DEEL A
|
– Theoretisch gedeelte
|
|
|
1.
|
Theorie omtrent radar
|
1.1
|
Radiogolven, algemeen
|
1.2
|
Voortplantingssnelheid van de radiogolven
|
1.3
|
Terugkaatsing van de radiogolven (radarreflectoren)
|
1.4
|
Beginsel van de werking van radar
|
1.5
|
Kengetallen van radarapparatuur voor de binnenvaart
|
1.5.1
|
Frequentie
|
1.5.2
|
Zendvermogen
|
1.5.3
|
Duur van de zendpuls
|
1.5.4
|
Omwentelingen van de antenne
|
1.5.5
|
Eigenschappen van de antenne
|
1.5.6
|
Beeldscherm (indicatie en bediening)
|
1.5.7
|
Beeldschermdoorsnede
|
1.5.8
|
Ingesteld bereik
|
1.5.9
|
Onderscheiding voor dichtbij
|
1.5.10
|
Radiale onderscheiding
|
1.5.11
|
Azimuthale onderscheiding
|
|
|
2.
|
Interpretatie van het radarbeeld
|
2.1
|
Plaats van de antenne op het beeldscherm; koerslijn
|
2.2
|
Vaststellen van ligging, koers en draaiing van het eigen schip
|
2.3
|
Bepalen van afstanden en bereik
|
2.4
|
Onderscheiden van het gedrag van andere verkeersdeelnemers (stilliggende, tegemoetkomende
en in dezelfde richting varende schepen)
|
2.5
|
Betekenis van hulpmiddelen en interpretatie van het radarbeeld (koerslijn, afstandsringen,
nalichtspoor, decentreren)
|
2.6
|
Beperking van informatie verkregen door radar
|
2.7
|
Verschillen tussen de gebruikelijke en daglicht radarapparatuur
|
|
|
3.
|
Verstoringen van het radarbeeld
|
3.1
|
Storingen die vanuit het eigen schip komen en mogelijke maatregelen tot vermindering
daarvan
|
3.1.1
|
Uiteenvallen van de antennebundel
|
3.1.2
|
Schaduwvorming (blinde sektoren)
|
3.1.3
|
Meervoudige reflectie (bijv. in het gebied van de laadruimte)
|
3.2
|
Storingen die vanuit de omgeving komen en mogelijke maatregelen tot vermindering daarvan
|
3.2.1
|
Storingen door regen of golfslag
|
3.2.2
|
Strooivelden (bv. bij bruggen)
|
3.2.3
|
Meervoudige reflectie
|
3.2.4
|
Schijndoelen
|
3.2.5
|
Schaduwvorming (blinde sektoren)
|
3.2.6
|
Schaduwvorming
|
3.3
|
Verschijningsvorm van de van andere radarapparaten uitgaande storingen en maatregelen
tegen het opheffen daarvan
|
|
|
4.
|
Bediening van het radarapparaat
|
4.1
|
Tijd nodig voor inwerkingstelling, gereedheid
|
4.2
|
Basisinstelling, afstemming
|
4.3
|
Afstemming van contrast en helderheid
|
4.4
|
Afstemming van de versterking
|
4.5
|
Afstemming van de verzwakking en filter
|
4.6
|
Beoordeling van de beeldkwaliteit
|
|
|
5.
|
Bochtaanwijzer
|
5.1
|
Functioneren
|
5.2
|
Gebruiksmogelijkheden
|
|
|
6.
|
Bijzondere politievoorschriften
|
6.1
|
Gebruik van marifoon, geluidsseinen en koersafspraken
|
6.2
|
Materiële minimum uitrusting van het schip voor het varen met behulp van radar
|
6.3
|
Personele minimum bezetting en bevoegdheden voor het varen met behulp van radar
|
|
|
DEEL B
|
– Praktisch gedeelte
|
|
|
1.
|
Voor het vertrek te nemen maatregelen
|
1.1
|
Inwerkingstelling, afstemming en controle op het functioneren van het apparaat
|
1.2
|
Interpretatie van het radarbeeld
|
1.3
|
Taakverdeling aan boord
|
|
|
2.
|
Het varen met behulp van radar
|
2.1
|
Varen en keren op stilstaand en stromend water
|
2.2
|
In- en uitvaren van een haven of van een smal vaarwater, met afspraken via de marifoon
en geluidsseinen
|
2.3
|
Ontmoeten en oplopen
|
2.4
|
Stoppen op een aangewezen plaats
|
2.5
|
Toelichten van het radarbeeld
|
2.6
|
Geven van commando’s aan de roerganger
|
2.7
|
Gedrag in bijzondere situaties (bijvoorbeeld: gevaarlijke verkeerssituaties of uitval
van apparaten)
|