Wet op de parlementaire enquête 2008

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen.
[Regeling treedt (deels) in werking per 09-05-2008.]
Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 08-01-1993.
Geldend van 29-11-2014 t/m heden

Wet van 1 april 2008, houdende regels over de parlementaire enquête (Wet op de parlementaire enquête 2008)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede gelet op artikel 70 van de Grondwet, wenselijk is de huidige Wet op de Parlementaire Enquête te moderniseren en te vervangen door een nieuwe Wet op de parlementaire enquête, onder meer met het oog op de uitbreiding en verduidelijking van de bevoegdheden van de enquêtecommissie en met het oog op de verbetering en verduidelijking van de positie van personen die verplicht zijn tot medewerking aan een parlementaire enquête, de samenloop met ander onderzoek en de regeling van de openbaarheid dan wel vertrouwelijkheid bij een parlementaire enquête;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepaling

Artikel 1

  • 1 In deze wet wordt verstaan onder:

    • a. Kamer: Eerste Kamer, Tweede Kamer of de verenigde vergadering der Staten-Generaal;

    • b. commissie: commissie als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    • c. document: schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.

  • 2 In deze wet wordt mede verstaan onder ambtenaar: degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is of is geweest.

Hoofdstuk 2. De instelling van een parlementaire enquête

Artikel 2

  • 1 De Kamer kan op voorstel van één of meer leden besluiten een parlementaire enquête te houden.

  • 2 Een parlementaire enquête wordt uitgevoerd door een commissie van de Kamer.

  • 3 Het besluit tot het houden van een parlementaire enquête bevat een omschrijving van het onderwerp waarop de parlementaire enquête betrekking zal hebben. De Kamer kan, al dan niet op voorstel van de commissie die de parlementaire enquête verricht, de omschrijving wijzigen.

  • 4 De Kamer benoemt de leden van de commissie uit haar midden. De Kamer kan een lid van de commissie, al dan niet op zijn verzoek, in zijn hoedanigheid van lid van de commissie ontslaan.

  • 5 De voorzitter van de Kamer doet van de besluiten, bedoeld in dit artikel, mededeling in de Staatscourant.

Artikel 3

  • 1 De Kamer stelt de raming op van de uitgaven, uitgesplitst naar begrotingsjaren, die naar haar oordeel voor een parlementaire enquête nodig zijn, en brengt deze ter kennis van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Hoofdstuk 3. De bevoegdheden van de commissie

Paragraaf 1. Algemene bepaling

Artikel 4

  • 1 De commissie kan de haar bij deze wet verleende bevoegdheden uitoefenen met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het besluit tot het houden van een parlementaire enquête bekend is gemaakt tot de dag met ingang waarvan de enquête door de Kamer wordt beëindigd.

  • 2 De commissie oefent de haar bij deze wet verleende bevoegdheden slechts uit voor zover dat naar het redelijk oordeel van de commissie voor de vervulling van haar taak nodig is.

  • 3 De bevoegdheden en werkzaamheden van de commissie worden niet beëindigd door het verstrijken van de zittingsduur of de ontbinding van de Kamer.

Paragraaf 2. De bevoegdheden van de enquêtecommissie

Artikel 5

  • 1 De commissie kan schriftelijke inlichtingen vorderen.

  • 2 De commissie kan de wijze waarop de schriftelijke inlichtingen worden verstrekt bepalen.

Artikel 6

  • 1 De commissie kan inzage in, afschrift van of kennisneming op andere wijze van documenten vorderen.

  • 2 De commissie kan de wijze waarop de kennisneming wordt verleend bepalen.

Artikel 7

  • 1 De commissie kan, zonder toestemming van de rechthebbende, met de door haar aangewezen personen elke plaats in Nederland, daaronder begrepen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, betreden.

  • 3 De commissie geeft, voor zover dit niet in strijd is met het belang van de parlementaire enquête, schriftelijk kennis aan de rechthebbende van een plaats van een voornemen een plaats te betreden. Indien sprake is van verhuur, dan wordt de kennisgeving gegeven aan de huurder.

  • 4 De leden van de commissie en de door haar aangewezen personen dragen bij het betreden van de plaats een legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door de voorzitter van de Kamer. Zij tonen het legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.

  • 5 De commissie maakt een schriftelijk verslag op van het betreden van een plaats.

Artikel 8

  • 1 De commissie kan een besloten voorgesprek houden met personen die zij mogelijk als getuige of deskundige zal horen.

  • 2 Niemand is verplicht om medewerking te verlenen aan een voorgesprek. Artikel 14 is niet van toepassing.

  • 3 De leden van de commissie bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens het voorgesprek ter kennis komt.

  • 4 Van een voorgesprek wordt een vertrouwelijk verslag opgemaakt, dat door de voorzitter of een ander lid van de commissie en de persoon met wie de commissie een voorgesprek heeft gehouden, wordt ondertekend.

Artikel 9

  • 1 De commissie kan personen als getuige of deskundige horen.

  • 2 De commissie kan een getuige of deskundige uitsluitend horen, indien ten minste drie leden aanwezig zijn.

Paragraaf 3. Bijzondere bepalingen ten aanzien van de bevoegdheid van de commissie getuigen en deskundigen te horen

Artikel 10

  • 1 De voorzitter van de commissie roept een persoon die zij als getuige of deskundige wil horen bij aangetekende brief op, hetzij in persoon, hetzij op de woonplaats, hetzij op het werkadres van de persoon. De voorzitter kan de oproeping bij deurwaardersexploot doen betekenen.

  • 2 Het verhoor vindt niet eerder plaats dan op de achtste dag na de ontvangst van de oproeping.

  • 3 De oproeping maakt melding van dag, uur en plaats van het verhoor, van de feiten waaromtrent informatie wordt verlangd en van de gevolgen, verbonden aan het niet verschijnen op het verhoor.

  • 4 In afwijking van het tweede lid kan de commissie bepalen dat het verhoor eerder plaats vindt dan op de achtste dag na ontvangst van de oproeping, indien:

    • a. naar het redelijk oordeel van de commissie in het belang van de parlementaire enquête een verhoor op een kortere termijn nodig is, of

    • b. de betrokken getuige of deskundige met een kortere termijn instemt.

Artikel 11

  • 1 Een getuige of deskundige wordt in een openbare zitting van de commissie gehoord.

  • 2 De commissie kan, al dan niet op verzoek van de getuige of deskundige, om gewichtige redenen besluiten dat van een openbare zitting geen beeld- of geluidsregistraties door derden mogen worden gemaakt.

  • 3 Van een openbare zitting wordt een openbaar verslag opgemaakt dat door de voorzitter of een ander lid van de commissie en de persoon die de commissie heeft gehoord, wordt ondertekend. Zo spoedig mogelijk na ondertekening kan een ieder het verslag inzien op de griffie van de Kamer.

Artikel 12

  • 1 De commissie kan, al dan niet op verzoek van de getuige of deskundige, om gewichtige redenen besluiten een verhoor of een gedeelte daarvan in een besloten zitting van de commissie af te nemen.

  • 2 De leden van de commissie bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens de besloten zitting ter kennis komt.

  • 3 Van een besloten zitting wordt een vertrouwelijk verslag opgemaakt dat door de voorzitter of een ander lid van de commissie en de persoon die de commissie heeft gehoord, wordt ondertekend.

Artikel 13

  • 1 Voorafgaande aan het verhoor legt een getuige, mits deze de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, in handen van de voorzitter de eed of de belofte af dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen, tenzij de commissie besluit het verhoor zonder voorafgaande eed of belofte te doen plaatsvinden.

  • 2 Voorafgaand aan het verhoor legt een deskundige in handen van de voorzitter de eed of de belofte af dat hij zijn verslag onpartijdig en naar beste weten zal uitbrengen.

Hoofdstuk 4. De positie van personen die verplicht zijn medewerking te verlenen aan een parlementaire enquête

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 14

  • 1 Elke Nederlander, elke ingezetene van Nederland, elke natuurlijke persoon die in Nederland verblijf houdt, elke rechtspersoon die in Nederland is gevestigd en elke rechtspersoon die haar bedrijfsactiviteiten geheel of gedeeltelijk in Nederland uitoefent, is verplicht de commissie binnen de door haar gestelde termijn alle medewerking te verlenen die deze vordert bij de uitoefening van de haar bij deze wet verleende bevoegdheden, behoudens de mogelijkheid van verschoning overeenkomstig de artikelen 19 tot en met 24.

  • 2 In dit artikel worden onder Nederland mede begrepen: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid worden zij die als ingezetene zijn ingeschreven in de basisregistratie personen of in de basisadministratie persoonsgegevens van een van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, geacht ingezetene van Nederland te zijn.

Artikel 15

  • 1 De verplichting tot medewerking geldt eveneens voor degene voor wie een verplichting tot geheimhouding geldt, ook indien deze verplichting bij wet is opgelegd, behoudens de mogelijkheid van verschoning overeenkomstig de artikelen 19 tot en met 24.

  • 2 Degene die bij wet verplicht is tot geheimhouding en ten behoeve van een ander werkzaam is of is geweest, is slechts verplicht tot medewerking voor zover de persoon ten behoeve van wie hij werkzaam is of is geweest, hem op vordering van de commissie schriftelijk van de verplichting tot geheimhouding heeft ontheven. Indien de commissie ontheffing van de geheimhoudingsverplichting vordert, is de persoon ten behoeve van wie hij werkzaam is of is geweest, verplicht deze ontheffing te verlenen, behoudens de mogelijkheid van verschoning overeenkomstig de artikelen 19 tot en met 24.

Artikel 16

  • 1 Een gewezen minister of gewezen staatssecretaris verleent ten aanzien van informatie die betrekking heeft op de periode van zijn ambtsvervulling uitsluitend door tussenkomst van Onze Minister-President medewerking aan vorderingen van de commissie als bedoeld in artikel 5 of 6.

  • 2 Een ambtenaar die ten behoeve van een minister werkzaam is of is geweest, verleent ten aanzien van informatie die betrekking heeft op de periode van zijn ambtsvervulling uitsluitend door tussenkomst van Onze Minister wie het aangaat medewerking aan een vordering van de commissie als bedoeld in artikel 5 of 6.

Artikel 17

  • 1 Een ieder kan zich in het verkeer met de commissie doen bijstaan.

  • 2 De commissie kan om gewichtige redenen besluiten dat iemand zich tijdens een voorgesprek of een verhoor niet mag laten bijstaan.

  • 3 De commissie stelt de betrokkene onverwijld van een weigering in kennis.

Artikel 18

Voor een vergoeding van de commissie overeenkomstig het krachtens artikel 26 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde komen in aanmerking:

  • a. personen met wie de commissie een voorgesprek heeft gehouden, en

  • b. personen die de commissie heeft gehoord.

Paragraaf 2. Verschoningsgronden

Artikel 19

  • 1 Een minister, een gewezen minister, een staatssecretaris, een gewezen staatssecretaris, een lid of bestuurder van een tot de staat behorend orgaan, een gewezen lid of bestuurder van een tot de staat behorend orgaan en een ambtenaar, werkzaam of werkzaam geweest ten behoeve van een tot de staat behorend orgaan, zijn niet verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover deze verstrekking in strijd met het belang van de staat is.

  • 2 Indien een staatssecretaris, een lid of bestuurder van een tot de staat behorend orgaan, een gewezen lid of bestuurder van een tot de staat behorend orgaan of een ambtenaar, werkzaam of werkzaam geweest ten behoeve van een tot de staat behorend orgaan, zich beroept op het belang van de staat, kan de commissie verlangen dat de gegrondheid van zijn beroep op verschoning wordt bevestigd door Onze Minister wie het aangaat.

  • 3 Indien een gewezen minister of gewezen staatssecretaris zich beroept op het belang van de staat ten aanzien van informatie die betrekking heeft op de periode van zijn ambtsvervulling, kan de commissie verlangen dat de gegrondheid van zijn beroep op verschoning wordt bevestigd door Onze Minister-President.

Artikel 20

  • 1 Een minister, een gewezen minister, een staatssecretaris, een gewezen staatssecretaris en een ambtenaar die ten behoeve van een minister werkzaam is of is geweest, zijn niet verplicht informatie aan de commissie te verstrekken over de beraadslagingen in een vergadering van de ministerraad. Een ambtenaar die ten behoeve van een minister werkzaam is of is geweest, is evenmin verplicht informatie aan de commissie te verstrekken over de in een vergadering van de ministerraad genomen beslissingen en de gronden waarop zij berusten.

  • 2 Onverminderd artikel 19, verstrekt een minister, een gewezen minister, een staatssecretaris of een gewezen staatssecretaris aan de commissie op haar vordering informatie over de in die vergadering genomen beslissingen en de gronden waarop zij berusten. Voor zover deze informatie schriftelijk wordt verlangd, geschiedt dit door Onze Minister-President.

Artikel 21

  • 1 Niemand is verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover het informatie betreft over de beraadslagingen in een vergadering van een college en bij wet een verplichting tot geheimhouding over die beraadslagingen is opgelegd.

  • 2 Het college dat het betreft kan op verzoek van de commissie besluiten ontheffing te verlenen van de geheimhoudingsverplichting.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van een gerechtelijke raadkamer of de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 22

Niemand is verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover deze informatie geheime bedrijfs- en fabricagegegevens of anderszins bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie van een onderneming betreft en het belang van informatieverkrijging door de commissie niet opweegt tegen het belang van de vertrouwelijkheid van deze informatie.

Artikel 23

Niemand is verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover deze informatie de persoonlijke levenssfeer betreft en het belang van informatieverkrijging door de commissie niet opweegt tegen het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Artikel 24

Niemand is verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover hij uit hoofde van zijn ambt of beroep tot geheimhouding verplicht is en het informatie betreft die aan hem in die hoedanigheid is toevertrouwd.

Hoofdstuk 5. Dwangmiddelen

Artikel 25

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag kan op verzoek van de commissie een persoon die weigert haar medewerking te verlenen bij de uitoefening van de haar bij deze wet verleende bevoegdheden bevelen deze medewerking alsnog te verlenen. Het verzoek wordt ingeleid bij verzoekschrift.

  • 2 Het verzoek van de commissie vermeldt welke medewerking van de betrokken persoon wordt verlangd.

  • 3 De commissie kan het verzoek indienen zonder de bijstand van een procureur.

  • 4 De voorzieningenrechter doet uitspraak uiterlijk op de zevende dag nadat hij het verzoek heeft ontvangen, tenzij de commissie hem heeft verzocht onverwijld uitspraak te doen.

  • 5 De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, tenzij:

    • a. het verzoek niet berust op de wet;

    • b. de betrokken persoon een wettelijke grond tot weigering heeft, of

    • c. de commissie in redelijkheid niet tot haar oordeel kan komen dat de verlangde medewerking nodig is voor de vervulling van haar taak.

  • 6 De uitspraak van de voorzieningenrechter is uitvoerbaar bij voorraad.

Artikel 26

De voorzieningenrechter kan op verzoek van de commissie aan een bevel als bedoeld in artikel 25, eerste lid, een dwangsom verbinden. De derde afdeling van de vijfde titel van Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van toepassing.

Artikel 27

De voorzieningenrechter kan op verzoek van de commissie bepalen, dat een bevel als bedoeld in artikel 25, eerste lid, met ondersteuning van de openbare macht ten uitvoer kan worden gelegd.

Artikel 28

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Indien een getuige of deskundige voor de commissie is verschenen, maar zonder wettelijke grond weigert zijn verklaring af te leggen, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag op verzoek van de commissie bevelen dat hij op kosten van de staat in gijzeling zal worden gesteld totdat hij aan zijn verplichting zal hebben voldaan. Het verzoek wordt ingeleid bij verzoekschrift.

  • 2 De commissie kan het verzoek indienen zonder de bijstand van een procureur.

  • 3 De commissie kan de getuige of deskundige in bewaring houden totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Zij kan daarbij de ondersteuning van de openbare macht inroepen.

  • 4 De voorzieningenrechter doet onverwijld, doch uiterlijk binnen drie dagen na ontvangst van het verzoek uitspraak.

  • 5 De voorzieningenrechter wijst een verzoek als bedoeld in dit artikel toe, tenzij:

    • a. de getuige of deskundige een wettelijke grond tot weigering heeft of

    • b. de commissie in redelijkheid niet tot haar oordeel kan komen dat de gijzeling nodig is voor de vervulling van haar taak.

  • 6 De uitspraak van de voorzieningenrechter is uitvoerbaar bij voorraad.

  • 7 Gedurende de bewaring en de gijzeling kan de getuige of deskundige zich beraden met een advocaat. De advocaat heeft vrije toegang tot de getuige of deskundige, kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen wordt kennisgenomen, een en ander onder het vereiste toezicht en met inachtneming van de huishoudelijke reglementen.

  • 8 De gijzeling kan ten hoogste dertig dagen duren. De voorzieningenrechter beëindigt ambtshalve, op verzoek van de commissie of op verzoek van de getuige of deskundige de gijzeling indien voortzetting ervan naar zijn oordeel niet meer door het belang dat met de toepassing van de gijzeling werd gediend, wordt gerechtvaardigd, of hem blijkt dat de getuige of deskundige een wettige grond tot weigering heeft.

Artikel 29

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op een lid van de Kamer, een minister of een staatssecretaris.

Hoofdstuk 6. De verhouding tot andere procedures

Artikel 30

In een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure kunnen verklaringen en documenten die op vordering van de commissie zijn afgelegd onderscheidenlijk verstrekt, niet als bewijs worden gebruikt. Evenmin kan op zulke verklaringen en documenten een disciplinaire maatregel, een bestuurlijke sanctie of een bestuurlijke maatregel worden gebaseerd.

Artikel 31

  • 1 De commissie verstrekt geen informatie aan andere personen of organen ten behoeve van een strafrechtelijk, tuchtrechtelijke of civielrechtelijke procedure of een procedure tot oplegging van een disciplinaire maatregel, een bestuurlijke sanctie of een bestuurlijke maatregel, ook niet indien de commissie of het lid op grond van een wettelijk voorschrift tot het verstrekken van informatie is verplicht.

  • 2 In afwijking van het eerste lid verstrekt de commissie informatie aan andere personen of organen indien degene die de informatie heeft verstrekt en degene op wie de informatie betrekking heeft, daarvoor schriftelijk toestemming hebben verleend.

Artikel 32

  • 1 In afwijking van artikel 30 kunnen verklaringen en documenten die in het kader van een parlementaire enquête zijn afgelegd onderscheidenlijk verstrekt als bewijs worden gebruikt in een strafrechtelijke procedure naar meineed, naar omkoping van een getuige of deskundige bij een parlementaire enquête of naar de delicten, bedoeld in de artikelen 192 tot en met 192c van het Wetboek van Strafrecht, dan wel de delicten, bedoeld in de artikelen 198 tot en met 198c van het Wetboek van Strafrecht BES.

  • 2 In afwijking van artikel 31 verstrekt de commissie aan het openbaar ministerie ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek naar meineed, naar omkoping van een getuige of deskundige bij een parlementaire enquête of naar de delicten, bedoeld in de artikelen 192 tot en met 192c van het Wetboek van Strafrecht dan wel de delicten, bedoeld in de artikelen 198 tot en met 198c van het Wetboek van Strafrecht BES, de informatie die redelijkerwijs hiervoor nodig is, ook indien het informatie betreft ten aanzien waarvan voor de leden van de commissie op grond van deze wet een geheimhoudingsverplichting geldt.

Hoofdstuk 7. De beëindiging van een parlementaire enquête en het einde van het lidmaatschap van de commissie

Artikel 33

De commissie legt haar bevindingen vast in een openbaar rapport dat zij aan de Kamer aanbiedt.

Artikel 34

  • 1 Nadat de commissie aan de Kamer verantwoording over haar werkzaamheden heeft afgelegd, beëindigt de Kamer de enquête.

  • 2 De Kamer kan besluiten een parlementaire enquête voortijdig te beëindigen.

  • 3 De voorzitter van de Kamer doet van het besluit tot beëindiging van de enquête mededeling in de Staatscourant.

Artikel 35

De documenten die onder de commissie berusten, gaan met ingang van de dag waarop de enquête door de Kamer wordt beëindigd van rechtswege over op de Kamer.

Artikel 36

Het lidmaatschap van de commissie eindigt op de dag met ingang waarvan:

  • a. het lidmaatschap van de Kamer van het betrokken commissielid eindigt en dit lidmaatschap niet terstond opnieuw aanvangt;

  • b. het lid van de commissie door de commissie als getuige of deskundige wordt gehoord;

  • c. de enquête door de Kamer wordt beëindigd of

  • d. het lid van de commissie, al dan niet op zijn verzoek, door de Kamer in zijn hoedanigheid van lid van de commissie wordt ontslagen.

Hoofdstuk 8. Openbaarheid en vertrouwelijkheid van documenten

Artikel 37

  • 1 Onverminderd artikel 11, derde lid, heeft niemand tot op de dag waarop de commissie haar rapport aanbiedt aan de Kamer recht op inzage in documenten die onder de commissie berusten.

  • 2 De commissie kan getuigen, deskundigen en personen die in opdracht van de commissie werkzaamheden verrichten inzage verlenen in documenten die op haar vordering aan de commissie zijn verstrekt. Degenen die de documenten inzien bewaren geheimhouding over de inhoud van deze documenten.

Artikel 38

  • 1 Met ingang van de dag na de dag waarop de commissie haar rapport aan de Kamer aanbiedt kan elk lid van de Kamer de documenten die op vordering van de commissie aan haar zijn overgelegd, inzien.

  • 2 De leden van de Kamer bewaren geheimhouding over de inhoud van documenten waarin hen inzage is verleend, voor zover de commissie op grond van artikel 40 beperkingen heeft gesteld aan de openbaarheid.

  • 3 Met ingang van de dag na de dag waarop de commissie haar rapport aan de Kamer aanbiedt, kan elk lid van de Kamer een vertrouwelijk verslag van een besloten verhoor inzien. De leden van de Kamer bewaren geheimhouding over de inhoud van het verslag.

Artikel 39

  • 1 Een ieder heeft, behoudens de beperkingen die de commissie op grond van artikel 40 aan de openbaarheid heeft gesteld, met ingang van de dag na de dag waarop de commissie haar rapport aanbiedt aan de Kamer recht op inzage in de documenten die onder de commissie berusten of, nadat deze documenten op grond van artikel 35 zijn overgegaan op de Kamer, hebben berust. Dit inzagerecht geldt zolang de documenten onder de commissie onderscheidenlijk de Kamer berusten.

  • 2 De Kamer kan besluiten een op grond van artikel 40 aan de openbaarheid gestelde beperking op te heffen, dan wel ten aanzien van een verzoeker, die bij kennisneming een bijzonder belang heeft, buiten toepassing te laten. De Kamer kan een verzoeker geheimhouding opleggen over de inhoud van documenten waarin hem inzage is verleend.

Artikel 40

  • 1 De commissie kan voor de periode na de dag waarop zij haar rapport aanbiedt aan de Kamer beperkingen stellen aan de openbaarheid van documenten die onder de commissie berusten of, nadat deze documenten op grond van artikel 35 zijn overgegaan op de Kamer, hebben berust. Deze beperkingen gelden zolang de documenten onder de commissie onderscheidenlijk de Kamer berusten.

  • 2 De commissie stelt beperkingen aan de openbaarheid voor zover:

    • a. de openbaarmaking van het document de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;

    • b. de openbaarmaking van het document de veiligheid van de staat zou kunnen schaden;

    • c. het document bedrijfs- en fabricagegegevens bevat, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

    • d. het document persoonsgegevens bevat als bedoeld in paragraaf 2 van Hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de openbaarmaking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt of de persoon op wie de gegevens betrekking hebben heeft ingestemd met de openbaarmaking;

    • e. het document een verslag van een voorgesprek of een besloten verhoor betreft.

  • 3 De commissie kan eveneens beperkingen aan de openbaarheid stellen voor zover het belang van openbaarheid van het document niet opweegt tegen de volgende belangen:

    • a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;

    • b. de economische of financiële belangen van de staat;

    • c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;

    • d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

    • e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

    • f. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

  • 4 De beperkingen aan de openbaarheid kunnen eveneens worden gesteld voor zover het document is opgesteld ten behoeve van intern beraad van de commissie.

  • 5 De leden van de commissie bewaren geheimhouding over de inhoud van documenten, voor zover de commissie beperkingen heeft gesteld aan de openbaarheid.

Hoofdstuk 9. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 45

Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de Kamer op grond van de Wet op de Parlementaire Enquête een enquête heeft ingesteld, blijft die wet op die enquête van toepassing.

Artikel 47

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 48

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de parlementaire enquête, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 1 april 2008

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Uitgegeven de achtste mei 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin