Bij de onderworpenheidstoets wordt beoordeeld of het lichaam waarin de belastingplichtige
een deelneming heeft, is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert
in een heffing naar een tarief van ten minste 10% over een naar Nederlandse maatstaven
bepaalde belastbare winst, waarbij de artikelen 12b en 12c Wet Vpb buiten toepassing blijven.
1.10.1.1. Group relief regeling in Verenigd Koninkrijk
Tijdens de parlementaire behandeling is aangegeven dat bij de toepassing van de zinsnede
‘is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een heffing van
ten minste 10% over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde winst’ (de onderworpenheidstoets
van artikel 13, tiende lid, Wet Vpb), de overdracht aan een beleggingsdochter (A) van verlies van een andere, in datzelfde
land gevestigde, vennootschap (B) op grond van een group relief regeling bij de bepaling
van de effectieve belastingdruk op het niveau van de beleggingsdochter A buiten beschouwing
blijft (TK 2005–2006, 30 572, nr. 8, blz. 35 en EK, 2006–2007, 30 572, nr. C, blz.
15).
Dit is ook het geval indien vennootschap B naar Nederlandse maatstaven beoordeeld
een kleiner verlies of zelfs geen verlies zou hebben geleden. Ik verbind hieraan de
voorwaarde dat de belastbare winst van B aan ten minste hetzelfde tarief is onderworpen
als de belastbare winst van A.
De onderworpenheidstoets van artikel 13, tiende lid, Wet Vpb moet per lichaam waarin een (beleggings)deelneming wordt gehouden, worden toegepast.
1.10.1.2. Naar Nederlandse maatstaven. Britse dormant company. Rente-imputatie
Naar Brits recht bestaan zogenoemde ‘dormant companies’ (niet actieve vennootschappen).
Indien tussen dergelijke companies een vordering–schuldverhouding bestaat, is fiscaal
toegestaan dat de berekening van rente achterwege blijft. Het fiscale gevolg is dat
enerzijds geen sprake is van een renteaftrek bij de schuldenaar en anderzijds geen
rentebate bij de schuldeiser. Naar Nederlandse maatstaven zou rente moeten worden
geïmputeerd.
Ik keur met toepassing van artikel 63 Algemene wet inzake rijksbelastingen goed dat het niet in de heffing betrekken van de rentebate bij de schuldeiser op
zich er niet toe leidt dat de belastingheffing bij de schuldeiser niet voldoet aan
de onderworpenheidstoets. Uitgangspunt hierbij is dat de transactie plaatsvindt tussen
vennootschappen die in hetzelfde land zijn gevestigd en onder goedkeuring van de fiscus
van dat land. De goedkeuring geldt slechts indien het vennootschappen betreft die
overigens, zonder de regeling van de ‘dormant companies’, aan een tarief van ten minste
10% zijn onderworpen.
1.10.1.3. Cypriotische Special Defense Contribution Law
Op Cyprus wordt een belasting geheven op grond van de Special Defense Contribution
Law. Deze Defense Contribution heeft kenmerken van zowel een winstbelasting als een
bronbelasting. De Defense Contribution wordt bij de bron ingehouden als de uitkerende
vennootschap een inwoner van Cyprus is en voor zover de aandeelhouder ook een inwoner
van Cyprus is. De Defense Contribution heeft dus geen wereldwijde werking, één van
de kenmerken van een bronbelasting. Daarnaast krijgt een buitenlandse aandeelhouder
alle Defense Contribution terug die als gevolg van de deemed distribution regels eerder
is ingehouden. Deze heffing wordt daarom aangemerkt als een belastingheffing naar
de winst.
1.10.1.4. Naar Nederlandse maatstaven: artikel 13, tiende en veertiende lid, artikel 13a en overgangsrecht gelijkgestelde deelneming
De naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst wordt vastgesteld mede met
inachtneming van alle bijzondere regels die in Nederland gelden. Zo moet o.a. beoordeeld
worden of, naar Nederlandse maatstaven, op de desbetreffende vennootschap van toepassing
is:
Het gevolg hiervan kan zijn dat de vennootschap waarin een deelneming wordt gehouden,
niet voldoet aan de onderworpenheidstoets.
1.10.1.5. Tarief van ten minste 10%. Samenhang met voorkoming van dubbele belasting
Bij de beoordeling of de naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst is
belast naar een tarief van ten minste 10% speelt ook de voorkoming van dubbele belastingheffing
een rol. De onderworpenheidstoets dient hierbij als volgt plaats te vinden (Eerste
Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 572, H, blz. 3 en 4).
Om te bepalen of een beleggingsdeelneming laagbelast is in de zin van artikel 13, tiende lid, moet worden beoordeeld of de winstbelasting die is geheven van de beleggingsdochter
waarin de deelneming wordt gehouden, minder dan 10% bedraagt van haar naar Nederlandse
maatstaven bepaalde belastbare winst.
Als de dochter haar onderneming drijft met behulp van een vaste inrichting in een
ander land telt de door dat andere land geheven winstbelasting mee bij de berekening
van de belastingdruk op de dochter. De winstbelasting van het vestigingsland van de
dochter telt mee voor het daadwerkelijk geheven bedrag, rekening houdend met eventueel
verleende voorkoming van dubbele belasting voor de vaste inrichting. Als de totale
belasting gerelateerd aan de naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst
minder bedraagt dan 10%, is de dochter laagbelast.
Bronbelasting
Als de dochter inkomsten uit een ander land geniet welke aan een bronheffing zijn
onderworpen, telt de door dat andere land ingehouden bronheffing niet mee bij de berekening
van de belastingdruk, omdat bronheffingen geen winstbelasting zijn. Omdat met de bronheffing
geen rekening wordt gehouden bij de bepaling van de belastingdruk, wordt ook de verrekening
daarvan met de winstbelasting in het vestigingsland in principe buiten aanmerking
gelaten. De winstbelasting in het vestigingsland van de dochter telt dus mee voor
het bedrag vóór vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de
bronheffing.
Tax sparing credit
Een uitzondering op dit principe geldt voor gevallen waarin een hoger bedrag aan bronheffingen
wordt verrekend dan Nederland zou hebben gedaan. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen
bij een tax sparing credit die niet door Nederland zou zijn verleend. In een dergelijke
bijzondere situatie is de dochter laagbelast als de winstbelasting in het vestigingsland
na vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de bronheffing en
vermeerderd met de in het bronland ingehouden bronheffing, minder bedraagt dan 10%
van de naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst.
Voorbeeld
Stel dat een dochter 100 wereldwinst geniet die gelijk is aan de naar Nederlandse
maatstaven belastbare winst en voor 80 bestaat uit royalty’s afkomstig uit een derde
land. Stel dat die wereldwinst belast is tegen een tarief van 20% en dat op de royalty’s
een bronheffing drukt van 5%. Stel verder dat de dochter de bronheffing mag verrekenen
tegen een tax sparing credit van eveneens 20%, welke door Nederland niet zou zijn
verleend. In dat geval wordt voor de beoordeling of de dochter laagbelast is de belasting
in het vestigingsland van de dochter ad 20 (20% van 100) verminderd met de tax sparing
credit van 16 (20% van 80) en vermeerderd met de bronheffing van 4 (5% van 80). De
effectieve druk is dan 8% zodat de deelneming als laagbelast wordt aangemerkt.