U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
[Regeling vervallen per 01-01-2010.]Geraadpleegd op 25-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 22-05-2009 en zichtdatum 24-12-2024. Geldend van 03-12-2008 t/m 31-12-2009
Regeling van de Minister van Economische Zaken van 9 mei 2008, nr. WJZ 8048412, houdende regels inzake het verstrekken van subsidie voor korte termijn energieonderzoek (Tijdelijke subsidieregeling korte termijn energieonderzoek)
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;
Besluit:
[Regeling vervallen per 01-01-2010]
1 In deze regeling wordt verstaan onder:
a. minister: de Minister van Economische Zaken;
b. project: een voor Nederland nieuw, planmatig geheel van activiteiten, hetzij bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of een combinatie van beide, hetzij bestaande uit een haalbaarheidsstudie;
c. industrieel onderzoek: onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis met het doel deze te gebruiken bij de ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten of om bestaande producten, processen of diensten aanmerkelijk te verbeteren;
d. experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden voor plannen, schema’s, of ontwerpen van nieuwe gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten;
e. haalbaarheidsstudie: het tot stand brengen van een schriftelijk rapport, inhoudende een systematisch opgezette en afgeronde analyse alsmede een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;
f. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;
g. kleine of middelgrote onderneming: een kleine of middelgrote onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 364/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 2004 (PbEG L 63) tot wijziging van verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10).
h. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
– volledig aansprakelijk vennoot is van of
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
i. samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee, niet in een groep verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen, onder wie ten minste één ondernemer;
j. kennisinstelling:
1°. een onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;
2°. een andere dan onder 1° bedoelde geheel of gedeeltelijk door de rijksoverheid gefinancierde onderzoeksinstelling die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;
3°. een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder 1°;
4°. een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde onderzoeksinstelling die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;
k. adviescommissie: de Adviescommissie lange termijn en nieuw energieonderzoek, bedoeld in artikel vijf van het Besluit EOS: lange termijn.
2 Bij ministeriële regeling kunnen activiteiten worden aangewezen die niet tot een project worden gerekend.
3 Bij ministeriële regeling kunnen ondernemingen en kennisinstellingen worden uitgesloten van subsidiëring op grond van deze regeling.
4 Bij ministeriële regeling kunnen andere dan de in het eerste lid, onderdeel j, bedoelde instellingen als kennisinstelling worden aangewezen.
1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan:
a. de in Nederland gevestigde deelnemers in een samenwerkingsverband die voor gezamenlijke rekening en risico een project uitvoeren dat past in een energiethema, of
b. een in Nederland gevestigde ondernemer die voor eigen rekening en risico een project, niet zijnde een haalbaarheidsstudie, uitvoert dat past in een energiethema:
1°. in samenhang met activiteiten die worden uitgevoerd door een of meer andere natuurlijke personen of rechtspersonen die niet in Nederland gevestigd zijn en die niet met hem in een groep, commanditaire vennootschap, vennootschap onder firma of maatschap zijn verbonden, of
2°. waarvan een deel van de activiteiten wordt uitbesteed aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen, die niet met hem in een groep, commanditaire vennootschap, vennootschap onder firma of maatschap zijn verbonden.
2 Indien de aanvragers deelnemers in een samenwerkingsverband zijn, wordt de subsidie verstrekt aan de in Nederland gevestigde deelnemers gezamenlijk en betaald aan de deelnemer die als indiener van de aanvraag om subsidie in de zin van deze regeling is opgetreden.
3 Geen subsidie wordt verstrekt:
a. indien voor het project reeds door de minister subsidie is verstrekt;
b. aan een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een kennisinstelling betreft;
c. voor zover door verlening van de subsidie in het kalenderjaar waarin de beschikking wordt gegeven aan de aanvrager dan wel aan de tot dezelfde groep als de aanvrager behorende ondernemers meer dan een bij regeling van de minister vast te stellen bedrag aan subsidie op grond van deze regeling zou worden verstrekt.
4 Als energiethema worden aangewezen de navolgende thema’s en combinaties daarvan:
a. biomassa;
b. nieuw gas/schoon fossiel;
c. energie-efficiëntie in de industriële en agrarische sector;
d. gebouwde omgeving;
e. opwekking en netten.
1 De subsidie bedraagt 25 procent van de projectkosten, indien deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling, maar niet meer dan € 1.000.000.
2 De subsidie bedraagt 50 procent van de projectkosten, indien deze betrekking hebben op industrieel onderzoek, maar niet meer dan € 1.000.000.
3 Indien de projectkosten betrekking hebben op zowel experimentele ontwikkeling als industrieel onderzoek, bedraagt de subsidie het gewogen gemiddelde van de in het eerste en tweede lid genoemde percentages van de desbetreffende projectkosten, maar niet meer dan € 1.000.000.
4 De subsidie bedraagt 50 procent van de projectkosten, indien deze betrekking hebben op een haalbaarheidsstudie, maar niet meer dan € 50.000. Indien de haalbaarheidstudie door een ondernemer die een andere onderneming in stand houdt dan een kleine of middelgrote onderneming en ter voorbereiding van activiteiten op het gebied van experimentele ontwikkeling wordt uitgevoerd, bedraagt de subsidie 40% van de projectkosten, maar niet meer dan € 50.000.
5 De in het eerste tot en met derde lid genoemde percentages worden verhoogd met 10 procentpunten, indien subsidie verstrekt wordt aan deelnemers in een samenwerkingsverband voor zover de projectkosten worden gemaakt en betaald door een deelnemer die een ondernemer is die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt.
6 Onverminderd het vijfde lid worden de in het eerste tot en met derde lid genoemde percentages verhoogd met 10 procentpunten, indien subsidie verstrekt wordt aan deelnemers in een samenwerkingsverband, indien:
a. ten minste één deelnemer een kennisinstelling is, of
b. ten minste één deelnemer in het samenwerkingsverband in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland is gevestigd en niet behoort tot een groep van een in Nederland gevestigde deelnemer.
7 Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het desbetreffende bedrag genoemd in het eerste tot en met vierde lid, noch, uitgedrukt in een percentage van de projectkosten, meer bedraagt dan het ingevolge het eerste tot en met zesde lid geldende percentage.
8 Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan het desbetreffende bedrag genoemd in het eerste tot en met het vierde lid, noch meer bedraagt dan 50 procent van de projectkosten voor zover het experimentele ontwikkeling en 75 procent van de projectkosten voor zover het industrieel onderzoek betreft.
1 Als projectkosten van een project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, worden uitsluitend in aanmerking genomen:
a. de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten:
1°. loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolom ‘loon voor de loonbelasting’ van de loonstaat van het betrokken directe personeel, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1650 productieve uren per jaar;
2°. kosten van aangeschafte machines en apparatuur, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de aan het project toe te rekenen afschrijvingskosten, berekend op basis van de historische aanschafprijzen en de door de belastingdienst geaccepteerde afschrijvingstermijnen, met uitzondering van mogelijkheden tot vervroegde afschrijving, of lease-termijnen, met uitzondering van financieringskosten, en gebaseerd op de bedrijfseconomische levensduur;
3°. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;
4°. andere aan derden verschuldigde kosten, met uitzondering van:
– behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister: die kosten van activiteiten van het project die zijn uitbesteed aan een niet in Nederland gevestigde kennisinstelling of ondernemer, indien een in Nederland gevestigde instelling of ondernemer over ten minste gelijkwaardige kennis en middelen beschikt om de bedoelde activiteiten uit te voeren;
– binnenlandse reis- en verblijfkosten;
b. een opslag voor algemene kosten, groot 50 procent van de onder a, onder 1°, bedoelde kosten.
2 Kosten van machines en apparatuur die niet uitsluitend voor het project zijn aangeschaft, worden slechts als projectkosten op de voet van het eerste lid, onder a, onder 2°, in aanmerking genomen, indien een door middel van een sluitende tijdschrijving vastgestelde urenverantwoording per machine respectievelijk van de apparatuur aanwezig is.
3 Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 1°, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, wordt voor de berekening van de projectkosten uitgegaan van uurtarief van € 35.
4 De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidie-ontvanger die de kosten heeft gemaakt omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.
5 Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 4°, kunnen voorschriften worden verbonden.
1 Als projectkosten van een project, bestaande uit een haalbaarheidsstudie, worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten:
a. loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolom ‘loon voor de loonbelasting’ van de loonstaat van het betrokken directe personeel, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1650 productieve uren per jaar;
b. aan derden verschuldigde kosten, met uitzondering van binnenlandse reis- en verblijfkosten.
2 Artikel 4, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1 De adviescommissie adviseert de minister op zijn verzoek omtrent aanvragen om een subsidie voor een project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.
2 De adviezen van de adviescommissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.
1 De minister stelt bij ministeriële regeling perioden vast, na afloop waarvan de aanvragen om een subsidie voor een project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, die in die periode zijn ontvangen en voldoen aan de wettelijke voorschriften, worden behandeld.
2 De minister stelt voorts bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het verlenen van in het eerste lid bedoelde subsidies op in die periode ontvangen aanvragen. Daarbij kan hij afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen voor bepaalde categorieën aanvragers en voor bepaalde categorieën projecten.
3 De periode, bedoeld in het eerste lid, vangt aan op 15 mei 2008 en eindigt op 11 september 2008 om 17.00 uur. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in deze periode ontvangen aanvragen wordt vastgesteld op € 11.000.000.
1 De minister stelt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het verlenen van subsidies voor een project, bestaande uit een haalbaarheidsstudie, op aanvragen, ingediend in een daarbij genoemd begrotingsjaar of deel daarvan. Daarbij kan hij afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen voor bepaalde categorieën aanvragers en voor bepaalde categorieën projecten.
2 De periode, bedoeld in het eerste lid, vangt aan op 15 mei 2008 en eindigt op 30 oktober 2008 om 17.00 uur. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in deze periode ontvangen aanvragen wordt vastgesteld op € 1.000.000.
1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
2 De aanvraag gaat vergezeld van een projectplan en een begroting voor het project alsmede van een overeenkomst, waarin de samenwerking tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband dan wel de uitbesteding van activiteiten is geregeld alsmede van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.
3 Indien de aanvraag een project betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dient een in het samenwerkingsverband deelnemende ondernemer de aanvraag mede namens de andere deelnemers in, met dien verstande dat een aanvraag met betrekking tot een haalbaarheidsstudie uitsluitend kan worden ingediend door een ondernemer als bedoeld in artikel 3, vijfde lid.
4 Indien de aanvraag wordt ingediend door ondernemers die deel uitmaken van een maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap, wordt de aanvraag op naam van die onderneming ingediend en afgehandeld.
De minister geeft op een aanvraag:
a. om een subsidie voor industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, een beschikking binnen dertien weken na afloop van de in artikel 7 bedoelde periode;
b. om een subsidie voor een haalbaarheidsstudie, een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
1 Indien de aanvraag een project betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, waarop niet met toepassing van de artikelen 12 of 14 afwijzend wordt beslist, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening een raming van de projectkosten per deelnemer in het samenwerkingsverband.
2 Elke deelnemer in het samenwerkingsverband is tot ten hoogste het naar rato van de voor hem geraamde projectkosten berekende bedrag aansprakelijk voor terugbetaling van de subsidie, voor zover de subsidie-ontvangers daartoe verplicht zijn.
De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan deze regeling;
b. in geval de aanvraag een project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, betreft: indien hij het onaannemelijk acht dat het project binnen vier jaren kan worden uitgevoerd;
c. in geval de aanvraag een project, bestaande uit een haalbaarheidsstudie, betreft: indien:
1°. hij in elk geval de technische haalbaarheid van de aspecten, waarop de haalbaarheidsstudie betrekking heeft, onaannemelijk acht;
2°. hij het onaannemelijk acht dat het project binnen een jaar kan worden uitgevoerd;
d. indien gegronde vrees bestaat dat de betrokkenen het project niet kunnen financieren.
1 De minister wint omtrent de aanvragen om een subsidie voor een project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, waarop niet met toepassing van artikel 12 afwijzend wordt beslist het advies in van de adviescommissie.
2 De adviescommissie geeft aan de minister in ieder geval een negatief advies:
a. indien het project onvoldoende bijdraagt aan de doelstelling van de regeling;
b. indien onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische en economische haalbaarheid van het project;
c. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om het project naar behoren uit te voeren;
d. indien van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.
3 De adviescommissie rangschikt per groep van aanvragen waarvoor een subsidieplafond geldt de aanvragen waaromtrent zij positief adviseert zodanig, dat een project hoger gerangschikt wordt naarmate het meer bijdraagt aan de criteria omtrent:
a. technologische innovatie
b. duurzaamheid
c. technologische samenwerking
d. economisch perspectief
4 Als criteria voor technologische innovatie, duurzaamheid, technologische samenwerking en economisch perspectief worden respectievelijk vastgesteld:
a. de mate waarin wordt bijgedragen aan technologische vernieuwing of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;
b. de mate waarin wordt bijgedragen aan verduurzaming van de energiehuishouding in Nederland;
c. de mate van doelmatigheid en doeltreffendheid van het samenwerkingsverband en de betrokkenheid van kennisinstellingen, en
d. de mate waarin de projectresultaten meer economische waarde creëren in Nederland, wordt aangesloten aan de doelstellingen van de deelnemende ondernemingen en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten uitgebreider zijn.
5 Bij ministeriële regeling kunnen wegingsfactoren worden vastgesteld voor de criteria, bedoeld in het vierde lid.
1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag om een subsidie voor industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, indien de adviescommissie een negatief advies heeft uitgebracht.
2 De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen door de adviescommissie.
3 De minister kan afwijken van het eerste en tweede lid, indien een advies van de adviescommissie in strijd is met deze regeling dan wel niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Met betrekking tot aanvragen om een subsidie voor een project, bestaande uit een haalbaarheidsstudie, waarop niet afwijzend is beslist, verdeelt de minister het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
1 Aan de subsidieverlening zijn, voor zover daarbij niet anders bepaald, voor alle subsidie-ontvangers de in de artikelen 17 tot en met 21 opgenomen verplichtingen verbonden, met dien verstande dat de in artikelen 19 of 20 opgenomen verplichtingen slechts gelden voor de subsidie-ontvanger die als indiener van de aanvraag om subsidie in de zin van deze regeling is opgetreden.
2 De in de artikelen 17 tot en met 20 opgenomen verplichtingen gelden tot de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld. De in artikel 21 opgenomen verplichtingen gelden totdat vijf jaren na die dag zijn verstreken.
1 De subsidie-ontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor het vertragen, essentieel wijzigen of stopzetten van het project.
2 De subsidie-ontvanger voert het project in Nederland uit, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.
3 Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste of tweede lid kunnen voorschriften worden verbonden.
1 De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 4, eerste lid, respectievelijk 5, eerste lid, onderscheiden kostensoorten, met dien verstande dat ter zake van de loonkosten een door middel van een sluitende tijdschrijving vastgestelde urenverantwoording per werknemer aanwezig dient te zijn.
2 De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surséance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.
De subsidie-ontvanger brengt steeds, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de subsidieverlening vermelde raming van de projectkosten.
1 De subsidie-ontvanger draagt, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, met betrekking tot de resultaten van het project zorg voor:
a. de tenaamstelling op eigen naam en de verwerving van rechten van intellectuele eigendom op de resultaten die daarvoor in aanmerking komen;
b. de instandhouding van de in het eerste lid bedoelde rechten;
c. de instandhouding van andere voor de uitvoering van het project van belang zijnde en door de uitvoering van het project opgedane kennis.
2 De subsidie-ontvanger stelt, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, niet ter beschikking van derden:
a. rechten van intellectuele eigendom op de resultaten van het project;
b. aanspraken op een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het project;
c. rechten die voortvloeien uit een aanvraag om een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het project;
3 De subsidie-ontvanger belast, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, de in het tweede lid bedoelde rechten en aanspraken niet met een zekerheidsrecht ten behoeve van een derde.
4 De subsidie-ontvanger brengt desgevraagd aan de minister verslag uit omtrent de toepassing van de resultaten van het project en draagt zorg voor de openbaarmaking en verspreiding van de resultaten van het project.
5 De subsidie-ontvanger zal, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, niet:
a. indien hij een rechtspersoon is, de rechtspersoon ontbinden of geheel of gedeeltelijk vervreemden noch zijn statutaire zetel verplaatsen buiten Nederland;
b. indien hij deelneemt in een commanditaire vennootschap, vennootschap onder firma of maatschap, meewerken aan de ontbinding ervan of aan het uittreden van een of meer deelnemers ervan.
6 Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste, tweede, derde of vijfde lid kunnen voorschriften worden verbonden.
7 Indien kennis en andere resultaten aan derden worden overgedragen, dan vindt dit plaats op basis van marktconforme voorwaarden.
De minister kan bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:
a. het geven van bekendheid aan het project en de resultaten ervan;
b. het verlenen van medewerking aan onder zijn zorg openbaar te maken en te verspreiden resultaten van het project;
c. de samenwerking met derden bij of in verband met de uitvoering van het project;
d. het verlenen van medewerking aan een door hem over de toepassing en de effecten van deze regeling ingesteld evaluatie-onderzoek, voor zover hij aan die medewerking redelijkerwijs behoefte heeft;
e. de tenaamstelling, verwerving, instandhouding, exploitatie en vervreemding van rechten van intellectuele eigendom en de instandhouding van andere voor de uitvoering van het project van belang zijnde en door de uitvoering van het project opgedane kennis.
1 De minister verstrekt bij de subsidieverlening voor een project, bestaande uit een haalbaarheidsstudie, ambtshalve een voorschot 50% van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.
2 De minister verstrekt voor een project, niet zijnde een haalbaarheidstudie:
a. bij de subsidieverlening ambtshalve een voorschot van 25% van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag, en
b. op aanvraag van de subsidieontvanger een voorschot van maximaal 55% van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.
3 Een voorschot als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt slechts verstrekt, indien het bedrag aan voorschot meer is dan € 15.000.
1 Een aanvraag om een voorschot, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel b, wordt ingediend gelijktijdig met het uitbrengen van een verslag als bedoeld in artikel 19.
2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.
3 Indien de aanvraag een project betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dient de deelnemer in het samenwerkingsverband die als indiener van de aanvraag om subsidie in de zin van deze regeling is opgetreden, de aanvraag mede namens de andere deelnemers in.
De minister kan in ieder geval afwijzend beschikken op een aanvraag om een voorschot, indien een subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.
1 Een aanvraag om subsidievaststelling met betrekking tot een project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, wordt binnen zes maanden na het tijdstip waarop het project ingevolge artikel 17, eerste lid, moet zijn voltooid bij de minister ingediend. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
2 Een aanvraag om subsidievaststelling met betrekking tot een project, bestaande uit een haalbaarheidsstudie, wordt binnen twee maanden na het tijdstip waarop het project ingevolge artikel 17, eerste lid, moet zijn voltooid bij de minister ingediend. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.
3 De aanvraag gaat, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld, vergezeld van:
a. een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van het project,
b. een accountantsverklaring die is opgesteld op de in het formulier aangegeven wijze indien het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld meer dan € 50.000 bedraagt.
4 Indien de aanvraag een project betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dient de deelnemer in het samenwerkingsverband die als indiener van de aanvraag om subsidie in de zin van deze regeling is opgetreden, de aanvraag mede namens de andere deelnemers in.
De minister geeft de beschikking tot vaststelling van het bedrag van de subsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel binnen dertien weken nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt in de Staatscourant geplaatst, met uitzondering van de bijlagen die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Catharijnesingel 59, 3511 GG Utrecht.
Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling korte termijn energieonderzoek.
Den Haag, 9 mei 2008
Minister
M.J.A. van der Hoeven
[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Utrecht.]
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Tijdelijke subsidieregeling korte termijn energieonderzoek", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.