In de praktijk wordt het regime ook aangevraagd voor beleggingsvennootschappen van
individuele beleggers. Om aan de vereisten voor het VBI regime te voldoen is daarbij
dan sprake van een beperkte toetreding, bijvoorbeeld vanuit de familiekring, die soms
door middel van een schenking of lening in de gelegenheid wordt gesteld toe te treden.
Het kan zijn, dat de individuele belegger de wettelijke vertegenwoordiger is van de
beperkte toetreder(s), of dat de beperkte participatie in een huwelijksgemeenschap
met de individuele belegger valt. Materieel blijft de situatie echter ongewijzigd.
Vanuit het perspectief van de overheersende aandeelhouder blijft sprake van individueel
vermogensbeheer. Noch de beleggingen, noch zijn zeggenschap daarover wijzigt (substantieel).
De belastingdienst zal dergelijke verzoeken afwijzen.
Deze afwijzing stoelt op de volgende gronden:
a. Het VBI regime is niet bedoeld voor individueel vermogensbeheer
Het VBI regime is bedoeld – voor zover hier van belang – voor beleggingsinstellingen
die zich richten tot een breed publiek of tot institutionele beleggers. Het beoogt
de positie van de Nederlandse beleggingsinstelling verder te versterken (zie o.a.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 533, nr. 3, blz. 4 en 5). Het VBI regime
is dan ook niet bedoeld voor vehikels van individueel vermogensbeheer.
b. Collectief beleggen is hier niet beoogd
Kenmerk van een beleggingsinstelling is dat de deelnemers haar gebruiken als instrument
voor collectieve belegging, met het oog op de aan collectieve belegging verbonden
schaalvoordelen, zoals grotere risicospreiding, lagere kosten en dergelijke. Daarom
eist het VBI regime (o.a.) dat sprake moet zijn van ter collectieve belegging verkregen
vermogen (artikel 6a, eerste lid, van de Wet Vpb 1969 jo. artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht). Aan dit zogenoemde materiële collectiviteitsvereiste wordt niet voldaan bij een
beleggingsvennootschap met een overheersende aandeelhouder, indien de overige aandeelhouders
slechts zijn bijgezocht om naar de vorm sprake te doen zijn van collectief beleggen.
Voor de overheersende aandeelhouder is de vennootschap dan immers geen instrument
voor collectieve belegging. Van krachtenbundeling is voor hem geen sprake. Zijn beleggingen
ondergaan geen (substantiële) wijziging. Hij verkrijgt geen grotere risicospreiding
of andere schaalvoordelen. Er is voor hem geen substantieel verschil met individueel
vermogensbeheer. Bij een vennootschap die voor haar overheersende aandeelhouder fungeert
als vehikel voor individueel vermogensbeheer is (materieel) geen sprake van ter collectieve
belegging verkregen vermogen en wordt hierdoor niet voldaan aan het (materiële) collectiviteitsvereiste.
Dit vloeit voort uit wat ik daarover in de Eerste Kamer heb opgemerkt bij de totstandkoming
van artikel 6a:
‘De vraag of in een concreet geval wordt voldaan aan de collectiviteitseis zal worden
bepaald door de feitelijke omstandigheden van het geval (…)
Een verhouding van 99% en 1% is echter een bijzondere situatie die zou kunnen leiden
tot een andersluidend oordeel. Het lijkt dan alsof die 1% alleen maar is toegevoegd
om te voldoen aan de collectiviteitseis. In zijn algemeenheid kan ik echter niet op
voorhand stellen dat het in zo’n situatie is uitgesloten dat aan het collectiviteitsvereiste
is voldaan. Op zijn zachtst gezegd, is het echter ook niet zeker (…)
Het percentage is namelijk niet het springende punt. Het gaat erom of er een materieel
oogmerk is en of de feitelijke omstandigheden duiden op de collectiviteitseis.’ (10
juli 2007 EK 38 38-1245).
c. Het vereiste open-end karakter ontbreekt
Het VBI regime vereist (ook) dat ‘de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid (rechten
van deelneming) op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa van de instelling
direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.’ (artikel 6a, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969). In de bovengeschetste situatie ontbreekt ook dit vereiste open-end karakter. De
beperkte toetreding van (veelal) het familielid is een incidentele mutatie. Het kapitaal
van de vennootschap ligt in beginsel vast. Verdere mutaties zijn niet beoogd. De vennootschap
heeft (feitelijk) geen open-end, maar een closed-end karakter. Ook om deze reden moet
het verzoek om toepassing van het VBI regime worden afgewezen.