Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 30-04-2010 en zichtdatum 30-04-2010.
Geldend van 28-12-2009 t/m 31-12-2010

Wet van 6 december 2007, houdende algemene bepalingen met betrekking tot de erkenning van EG-beroepskwalificaties (Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het noodzakelijk is bij de wet regels te stellen ter uitvoering van richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255);

dat deze regels voor onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie, andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland de toegang tot en uitoefening van een gereglementeerd beroep in Nederland moeten waarborgen die afhankelijk zijn gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties, indien de in een andere betrokken staat of andere betrokken staten verworven beroepskwalificaties aan hen het recht verlenen aldaar hetzelfde beroep uit te oefenen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

aanpassingsstage: uitoefening in Nederland van een gereglementeerd beroep onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar, met in voorkomend geval een aanvullende opleiding, teneinde te kunnen beoordelen of de migrerende beroepsbeoefenaar voldoende bekwaamheid bezit om het desbetreffende beroep in Nederland uit te oefenen;

bekwaamheidsattest: bekwaamheidsattest als bedoeld in artikel 9, onder e;

beroepservaring: daadwerkelijke en geoorloofde uitoefening van het betrokken beroep in een betrokken staat;

beroepskwalificaties: kwalificaties die worden gestaafd door een opleidingstitel, een bekwaamheidsattest of beroepservaring;

betrokken staat: lidstaat van de Europese Unie, andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;

erkenning van beroepskwalificaties: erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5;

gereglementeerd beroep:

  • 1°. beroepswerkzaamheid of geheel van beroepswerkzaamheden waarvoor geldt dat de toegang daartoe of uitoefening daarvan, waaronder het voeren van een beroepstitel, bij of krachtens wet direct of indirect afhankelijk is gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties, of

  • 2°. beroep dat wordt uitgeoefend door de leden van de verenigingen of organisaties die zijn genoemd in bijlage I van de richtlijn;

gereglementeerde opleiding: opleiding die specifiek op een bepaald beroep is gericht en die bestaat uit een studiecyclus waarvan de structuur en het niveau bij of krachtens wet zijn vastgesteld, in voorkomend geval aangevuld met een beroepsopleiding, beroepsstage of praktijkervaring, waarvan de structuur en het niveau bij of krachtens wet zijn vastgesteld;

migrerende beroepsbeoefenaar:

  • 1°. onderdaan van een betrokken staat;

  • 2°. onderdaan van een derde land die houder is van een door een lidstaat van de Europese Unie afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016);

  • 3°. familielid van een onderdaan van een betrokken staat dat onderdaan is van een derde land en dat uit hoofde van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229), gerechtigd is een betrokken staat binnen te komen en er te verblijven;

Onze minister: Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Onze minister die het aangaat: Onze minister onder wiens beleidsverantwoordelijkheid de reglementering bij of krachtens wet van de toegang tot of uitoefening van het desbetreffende gereglementeerde beroep valt;

opleidingstitel:

  • 1°. kwalificatie als bedoeld in artikel 9, onder a tot en met d, die door het daartoe bij of krachtens wet in een andere betrokken staat dan Nederland bevoegde gezag is afgegeven ter afsluiting van een overwegend in de gebieden waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is of Zwitserland gevolgde beroepsopleiding; of

  • 2°. kwalificatie als bedoeld in artikel 9, onder a tot en met d, die door het daartoe bij of krachtens wet in een derde land bevoegde gezag is afgegeven, indien de migrerende beroepsbeoefenaar in het betrokken beroep een beroepservaring van ten minste drie jaar heeft opgedaan op het grondgebied van een betrokken staat anders dan Nederland die de betrokken kwalificatie heeft erkend en indien die betrokken staat deze beroepservaring bevestigt;

persoonsgegeven: persoonsgegeven als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens;

proeve van bekwaamheid: toets afgenomen door Onze minister die het aangaat, uitsluitend inzake de beroepskennis van de migrerende beroepsbeoefenaar, die tot doel heeft te beoordelen of de migrerende beroepsbeoefenaar de bekwaamheid bezit om in Nederland een gereglementeerd beroep uit te oefenen, en die betrekking heeft op de vakgebieden die niet worden bestreken door de opleiding die de migrerende beroepsbeoefenaar heeft gevolgd en die wezenlijk zijn voor de uitoefening van het beroep in Nederland, en waaronder mede kan zijn begrepen kennis van de beroepsregels die in Nederland op de betrokken activiteiten van toepassing zijn, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de migrerende beroepsbeoefenaar in de betrokken staat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is;

richtlijn: richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255);

verklaring omtrent het gedrag: verklaring als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Artikel 2. Orgaan organisatie van beroepsbeoefenaars

Artikel 3. Hetzelfde beroep

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt het beroep dat de migrerende beroepsbeoefenaar in Nederland wenst uit te oefenen, aangemerkt als hetzelfde als dat waarvoor hij in de betrokken staat van oorsprong of herkomst de kwalificaties bezit, indien daaronder vergelijkbare werkzaamheden vallen.

Artikel 4. Reikwijdte

Deze wet is van toepassing op gereglementeerde beroepen, voor zover niet bij of krachtens wet ten aanzien van een beroep is geïmplementeerd:

  • a. de richtlijn, of

  • b. een afzonderlijke EG-richtlijn inzake de onderlinge erkenning van beroepskwalificaties.

Hoofdstuk 2. Erkenning van beroepskwalificaties

Artikel 5. Erkenning beroepskwalificaties

  • 1 Onze minister die het aangaat kan erkenning van beroepskwalificaties verlenen aan een migrerende beroepsbeoefenaar die in Nederland toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep wenst op basis van beroepskwalificaties die in een andere betrokken staat verplicht zijn gesteld voor toegang tot of uitoefening van dat beroep.

  • 2 De migrerende beroepsbeoefenaar aan wie erkenning van beroepskwalificaties is verleend ten aanzien van een gereglementeerd beroep, voldoet aan de bij of krachtens wet voor de toelating tot of uitoefening van het desbetreffende beroep vereiste beroepskwalificaties en kan dat beroep uitoefenen onder de voorwaarden die in Nederland voor die beroepsuitoefening zijn gesteld.

Artikel 6. Vereisten erkenning beroepskwalificaties

  • 1 Onze minister die het aangaat verleent erkenning van beroepskwalificaties indien de migrerende beroepsbeoefenaar in het bezit is van een opleidingstitel die of een door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven bekwaamheidsattest dat blijk geeft van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het eerste niveau onder het in Nederland vereiste niveau, met toepassing van de onderscheiding in niveaus, bedoeld in artikel 9.

  • 2 Onze minister die het aangaat verleent eveneens erkenning van beroepskwalificaties indien de migrerende beroepsbeoefenaar het beroep in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag gedurende twee jaar voltijds of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds heeft uitgeoefend in een andere betrokken staat dan Nederland waar dat beroep niet is gereglementeerd en de migrerende beroepsbeoefenaar in het bezit is van een of meer opleidingstitels of door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven bekwaamheidsattesten die:

    • a. blijk geven van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het eerste niveau onder het in Nederland vereiste niveau, met toepassing van de onderscheiding in niveaus, bedoeld in artikel 9, en

    • b. aantonen dat de migrerende beroepsbeoefenaar op de uitoefening van het betrokken beroep is voorbereid.

Artikel 7. Gereglementeerde opleiding

  • 1 De beroepservaring van twee jaar, bedoeld in artikel 6, tweede lid, wordt niet geëist indien de migrerende beroepsbeoefenaar met de opleidingstitel of opleidingstitels een gereglementeerde opleiding van het niveau, bedoeld in artikel 9, onder a, b, c of d, heeft afgesloten.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden opleidingen die zijn genoemd in bijlage III van de richtlijn beschouwd als gereglementeerde opleidingen van het niveau, bedoeld in artikel 9, onder c.

Artikel 8. Meer dan één niveau verschil

In afwijking van artikel 6 verleent Onze minister die het aangaat erkenning van beroepskwalificaties indien de migrerende beroepsbeoefenaar toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep wenst waarvoor een opleidingstitel is vereist die een opleiding van hoger of universitair onderwijs met een duur van vier jaar afsluit en de migrerende beroepsbeoefenaar een opleidingstitel bezit van het niveau, bedoeld in artikel 9, onder c.

Artikel 9. Kwalificatieniveaus

Voor de toepassing van artikel 6 worden de beroepskwalificaties onderscheiden in de volgende vijf niveaus:

  • a. een diploma ter afsluiting van een opleiding op het niveau van het hoger onderwijs met een duur van ten minste vier jaar of, in geval van een deeltijdse opleiding, met een daaraan gelijkwaardige duur, aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, en in voorkomend geval ter afsluiting van de beroepsopleiding die als aanvulling op deze hogeronderwijsopleiding is vereist;

  • b. een diploma ter afsluiting van een opleiding op het niveau van het hoger onderwijs met een duur van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar, of, in geval van een deeltijdse opleiding, met een daaraan gelijkwaardige duur, aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, en in voorkomend geval ter afsluiting van de beroepsopleiding die als aanvulling op deze hogeronderwijsopleiding is vereist;

  • c. een diploma ter afsluiting van:

    • 1°. een opleiding op het niveau van het hoger onderwijs met een duur van ten minste één en minder dan drie jaar, of, in geval van een deeltijdse opleiding, met een daaraan gelijkwaardige duur, waarvoor als een van de toelatingsvoorwaarden in de regel geldt dat de secundaironderwijsopleiding is voltooid die voor de toegang tot het universitair of hoger onderwijs is vereist of een gelijkwaardige schoolopleiding van secundair niveau, en in voorkomend geval de beroepsopleiding die als aanvulling op deze hogeronderwijsopleiding is vereist, of

    • 2°. in geval van een gereglementeerd beroep, een opleiding met een bijzondere structuur die is genoemd in bijlage II van de richtlijn, die gelijkwaardig is aan het opleidingsniveau, bedoeld onder 1°, en die opleidt tot een vergelijkbare beroepsbekwaamheid en voorbereidt op een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken.

  • d. een certificaat ter afsluiting van een opleiding op een niveau niet zijnde hoger onderwijs:

    • 1°. van algemene aard, aangevuld met een andere dan de onder c bedoelde studiecyclus of beroepsopleiding of met de beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op deze studiecyclus is vereist, of

    • 2°. van technische of beroepsmatige aard, in voorkomend geval aangevuld met een studiecyclus of beroepsopleiding als bedoeld onder 1°, of met de beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op deze studiecyclus is vereist;

  • e. een bekwaamheidsattest:

    • 1°. na het volgen van een opleiding die niet wordt afgesloten met een certificaat of diploma als bedoeld onder a tot en met d, of

    • 2°. na het afleggen van een specifiek examen zonder voorafgaande opleiding, of

    • 3°. waaruit blijkt dat het beroep tijdens de voorafgaande tien jaar gedurende drie opeenvolgende jaren voltijds of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds in een andere betrokken staat dan Nederland is uitgeoefend, of

    • 4°. na het volgen van een algemene opleiding op het niveau van het primair of secundair onderwijs, waaruit een zekere algemene ontwikkeling blijkt.

Artikel 10 . Gelijkstelling van beroepskwalificaties

Met een opleidingstitel ter afsluiting van een in artikel 9 bedoelde opleiding, met inbegrip van het betrokken niveau, wordt gelijkgesteld:

  • a. een opleidingstitel die, of een geheel van opleidingstitels dat door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat dan Nederland is afgegeven, wanneer daarmee een in de gebieden waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is of Zwitserland gevolgde opleiding wordt afgesloten die door deze betrokken staat als gelijkwaardig wordt erkend en waaraan dezelfde rechten voor de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn verbonden, of die een voorbereiding vormt op de uitoefening van dat beroep.

  • b. een beroepskwalificatie die weliswaar niet meer voldoet aan de eisen die bij of krachtens wet in de betrokken staat van oorsprong of herkomst voor de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn vastgesteld, maar die de houder ervan bij of krachtens wet in die betrokken staat verworven rechten verleent.

Artikel 11. Compenserende maatregelen

  • 1 Onze minister die het aangaat kan eisen dat de migrerende beroepsbeoefenaar een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt, indien:

    • a. de duur van de door de migrerende beroepsbeoefenaar gevolgde opleiding ten minste één jaar korter is dan de duur van de in Nederland vereiste opleiding, of

    • b. de door de migrerende beroepsbeoefenaar gevolgde opleiding betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van de vakken die worden bestreken door de in Nederland vereiste opleiding, of

    • c. het in Nederland gereglementeerde beroep een of meer gereglementeerde beroepswerkzaamheden omvat die niet bestaan in hetzelfde beroep in de betrokken staat van oorsprong of herkomst van de migrerende beroepsbeoefenaar, en dit verschil wordt gekenmerkt door een specifieke opleiding die in Nederland is vereist en betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van de vakken die vallen onder het bekwaamheidsattest of de opleidingstitel van de migrerende beroepsbeoefenaar.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder vakken die wezenlijk verschillen verstaan vakken waarvan de kennis van wezenlijk belang is voor de uitoefening van het beroep en waarvoor de door de migrerende beroepsbeoefenaar ontvangen opleiding naar duur of inhoud in belangrijke mate afwijkt van de in Nederland vereiste opleiding.

  • 3 Bij de toepassing van het eerste lid gaat Onze minister die het aangaat eerst na of de kennis die de migrerende beroepsbeoefenaar tijdens zijn beroepservaring heeft verworven van dien aard is dat het wezenlijke verschil, bedoeld in het tweede lid, daardoor geheel of gedeeltelijk wordt ondervangen.

  • 4 De migrerende beroepsbeoefenaar wordt de keuze gelaten tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid.

  • 5 De migrerende beroepsbeoefenaar komt de keuze, bedoeld in het vierde lid, niet toe:

    • a. met betrekking tot een beroep waarvan voor de uitoefening een precieze kennis van het Nederlands recht is vereist en waarvan het verstrekken van advies of het verlenen van bijstand op het gebied van het Nederlands recht een wezenlijk en vast onderdeel van de uitoefening vormt, of

    • b. in geval van een in een derde land afgegeven opleidingstitel.

Artikel 12. Vrijstelling van compenserende maatregelen

Onze minister die het aangaat ziet af van de toepassing van compenserende maatregelen als bedoeld in artikel 11 wanneer de beroepskwalificaties van de migrerende beroepsbeoefenaar voldoen aan de criteria die zijn vastgesteld in het kader van een overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van de richtlijn aangenomen maatregel.

Artikel 13. Documenten bij de aanvraag

  • 1 Onze minister die het aangaat kan alvorens te beslissen op een aanvraag om erkenning van beroepskwalificaties de volgende documenten eisen:

    • a. een bewijs van de nationaliteit van de migrerende beroepsbeoefenaar alsmede, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 2°, van toepassing is, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, of, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 3°, van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);

    • b. een kopie van de bekwaamheidsattesten of van de opleidingstitels waarop de migrerende beroepsbeoefenaar zich beroept;

    • c. in voorkomend geval een bewijs van de beroepservaring van de migrerende beroepsbeoefenaar;

    • d. documenten, verklaringen en attesten als bedoeld in de artikelen 14 tot en met 16, voor zover de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep daarvan mede afhankelijk is gesteld, en

    • e. documenten als bedoeld in artikel 17.

  • 2 Onze minister die het aangaat kan de migrerende beroepsbeoefenaar verzoeken informatie omtrent zijn opleiding te verstrekken, voor zover dat noodzakelijk is voor de vaststelling van wezenlijke verschillen als bedoeld in artikel 11, tweede lid.

Artikel 14. Verklaring omtrent gedrag en faillissement

  • 1 Indien de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep mede afhankelijk is gesteld van:

    • a. een verklaring omtrent het gedrag of een ander document waaruit blijkt van een betrouwbaarheidsoordeel bij of krachtens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, of

    • b. een document waaruit blijkt dat de migrerende beroepsbeoefenaar niet in staat van faillissement heeft verkeerd, noch ten aanzien van de migrerende beroepsbeoefenaar de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is geweest,

      geldt als zodanig een met die verklaring of dat document overeenkomend document, afgegeven door het bevoegd gezag van de betrokken staat van oorsprong of herkomst van de migrerende beroepsbeoefenaar.

  • 2 Indien documenten als bedoeld in het eerste lid niet door het bevoegd gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst worden afgegeven, kan de migrerende beroepsbeoefenaar volstaan met het afleggen van een verklaring onder ede of een plechtige verklaring ten overstaan van een daartoe in die betrokken staat bevoegde gerechtelijke of bestuurlijke autoriteit, een notaris of een in die betrokken staat bevoegde beroepsorganisatie, die een attest afgeeft waaruit blijkt dat deze verklaring onder ede of plechtige verklaring is afgelegd.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde verklaringen, documenten en attesten mogen bij indiening van een aanvraag tot het verkrijgen van een erkenning van beroepskwalificaties niet ouder zijn dan drie maanden.

Artikel 15. Document inzake gezondheid

  • 1 Indien de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep mede afhankelijk is gesteld van een document betreffende de geestelijke of lichamelijke gezondheid, geldt als zodanig het document dat in de betrokken staat van oorsprong of herkomst ter zake is vereist.

  • 2 Indien in de betrokken staat van oorsprong of herkomst een document als bedoeld in het eerste lid niet is vereist, kan de migrerende beroepsbeoefenaar volstaan met een attest afgegeven door het bevoegd gezag van die betrokken staat.

Artikel 16. Bewijs van financiële draagkracht en verzekering

  • 1 Indien de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep mede afhankelijk is gesteld van:

    • a. een bewijs van financiële draagkracht, of

    • b. een bewijs van verzekering tegen de financiële risico’s die verband houden met beroepsaansprakelijkheid,

      geldt als genoegzaam bewijs een attest ter zake afgegeven door banken of verzekeringsmaatschappijen van een andere betrokken staat dan Nederland.

Artikel 17. Tuchtrechtelijke en strafrechtelijke inbreuken

  • 1 Indien Onze minister die het aangaat de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep tijdelijk of permanent verbiedt in geval van tuchtrechtelijke of strafrechtelijke inbreuken, gelden documenten afgegeven door het bevoegd gezag van de betrokken staat van oorsprong of herkomst waaruit blijkt dat aan de migrerende beroepsbeoefenaar geen tijdelijk of permanent tuchtrechtelijk of strafrechtelijk beroepsuitoefeningsverbod is opgelegd als genoegzaam bewijs.

Artikel 18. Eed of belofte

Indien voor de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep het afleggen van een eed of belofte is vereist en de formule van deze eed of belofte niet door de migrerende beroepsbeoefenaar kan worden gebruikt, draagt Onze minister die het aangaat ervoor zorg dat de migrerende beroepsbeoefenaar een passende gelijkwaardige formule kan gebruiken.

Artikel 19. Procedure erkenning

  • 1 Onze minister die het aangaat bevestigt binnen een maand de ontvangst van een aanvraag om erkenning van beroepskwalificaties.

  • 2 Onze minister die het aangaat beslist zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen drie maanden op de aanvraag. Deze termijn kan eenmaal met een maand worden verlengd, tenzij sprake is van een gereglementeerd beroep waarvoor een automatische erkenning geldt als bedoeld in titel III, hoofdstuk III, van de richtlijn.

  • 3 Het besluit, bedoeld in het tweede lid, kan worden aangehouden in geval van het eisen van een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid als bedoeld in artikel 11. De migrerende beroepsbeoefenaar wordt daarvan binnen de in het tweede lid bedoelde termijn op de hoogte gebracht.

  • 4 In geval van toepassing van het derde lid neemt Onze minister die het aangaat zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen een maand nadat de migrerende beroepsbeoefenaar een aanpassingsstage heeft doorlopen of een proeve van bekwaamheid heeft afgelegd, een besluit als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 20. Voeren van beroepstitel

Indien in Nederland voorschriften gelden voor het voeren van de beroepstitel voor een van de werkzaamheden van het betrokken gereglementeerde beroep, voert de migrerende beroepsbeoefenaar die op grond van dit hoofdstuk is gerechtigd het gereglementeerde beroep uit te oefenen, de beroepstitel die in Nederland bij dit beroep behoort, en maakt de migrerende beroepsbeoefenaar gebruik van de eventuele afkorting van deze titel.

Hoofdstuk 3. Tijdelijke en incidentele dienstverrichting

Artikel 21. Begripsbepaling hoofdstuk 3

In dit hoofdstuk wordt onder dienstverrichter verstaan een migrerende beroepsbeoefenaar die zich vanuit een andere betrokken staat waar de migrerende beroepsbeoefenaar op wettige wijze is gevestigd om er een beroep uit te oefenen naar Nederland begeeft om er bij wijze van tijdelijke en incidentele dienstverrichting hetzelfde gereglementeerde beroep uit te oefenen. Het tijdelijke en incidentele karakter van de dienstverrichting wordt per geval beoordeeld, met name in het licht van de duur, frequentie, regelmaat en continuïteit van de dienstverrichting.

Artikel 22 . Geen beperkingen op dienstverrichting

Onverminderd de artikelen 23, 24, 27 en 28 stelt Onze minister die het aangaat aan een dienstverrichter geen beperkingen wegens beroepskwalificaties indien:

  • a. het beroep of de opleiding die leidt tot toegang tot of uitoefening van het beroep in de betrokken staat van vestiging is gereglementeerd, of

  • b. het beroep of de opleiding die leidt tot toegang tot of uitoefening van het beroep in de betrokken staat van vestiging niet is gereglementeerd en de migrerende beroepsbeoefenaar tijdens de tien jaar voorafgaand aan de dienstverrichting in Nederland gedurende ten minste twee jaar dat beroep heeft uitgeoefend in de betrokken staat van vestiging.

Artikel 23. Verklaring vooraf van dienstverrichter

  • 1 Onze minister die het aangaat kan van een dienstverrichter voorafgaand aan de eerste dienstverrichting in Nederland een schriftelijke verklaring eisen met daarin gegevens betreffende verzekering of gelijksoortige bescherming tegen de financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid.

  • 2 De verklaring kan met alle middelen worden aangeleverd en wordt steeds na een jaar opnieuw afgegeven door de dienstverrichter indien hij voornemens is om gedurende het opvolgende jaar in Nederland tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten.

  • 3 Onze minister die het aangaat kan eisen dat de verklaring die voorafgaat aan de eerste dienstverrichting in Nederland vergezeld gaat van de volgende documenten, afgegeven door de terzake bevoegde autoriteit van de desbetreffende betrokken staat:

    • a. een bewijs van de nationaliteit van de dienstverrichter alsmede, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 2°, van toepassing is, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, of, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 3°, van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);

    • b. een attest dat de dienstverrichter rechtmatig in een andere betrokken staat dan Nederland is gevestigd om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen, en dat de dienstverrichter op het moment van afgifte van het attest geen permanent of tijdelijk beroepsverbod is opgelegd;

    • c. bewijs van beroepskwalificaties;

    • d. voor gevallen als bedoeld in artikel 22, onder b, een bewijs van de daar omschreven beroepservaring;

    • e. voor beroepen in de veiligheidssector, een bewijs dat de dienstverrichter nooit strafrechtelijk is veroordeeld, indien Nederland dat ook van zijn eigen onderdanen eist.

  • 4 Indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door de documenten, bedoeld in het derde lid, gestaafde situatie, maakt de dienstverrichter daarvan binnen een maand melding bij Onze minister die het aangaat, onder overlegging van documenten als bedoeld in het derde lid waaruit die nieuwe situatie blijkt.

Artikel 24. Vrijstellingen

Een dienstverrichter is vrijgesteld van de eisen die gelden voor in Nederland gevestigde beroepsbeoefenaren met betrekking tot:

  • a. de autorisatie door een beroepsorganisatie;

  • b. de inschrijving bij een beroepsorganisatie of bij een bij of krachtens wet ingesteld register; of

  • c. de aansluiting bij een beroepsorganisatie.

Artikel 25. Toepasselijkheid beroepsregels en tuchtrechtelijke bepalingen

  • 1 Een dienstverrichter valt onder de beroepsregels die rechtstreeks verband houden met beroepskwalificaties en de tuchtrechtelijke bepalingen die in Nederland van toepassing zijn op beoefenaren van hetzelfde beroep.

  • 2 Om toepassing van de tuchtrechtelijke bepalingen, bedoeld in het eerste lid, mogelijk te maken, draagt Onze minister die het aangaat ervoor zorg dat is voorzien in automatische tijdelijke inschrijving bij een beroepsorganisatie of een bij of krachtens wet ingesteld register dan wel aansluiting pro forma bij een beroepsorganisatie, voor zover dit de dienstverrichting op geen enkele wijze vertraagt of bemoeilijkt en voor de dienstverrichter geen extra kosten meebrengt.

  • 3 Onze minister die het aangaat stuurt aan de betrokken beroepsorganisatie of het betrokken bij of krachtens wet ingestelde register een kopie van de in artikel 23 bedoelde verklaring en in voorkomend geval de verlenging daarvan, alsmede, voor beroepen die verband houden met de volksgezondheid en de openbare veiligheid als bedoeld in artikel 27, of waarvoor een automatische erkenning geldt als bedoeld in titel III, hoofdstuk III, van de richtlijn, een kopie van de in artikel 23, derde lid, bedoelde documenten.

  • 4 Het moment van versturen van de kopieën, bedoeld in het derde lid, wordt gelijkgesteld met een automatische tijdelijke inschrijving of aansluiting pro forma als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 26. Beroepstitel en titel behorend bij opleiding

  • 1 De dienstverrichter voert de beroepstitel waartoe hij in de betrokken staat van vestiging is gerechtigd. Deze titel wordt vermeld in de officiële taal of één van de officiële talen van de betrokken staat van vestiging.

  • 2 Indien de titel, bedoeld in het eerste lid, niet bestaat, voert de dienstverrichter de titel die behoort bij zijn opleiding in de officiële taal of één van de officiële talen van de betrokken staat van vestiging.

  • 3 De dienstverrichter voert de Nederlandse beroepstitel:

    • a. in geval van een gereglementeerd beroep waarvoor een automatische erkenning geldt als bedoeld in titel III, hoofdstuk III, van de richtlijn;

    • b. in de gevallen waarin de beroepskwalificaties overeenkomstig artikel 27 zijn geverifieerd.

Artikel 27. Controle in verband met volksgezondheid of openbare veiligheid

  • 1 Onze minister die het aangaat kan voorafgaand aan de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter controleren indien de te verrichten dienst een gereglementeerd beroep betreft dat verband houdt met de volksgezondheid of de openbare veiligheid en dat is geplaatst op een door Onze minister bij ministeriële regeling vastgestelde lijst.

  • 2 De controle is slechts toegestaan voor zover deze tot doel heeft ernstige schade voor de gezondheid of de veiligheid van de afnemer van de dienstverrichting als gevolg van een niet toereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen.

  • 3 Indien de beroepskwalificaties van de dienstverrichter wezenlijk verschillen van de in Nederland voor de toelating tot of uitoefening van het desbetreffende gereglementeerde beroep vereiste opleiding, en wel in die mate dat dit verschil de volksgezondheid of de openbare veiligheid kan schaden, biedt Onze minister die het aangaat de dienstverrichter de mogelijkheid om aan te tonen dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven, bijvoorbeeld door middel van een proeve van bekwaamheid.

Artikel 28. Procedure controle

  • 1 In geval van toepassing van artikel 27, eerste lid, beslist Onze minister die het aangaat binnen een maand na ontvangst van de verklaring en de documenten, bedoeld in artikel 23:

    • a. de beroepskwalificaties niet te controleren, of

    • b. de beroepskwalificaties te controleren en beslist hij tevens over het resultaat van de controle.

      Deze termijn kan eenmaal met twee maanden worden verlengd, onder mededeling van de reden van de verlenging.

  • 2 Het besluit, bedoeld in het eerste lid, onder b, kan een maand worden aangehouden in geval van toepassing van artikel 27, derde lid. De dienstverrichter wordt daarvan binnen de in het eerste lid bedoelde termijn op de hoogte gebracht.

  • 3 Indien Onze minister die het aangaat de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid, overschrijdt, worden de beroepskwalificaties geacht toereikend te zijn als bedoeld in artikel 27, tweede lid.

Artikel 29. Gegevens voor afnemers van de dienst

Wanneer de dienstverrichter de beroepstitel waartoe hij in de betrokken staat van vestiging is gerechtigd of de titel die behoort bij zijn opleiding, bedoeld in artikel 26, tweede lid, voert, kan Onze minister die het aangaat eisen dat de dienstverrichter aan de afnemer van de dienst de volgende gegevens verstrekt:

  • a. wanneer de dienstverrichter in een handelsregister of een vergelijkbaar openbaar register is ingeschreven, het register waar hij is ingeschreven en zijn inschrijvingsnummer, of een vergelijkbaar middel ter identificatie in dat register;

  • b. wanneer voor uitoefening van de betrokken werkzaamheid in de betrokken staat van vestiging een vergunning is vereist, de naam en het adres van de bevoegde toezichthoudende instantie;

  • c. de beroepsordes of soortgelijke organisaties waarbij de dienstverrichter is aangesloten;

  • d. wanneer de dienstverrichter een onder de btw vallende werkzaamheid uitoefent, het btw-identificatienummer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van richtlijn nr. 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PbEG L 145);

  • e. gegevens betreffende verzekering of gelijksoortige bescherming tegen de financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid.

Artikel 30. Uitwisseling van informatie inzake dienstverrichter

  • 1 Onze minister die het aangaat verstrekt aan een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland waar een migrerende beroepsbeoefenaar die in Nederland is gevestigd tijdelijk en incidenteel een dienst gaat verrichten op diens verzoek en mits het verzoek deugdelijk is gemotiveerd, voorafgaand aan een dienstverrichting informatie over de migrerende beroepsbeoefenaar inzake de rechtmatigheid van de vestiging, het goede gedrag, alsmede over het ontbreken van tuchtrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke sancties ter zake van de beroepsuitoefening.

  • 3 Onze minister die het aangaat kan voorafgaand aan een dienstverrichting bij een bevoegde autoriteit uit een andere betrokken staat van vestiging van een dienstverrichter informatie over die dienstverrichter opvragen inzake de rechtmatigheid van de vestiging, het goede gedrag, alsmede over het ontbreken van tuchtrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke sancties ter zake van de beroepsuitoefening, mits het verzoek om informatie deugdelijk is gemotiveerd.

Artikel 30a. Uitwisseling van informatie in verband met afhandeling klacht afnemer

  • 1 Onze ministers die het aangaat kunnen onderling informatie opvragen over een dienstverrichter en zij verstrekken onderling informatie over een dienstverrichter voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een klacht van een afnemer over de dienstverrichter in het kader van de beroepsuitoefening.

  • 2 Onze minister die het aangaat verstrekt aan een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland op diens verzoek en mits het verzoek deugdelijk is gemotiveerd, informatie over een dienstverrichter voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een klacht van een afnemer over de dienstverrichter in het kader van de beroepsuitoefening.

  • 3 Onze minister die het aangaat kan bij een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland informatie opvragen over een dienstverrichter voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een klacht van een afnemer over de dienstverrichter in het kader van de beroepsuitoefening en mits het verzoek om informatie deugdelijk is gemotiveerd.

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen

Artikel 31. Talenkennis

De migrerende beroepsbeoefenaar van wie de beroepskwalificaties zijn erkend op grond van hoofdstuk 2 of die is toegelaten als dienstverrichter als bedoeld in hoofdstuk 3 moet beschikken over de talenkennis die voor de uitoefening van het desbetreffende gereglementeerde beroep in Nederland is vereist.

Artikel 32 . Voeren van academische titels

  • 1 Onverminderd de artikelen 20 en 26, heeft de migrerende beroepsbeoefenaar het recht gebruik te maken van academische titels die aan de migrerende beroepsbeoefenaar zijn verleend in de betrokken staat van oorsprong of herkomst, en eventueel van de afkorting daarvan, in de taal van die betrokken staat. Onze minister die het aangaat kan voorschrijven dat deze titel wordt gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of de examencommissie die de titel heeft verleend.

  • 2 Indien een academische titel als bedoeld in het eerste lid kan worden verward met een titel waarvoor in Nederland een aanvullende opleiding is vereist die de migrerende beroepsbeoefenaar niet heeft gevolgd, kan Onze minister die het aangaat voorschrijven dat de migrerende beroepsbeoefenaar de academische titel van de betrokken staat van oorsprong of herkomst voert in een door Onze minister die het aangaat aangegeven passende vorm.

Artikel 33. Nadere regels

  • 1 Onze minister die het aangaat geeft bij ministeriële regeling per gereglementeerd beroep nadere regels ten aanzien van de aanvraag tot het verkrijgen van erkenning, de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de documenten die bij de aanvraag moeten worden gevoegd alsmede op de beoordeling van de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid.

  • 2 Onze minister die het aangaat geeft bij ministeriële regeling per gereglementeerd beroep nadere regels ten aanzien van de verklaring en de documenten, bedoeld in artikel 23, de controle in verband met volksgezondheid of openbare veiligheid, bedoeld in artikel 27, en het verstrekken van gegevens voor afnemers van de dienst, bedoeld in artikel 29.

Artikel 34. Uitwisseling van informatie voor beoordeling rechtmatigheid

  • 1 Onze minister die het aangaat verstrekt aan een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland op diens verzoek en mits het verzoek deugdelijk is gemotiveerd, informatie over tuchtrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke sancties of andere specifieke ernstige feiten ten aanzien van een migrerende beroepsbeoefenaar, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep in het kader van de richtlijn.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt, voor zover het strafrechtelijke sancties betreft, een verklaring omtrent het gedrag aangemerkt als informatie omtrent strafrechtelijke sancties.

  • 5 Onze minister die het aangaat kan bij een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland informatie opvragen over tuchtrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke sancties of andere ernstige feiten ten aanzien van migrerende beroepsbeoefenaars, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep in het kader van deze wet en mits het verzoek om informatie deugdelijk is gemotiveerd.

Artikel 34a. Instemming migrerende beroepsbeoefenaar en vergoeding van kosten

  • 2 Onze minister van Justitie stelt de migrerende beroepsbeoefenaar ten aanzien van wie de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd in kennis van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, derde lid, en vraagt zijn instemming met het in behandeling nemen van de aanvraag.

  • 3 Indien de migrerende beroepsbeoefenaar geen instemming verleent, bericht Onze minister van Justitie dit aan de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland die de verklaring omtrent het gedrag heeft aangevraagd.

Artikel 34b. Informeren migrerende beroepsbeoefenaar

  • 1 Onze minister van Justitie informeert de migrerende beroepsbeoefenaar ten aanzien van wie de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd indien hij voornemens is de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag te weigeren.

  • 2 Onze minister van Justitie verstrekt de verklaring omtrent het gedrag dan wel de weigering tot afgifte daarvan aan de migrerende beroepsbeoefenaar, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze minister van Justitie stelt de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland zo spoedig mogelijk op de hoogte van de afgifte dan wel weigering van de verklaring omtrent het gedrag. Bij de kennisgeving over de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag wordt de strekking van de afgegeven verklaring omtrent het gedrag medegedeeld.

  • 4 Indien de weigering van de verklaring omtrent het gedrag nog niet onherroepelijk is, informeert Onze minister van Justitie de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland daarover.

Artikel 35. Registratie

Onze minister die het aangaat draagt zorg voor registratie van de wijze van afhandeling van de aanvragen om erkenning van beroepskwalificaties en van de controles, bedoeld in artikel 27.

Artikel 36. Delegatie

Onze minister die het aangaat kan de taken en bevoegdheden die hij heeft op grond van deze wet delegeren, met uitzondering van de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling.

Hoofdstuk 5. Wijziging andere wetten

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Artikel 44

[Red: Wijzigt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.]

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 54. Overgangsrecht EG-verklaringen, aanvragen, bezwaarschriften en beroepen

Artikel 56. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel 42 terugwerkt tot en met 1 januari 2007.

Artikel 57. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 6 december 2007

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Uitgegeven de twintigste december 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin