Bijlage 4. , behorende bij artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie
De duurzaamheidseisen behorende bij de categorieën bestaande capaciteit voor bij- en meestook, nieuwe capaciteit voor meestook en ketel industriële stoom uit houtpellets bestaan uit principes die zijn uitgewerkt in onderliggende criteria. Waar nodig worden
principes of criteria verduidelijkt met een toelichting. De duurzaamheidseisen zijn
van toepassing op de eindgebruiker en categorieën biomassa die worden onderscheiden.
De duurzaamheidseisen kennen de volgende opbouw.
-
1 1 Eisen aan de eindgebruiker
P1 – Reductie uitstoot broeikasgassen
-
2 Onderscheiden categorieën biomassa
-
3 Eisen voor reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen
P2 – Bodemkwaliteit bij gebruik reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische
reststromen
-
4 Eisen voor koolstof en verandering in landgebruik
P3 – Instandhouding koolstofreservoirs
P4 – Koolstofschuld
P5 – Indirecte verandering in landgebruik (ILUC)
-
5 Eisen voor duurzaam bosbeheer
P6 – Wet- en regelgeving
P7 – Biodiversiteit
P8 – Reguleringsfuncties
P9 – Productiefunctie
P10 – Bijdrage aan lokale economie
P11 – Beheersysteem
P12 – Groep of regioverband
-
6 Eisen voor de chain of custody
P13 – Chain of custody systeem
P14 – Chain of custody groepscertificering
P15 – Logo’s en labels
-
7 Definities
1. Eisen aan de eindgebruiker
Uitsluitend biomassa categorieën die onderscheiden worden in tabel 1 en die voldoen
aan de daarin gestelde eisen worden toegepast. De eindgebruiker voldoet aan de relevante
eisen voor de chain of custody in hoofdstuk 6. Voor de eindgebruiker geldt de volgende
eis ten aanzien van de broeikasgasbalans:
P1 Het gebruik van biomassa moet leiden tot een substantiële reductie van de uitstoot
van broeikasgassen, berekend over de gehele keten, in vergelijking met het gebruik
van fossiele brandstof.
C1.1 De berekende reductie van CO2eq uitstoot is gemiddeld over een jaar minimaal
70% ten opzichte van de EU referentiewaarde. De gemiddelde uitstoot van CO2eq bedraagt
maximaal 56 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 24 g CO2eq/MJ voor warmte. Geen enkele
levering van biomassa heeft een uitstoot boven de waarde van 74 g CO2eq/MJ voor elektriciteit
en 32 g CO2eq/MJ warmte.
Toelichting:
De berekende maximale CO2eq-uitstoot dient gebaseerd te zijn op de meest recente publicatie
van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa en
verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen. Het Staff Working Document:
State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity,
heating and cooling in the EU (SWD (2014) 259) vermeldt de volgende referentiewaarden
voor fossiele brandstoffen: 186 gCO2eq/MJ voor elektriciteit en 80 gCO2eq /MJ voor
warmte.
2. Onderscheiden categorieën biomassa
Er worden 5 categorieën biomassa onderscheiden.
-
1.
Houtige biomassa uit grote bosbeheereenheden groter dan of gelijk aan 500 hectare
Takken, tophout, bomen en primaire residuen direct uit bos groter dan of gelijk aan
500 ha. Niet gebruikt hout dat van samenstelling niet is veranderd ten opzichte van
hout dat in het bos groeit en waar geen vermenging, verontreiniging of vervuiling
met productvreemde stoffen heeft plaatsgevonden.
-
2.
Houtige biomassa uit kleine bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare
Takken, tophout, bomen en primaire residuen direct uit bos kleiner dan 500 ha. Niet
gebruikt hout dat van samenstelling niet is veranderd ten opzichte van hout dat in
het bos groeit en waar geen vermenging, verontreiniging of vervuiling met productvreemde
stoffen heeft plaatsgevonden.
-
3.
Reststromen uit natuur- en landschapsbeheer
Biomassarestproducten (takken, tophout, bomen) die vrijkomen bij beheer van stedelijk
groen, landschap of natuur anders dan bos gericht op het behoud, herstel of de versterking
van specifieke natuurlijke, recreatieve of landschappelijke functies. Tevens vallen
hieronder biomassarestproducten die vrijkomen bij het reguliere onderhoud van openbare
groengebieden en parken.
-
4.
Agrarische reststromen
Reststromen rechtstreeks uit de landbouw. Korte rotatieteelten op akkers valt hier
niet onder tenzij het om de reststromen hiervan gaat
-
5.
Biogene rest- en afvalstromen
Reststromen uit de agro-food en houtindustrie (secundaire residuen) en tertiaire residuen
zoals houtafval.
Aan elk van de categorieën worden eisen gesteld betreffende duurzaamheid en de handelsketen
(Chain of Custody) in de vorm van principes en/of criteria waaraan voldaan moet worden.
De duurzaamheidsprincipes en criteria hebben betrekking op koolstof, verandering in
landgebruik, naleving van de wetgeving en duurzaam beheer. In tabel 1 staat weergegeven
welke principes van toepassing zijn op de onderscheiden categorieën biomassa.
Tabel 1 Biomassa categorieën en bijbehorende principes (n.v.t. betekent dat de principes
niet relevant zijn of de risico’s laag)
Principes
|
Koolstof en verandering landgebruik
|
Duurzaam beheercriteria
|
Chain of Custody (CoC)
|
Categorie
|
1. Houtige biomassa uit grote bosbeheereenheden groter dan of gelijk aan 500 ha
|
P 3-5
|
P6-12
|
P13-15
|
2. Houtige biomassa uit kleine bosbeheereenheden kleiner dan 500 ha
|
P3-4
|
P6-12
|
P13-15
|
3. Reststromen uit natuur- en landschapsbeheer
|
n.v.t
|
P2
|
P13-15
|
4. Agrarische reststromen
|
n.v.t
|
P13-15
|
5. Biogene rest- en afvalstromen
|
n.v.t
|
n.v.t
|
P13-15
|
Tijdelijke uitzondering definiëring eerste schakel CoC voor categorie 2
De principes P6-12 zijn van toepassing op houtige biomassa uit bossen, ongeacht de
grootte van de beheereenheid. Bij biomassa uit kleine bosbeheereenheden (< 500 ha,
categorie 2) kan de duurzaamheid tijdelijk worden aangetoond op het niveau van een
grotere samenhangende regio waarin het bos met een kleine beheereenheid ligt. In dat
geval is het de eerste schakel in de keten – het eerste inzamelpunt – die gecertificeerd
wordt. Meestal is dit de pellet mill. Aan de pellet mill worden eisen gesteld zoals
het informeren van de beheerders in het aanvoergebied over de duurzaamheidseisen en
het verifiëren van de naleving daarvan. Voor de te volgen procedure wordt verwezen
naar het verificatieprotocol dat apart beschikbaar wordt gesteld.
3. Eisen voor reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen
P2 De kwaliteit van de bodem moet in stand worden gehouden en waar mogelijk versterkt.
C2.1 Best practices worden toegepast voor de instandhouding of verbetering van de
bodem en de bodemkwaliteit met het oog op de productie of de beheerdoelstellingen
zoals deze zijn vastgelegd in een beheerplan.
4. Eisen voor koolstof en verandering in landgebruik
P3 Productie van ruwe biomassa mag niet leiden tot de vernietiging van koolstofreservoirs.
C3.1 Biomassa is niet afkomstig van structureel gedraineerd land dat op 1 januari
2008 veengebied was, tenzij kan worden aangetoond dat de teelt en het oogsten van
deze grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich
meebrengt.
C3.2 Biomassa is niet afkomstig van land dat na 1 januari 2008 is geconverteerd van
wetlands naar andere (drogere) ecosystemen.
C3.3 Biomassa is niet afkomstig van productiebossen inclusief houtplantages, die na
31 december 1997 zijn aangelegd door middel van conversie van (semi) natuurlijke bossen.
P4 Gebruik van biomassa mag niet leiden tot het ontstaan van een langlopende koolstofschuld.
C4.1 De bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, wordt beheerd met het oog
op het op (middel)lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden.
Toelichting:
Bewijs kan geleverd worden in de vorm van een plan voor het bosbeheer of een vergelijkbaar
bewijsstuk. Dit plan beschrijft de huidige koolstofvoorraden in de bovengrondse vegetatie
van de bosbeheereenheid, alsmede de gewenste ontwikkeling van de koolstofvoorraden.
Dit kan ook uitgedrukt worden in termen van houtopstand of andere proxies voor koolstofvoorraden.
Het plan besteedt specifiek aandacht aan de beoogde oogstvolumes biomassa, en de invloed
van deze oogst en van hergroei op de koolstofvoorraden op de (middel)lange termijn.
De lengte van de (middel)lange termijn hangt onder meer af van het type bos, de groeisnelheid
en het type bosbeheer.
C4.2 Biomassa is niet afkomstig van boomstronken tenzij de stronken al om een andere
reden dan de hout- of biomassaproductie moesten worden verwijderd.
Toelichting:
Een andere reden om stronken te verwijderen kan bijvoorbeeld zijn aanleg van wegen.
Bewijs moet geleverd worden waaruit blijkt dat het risico op de verwerking van ruwe
biomassa uit boomstronken laag is. Dit is de verantwoordelijkheid van de biomassaproducent
(pellet mill).
C4.3 Gemiddeld minder dan de helft van het volume van de jaarlijkse rondhoutproductie
uit bossen wordt gebruikt als biomassa voor energie opwekking.
Toelichting:
Voor de berekening wordt het volume rondhout dat is aangeleverd bij een pelletmill
gedeeld door het totale volume rondhout dat in het betreffende kalenderjaar is geoogst.
Rondhout uit dunningen wordt niet meegenomen in de berekening.
Rondhout afkomstig uit productiebossen met een rotatietijd van 40 jaar of minder is
vrijgesteld van deze eis.
P5 Biomassaproductie mag niet leiden tot indirecte verandering van landgebruik (ILUC).
C5.1 Bij biomassa die afkomstig is van nieuwe energieteeltsystemen die na 1 januari
2008 zijn aangelegd is aangetoond dat sprake is van een laag risico op ILUC.
Toelichting:
Kleine bosbeheereenheden uit categorie 2 zijn vrijgesteld van deze eis.
ILUC-risico's moeten worden vastgesteld aan de hand van de methodologie en eisen van
de LIIB-methodologie (LIIB = Low Indirect Impact Biofuels) of een gelijkwaardige methode.
De methodologie wordt, indien daar aanleiding voor is, om de drie jaar geëvalueerd
en aangepast als er een verbeterde methodologie beschikbaar komt.
5. Eisen voor duurzaam bosbeheer
P6 Relevante internationale, nationale en regionale/lokale wet- en regelgeving dient
te worden nageleefd.
C6.1 De bosbeheerder heeft het juridische gebruiksrecht op het bos.
C6.2 De bosbeheerder voldoet aan alle verplichtingen tot het betalen van belastingen
en royalty’s.
Toelichting: De betalingsverplichtingen betreffen niet alleen de houtkap maar ook
andere betalingsverplichtingen verband houdend met het bosbeheer.
C6.3 Anticorruptie wetgeving, waar deze bestaat, wordt nageleefd. Bij gebrek aan anticorruptie
wetgeving dient de (bos)beheerder andere anticorruptie maatregelen te treffen die
in verhouding staan tot de schaal en intensiteit van de beheeractiviteiten en het
risico op corruptie.
P7 Biodiversiteit moet in stand worden gehouden en waar mogelijk versterkt.
C7.1 Terreinen met een hoge beschermingswaarde en representatieve gebieden van bostypen
die binnen de bosbeheereenheid voorkomen, zijn in kaart gebracht, geïnventariseerd,
en worden beschermd en zo mogelijk versterkt.
Toelichting: Terreinen met hoge beschermingswaarde zijn bijvoorbeeld terreinen met
een bijzondere ecologische, archeologische of culturele waarde.
C7.2. Er zijn maatregelen getroffen voor de bescherming van beschermde en bedreigde
planten- en diersoorten en indien van toepassing versterking van de populatie en hun
habitat.
Toelichting:
Plantensoorten omvatten tevens boomsoorten.
Bij versterking van een habitat kan bijvoorbeeld gedacht worden aan nest gelegenheden
in dode bomen.
Beschermde en bedreigde planten- en diersoorten worden niet voor commerciële doeleinden
geëxploiteerd.
C7.3 Conversie van bossen binnen de bosbeheereenheid naar andere vormen van grondgebruik,
met inbegrip van houtplantages, is niet toegestaan tenzij deze:
-
− Betrekking heeft op een geringe oppervlakte, hetgeen het geval is indien de totaal
door de jaren heen geconverteerde oppervlakte niet groter is dan 5% van de oppervlakte
die de bosbeheereenheid had op de peildatum 1 januari 2008, en
-
− Leidt tot duidelijke lange termijn voordelen voor natuurbehoud, en
-
− Geen schade toebrengt aan of bedreiging vormt voor terreinen met een hoge beschermingswaarde.
C7.4 In het geval van houtplantages bestaat een voorkeur voor inheemse soorten, en
een relevant gedeelte van het areaal van de houtplantage moet zich opnieuw kunnen
ontwikkelen tot natuurlijk bos.
Toelichting: 5% van het totale areaal wordt als een relevant gedeelte beschouwd.
C7.5. De exploitatie van andere bosproducten dan hout, inclusief de producten van
jacht en visserij, wordt gereguleerd, gemonitord en gecontroleerd onder andere om
de instandhouding van de biodiversiteit binnen de bossen te waarborgen.
P8 De reguleringsfunctie en de kwaliteit, gezondheid en vitaliteit van het bos moeten
in stand worden gehouden en waar mogelijk versterkt worden.
C8.1 De bodemkwaliteit van de bosbeheereenheid wordt in stand gehouden en zo nodig
verbeterd, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar kusten, rivieroevers, erosiegevoelige
gedeelten en hellingen.
Toelichting: Drempelwaarden voor maximaal toelaatbare hoogte en helling zijn relevante
indicatoren voor het voorkomen van bodemerosie.
C8.2 De waterbalans en -kwaliteit van zowel grondwater als oppervlaktewater in de
bosbeheereenheid, alsook benedenstrooms (buiten de bosbeheereenheid), wordt minimaal
behouden en waar nodig verbeterd.
Toelichting: De instandhouding en zo nodig verbetering van grond- en oppervlaktewater
omvat de bescherming of het herstel van natuurlijke waterlopen, waterlichamen, oeverzones
en de verbindingen daartussen.
C8.3 Belangrijke ecologische cycli, inclusief koolstof- en nutriëntenkringlopen, die
in de bosbeheereenheid voorkomen, blijven behouden.
Toelichting: bijvoorbeeld geen verlaging van het grondwaterpeil op veengronden; voorkoming
van vertroebeling van stromen; maatregelen ter voorkoming van grootschalig weglekken
van voedingsstoffen na houtkap.
C8.4 Onnodige schade aan het ecosysteem wordt voorkomen door toepassing van voor de
omstandigheden meest geschikte methoden en technieken voor houtkap (reduced impact
logging) en wegenbouw.
C8.5 Indien branden worden gebruikt voor het bereiken van beheerdoelstellingen zoals
regeneratie van specifieke boomsoorten zijn er adequate veiligheidsmaatregelen getroffen.
C8.6 Het bosbeheer is gericht op het voorkomen en beheersen van ziekten en plagen
voor zover deze een bedreiging vormen voor het natuurlijk kapitaal.
C8.7 Het gebruik van chemicaliën is slechts toegestaan indien maximaal gebruik van
ecologische processen en duurzame alternatieven ontoereikend blijkt. Het gebruik van
pesticiden die door de Wereldgezondheidsorganisatie geclassificeerd zijn als type
1A en 1B en van gechloreerde koolwaterstoffen is niet toegestaan.
C8.8 Anorganisch afval en zwerfvuil wordt voorkomen, verzameld, op de aangegeven plaatsen
opgeslagen en op een milieuverantwoorde wijze afgevoerd.
P9 De productiecapaciteit van hout en relevante andere bosproducten dan hout moet
in stand worden gehouden om de toekomst van de bossen te waarborgen.
C9.1 De productiecapaciteit van ieder bostype binnen de bosbeheereenheid wordt in
stand gehouden.
Toelichting: Overexploitatie van afzonderlijke commerciële boomsoorten dient voorkomen
te worden.
C9.2 De bosbeheereenheid wordt adequaat beschermd tegen illegale exploitatie van hout
en niet-hout bosproducten, inclusief de producten van jacht en visserij, illegale
vestiging van nederzettingen, illegaal landgebruik, illegaal gestichte branden en
overige illegale activiteiten.
P10 Het bosbeheer moet bijdragen aan de lokale economie en werkgelegenheid.
C10.1 Het bosbeheer biedt een redelijk perspectief op werkgelegenheid aan de plaatselijke
bevolking, inclusief inheemse volken, evenals op het lokaal verwerken van hout en
andere bosproducten dan hout.
Toelichting: De werkgelegenheid voor de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse
volken, kan gestimuleerd te worden, bijvoorbeeld door middel van opleidingsactiviteiten.
P11 Duurzaam bosbeheer moet worden gerealiseerd op basis van een beheersysteem.
C11.1 Het bosbeheer is gericht op realisatie van de doelstellingen die in een plan
voor het bosbeheer zijn vastgelegd en omvat de cyclus van inventarisatie en analyse,
planning, uitvoering, monitoring, evaluatie en bijstelling.
Toelichting: Met het toepassen van de management cyclus wordt een continue verbetering
van het beheer beoogd teneinde de langdurige instandhouding van de bossen te waarborgen.
Onderdeel van de planning is de uitvoering van een Environmental Impact Assessment
(EIA).
C11.2 Er is een plan voor bosbeheer dat minimaal bestaat uit:
-
− een beschrijving van de huidige staat van de bosbeheereenheid;
-
− lange-termijn doelstellingen met inbegrip van de economische, sociale en ecologische
functies
-
− de gemiddelde jaarlijks toelaatbare kap per bostype en, indien van toepassing, de
jaarlijks toelaatbare exploitatie van andere bosproducten dan hout, berekend op basis
van betrouwbare en actuele gegevens;
-
− begroting voor de uitvoering van het plan voor bosbeheer.
Toelichting:
Het bosbeheer plan dient duidelijke beschrijvingen (ecosystemen, soorten) en doelstellingen
te bevatten, met in acht name van de economische, sociale en ecologische functies
en aspecten. Dit betekent onder meer het in kaart brengen en adresseren van ecologisch
waardevolle gebieden.
Een realistische begroting moet de uitvoering van het plan mogelijk maken.
C11.3 Essentiële elementen voor het bosbeheer zijn op kaarten aangegeven.
Toelichting:
Het gaat hier in ieder geval om terreinen met hoge beschermingswaarden en gebieden
waar houtoogst plaatsvindt.
C11.4 De uitvoering van het plan voor het bosbeheer en de ecologische en economische
effecten daarvan worden periodiek op basis van adequate gegevens gemonitord.
Toelichting:
Ecologische effecten zijn bijvoorbeeld verandering van flora en fauna, samenstelling
van het bos; economische effecten betreffen bijvoorbeeld werkgelegenheid, producten
en diensten uit het bos.
C11.5 Het bosbeheer wordt uitgevoerd door vakbekwame medewerkers en boswerkers. De
vakbekwaamheid en kennis worden op peil gehouden door middel van adequate periodieke
scholing.
P12 Beheer in groep- of regioverband moet voldoende waarborgen bieden voor duurzaam
bosbeheer.
C12.1 Een groep of regioverband staat onder leiding en toezicht van een zelfstandige
juridische entiteit,
Toelichting: de entiteit dient voor de vastlegging van de verantwoordelijkheid voor
goed bosbeheer.
C12.2 Een groep of regioverband voldoet aan de eisen voor duurzaam bosbeheer. Bovendien
voldoet het bosbeheer van ieder lid van een groep of regioverband aan deze eisen voor
zover deze van toepassing zijn op het beheer van dat bos.
Toelichting: een beschrijving van de status van het bos in de betreffende regio dient
te worden gegeven en te worden aangetoond dat op lange termijn de koolstofvoorraden
in stand blijven of groeien.
6. Eisen voor de chain of custody
P13 Er dient een Chain of Custody (CoC) te bestaan voor de biomassa van de eerste
schakel in de keten, tot aan de bio-energieproducent, die voorziet in een koppeling
tussen de bron en het materiaal in het product of de productlijn, en waarvan de broeikasgasuitstootgegevens
van iedere afzonderlijke schakel (operator) bekend zijn.
Toelichting:
Er worden 5 biomassa categorieën onderscheiden (zie SDE+ bijlage 4 tabel 1) Deze hebben
elk hun eigen bron (zie tabel hier onder)
Tabel 2 Onderscheid tussen bron en eerste schakel in de CoC per biomassacategorie
Categorie
|
Bron
|
Eerste schakel
(potentiele eerste CoC certificaathouder)
|
1. Houtige biomassa uit grote bosbeheereenheden
|
Bosbeheereenheid > 500 ha
|
Bosbeheereenheid
|
2. Houtige biomassa uit kleine bosbeheereenheden
|
Bosbeheereenheid of gedefinieerd aanvoergebied, waar de bosbeheereenheid < 500 ha.
deel van uitmaakt.1
|
Bosbeheereenheid of eerste inzamelpunt2 Biomassa producent (BP) (Pellet mill)
|
3. Reststromen uit natuur- en landschapsbeheer
|
Gedefinieerd aanvoergebied.
|
Eerste inzamelpunt
|
4. Agrarische reststromen
|
Gedefinieerd aanvoergebied.
|
Eerste inzamelpunt
|
5. Biogene rest- en afvalstromen.
|
Bedrijf dat het restproduct genereert
|
Eerste inzamelpunt
|
1 Voor kleine bosbeheereenheden geldt een tijdelijke uitzondering voor de bron en de
eerste schakel. Zie voor een toelichting hoofdstuk 2 met overzicht eisen aan de onderscheiden
categorieën biomassa.
2 Eerste inzamelpunt is de eerste juridische eigenaar van het materiaal, na het bedrijf
waarvan de biomassastroom wordt afgevoerd.
C13.1 Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody beschikt over een Chain-of-Custody-systeem
dat voldoet aan de eisen van deze standaard.
C13.2 Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody beschikt over de voor
haar organisatie relevante broeikasgasuitstootgegevens die verkregen zijn volgens
een methodiek, gebaseerd op de meest recente publicatie van de Europese Commissie
betreffende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa en verstrekte referentiewaarden
voor fossiele brandstoffen.
Toelichting: Op dit moment is dat het Staff Working Document, SWD (2014) 259. (Zie voor een nadere toelichting P1)
C13.3 Het managementsysteem van iedere organisatie in de CoC waarborgt dat aan de
eisen van deze CoC-standaard wordt voldaan.
Toelichting: Indien een organisatie het certificaat ook op uitbesteding van toepassing
wil laten zijn, dient de organisatie erop toe te zien dat de (onder)aannemer labels
van het systeem uitsluitend gebruikt voor producten die onder de uitbestedingsovereenkomst
vallen.
C13.4 Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody registreert de hoeveelheden en de namen en certificaatnummers van de organisaties waarvan zij biomassa koopt en waaraan zij biomassa verkoopt.
C13.5 Ondernemers bewaren alle bewijsstukken gedurende minimaal 5 jaar.
C13.6 Vermenging van materiaal met verschillende duurzaamheidseigenschappen afkomstig
uit de categorieën 1 en 2 is toegestaan wanneer bij de eindgebruiker minimaal 70%
van het mengsel aan alle relevante principes uit tabel 1 en de daaronder liggende
criteria voldoet en het overige materiaal voldoet aan de volgende eisen:
-
− voldoet aan P3, P4 en P5; en
-
− is niet afkomstig uit bossen die ontstaan zijn uit conversie overeenkomstig C7.3;
-
− is niet afkomstig uit bossen waar hoge beschermingswaarden bedreigd worden overeenkomstig
C7.1
C13.7 Indien materialen met verschillende (duurzaamheids)kenmerken in de keten gemengd
worden, wordt één of meer van de volgende benaderingen gevolgd:
Volume-credit methode:
De geregistreerde kenmerken en hoeveelheid van een onderscheiden outputstroom zijn
gelijk aan de kenmerken en de hoeveelheid van de betreffende input stroom met in acht
name van de conversie factor.
Percentage-based methode:
Het percentage materiaal in een product of productlijn dat aan de relevante principes
uit tabel 1 en de daaronder liggende criteria voldoet wordt vermeld.
Voor beide methoden geldt:
-
− methode mag tot op het niveau van een locatie worden toegepast; en
-
− de organisatie definieert zijn claim periode waarover de input stromen worden gemeten
en maakt deze kenbaar.
-
− de duurzaamheidskenmerken van een outputmengsel moeten naar aard en hoeveelheid terug
herleid kunnen worden tot die van de afzonderlijke inputstromen, rekening houdend
met de van toepassing zijnde conversiefactoren.
Toelichting:
De duurzaamheidskenmerken hebben niet alleen betrekking op het duurzaam beheer van
de bron maar ook op relevante broeikasuitstootgegevens die verkregen zijn volgens
een methodiek gebaseerd op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende
duurzaamheidseisen voor vaste biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele
brandstoffen.
De percentage-based methode mag uitsluitend worden gebruikt voor uit de bossen afkomstige biomassa.
P14 Bij een groepsmanagementsysteem voor de chain of custody moet de groep als geheel
aan dezelfde eisen voldoen als aan afzonderlijke bedrijven gesteld worden. In dit
kader stelt het systeem de volgende eisen.
C14.1 Een groep staat onder leiding van een juridische entiteit die verantwoordelijk
is voor de groep als geheel. De entiteit beschikt over een management systeem waarmee
effectief het aantal deelnemende locaties binnen de scope van het certificaat wordt
aangestuurd.
Toelichting:
De entiteit beschikt over een effectief managementsysteem, alsmede over technische
en menselijke hulpmiddelen.
De entiteit voert jaarlijks een audit uit bij een deel van de aangesloten groepsleden
(op basis van een vastgestelde steekproefmethode).
C14.2 De groep werkt volgens P13 en de daartoe behorende criteria; daarnaast voldoet
ieder groepslid aan deze eisen voor zover deze op de werkzaamheden van dat lid van
toepassing zijn.
C14.3 De groepsleiding beschikt over een registratiesysteem waarin worden opgenomen:
-
− namen en adressen van de groepsleden;
-
− een verklaring van ieder lid waarin het lid verklaart te voldoen aan de certificeringsvereisten
van de CoC;
-
− de inkomende en uitgaande biomassastromen van elk van de afzonderlijke groepsleden.
P15 Logo’s en labels die behoren tot een certificeringssysteem en voorkomen op producten
en documenten moeten een ondubbelzinnige betekenis hebben en moeten toegepast worden
in overeenstemming met de regels die vastgesteld zijn door het certificeringssysteem.
In dit kader gelden de volgende eisen voor het certificatie systeem.
C15.1 De systeemmanager hanteert regels voor het gebruik van logo’s en labels en voor
het toezien op de naleving ervan. De regels omvatten tenminste:
omschrijving van logo's en labels;
-
− ondubbelzinnige beschrijving van de claim die de logo’s en labels vertegenwoordigen,
inclusief de eis van vermelding van de feitelijke percentages of minimumpercentages
van gecertificeerd en na verbruik gerecycled materiaal dat in het product of de productlijn
is opgenomen;
-
− rechten om logo's en labels te gebruiken;
-
− instructies met betrekking tot het gebruik van logo’s en labels en de informatieve
tekst die ze weergeven.
C15.2 Het logo is auteursrechtelijk beschermd en als handelsmerk geregistreerd.
C15.3 Er is een duidelijk beschreven mechanisme voor de controle van alle claims die
gedaan worden over het gecertificeerde kenmerk van producten, dat ervoor zorgt dat
claims duidelijk en accuraat zijn en dat actie ondernomen wordt om onjuiste of misleidende
claims te voorkomen.
7. Definities
-
Andere bosproducten dan hout Alle producten uit het bos die geen hout zijn, inclusief materialen die van bomen
verkregen worden, zoals hars en loof, en alle andere plantaardige, dierlijke of plantaardige/dierlijke
producten. (TPAS)
-
Bedreigde soorten Planten- en diersoorten die minimaal als "bedreigd" geclassificeerd zijn in de mondiale
rode lijst van de IUCN en de richtlijnen van de IUCN voor de regionale toepassing
van de rode lijst van de IUCN. (TPAS)
-
Biodiversiteit De variabiliteit van levende organismen van alle oorsprongen, inclusief, onder andere,
terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen
waarvan zij deel uitmaken; hierin is ook begrepen de diversiteit binnen soorten, tussen
soorten en van ecosystemen. (TPAS)
-
Bos Terrein groter dan 0,5 hectare, bezet met bomen groter dan 5 meter en een kroonbedekking
van meer dan 10%, of met bomen die deze grenswaarden kunnen bereiken. Het betreft
geen gebied dat overwegend stedelijk of in agrarisch gebruik is. (FAO) – als referentie
voor koolstofschuldcriterium.
-
Bosbeheer Het plannen en uitvoeren van activiteiten gericht op het beheer en gebruik van bossen
en andere beboste gebieden ter verwezenlijking van bepaalde doelstellingen op economisch,
sociaal en/of cultureel gebied en/of op milieugebied. (TPAS)
-
Bosbeheerder De eigenaar, concessiehouder of persoon die in een andere hoedanigheid verantwoordelijk
is voor het beheer en de exploitatie van een bosbeheereenheid. (TPAS)
-
Bosbeheereenheid Eén of meer bospercelen – hetzij natuurlijk bos, aangeplant bos of een ander soort
bos – die als één geheel wordt beheerd.
-
Chemicaliën Stoffen die potentieel gevaarlijk zijn voor de gezondheid of het milieu of die materiële
schade kunnen aanrichten (NTA8080)
-
CoC-systeem (Chain of Custody) Een samenstel van regels, procedures en documenten op bedrijfsniveau, waarmee een
koppeling gemaakt wordt tussen de bron van het materiaal en het punt in de keten waar
een claim gemaakt wordt over het materiaal. (ISO 13065:2015, 3.7)
-
Conversie (van natuurlijk bos) Menselijke activiteit waardoor een natuurlijk bos wordt omgezet in een andere vorm
van grondgebruik (TPAS)
-
Duurzaam bosbeheer Het beheer en gebruik van bossen en beboste gebieden op een manier (en met een intensiteit)
die hun productiviteit, biologische diversiteit, regeneratiecapaciteit en vitaliteit
behouden, evenals het vermogen om nu en in de toekomst de relevante economische, ecologische
en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen, waarbij
koolstofvoorraden op lange termijn behouden of vergroot worden en geen schade aan
andere ecosystemen wordt toegebracht. (TPAS)
-
Dunningen Het selectief of systematisch verwijderen van bomen uit een min of meer gelijkjarig
bos met het doel de (dikte)groei en gezondheid van de resterende bomen te bevorderen.
-
Dunningshout Hout dat afkomstig is van de bomen die bij de uitvoering van een dunning zijn geveld.
-
Ecologische functies De functies die het bos vervult die samenhangen met ecologie, waaronder klimaatregulering,
controle van erosie, bodemvorming, waterretentie, koolstofopslag, waterzuivering,
bestuiving, instandhouding en ontwikkeling biodiversiteit.
-
Ecologische kringlopen Natuurlijke processen waarbij elementen in verschillende vormen voortdurend worden
uitgewisseld tussen de verschillende compartimenten van het ecosysteem, inclusief
nutriënten-, koolstof- en waterkringlopen. (TPAS)
-
Groep (of regioverband) Juridische entiteit waarin verschillende bosbouwondernemingen in een bepaald gebied
samenwerken; of bedrijven die samen actief zijn in een bepaald segment van de Chain
of Custody. (TPAS)
-
Habitat De plaats of het soort gebied waar een organisme of populatie van nature voorkomt.
-
Houtkap Het volume (gemeten met schors) van alle bomen, levend of dood, met een diameter
van meer dan 10 cm op borsthoogte, dat jaarlijks in bossen of beboste gebieden gekapt
wordt. Hierbij gaat het om het volume van alle gekapte bomen, ongeacht of deze wel
of niet verwijderd worden. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
-
Houtplantage Bos bestaande uit gelijkjarige bomen van één of enkele soorten, meestal exoten, aangelegd
in een gelijkmatig verband door planten of zaaien met houtproductie als doel.
-
Jaarlijks toegestane kap (annual allowable cut, AAC) Het volume hout dat jaarlijks binnen een omschreven gebied gekapt mag worden, gewoonlijk
uitgedrukt in kubieke meters hout per jaar. Bij de berekening van de AAC moet rekening
gehouden worden met landschap, bossoorten, ecologische beschermingsgebieden en infrastructuur,
en de AAC mag de jaarlijkse netto aanwas op de lange termijn niet overschrijden. (TPAS)
-
Juridisch gebruiksrecht (van de bosbeheerder) Het door de daartoe bevoegde overheidsinstantie verleende recht om in een bepaald
gebied bosbouwactiviteiten uit te voeren. (TPAS)
-
Levering Een hoeveelheid biomassa die is ingezet voor energieproductie en waarvoor de fysieke
en duurzaamheidseigenschappen voor de gehele levering gelijk zijn. (Een levering is
hiermee niet hetzelfde als een fysieke levering. Het is mogelijk dat een levering
uit meerdere ladingen van vrachtwagens of schepen bestaat als de genoemde eigenschappen
maar gelijk zijn. Ook kan één fysieke lading uit meerdere leveringen bestaan, aangezien
de massabalanseisen mengen van gelijke materialen niet verbiedt. Een schip met hout
uit Canada en VS kan dus bestaan uit 1 lading met daarbij papieren voor 2 leveringen.)
-
Natuurlijk bos Bos dat van nature is ontstaan en zich langs natuurlijke weg heeft ontwikkeld.
-
Nieuwe energieteeltsystemen Een teeltsysteem dat specifiek gericht is op de productie van biomassa voor energiedoeleinden,
waarbij zeer snel groeiende boomsoorten (zoals wilg, populier, eucalyptus, of acacia)
in hoge dichtheid zijn aangeplant en na een korte rotatieperiode worden geoogst. Onder
deze systemen is ook inbegrepen: (i) korte omlooptijd hakhout (Engels: Short Rotation
Coppicing), waarbij het nieuwe hout zich ontwikkelt uit de stomp of ‘stoel’ die na
de oogst resteert, met een typische periode tussen oogsten van 2 tot 10 jaar en (ii)
systemen van korte omloop bosbouw met boomsoorten die gekapt worden na minder dan
20 jaar.
-
Productiebos Bosgebied dat primair bestemd is voor de productie van hout, vezels, bio-energie
en/of andere bosproducten dan hout
-
Reduced Impact Logging (RIL) Oogsttechnieken en -methodes die ontwikkeld zijn om onnodige schade aan het bos,
milieu en te oogsten hout te voorkomen en tegelijkertijd veilige werkomstandigheden
te bevorderen.
-
Residuen (primair, secundair of tertiair) Primair wil zeggen de verwerking van biomassa direct bij de productiebron tot een
eerste product (bv. logs en chips of pellets, gewasresten). Secundair wil zeggen de
verwerking in de industrie tot (tussen)producten. Tertiair wil zeggen, postconsumer
producten.
-
Rondhout Onbewerkt hout van de stam van een boom; niet van de takken, stronk of wortel – als
referentie voor koolstofschuldcriterium.
-
Rotatieperiode In geval van vlaktegewijze kap de periode tussen aanleg en eindkap. In geval van
een uitkapbos, de periode tussen twee oogsten. De periode tussen twee oogsten in het
uitkapbos wordt ook wel kapcyclus genoemd. (Deze is bijvoorbeeld in de tropen gemiddeld
30 jaar).
-
Semi natuurlijk bos Bos waarbij de natuurlijke processen een belangrijke invloed hebben op de ontwikkeling.
(Het bos kan oorspronkelijk zijn aangelegd)
-
Stronk Het gedeelte van een plant en met name een boom dat aan de wortel blijft vastzitten
nadat de stam is geveld. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
-
Systeemmanager Persoon die optreedt als (wettelijk) vertegenwoordiger van het certificeringssysteem.
(TPAS)
-
Tak Een uitspruitsel uit een stam of stengel of een secundaire stam of stengel die uit
de hoofdstam of -stengel van een plant voortkomt. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
-
Uitkapbos Ongelijkjarig meestal meer soortig bos waaruit periodiek bomen worden geoogst terwijl
het bos tot in lengte van jaren in stand blijft. Hier vindt dus geen vlaktegewijze
eindkap plaats.
-
Veengebieden Gebieden met bodems waarbij binnen de zone tot 80 cm diepte moerig materiaal voorkomt
over een aaneengesloten dikte van minstens 40 cm.
-
Wetlands Land dat permanent of gedurende een groot gedeelte van het jaar onder water staat
of verzadigd is met water. (EU-RED) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.