedoeld in het eerste lid, worden in elk geval de volgende gegevens vermeld:

    • a. de identificatiecode van het gevaccineerde dier;

    • b. de geboortedatum van het dier;

    • c. de datum van vaccinatie;

    • d. het type vaccin dat is toegediend.

  • 3 De dierenarts, bedoeld in het eerste lid, draagt zorg voor verwerking bij de GD van de vaccinatielijst waarop de gegevens, bedoeld in het tweede lid, zijn opgenomen.

Artikel 3.2.5

De GD geeft onverwijld op aanvraag aan de houder van runderen een vaccinatieverklaring af voor de overeenkomstig artikel 3.2.4 gevaccineerde runderen, die op een ter identificatie van zijn bedrijf toegekend UBN als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zijn geregistreerd.

§ 5.1. Q-koorts

Artikel 5.1.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. tankmelk: schapen- of geitenmelk die wordt bewaard in een melkkoeltank en die geen behandeling heeft ondergaan;

  • b. Coxiella burnetii: bacterie die Q-koorts veroorzaakt;

  • c. lammerperiode: periode waarin schapen of geiten jongen werpen;

  • d. mest: mest geproduceerd door een schaap of geit;

  • e. composteren: proces waarin mest wordt afgebroken met behulp van micro-organismen om te worden omgezet in een homogeen en zodanig stabiel eindproduct waarin alleen nog een langzame afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt;

  • f. referentieaantal: het aantal geiten en schapen op het bedrijf, dat de houder in 2009 heeft verstrekt op grond van artikel 37, tweede lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zoals dit lid luidde ten tijde van de inwerkingtreding van onderhavig onderdeel, tenzij wordt aangetoond dat in plaats van dit aantal een ander aantal in beschouwing behoort te worden genomen:

  • g. locatie met een publieksfunctie: locatie waar schapen of geiten worden gehouden en die is opengesteld voor publiek met het oogmerk om direct contact tussen publiek en dieren te faciliteren.

§ 5.1.1. Monitoring Q-koorts

Artikel 5.1.2

  • 1 Het is verboden meer dan 50 schapen of geiten te houden ten behoeve van de bedrijfsmatige melkproductie.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 5.1.3.

Artikel 5.1.3

  • 1 Iedere twee weken, of zoveel vaker als de Minister verzoekt, wordt een monster van de tankmelk van de houder van de dieren, bedoeld in artikel 5.1.2, eerste lid, in een daartoe aangewezen laboratorium onderzocht.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt gedurende de periode van 1 juli tot 1 december op bedrijven als bedoeld in artikel 5.1.5, derde lid, iedere maand een monster van de tankmelk, bedoeld in het eerste lid, in een daartoe aangewezen laboratorium onderzocht.

  • 3 De monsters, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden door Qlip N.V., onderscheidenlijk de GD uit de tankmelk genomen en bij het laboratorium, bedoeld in het eerste lid, aangeleverd.

Artikel 5.1.4

  • 2 Het laboratorium, bedoeld in artikel 5.1.3, eerste en tweede lid, stelt het bedrijf waarvan het monster afkomstig is op de hoogte van de uitslag van het onderzoek, wanneer de aanwezigheid van Coxiella burnetii geconstateerd is.

  • 3 Het laboratorium, bedoeld in artikel 5.1.3, eerste en tweede lid, voorziet het bedrijf waarvan de monsters afkomstig zijn jaarlijks van een overzicht waarin de uitslagen van het onderzoek zijn opgenomen.

  • 4 Het laboratorium, bedoeld in artikel 5.1.3, eerste en tweede lid, rapporteert in ieder geval jaarlijks aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de uitslagen van het onderzoek.

§ 5.1.2. Maatregelen Q-koorts ten aanzien van bedrijven

Artikel 5.1.5

  • 4 Artikel 5.1.5b is van toepassing op andere bedrijven, dan bedoeld in het eerste en tweede lid, waar meer dan 50 schapen of geiten worden opgefokt ten behoeve van de melkproductie.

Artikel 5.1.5a

  • 1 Het is verboden schapen of geiten te houden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het referentieaantal, bedoeld in artikel 5.1.1, onderdeel f, niet wordt overschreden.

Artikel 5.1.5b

  • 1 Het is verboden geiten of schapen:

    • a. te insemineren of te laten bevruchten, of

    • b. op zodanige wijze te houden dat bevruchting van geiten of schapen kan plaatsvinden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien alle geiten of schapen op het bedrijf zijn gevaccineerd overeenkomstig § 5.2.1.

  • 3 Het is verboden op een bedrijf waar geiten of schapen aanwezig zijn of dat bestemd is om geiten of schapen te houden, sperma van geiten of schapen voorhanden te hebben, in voorraad te hebben, te bewaren, op te slaan, te gebruiken, te ontvangen of af te leveren, tenzij alle geiten of schapen op dat bedrijf zijn gevaccineerd overeenkomstig § 5.2.1.

Artikel 5.1.7

  • 1 Het is verboden schapen of geiten op het bedrijf aan te voeren.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien alle schapen of geiten op dat bedrijf en alle schapen of geiten die worden aangevoerd zijn gevaccineerd overeenkomstig § 5.2.1.

Artikel 5.1.8

  • 1 Het is verboden mest te verwijderen uit een stal waar schapen of geiten worden gehouden gedurende de periode gerekend vanaf het begin van de lammerperiode in een stal tot en met 30 dagen na afloop daarvan.

  • 2 De houder houdt een administratie bij van de afloop van de lammerperiode, bedoeld in het eerste lid. In de administratie wordt in ieder geval de datum vermeld waarop het laatste lam in die lammerperiode is geboren.

  • 3 De administratie, bedoeld in het tweede lid, wordt gedurende twee jaar bewaard.

Artikel 5.1.9

  • 1 In de gevallen waarin het verwijderen van mest uit een stal is toegestaan, wordt de mest na het verwijderen gedurende 90 dagen afgedekt opgeslagen op de locatie waar de mest is geproduceerd.

  • 2 In de gevallen waarin het verwijderen van mest uit een stal is toegestaan, wordt de mest na het verwijderen gedurende 150 dagen afgedekt opgeslagen op de locatie waar de mest is geproduceerd.

  • 3 De houder houdt een administratie bij van:

    • a. de datum dat de mest uit de stal wordt verwijderd;

    • b. de begin- en einddatum van de composteringsperiode op de locatie, bedoeld in het eerste lid;

    • c. de datum van het uitrijden van de mest op het eigen bedrijf.

  • 4 In de administratie, bedoeld in het derde lid, wordt telkens de desbetreffende hoeveelheid mest uitgedrukt in kubieke meters vermeld.

  • 5 De administratie, bedoeld in het derde lid, wordt gedurende twee jaar bewaard.

Artikel 5.1.10

De houder draagt er zorg voor dat:

  • a. ongedierte op zijn bedrijf adequaat wordt bestreden, en

  • b. er voldoende bakken beschikbaar zijn in de stallen waar schapen of geiten worden gehouden, waarin categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van verordening (EG) nr. 1069/2009, overeenkomstig de Regeling dierlijke bijproducten 2011 wordt verzameld.

Artikel 5.1.11

  • 1 Het is voor veehouders verboden bezoekers tot een stal, waar schapen en geiten worden gehouden, toe te laten.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het toelaten van personen voor wie het met het oog op de uitoefening van beroep of bedrijf, noodzakelijk is de stal te betreden.

§ 5.1.3. Aanvullende maatregelen Q-koorts ten aanzien van dieren

Artikel 5.1.12

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op vrouwelijke geiten of vrouwelijke schapen geboren op of na 1 juli 2009, indien wordt voldaan aan de artikelen 5.1.12a tot en met 5.1.12g.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op geiten of schapen wanneer zich in een groep als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, waarvan zij deel uit maken bij één of meer dieren een abortus voordoet waarvan is vastgesteld dat deze is veroorzaakt door Coxiella burnetii.

  • 4 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, en het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op geiten of schapen geboren uit geiten of schapen, bedoeld in het derde lid.

Artikel 5.1.12a

  • 1 De houder heeft een melding aan de VWA gedaan van de identificatiecode van de geiten of schapen.

  • 2 De VWA heeft bevestigd dat aannemelijk is dat de geiten of schapen geboren zijn op of na 1 juli 2009 respectievelijk uit de dieren, bedoeld in artikel 5.1.12, derde lid.

Artikel 5.1.12b

De geiten of schapen worden in een aparte ruimte binnen de stal gehouden, waarbij direct contact tussen deze dieren en andere geiten of schapen die worden gehouden ten behoeve van de melkproductie, niet mogelijk is.

Artikel 5.1.12c

  • 1 De geiten of schapen worden, indien zij van het bedrijf worden afgevoerd, slechts rechtstreeks naar een slachthuis vervoerd.

Artikel 5.1.12e

  • 2 Geboortemateriaal van de geiten of schapen wordt voorverzameld in afgesloten lekdichte bakken in de ruimte waarin de dieren lammeren en daarin verplaatst naar de bakken, bedoeld in artikel 5.1.10, onderdeel b.

Artikel 5.1.12f

  • 1

De stal waarin de geiten of schapen worden gehouden is afgesloten voor het publiek vanaf het moment waarop voor die dieren vier maanden van de dracht is verstreken tot twee weken na het lammeren.

Artikel 5.1.12g

  • 1 De houder laat de geiten of schapen, vanaf het moment waarop voor die dieren vier maanden van de dracht is verstreken, eens per twee weken door een dierenarts bezoeken, teneinde vast te stellen of zich abortussen voordoen.

  • 2 De houder doet onmiddellijk melding aan de VWA van het optreden van een abortus bij één of meer geiten of schapen.

  • 3 De houder van de geiten of schapen houdt een administratie bij van de datum van het bezoek, bedoeld in het eerste lid, alsmede de bevindingen naar aanleiding van dat bezoek, ondertekend door de houder en de dierenarts.

Artikel 5.1.13

  • 1 Van het verbod, bedoeld in artikel 29 van de wet, wordt vrijstelling verleend voor de afvoer van schapen of geiten:

    • a. rechtstreeks naar het slachthuis;

    • b. indien het lammeren jonger dan vier weken betreft, naar een bedrijf waar lammeren worden afgemest ten behoeve van de slacht, of

    • c. indien het lammeren jonger dan vier maanden betreft, naar een bedrijf waar deze dieren worden opgefokt ten behoeve van de melkproductie, mits:

      • 1°. op dit bedrijf geen schapen of geiten aanwezig zijn die afkomstig zijn van andere bedrijven, en

      • 2°. deze dieren van het bedrijf waar ze worden opgefokt ten behoeve van de melkproductie slechts worden afgevoerd naar het bedrijf waarvan ze afkomstig waren of rechtstreeks naar het slachthuis.

§ 5.1.4. Maatregelen voor locaties met een publieksfunctie

Artikel 5.1.15

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op locaties met een publieksfunctie.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, is deze paragraaf niet van toepassing op bedrijven als bedoeld in artikel 5.1.2, waarop artikel 5.1.5, derde lid, van toepassing is, indien alle geiten of schapen op het bedrijf zijn gevaccineerd overeenkomstig § 5.2.1, voordat publiek wordt toegelaten tot de plaats waar de schapen en geiten worden gehouden.

Artikel 5.1.16

  • 1 Houders van geiten of schapen houden die geiten en schapen volledig afgezonderd van het publiek vanaf het moment waarop voor die dieren vier maanden van de dracht is verstreken tot twee weken na het lammeren.

  • 2 Onder het afgezonderd houden van het publiek als bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval verstaan dat de houder:

    • a. de dieren gedurende de bedoelde periode in quarantaine houdt, en

    • b. zorg draagt dat bezoekers de stal waar die dieren worden gehouden, niet kunnen betreden.

  • 3 Indien het niet mogelijk is de dieren afgezonderd te houden van het publiek als bedoeld in het tweede lid, voert de houder de dieren af naar een locatie, niet zijnde een locatie als bedoeld in artikel 5.1.15.

  • 4 Het tweede lid, onderdeel b, is niet van toepassing op het toelaten van personen voor wie het met het oog op de uitoefening van beroep of bedrijf noodzakelijk is de plaats te betreden.

  • 5 Het eerste, tweede, en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de lammeren die in quarantaine geboren zijn.

Artikel 5.1.17

De houder houdt een administratie bij van:

Artikel 5.1.18

Dieren die zijn afgevoerd op basis van artikel 5.1.16, derde lid, worden twee weken na aflammeren slechts opnieuw aangevoerd op een locatie als bedoeld in artikel 5.1.15, indien op de locatie waarnaar die geiten of schapen zijn afgevoerd, geen andere geiten of schapen worden gehouden.

§ 5.2. Vaccinatie Q-koorts

Artikel 5.2.1

  • 1 Van het verbod, gesteld in artikel 2, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet, wordt vrijstelling verleend voor het toepassen van het diergeneesmiddel ‘Coxevac’ van de firma CEVA SANTE ANIMALE B.V. te Naaldwijk voor het vaccineren van schapen tegen Q-koorts en met het oog daarop het voorhanden of in voorraad hebben en het afleveren van dit middel onder de voorwaarden, gesteld in de artikelen 5.2.4 tot en met 5.2.6.

  • 2 De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend tot 1 januari 2011.

Artikel 5.2.2

Het diergeneesmiddel, bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid, wordt voor de toepassing van deze regeling aangewezen als:

Artikel 5.2.3

Van het verbod, in artikel 3 van het Besluit gebruik sera en entstoffen wordt vrijstelling verleend voor het overeenkomstig deze regeling vaccineren van schapen en geiten.

Artikel 5.2.4

  • 1 De dierenarts past het diergeneesmiddel, bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid, toe overeenkomstig de gebruiksvoorschriften en de instructies van de fabrikant van het middel.

§ 5.2.1. Nadere bepalingen vaccinatie Q-koorts

Artikel 5.2.5

  • 1 Het is verboden schapen of geiten te houden:

    • a. op een locatie ten behoeve van de melkproductie;

    • b. op een opfokbedrijf, voor zover de dieren worden opgefokt ten behoeve van de melkproductie;

    • c. op een locatie met een publieksfunctie, niet zijnde een locatie of bedrijf als bedoeld in de onderdelen a of b.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, zijn niet van toepassing indien de schapen of geiten voor 1 augustus van elk jaar zijn gevaccineerd en is voldaan aan de artikelen 5.2.6 en 5.2.8.

  • 3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is niet van toepassing indien de schapen of geiten voor 1 januari van elk jaar zijn gevaccineerd en is voldaan aan de artikelen 5.2.6 en 5.2.8.

  • 4 In afwijking van het tweede en derde lid laat een houder schapen of geiten die op grond van artikel 5.2.4 nog niet gevaccineerd mogen worden omdat zij de leeftijd van drie maanden nog niet hadden bereikt, vaccineren:

    • a. in ieder geval twee weken voordat het desbetreffende dier een ander dier dekt of zelf gedekt wordt, of

    • b. voor 1 januari 2011, maar in ieder geval twee weken voordat het desbetreffende dier een ander dier dekt of zelf gedekt wordt, indien de geiten of schapen op 1 juni 2010 de leeftijd van drie maanden nog niet hadden bereikt.

  • 5 Het vierde lid is eveneens van toepassing op schapen of geiten, geboren na de momenten, bedoeld in het tweede en derde lid, waarvoor de schapen of geiten gevaccineerd moeten zijn.

  • 6 Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op schapen of geiten die:

    • a. in het eerste levensjaar worden geslacht, en

    • b. geen ander dier dekken dan wel zelf niet gedekt worden.

Artikel 5.2.6

  • 1 De houder van schapen of geiten als bedoeld in artikel 5.2.5 die nog niet eerder tegen Q-koorts zijn gevaccineerd laat die dieren vaccineren door middel van een eerste en tweede vaccinatie met een tussenpoos van ten minste drie weken.

  • 2 De houder van schapen of geiten als bedoeld in artikel 5.2.5 die al tegen Q-koorts zijn gevaccineerd laat die dieren, vaccineren door middel van een enkele herhalingsvaccinatie.

Artikel 5.2.8

  • 1 De houder van schapen of geiten als bedoeld in artikel 5.2.5 houdt een administratie bij van de uitgevoerde vaccinaties.

  • 2 In de administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt in elk geval opgenomen:

    • a. het bij het vaccin geleverde formulier en

    • b. de factuur van de dierenarts voor het uitvoeren van de vaccinatie.

  • 3 Het formulier, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt ondertekend door de dierenarts, die de vaccinatie, bedoeld in artikel 5.2.4 heeft uitgevoerd, en door de houder, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt gedurende twee jaar bewaard.

§ 6. Vaccinatie tegen bepaalde virale paardenencefalomyelitiden

Artikel 6.1

Van het verbod, gesteld in artikel 2, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet, wordt vrijstelling verleend voor het toepassen bij paarden die genomineerd zijn voor deelname aan de Alltech FEI World Equestrian Games, Kentucky 2010, van het diergeneesmiddel West Nile-Innovator®+EW van Fort Dodge Animal Health ten behoeve van actieve immunisatie tegen virale paardenencefalomyelitiden, veroorzaakt door het Western- of Eastern equine encephalomyelitis virus, en met het oog daarop het voorhanden of in voorraad hebben en het afleveren van dit middel onder de voorwaarden, gesteld in de artikelen 6.4 tot en met 6.6.

Artikel 6.2

Van het verbod gesteld in artikel 3 van het Besluit gebruik sera en entstoffen wordt ontheffing verleend voor het enten overeenkomstig deze regeling van de in artikel 6.1 bedoelde paarden met het in dat artikel bedoelde diergeneesmiddel tegen de in dat artikel bedoelde virale paardenencefalomyelitiden.

Artikel 6.3

Het diergeneesmiddel, bedoeld in artikel 6.1, wordt voor de toepassing van deze regeling aangewezen als een middel als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet.

Artikel 6.4

  • 1 De vermeldingen op de verpakking en het etiket zijn in goed leesbaar en onuitwisbaar schrift en in begrijpelijke bewoordingen gesteld.

Artikel 6.5

Toediening bij een paard van de op de verpakking en het etiket van het in artikel 6.1 bedoelde diergeneesmiddel bedoelde tweede dosis, vindt plaats uiterlijk 21 dagen voorafgaand aan het vervoer van dat paard naar het in artikel 6.1 bedoelde evenement.

Artikel 6.6

De op 19 september 2010 aanwezige voorraad van het in artikel 6.1 bedoelde diergeneesmiddel wordt onverwijld vernietigd of teruggestuurd naar de fabrikant van het diergeneesmiddel.

Artikel 6.7

De vrijstelling, bedoeld in artikel 6.1, en de ontheffing, bedoeld in artikel 6.2, zijn van kracht tot en met 18 september 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 5 december 2007

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg