Aanwijzing afstemmingsprotocol onderzoeksraad voor de veiligheid - openbaar ministerie

[Regeling vervalt op nader te bepalen datum].
Geraadpleegd op 16-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2010.
Geldend van 01-03-2008 t/m heden

Aanwijzing afstemmingsprotocol onderzoeksraad voor de veiligheid - openbaar ministerie

Samenvatting

Deze aanwijzing is bestemd voor iedereen binnen het OM die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek te maken krijgt met samenloop van een onderzoek van de Onderzoeksraad naar hetzelfde feitencomplex. In het bijzonder richt de aanwijzing zich op de zaaksofficier van justitie.

Deze aanwijzing bevat een beschrijving van de taken van de Onderzoeksraad, alsmede zijn werkwijze bij onderzoeken en, als bijlage, een afstemmingsprotocol tussen OM en Onderzoeksraad. Verder bevat de aanwijzing procedurevoorschriften voor het maken van nadere afspraken tussen OM en Onderzoeksraad in een concreet geval.

Achtergrond

Op 1 februari 2005 is de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (hierna te noemen: Rijkswet OvV) in werking getreden. Bij deze wet is de Onderzoeksraad voor veiligheid (hierna te noemen: Onderzoeksraad) ingesteld. De opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie kunnen in de dagelijkse praktijk te maken krijgen met de Onderzoeksraad bij onderzoeken naar voorvallenVoorval: gebeurtenis die de dood of letsel van een persoon dan wel schade aan een zaak of het milieu veroorzaakt, alsmede een gebeurtenis die gevaar voor een dergelijk gevolg in het leven heeft geroepen (art. 1, lid 1 onder f, Rijkswet OvV)..

Ingevolge art. 24 van het Besluit Onderzoeksraad voor veiligheid (hierna te noemen: Besluit OvV) zijn OM en Onderzoeksraad een afstemmingsprotocol overeengekomen, dat als bijlage bij deze aanwijzing is gevoegd. Het protocol voorziet in afspraken over de samenwerking en informatie-uitwisseling in de gevallen waarin zowel de Onderzoeksraad een onderzoek instelt naar een voorval als ook ten aanzien van hetzelfde voorval een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld.

Taken en werkwijze Onderzoeksraad voor veiligheid

1. Taken van en onderzoeken door de Onderzoeksraad alsmede de verschillen met het strafrechtelijk onderzoek

1.1. Taken van en onderzoeken door de Onderzoeksraad

De Onderzoeksraad is in de plaats gekomen van respectievelijk de Raad voor de Transportveiligheid, de Tijdelijke Onderzoekscommissie Defensie en de beoogde Commissie Rampen en Calamiteiten. Hij maakt tevens het ad hoc instellen van commissies als de Commissie Oosting voor de vuurwerkramp te Enschede en de Commissie Alders voor de cafébrand te Volendam overbodig.

Op grond van de Rijkswet OvV heeft de Onderzoeksraad tot taak voorvallen met een ongelukkige afloop en voorvallen die een dergelijke afloop hadden kunnen hebben te onderzoeken, alsook de gevolgen van zulke voorvallen. Die taak omvat het vaststellen van de oorzaken of vermoedelijke oorzaken van de voorvallen en de omvang van hun gevolgen, alsook het doen van aanbevelingen ter voorkoming van dergelijke voorvallen of beperking van de gevolgen.

1.2. Uitgezonderde voorvallen

Niet alle gebeurtenissen kunnen door de Onderzoeksraad worden onderzocht. In artikel 1, tweede lid, van de Rijkswet OvV worden in dit verband van het begrip ‘voorval’ een aantal gebeurtenissen uitgezonderd. Het betreft allereerst verstoringen van de openbare orde, oproerige bewegingen en andere ernstige wanordelijkheden als bedoeld in de Gemeentewet en situaties die ernstig voor een dergelijke gebeurtenis doen vrezen. In de tweede plaats gaat het om gebeurtenissen in het kader van het optreden van bevoegde autoriteiten ter handhaving van de rechtsorde. In de derde plaats betreft het het optreden van de krijgsmacht in een situatie van oorlog of gewapend conflict, tijdens een operatie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde, tijdens het verlenen van bijstand als bedoeld in de Politiewet 1993 of tijdens het verlenen van bijstand ingevolge de Aanwijzingen inzake de inzet van de krijgsmacht in de Nederlandse Antillen en Aruba.

1.3. Werkterrein

De taken van de Onderzoeksraad bestrijken een breed terrein. Hij is bevoegd voorvallen te onderzoeken in alle denkbare sectoren. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan:

  • voorvallen in het transport over weg, water, spoor, door de lucht en door buisleidingen;

  • voorvallen in de industrie, waaronder bedrijfsongevallen, winningongevallen (inclusief off-shore) en kernongevallen;

  • natuurrampen, waaronder wateroverlast, extreme weersomstandigheden en aardbevingen;

  • voorvallen betreffende milieu en gezondheid, waaronder verontreinigingen van de voedselketen, ongevallen in de privésfeer, epidemieën en verontreiniging van het natuurlijk milieu;

  • explosies, grote branden en instortingen.

1.4. Filosofie onderzoek Onderzoeksraad

De filosofie die aan de in de Rijkswet OvV geregelde juridische status van de Onderzoeksraad en zijn onderzoekstaak ten grondslag ligt, is gebaseerd op de internationale ervaring dat het onderzoek naar de schuldvraag en de aansprakelijkheid niet de geëigende instrumenten biedt om de achterliggende oorzaken bij een ongeval of incident te achterhalen. En daar liggen veelal de systematische bedreigingen van de veiligheid, ook wel structurele veiligheidstekorten genoemd. Juist om lering te kunnen trekken uit een voorval, teneinde daarmee herhaling in de toekomst te voorkomen, is een ander soort onderzoek nodig: het diepgaand onafhankelijk veiligheidsonderzoek. Dit onderzoek richt zich op het signaleren en identificeren van die structurele veiligheidstekorten op basis waarvan veiligheidsaanbevelingen geformuleerd kunnen worden. Hiermee wordt de opgedane kennis met betrekking tot ongevallen en incidenten benut om de veiligheid in de toekomst verder te vergroten. Bovendien draagt het onafhankelijk en diepgaand veiligheidsonderzoek bij aan het wegnemen van maatschappelijke verontrusting. Slachtoffers, nabestaanden, maar ook de samenleving als geheel, wordt op deze wijze immers duidelijkheid verschaft over de toedracht en de (achterliggende) oorzaken van het voorval en tevens is zodoende gewaarborgd dat de relevante lessen ook daadwerkelijk worden geleerd.

1.5. Verschillen onderzoek Onderzoeksraad en strafrechtelijk onderzoek

Het belangrijkste verschil tussen het strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek van de Onderzoeksraad is gelegen in het onderzoeksdoel; het strafrechtelijk onderzoek is gericht op de vraag of er een strafbaar feit is gepleegd (handhaving van regels, repressief en preventief) en, in het verlengde daarvan, op de schuldvraag, terwijl het onderzoek van de Onderzoeksraad gericht is op de achterliggende oorzaken en de wijze waarop de ongevalsgevolgen worden bestreden of afgewikkeld. Bij het strafrechtelijk onderzoek is daarom sprake van een verdachte (die niet verplicht is voor hemzelf mogelijk belastende uitspraken te doen) terwijl het bij het onderzoek van de Onderzoeksraad gaat om betrokkenen en getuigen die zo ongehinderd mogelijk alle relevante informatie moeten kunnen verstrekken.

Met betrekking tot een bepaald voorval kan sprake zijn van beide onderzoeken. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Het is zeer wel denkbaar dat het OM in een bepaald geval besluit af te zien van het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, terwijl uit het oogpunt van het voorkomen van herhaling van het betreffende ongeval een onderzoek door de Onderzoeksraad van groot belang wordt geacht. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen in een situatie waarin het op voorhand duidelijk lijkt dat er geen strafbaar feit is gepleegd en/of er geen strafvervolging kan plaatsvinden omdat de enige verdachte is omgekomen, terwijl er uit het voorval waarschijnlijk wel lering voor de ongevals/letsel-preventie kan worden afgeleid. Ook het omgekeerde, wél een strafrechtelijk onderzoek doch geen onderzoek door de Onderzoeksraad, is denkbaar.

2. Werkwijze Onderzoeksraad bij onderzoeken

In het proces van het onderzoek en het vervolg op de aanbevelingen kunnen de volgende stappen worden onderscheiden:

  • 1. Melding

  • 2. Selectie te onderzoeken voorvallen

  • 3. Onderzoek

  • 4. Constateren structurele veiligheidstekorten

  • 5. Opstellen aanbevelingen

  • 6. Uitbrengen rapport

  • 7. Vervolg op aanbevelingen

  • 8. Heropening

Ad 1. Melding

Ingevolge artikel 28 van de Rijkswet OvV zijn bij AMvB een aantal personen en instanties aangewezen die verplicht zijn tot het melden van voorvallen. De Onderzoeksraad maakt zelf afspraken met deze instanties teneinde in een vroeg stadium op de hoogte te worden gesteld van voor de Onderzoeksraad relevante voorvallen.

Overigens kan een onderzoek ook geïnitieerd worden zonder dat sprake is van een melding.

Ad 2. Selectie te onderzoeken voorvallen

Nadat een melding is binnengekomen, beslist de Onderzoeksraad of er al dan niet een onderzoek wordt ingesteld. Voor voorvallen in de civiele en de militaire luchtvaart en in de zeescheepvaart alsmede nader aangeduide zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken geldt dat de Onderzoeksraad op grond van de rijkswet en/of internationale verplichtingen voor deze sectoren verplicht is een onderzoek in te stellen.

Het criterium voor de selectie zal steeds zijn in hoeverre naar het oordeel van de Onderzoeksraad uit een voorval lering kan worden getrokken en daarop vervolgens aanbevelingen voor maatregelen ter vergroting van de veiligheid kunnen worden gebaseerd.

Daarnaast kunnen de Minister wie het aangaat in Nederland, de commissaris van de Koningin of de burgemeester een schriftelijk verzoek tot het instellen van een onderzoek indienen bij de Onderzoeksraad. Daarbij is het aan de Onderzoeksraad om te bepalen of al dan niet aan het verzoek wordt voldaan. Afwijzing van een verzoek dient met redenen te worden omkleed.

Ad 3. Onderzoek

Indien een onderzoek wordt ingesteld zal de Onderzoeksraad voor het onderzoek steeds een projectleider benoemen, een ‘investigator-in-charge’. Deze is de verantwoordelijke hoofdonderzoeker. Een of meer onderzoekers van de Onderzoeksraad gaan eventueel naar de plaats van het voorval voor een nadere verkenning. In bijna alle gevallen zal de plaatselijke politie eerder ter plaatse zijn en maatregelen hebben getroffen voor het veiligstellen van sporen.

De onderzoekers van de Onderzoeksraad beschikken onder meer over de volgende bevoegdheden:

  • 1. Op grond van artikel 5 en 6 Rijkswet OvV heeft de Onderzoeksraad de bevoegdheid om de situatie ter plaatse van een voorval te laten bevriezen en om zaken die bij het voorval waren betrokken in beslag te nemen.

  • 2. Op grond van artikel 36, eerste lid van de Rijkswet OvV is de onderzoeker bevoegd elke plaats te betreden met inbegrip van het woongedeelte van een schip.

  • 3. Op grond van de artikelen 37 en 38 van de Rijkswet OvV is de onderzoeker bevoegd inlichtingen te vorderen, inzage van zakelijke gegevens en bescheiden te vorderen en daarvan kopieën te maken.

  • 4. Op grond van artikel 39 van de Rijkswet OvV is de onderzoeker bevoegd zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen; hij is daarbij bevoegd verpakkingen te openen.

  • 5. Op grond van artikel 40 van de Rijkswet OvV is een ieder verplicht aan een onderzoeker alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijze kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), van Defensie en van Justitie kunnen in het belang van veiligheid (BZK en Defensie) of opsporing en vervolging (Justitie) medewerking weigeren van henzelf of van de onder hen ressorterende personen.

Bij een onderzoek kan de Onderzoeksraad andere deskundigen aan de eigen onderzoekers toevoegen. Zij krijgen dan, voor de duur van het onderzoek, de bevoegdheden die door de Rijkswet OvV aan onderzoekers van de Onderzoeksraad zijn toebedeeld. Dit kunnen ambtenaren zijn van de Inspectie Verkeer en Waterstaat of van het Landelijke Verkeers Bijstands Team (LVBT) van het Korps Landelijke Politiediensten, maar ook vertegenwoordigers van andere instanties (bijvoorbeeld Railned of de Luchtverkeersleiding Nederland) of uit het bedrijfsleven (bijvoorbeeld NS Reizigers, Shell, etc.). De leiding en verantwoordelijkheden blijven in die gevallen uitdrukkelijk bij de Onderzoeksraad liggen. Andere samenwerkingsverbanden met de opsporingsdiensten zijn mogelijk.

In de eerste fase van het onderzoek worden vooral die gegevens vastgelegd die later moeilijk of niet meer te achterhalen zijn (sporenonderzoek, gegevens betrokken transportmiddelen, gegevens betrokken personen, getuigen, gegevens betrokken apparatuur, etc.). Voor de Onderzoeksraad liggen de onderzoeksmethoden overigens vast (in het, op basis van artikel 65 van de Rijkswet OvV te hanteren, onderzoeksprotocol). In de volgende fasen verschuift de nadruk van gegevensverzameling naar analyse en nader onderzoek (waarbij ook externe instanties als bijvoorbeeld TNO of universiteiten kunnen worden ingeschakeld). Een en ander resulteert in een (interne) rapportage aan de Onderzoeksraad.

Ad 4 t/m 8. Beoordelen structurele veiligheidstekorten, aanbevelingen, uitbrengen rapport, vervolg op aanbevelingen en heropening

De betekenis van het onderzoek van de Onderzoeksraad zit hierin dat achterliggende oorzaken aan het licht worden gebracht en dat tekortkomingen in het gehanteerde systeem worden opgespoord. Indien een onderzoek van de Onderzoeksraad de constatering van structurele veiligheidstekorten oplevert, zal de Onderzoeksraad bezien of hij daarop aanbevelingen kan baseren. De conclusies van de Onderzoeksraad en de daarop gebaseerde aanbevelingen kunnen worden neergelegd in een rapport dat door de Onderzoeksraad openbaar wordt gemaakt.

Degene tot wie een aanbeveling wordt gericht, moet daarover zijn standpunt bepalen, het standpunt meedelen aan de minister wie het aangaat en een afschrift aan de Onderzoeksraad zenden. De minister van BZK dient de Staten-Generaal jaarlijks te informeren over de wijze waarop aan de aanbevelingen vervolg is gegeven.

Indien na de sluiting van een onderzoek nieuwe feiten aan het licht komen die naar het oordeel van de Onderzoeksraad van wezenlijk belang zijn met betrekking tot de in het rapport neergelegde conclusies of aanbevelingen, kan de Onderzoeksraad het onderzoek heropenen.

Opsporing

Ingeval naar een voorval zowel een strafrechtelijk onderzoek door het OM als een onderzoek door de Onderzoeksraad wordt uitgevoerd, kan dit tot complexe situaties leiden. Het OM en de Onderzoeksraad hebben namelijk beide vergaande bevoegdheden en het is te voorzien dat de wederzijdse onderzoeken zich voor een deel op dezelfde aspecten zullen richten. Het is daarom gewenst dat er afstemming plaatsvindt tussen de (zaaks)officier van justitie en de Onderzoeksraad om zoveel mogelijk te voorkomen dat de voortgang van het ene onderzoek belemmeringen ondervindt van het andere onderzoek.

Bijgaand samenwerkingsprotocol voorziet in concrete afspraken over samenwerking en informatie-uitwisseling en geeft de nodige handvatten voor nadere afstemming tussen Onderzoeksraad en OM wanneer beide onderzoek doen naar eenzelfde voorval.

Vastlegging nadere afspraken tussen OM en Onderzoeksraad in een concreet geval

Artikel 24 van het Besluit OvV schrijft in het derde lid voor dat de Onderzoeksraad en het OM, met inachtneming van het afstemmingsprotocol, overleg plegen over de inrichting van beide onderzoeken, indien beide in een concreet geval onderzoek instellen. In dit overleg dienen in ieder geval, schriftelijk vast te leggen, afspraken te worden gemaakt over de inhoud van de te verrichten onderzoekshandelingen, de planning van deze onderzoekshandelingen in de tijd, de inbeslagneming van zaken en de instelling van een periodiek afstemmingsoverleg gedurende beide onderzoeken.

Bijlage 1. : Enkele artikelen in de Rijkswet OvV betreffende de relatie OM-Onderzoeksraad

Artikel 66

Indien de politie in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba een onderzoek instelt naar de identiteit van de slachtoffers van een voorval, worden de resultaten van dit onderzoek desgevraagd aan de raad ter beschikking gesteld.

Artikel 69

1. Niet kunnen in een strafrechtelijke, tuchtrechtelijke of civielrechtelijke procedure als bewijs worden gebruikt, noch kan een disciplinaire maatregel, een bestuurlijke sanctie of een bestuurlijke maatregel worden gebaseerd op:

  • a. verklaringen van personen, afgelegd in het kader van het onderzoek van de raad, tenzij degene die de verklaring heeft afgelegd daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven;

  • b. met een technisch hulpmiddel vastgelegde communicatie tussen personen die betrokken zijn geweest bij het laten functioneren van een vervoermiddel;

  • c. in het kader van het onderzoek van de raad vastgelegde medische of privé-informatie betreffende personen die betrokken zijn geweest bij een door de raad onderzocht voorval, tenzij de betrokken persoon daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven;

  • d. gegevens die zijn ontleend aan een vluchtrecorder, een cockpit voice recorder of een reisgegevensrecorder, gebruikt in de scheepvaart, en transcripten daarvan;

  • e. meningen, geuit in het kader van het analyseren van het onderzoeksmateriaal;

  • f. door de raad opgestelde documenten.

2. Ten behoeve van een strafrechtelijk of tuchtrechtelijk onderzoek of een procedure tot oplegging van een disciplinaire maatregel, een bestuurlijke sanctie of een bestuurlijke maatregel kunnen gegevensdragers als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d en f, met uitzondering van het in artikel 55, eerste lid, bedoelde rapport, niet ter inzage worden gevorderd of in beslag worden genomen. Op verzoek kunnen verklaringen als bedoeld in het eerste lid onderdeel a echter ter inzage worden gegeven, indien degene die de verklaring heeft afgelegd, daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven en kan informatie als bedoeld in onderdeel c ter beschikking worden gesteld, indien degene wie de informatie betreft, daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen gegevensdragers als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en d, als bewijs worden gebruikt en ter inzage worden gevorderd of in beslag worden genomen, indien het een strafrechtelijk onderzoek betreft naar een gijzeling, moord, doodslag of een strafbaar feit met het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te destabiliseren of te vernietigen.

4. Een onderzoeker wordt ter zake van een onderzoek waarbij hij betrokken is of is geweest, niet als getuige of deskundige opgeroepen.

5. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, en het tweede lid voor zover het betrekking heeft op een gegevensdrager als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing bij de vervolging van een getuige of deskundige ter zake van meineed in verband met een door hem voor de raad afgelegde verklaring.

Artikel 70

De raad, de medewerkers van het bureau, de algemeen secretaris en de overige onderzoekers doen geen aangifte van strafbare feiten waarvan ze bij de uitoefening van hun functie bij de raad kennis hebben gekregen, bij een opsporingsambtenaar, met uitzondering van de gevallen bedoeld in de artikelen 160 en 162 van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering, meineed, de bij artikel 81 strafbaar gestelde feiten, alsmede de feiten strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, de artikelen 185 tot en met 188 en 190 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen en de artikelen 185 tot en met 188 en 190 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, voor zover deze feiten betrekking hebben op artikel 40, eerste lid.

Bijlage 2. : Afstemmingsprotocol

De onderzoeksraad voor veiligheid – Openbaar Ministerie

Inleiding

Indien naar een voorval zowel een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM) als een onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (Onderzoeksraad) wordt uitgevoerd, dan kunnen zich complexe situaties voordoen. Het OM en de Onderzoeksraad hebben namelijk beide vergaande bevoegdheden en het is te voorzien dat de wederzijdse onderzoeken zich voor een deel op dezelfde aspecten zullen richten. Het is daarom in dergelijke gevallen gewenst dat er afstemming plaatsvindt tussen OM en Onderzoeksraad om zoveel mogelijk te voorkomen dat de voortgang van het ene onderzoek belemmeringen ondervindt van het andere onderzoek. Het uitgangspunt daarbij is dat de Onderzoeksraad en het OM primair elk hun eigen taakvervulling hebben en dat ze elkaar daarin niet hinderen. Waar zinvol en mogelijk vindt samenwerking plaats, waarbij Onderzoeksraad en OM elkaar zo veel mogelijk tegemoet komen, voor zover zwaarwichtige belangen van (één van) beide zich daar niet tegen verzetten.

Ingevolge art. 24 van het Besluit Onderzoeksraad voor Veiligheid zijn de Onderzoeksraad en het OM een afstemmingsprotocol overeengekomen. Het protocol voorziet in afspraken over de samenwerking en informatie-uitwisseling en geeft de nodige handvatten voor nadere afstemming tussen Onderzoeksraad en OM in de gevallen waarin zowel de Onderzoeksraad als het OM een onderzoek instellen naar een voorval.

Overleg

Indien zowel de Onderzoeksraad als het OM een onderzoek instelt naar eenzelfde voorval treden de verantwoordelijke vertegenwoordiger van de Onderzoeksraad en de betreffende officier van justitie onverwijld met elkaar in contact teneinde overleg te plegen, met inachtneming van dit protocol, over de inrichting van beide onderzoeken. In het overleg worden in ieder geval afspraken gemaakt over de inhoud van de te verrichten onderzoekshandelingen, de planning van deze onderzoekshandelingen in de tijd, de inbeslagneming van zaken en de instelling van een periodiek afstemmingsoverleg gedurende beide onderzoeken.

Deze afspraken zullen steeds schriftelijk worden vastgelegd.

Informatie-uitwisseling

Start van de afstemming

Voor zowel de Onderzoeksraad als het OM geldt dat niet alle voorvallen worden onderzocht. Daarom zal met het oog op de eventuele afstemming steeds per geval moeten worden nagegaan of er door beide organisaties onderzoek wordt gedaan naar hetzelfde feitencomplex. Het aantal strafrechtelijke onderzoeken dat onder verantwoordelijkheid van het OM plaatsvindt is aanmerkelijk groter dan het aantal voorvallen dat de Onderzoeksraad onderzoekt. Het ligt daarom voor de hand dat in beginsel vanuit de Onderzoeksraad bij het OM zal worden nagetrokken of een te onderzoeken voorval ook strafrechtelijk wordt onderzocht. Daartoe zal door/namens de betreffende vertegenwoordiger van de Onderzoeksraad telefonisch contact worden opgenomen met het betreffende arrondissementsparket van het OM. Vorenbedoeld contact zal, om een optimale afstemming mogelijk te maken, in een zo vroeg mogelijk stadium worden gelegd. Een telefoonlijst van de piketdiensten van de arrondissementsparketten is als bijlage bij dit protocol gevoegd.

Met het oog op de onafhankelijke positie van de Onderzoeksraad is het niet wenselijk dat de Onderzoeksraad bij het starten van een onderzoek altijd contact dient op te nemen met het OM. Een dergelijk automatisme zou namelijk het beeld kunnen doen ontstaan dat een – in de tijd gezien later gestart – strafrechtelijk onderzoek naar hetzelfde voorval mogelijk geïnitieerd is door het afstemmingscontact van de Onderzoeksraad met het OM en dat zou op zijn beurt de (algemene) bereidheid kunnen verminderen om voorvallen onder de aandacht van de Onderzoeksraad te brengen. Om die reden kan de Onderzoeksraad er in een concreet geval voor kiezen om (in eerste instantie) de check op samenloop van onderzoek achterwege te laten. Daarvoor is het uiteraard wel vereist dat de Onderzoeksraad redelijkerwijs geen aanleiding heeft om te veronderstellen dat sprake is van een strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het betreffende voorval dan wel een concreet voornemen daartoe.

Verloop van het onderzoek

Het OM en de Onderzoeksraad informeren elkaar op verzoek over de verrichtte en nog te verrichten onderzoekshandelingen, voor zover dienstig aan het belang van de wederzijdse onderzoeken.

De uitgewisselde informatie over het verloop van de onderzoeken wordt vertrouwelijk en uitsluitend ten behoeve van het onderzoek gebruikt. Deze informatie zal niet aan derden – waaronder te horen personen – bekend of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande toestemming.

Gegevensverstrekking

Een verzoek tot verstrekking van gegevens en het verstrekken van gegevens geschiedt schriftelijk. Aan de verstrekking van gegevens kunnen, voor zover die voortvloeien uit het onderzoeksbelang, voorwaarden worden verbonden. Beide organisaties houden aantekening van de gedane verstrekkingen.

Onderzoeksraad en OM wijzen vertegenwoordigers aan die worden belast met het behandelen van verzoeken tot verstrekking van gegevens en met de verstrekking.

Gegevensverstrekking door het OM aan de Onderzoeksraad

De opsporingsdienst en/of het OM verstrekken, binnen de daarvoor geldende regelsEen proces-verbaal kan door de politie verstrekt worden na toestemming van de leider van het opsporingsonderzoek (officier van justitie). De wettelijke basis voor het verstrekken van afschriften door een opsporingsdienst is te vinden in artikel 18, eerste lid, van de Wet politiegegevens jo. artikel 4:2, eerste lid, onder l, van het Besluit politiegegevens. Verstrekking door het OM van gegevens uit strafdossiers geschiedt met inachtneming van de Aanwijzing verstrekking van strafrechtelijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden., de Onderzoeksraad ten behoeve van zijn onderzoek desgevraagd kosteloos een afschrift van processen-verbaal dan wel andere gegevens.

Met het oog op een vlotte afhandeling zal in een verzoek zo concreet mogelijk worden aangegeven de identiteit of functie van de persoon wiens verklaring het betreft, dan wel de aard van de te verstrekken documenten of gegevensdragers. De verkregen gegevens worden door de Onderzoeksraad vertrouwelijk en uitsluitend ten behoeve van zijn onderzoek gebruikt en worden niet aan derden – waaronder door de Onderzoeksraad te horen personen – bekend of openbaar gemaakt zonder toestemming vooraf van het OM.

Gegevensverstrekking door de Onderzoeksraad aan het OM

De Onderzoeksraad verstrekt, voor zover dat binnen de Rijkswet OvV toegestaan isVolgens art. 69 Rijkswet OvV kunnen bepaalde gegevensdragers alleen door het OM ter inzage worden gevorderd of in beslag worden genomen indien het een strafrechtelijk onderzoek betreft naar een gijzeling, moord, doodslag of terroristische actie. De Onderzoeksraad zal de dergelijke gegevensdragers c.q. de daaraan ontleende gegevens uitsluitend in de betreffende situaties verstrekken., gegevens waarover hij beschikt desgevraagd aan het OM en de politie, voorzover deze gegevens noodzakelijk zijn ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek.

Verklaringen van personen, afgelegd in het kader van een onderzoek door de Onderzoeksraad, worden desgevraagd ter beschikking van het OM gesteld, mits de betreffende persoon daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Medische of privé-informatie van personen die in het kader van een Raadsonderzoek is vastgelegd wordt desgevraagd ter beschikking van het OM gesteld, mits de betreffende persoon (of nabestaanden van die persoon) daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.

Onderzoeksactiviteiten

Beheer plaats voorval/delict

De politie draagt zorg voor een deugdelijke afzetting van de plaats van het voorval, alsmede voor de toegang tot de plaats voor onderzoekers van de Onderzoeksraad, die zich als zodanig dienen te legitimeren. Over het beheer van de plaats van het voorval/delict vindt bij de aanvang van het onderzoek overleg plaats tussen de verantwoordelijke vertegenwoordiger van de Onderzoeksraad en de leider of beheerder plaats delict van de politie.

Inzet externe instanties of deskundigen

Als en voorzover beide organisaties belang hebben bij de inzet van dezelfde externe instantie of deskundige(n), dan zal in principe een gezamenlijke opdracht worden gegeven.

Waar dat, gelet op de beschikbare capaciteit en de opsporingsbelangen, mogelijk is, houden de politie en OM bij hun onderzoeksactiviteiten rekening met wensen van de Onderzoeksraad. Te denken valt in dit verband ook aan een verzoek van de Onderzoeksraad om bij een – in het kader van het strafrechtelijk onderzoek te verrichten – technisch onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut, ook te letten op aspecten die voor het strafrechtelijk onderzoek niet (direct) relevant zijn.

Destructief onderzoek

Destructief onderzoek vindt niet plaats dan na instemming van zowel de Onderzoeksraad als het OM.

Beslag

Als zowel het OM als de Onderzoeksraad een voorwerp in beslag wensen te nemen, zal het OM de inbeslagneming verzorgen en zal vervolgens de Onderzoeksraad in de gelegenheid worden gesteld het voorwerp tijdens het beslag te onderzoeken. Vrijgave van inbeslaggenomen voorwerpen geschiedt niet dan na overleg tussen Onderzoeksraad en OM.

In dit verband kan overigens worden aangetekend dat op grond van artikel 69 van de Rijkswet OvV bepaalde zaken (waaronder verklaringen, privé- en medische gegevens van personen, afgelegd/verkregen in het kader van een onderzoek van de Onderzoeksraad) niet ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek ter inzage kunnen worden gevorderd of in beslag kunnen worden genomen. Voor een deel van de betreffende informatie geldt dat deze desgevraagd wel ter inzage kan worden gegeven, echter alleen indien de betrokkene daartoe nadrukkelijk toestemming heeft gegeven. Voor een ander deel (waaronder de met een cockpit-voicerecorder vastgelegde gesprekken) geldt dat ze alleen door het OM opeisbaar zijn indien het een strafrechtelijk onderzoek betreft naar een gijzeling, moord, doodslag of een strafbaar feit met terroristisch oogmerk.

Sectie

Op grond van artikel 73 van de Wet op de lijkbezorging is de Onderzoeksraad, evenals het OM, bevoegd om sectie op een stoffelijk overschot te (laten) verrichten. Om praktische redenen zal het OM daartoe een stoffelijk overschot in beslag nemen. Indien beide organisaties in een voorliggend geval sectie noodzakelijk achten, zullen zij daartoe een gezamenlijke opdracht geven. Indien (in eerste instantie) slechts één van beide organisaties sectie noodzakelijk acht, zal de opdracht daartoe worden gegeven en zullen de resultaten desgevraagd aan de andere organisatie ter beschikking worden gesteld.

Kosten gezamenlijke onderzoeksopdrachten

Indien Onderzoeksraad en OM een gezamenlijke onderzoeksopdracht geven worden de kosten daarvan gelijkelijk gedragen, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken. In dit laatste geval wordt de kostenverdeling voorafgaand aan de onderzoeksopdracht door Onderzoeksraad en OM vastgesteld.

Geschillenregeling

Geschillen met betrekking tot de samenwerking/afstemming tussen Onderzoeksraad en OM in het kader van de wederzijdse onderzoeken naar een bepaald voorval, dienen primair te worden opgelost door overleg tussen de verantwoordelijk vertegenwoordiger van de Onderzoeksraad en de officier van justitie. Bij voortduring van het geschil, alsmede bij algemene geschillen over de interpretatie en implementatie van dit protocol, treden de voorzitter van de Onderzoeksraad en de portefeuillehouder van het College van procureurs-generaal met elkaar in overleg.

Inwerkingtreding

Dit protocol treedt in werking op 14 juli 2005.

Evaluatie

Een jaar na inwerkingtreding wordt dit protocol geëvalueerd en zonodig bijgesteld.

Onderzoeksraad voor Veiligheid,

Voorzitter

,

Pieter van Vollenhoven

Openbaar Ministerie,

Voorzitter van het College van Procureurs-generaal

,

H.N. Brouwer