Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties onderwijspersoneel

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2015 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 01-01-2010 t/m 08-09-2016

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 januari 2008, nr. WJZ/2008/2010 (1602), houdende regels in verband met de erkenning van EG-beroepskwalificaties van onderwijspersoneel (Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties onderwijspersoneel)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 33 en 36 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. Gereglementeerde beroepen in het onderwijs

Deze regeling is van toepassing op:

  • a. de aanvraag van een migrerende beroepsbeoefenaar tot het verlenen van erkenning van beroepskwalificaties voor de toegang tot of uitoefening van de volgende gereglementeerde beroepen:

  • b. de verklaring vooraf, bedoeld in artikel 23 van de wet, van een dienstverrichter die een gereglementeerd beroep als bedoeld onder a wenst uit te oefenen.

Artikel 4. Aanvraag erkenning beroepskwalificaties

De aanvrager verstrekt aan de Minister bij de aanvraag de volgende documenten, bedoeld in artikel 13 van de wet:

  • a. een bewijs van de nationaliteit alsmede, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de wet onder 2° van toepassing is, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 of, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de wet onder 3° van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);

  • b.1°. een kopie van de bekwaamheidsattesten of de opleidingstitels, gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst, op grond waarvan de aanvrager in die betrokken staat recht heeft op toegang tot en uitoefening van hetzelfde beroep als dat waarvoor de aanvrager erkenning van beroepskwalificaties wenst, of

  • b.2°. een kopie van de opleidingstitel die door het in een derde land bevoegde gezag is afgegeven, gewaarmerkt door dat bevoegde gezag, en een bewijsstuk, gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst waaruit blijkt dat dit bevoegde gezag de opleidingstitel heeft erkend alsmede dat de aanvrager ten minste drie jaar beroepservaring in het betrokken beroep heeft opgedaan op het grondgebied van die betrokken staat;

  • c. in voorkomend geval een overzicht van de relevante opleidingsgegevens, in ieder geval bevattende de totale cursusduur, de bestudeerde vakken, en zo mogelijk een door de onderwijsinstelling opgestelde globale leerstofomschrijving van deze vakgebieden met de daarbij behorende studietijd;

  • d. in voorkomend geval een bewijs van de beroepservaring;

  • e. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens of een met die verklaring overeenkomend document als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet, of een attest waaruit blijkt van een verklaring onder ede of plechtige verklaring als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de wet;

  • f. indien de aanvraag en de onder b tot en met e bedoelde stukken in een andere dan de Nederlandse, Duitse of Engelse taal zijn gesteld, een door een beëdigd tolk/vertaler opgestelde vertaling daarvan in één van deze talen.

Artikel 5. Proeve van bekwaamheid

  • 1 Indien de aanvrager op grond van artikel 11 van de wet een proeve van bekwaamheid moet afleggen, draagt de Minister ervoor zorg dat:

    • a. de aanvrager schriftelijk wordt geïnformeerd over de vakken waarop de proeve van bekwaamheid betrekking heeft, over de wijze waarop de proeve van bekwaamheid wordt afgenomen en over de kosten van die proeve;

    • b. de aanvrager de gelegenheid wordt geboden de proeve van bekwaamheid af te leggen bij een door de Minister aan te wijzen opleidingsinstituut;

    • c. het opleidingsinstituut de criteria vaststelt voor de beoordeling van de proeve van bekwaamheid en aan de aanvrager opgave doet van het vereiste studiemateriaal;

    • d. het opleidingsinstituut de aanvrager binnen twee maanden nadat de aanvrager te kennen heeft gegeven de proeve van bekwaamheid te willen afleggen de gelegenheid biedt tot het afleggen van die proeve;

    • e. het opleidingsinstituut het resultaat van de proeve van bekwaamheid binnen twee weken schriftelijk mededeelt aan de aanvrager en aan de Minister.

  • 2 De aanvrager voldoet de kosten van de proeve van bekwaamheid.

Artikel 6. Aanpassingsstage

  • 1 Indien de aanvrager op grond van artikel 11 van de wet een aanpassingsstage moet doorlopen, deelt de Minister de aanvrager schriftelijk mede:

    • a. de vakken waarop de aanpassingsstage betrekking heeft;

    • b. de duur van de aanpassingsstage;

    • c. in voorkomend geval de aanvullende opleiding die deel uitmaakt van de aanpassingsstage.

  • 2 De aanpassingsstage duurt maximaal een jaar.

  • 3 Voor een aanpassingsstage wendt de aanvrager zich tot het bevoegd gezag van een relevante onderwijsinstelling met het verzoek hem in de gelegenheid te stellen een aanpassingsstage te volgen.

  • 4 De aanvrager wordt gedurende de aanpassingsstage begeleid door een gekwalificeerde beoefenaar van het betrokken beroep, aangewezen door het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling waarbinnen deze begeleider werkzaam is.

  • 5 De aanpassingsstage wordt beoordeeld op de vraag of de aanvrager de vakken, bedoeld in het eerste lid, onder a, in voldoende mate beheerst.

  • 6 Het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling deelt het resultaat van de aanpassingsstage zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen een maand na het doorlopen van de aanpassingsstage mee aan de aanvrager en de Minister.

Artikel 7. Herkansing

Indien het resultaat van de proeve van bekwaamheid of de aanpassingsstage onvoldoende is, heeft de aanvrager het recht nogmaals een proeve van bekwaamheid af te leggen of een aanpassingsstage te volbrengen.

Artikel 8. Verklaring vooraf

Een dienstverrichter verstrekt aan de Minister de volgende documenten, bedoeld in artikel 23 van de wet:

  • a. een schriftelijke verklaring waaruit blijkt welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter tijdelijk en incidenteel in Nederland komt verrichten en waarin gegevens zijn opgenomen betreffende verzekering of soortgelijke bescherming tegen de financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid;

  • b. een bewijs van nationaliteit, alsmede, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de wet onder 2° van toepassing is, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016) of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, of, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de wet onder 3° van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de dienstverrichter het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);

  • c. een attest dat de dienstverrichter gerechtigd is om in een andere betrokken staat dan Nederland de betrokken beroepswerkzaamheden uit te oefenen, en dat de dienstverrichter op het moment van afgifte van het attest geen permanent of tijdelijk beroepsverbod is opgelegd;

  • d. bewijs van beroepskwalificaties;

  • e. voor gevallen als bedoeld in artikel 22, onder b, van de wet een bewijs van de daar omschreven beroepservaring.

Artikel 9. Intrekking andere regeling

De Regeling onderwijsbevoegdheid Lid-Staten, kenmerk AB/BAP - 97010148, van 18 juni 1997, gepubliceerd in Uitleg OenW-Regelingen 1997, nummer 18B, wordt ingetrokken.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties onderwijspersoneel.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk