Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013 en zichtdatum 01-01-2013.
Geldend van 01-01-2013 t/m 05-01-2014

Besluit van 23 mei 2008, houdende regels voor het gebruik van het burgerservicenummer in de zorgsector (Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 januari 2007, MEVA/ICT-2740333, gedaan in overeenstemming met Onze Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 2, 11, 15, 17 en 17a van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg en de artikelen 17 en 21, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

De Raad van State gehoord (advies van 21 februari 2007, nr. W13.07.0014/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 mei 2008, MEVA/ICT-2846755;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 2 Als zorgaanbieder, respectievelijk zorg in de zin van de wet wordt aangewezen de Stichting Sanquin Bloedvoorziening voor zover het betreft haar werkzaamheden met betrekking tot het diagnostisch laboratoriumonderzoek voor een zorgaanbieder en het beheer en de exploitatie van het Transfusie Register Irregulaire antistoffen en X(kruis)-proeven.

Hoofdstuk II. Registers

Artikel 3

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke gegevens en bescheiden worden verstrekt bij de aanvraag te worden opgenomen in een register.

Artikel 4

Onze Minister stelt, voor zover mogelijk aan de hand van wettelijk gestelde vereisten voor de hoedanigheid van zorgaanbieder, indicatieorgaan en zorgverzekeraar, vast of de aanvraag, bedoeld in artikel 3, is gedaan door onderscheidenlijk een zorgaanbieder, een indicatieorgaan of een zorgverzekeraar.

Artikel 5

De aanvraag, bedoeld in artikel 3, wordt in ieder geval afgewezen indien deze niet is gedaan door een zorgaanbieder, indicatieorgaan of zorgverzekeraar.

Artikel 6

  • 2 In het register van indicatieorganen en zorgverzekeraars wordt per inschrijving opgenomen de naam van onderscheidenlijk het indicatieorgaan en de zorgverzekeraar.

  • 3 In de registers wordt voorts per inschrijving opgenomen:

    • a. aard van de gegevens en bescheiden aan de hand waarvan is vastgesteld dat de geregistreerde een zorgaanbieder, indicatieorgaan of zorgverzekeraar is;

    • b. datum van opname in het register;

    • c. adres van vestiging;

    • d. gegevens met betrekking tot verstrekte en ingetrokken toegangsmiddelen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de opname en verwerking van gegevens in het register.

Artikel 7

De geregistreerde stelt Onze Minister onmiddellijk op de hoogte van een wijziging van de in het register opgenomen gegevens en van andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het schorsen of doorhalen van de inschrijving.

Artikel 8

Zolang de inschrijving van een zorgaanbieder in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, is geschorst, is zijn inschrijving in het register van zorgaanbieders geschorst.

Artikel 9

De inschrijving in het register wordt slechts doorgehaald:

  • a. op verzoek van de geregistreerde of

  • b. indien de geregistreerde geen zorgaanbieder, indicatieorgaan of zorgverzekeraar meer is.

Artikel 10

  • 1 Onze Minister deelt aan een ieder die daarom verzoekt mede of:

    • a. een natuurlijke persoon of rechtspersoon staat ingeschreven;

    • b. een aan een geregistreerde verstrekt toegangsmiddel geldig is.

  • 2 Indien het verzoek wordt gedaan door de SBV-Z, wordt de mededeling, bedoeld in het eerste lid, te allen tijde onmiddellijk gedaan.

Hoofdstuk III. SBV-Z

Artikel 11

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor de inrichting en instandhouding van een sectorale berichtenvoorziening in de zorg, waarvan deel uitmaken:

    • a. voorzieningen door tussenkomst waarvan zorgaanbieders, indicatieorganen en zorgverzekeraars gebruik kunnen maken van de beheervoorziening;

    • b. voorzieningen met behulp waarvan aan een cliënt een overzicht gegeven kan worden van het gebruik dat zorgaanbieders, indicatieorganen en zorgverzekeraars van de voorzieningen, bedoeld onder a, hebben gemaakt teneinde het burgerservicenummer van de cliënt vast te stellen.

  • 2 Onze Minister is verantwoordelijk voor de SBV-Z.

Artikel 12

  • 1 Onze Minister stelt een systeembeschrijving voor de SBV-Z vast.

  • 2 De systeembeschrijving bevat een beschrijving van:

    • a. de hoofdlijnen van de inrichting van de SBV-Z;

    • b. de inrichting en werking van de voorzieningen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, met inbegrip van de wijze waarop de uitwisseling van gegevens door de SBV-Z met een zorgaanbieder, indicatieorgaan of zorgverzekeraar enerzijds en de beheervoorziening anderzijds, plaatsvindt;

    • c. de wijze waarop de SBV-Z het geautomatiseerde systeem van een zorgaanbieder, indicatieorgaan of zorgverzekeraar in staat stelt aan te sluiten op de SBV-Z;

    • d. de gevallen waarin en de wijze waarop aantekening wordt gehouden van het gebruik dat van de SBV-Z wordt gemaakt;

    • e. de hoofdlijnen van het beheer van de SBV-Z.

Artikel 13

Onze Minister zorgt er voor dat de SBV-Z functioneert op een wijze die overeenstemt met de systeembeschrijving.

Artikel 14

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor de nodige maatregelen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van de gegevens die de SBV-Z verwerkt tegen verlies of aantasting van deze gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, opneming, wijziging, verwijdering of verstrekking van deze gegevens.

  • 2 Onze Minister draagt zorg voor de nodige maatregelen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van de SBV-Z tegen onbevoegd gebruik en belemmering van de goede werking van de voorzieningen, bedoeld in artikel 11, eerste lid.

  • 3 De maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, hebben ten minste betrekking op:

    • a. personen die werkzaam zijn voor Onze Minister;

    • b. de toegang tot de SBV-Z, met inbegrip van de verbindingen met de SBV-Z;

    • c. de toegang tot gebouwen en ruimten waar de SBV-Z of onderdelen daarvan aanwezig zijn;

    • d. de apparatuur en de programmatuur van de SBV-Z;

    • e. de gegevens en het beheer van de gegevens die door de SBV-Z zijn vastgelegd en bewaard;

    • f. het geval dat de geheimhouding van door de SBV-Z verwerkte gegevens is geschaad;

    • g. het voorkomen van calamiteiten en het afhandelen daarvan.

Artikel 15

Zorgaanbieders, indicatieorganen en zorgverzekeraars kunnen uitsluitend door tussenkomst van de SBV-Z gebruik maken van de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

Artikel 16

De zorgaanbieder, het indicatieorgaan en de zorgverzekeraar die is aangesloten op de SBV-Z draagt zorg dat de verbinding van zijn geautomatiseerde systeem met de SBV-Z en de uitwisseling van gegevens tussen zijn geautomatiseerde systeem en de SBV-Z functioneren op een wijze die overeenstemt met hetgeen daarover in de systeembeschrijving is vastgelegd.

Artikel 17

Het onderzoek, bedoeld in artikel 21, derde lid, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, leidt tot een oordeel over:

  • a. de volledigheid, begrijpelijkheid en juistheid van de beschrijving van de inrichting, werking en beveiliging van de SBV-Z, gelet op de geldende regelgeving;

  • b. de mate waarin de SBV-Z functioneert overeenkomstig de onder a bedoelde beschrijving.

Hoofdstuk IV. Toegangsmiddelen

Artikel 18

Onze Minister kan op aanvraag de volgende middelen verschaffen waarmee de geregistreerde toegang kan verkrijgen tot de SBV-Z:

  • a. een certificaat dat is verankerd in het Staat der Nederlanden Root CA Certificaat;

  • b. een bij ministeriële regeling aangewezen authenticatiemiddel.

Artikel 19

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke gegevens en bescheiden worden verstrekt bij de aanvraag van een toegangsmiddel.

Artikel 20

  • 1 De aanvraag, bedoeld in artikel 18, wordt toegekend, tenzij:

    • a. de aanvraag niet is gedaan door een geregistreerde;

    • b. de aanvraag een certificaat betreft en de geregistreerde niet voldoet aan de vereisten voor de toekenning van een certificaat;

    • c. de aanvraag een authenticatiemiddel betreft en de geregistreerde niet voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde regels voor de toekenning van dat toegangsmiddel.

  • 2 Onze Minister verstrekt het toegekende toegangsmiddel desgevraagd aan de geregistreerde, tenzij:

    • a. het een certificaat betreft en de geregistreerde niet voldoet aan de vereisten voor het verstrekken van een certificaat;

    • b. het een ander toegangsmiddel dan een certificaat betreft en de geregistreerde niet voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde regels voor de verstrekking van dat toegangsmiddel.

Artikel 21

  • 1 Onze Minister brengt de geregistreerde een vergoeding voor het certificaat in rekening die ten hoogste kostendekkend is.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de vergoeding van het certificaat, waarbij in afwijking van het eerste lid kan worden bepaald dat geen vergoeding in rekening wordt gebracht voor daarbij aan te wijzen categorieën certificaten die gedurende een daarbij aan te wijzen periode worden verstrekt.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de vergoeding van een ander toegangsmiddel dan een certificaat.

Artikel 22

  • 1 De geregistreerde gebruikt het toegangsmiddel uitsluitend overeenkomstig de bestemming van dat toegangsmiddel.

  • 2 De geregistreerde treft passende maatregelen om het toegangsmiddel te beveiligen tegen beschadiging, verlies en onrechtmatig gebruik.

  • 3 De geregistreerde doet Onze Minister onmiddellijk mededeling van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het wijzigen of intrekken van het toegangsmiddel.

  • 4 Onze Minister kan de geregistreerde aanwijzingen geven met betrekking tot het beheer, de beveiliging of het gebruik van het toegangsmiddel.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het beheer, de beveiliging, het gebruik en de intrekking van het toegangsmiddel.

Artikel 23

Het toegangsmiddel kan worden ingetrokken:

  • a. indien het toegangsmiddel niet is verstrekt op grond van artikel 20, tweede lid, onder a of b;

  • b. indien de vergoeding, bedoeld in artikel 21, niet is voldaan;

  • c. indien de inschrijving in het register is geschorst of is doorgehaald;

  • d. indien het toegangsmiddel beschadigd, verloren of defect is;

  • e. indien het toegangsmiddel onrechtmatig gebruikt is;

  • f. indien de werking van het toegangsmiddel aangetast is;

  • g. indien de geregistreerde niet voldoet aan de aanwijzingen of regels met betrekking tot het beheer, de beveiliging, het gebruik en de intrekking van het toegangsmiddel;

  • h. in andere, bij ministeriële regeling te bepalen gevallen.

Artikel 24

Bij ministeriële regeling wordt de geldigheidsduur van het toegangsmiddel bepaald.

Artikel 25

De geregistreerde verkrijgt geen recht van eigendom of rechten van intellectuele eigendom op het toegangsmiddel.

Hoofdstuk V. Vaststellen identiteit cliënt

Artikel 27

In afwijking van artikel 5 van de wet stelt een zorgaanbieder de identiteit van een persoon die op het moment van inwerkingtreding van de wet zijn cliënt is, vast voor zover dat redelijkerwijs nodig is ter uitvoering van artikel 12 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

Artikel 28

  • 1 Indien het vaststellen van de identiteit van een cliënt door een zorgaanbieder overeenkomstig het bij of krachtens de artikelen 5, 6 en 17 van de wet bepaalde onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost, gebruikt de zorgaanbieder in afwijking van de artikelen 4, 8 en 9 van de wet geen burgerservicenummer.

  • 2 In de gevallen, bedoeld het eerste lid:

    • a. neemt de zorgaanbieder in ieder geval de volgende gegevens van de cliënt in zijn administratie op:

      • 1°. geslachtsnaam;

      • 2°. voornamen;

      • 3°. geboortedatum;

      • 4°. postcode van het woonadres;

      • 5°. huisnummer van het woonadres en

    • b. vermeldt de zorgaanbieder de gegevens, bedoeld in onderdeel a, bij het verstrekken van persoonsgegevens met betrekking tot de verlening van, indicatiestelling voor of verzekering van zorg aan een zorgaanbieder, een indicatieorgaan of een zorgverzekeraar.

Artikel 29

  • 1 In afwijking van artikel 28 kan het burgerservicenummer worden gebruikt door apothekers en bij zorg die per telefoon of per elektronische bericht aan de cliënt wordt verleend, indien:

    • a. de zorgaanbieder de identiteit van de cliënt aan de hand van de volgende gegevens van de cliënt controleert:

      • 1°. geslachtsnaam;

      • 2°. voornamen;

      • 3°. geboortedatum;

      • 4°. postcode van het woonadres;

      • 5°. huisnummer van het woonadres en

    • b. de zorgaanbieder bij het verstrekken van het burgerservicenummer vermeldt dat de identiteit van de cliënt niet is vastgesteld.

  • 2 In afwijking van artikel 28, eerste lid, kan, met betrekking tot cliënten tot de leeftijd van 14 jaar, waarbij het vaststellen van de identiteit overeenkomstig het bij of krachtens de artikelen 5 en 6 van de wet bepaalde onmogelijk blijkt, het burgerservicenummer worden gebruikt bij jeugdgezondheidszorg als omschreven bij of krachtens de Wet publieke gezondheid en bij vaccinaties, opgenomen in een vaccinatieprogramma als bedoeld in artikel 18 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, indien de zorgaanbieder:

    • a. de identiteit van de cliënt controleert aan de hand van de gegevens genoemd in het eerste lid, onderdeel a, met de persoonslijst met burgerservicenummer die verstrekt is door de gemeente aan de cliënt, en

    • b. bij het verstrekken van het burgerservicenummer vermeldt dat de identiteit van de cliënt niet is vastgesteld.

  • 3 De zorgaanbieder, bedoeld in het tweede lid, gaat bij elk volgend contact met de cliënt na of de cliënt inmiddels in het bezit is van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en gebruikt, indien dit het geval is, dit document eenmalig om de identiteit van de cliënt vast te stellen.

  • 4 Als de cliënt, bedoeld in het tweede en derde lid, de leeftijd van 14 jaren heeft bereikt, stelt de zorgaanbieder, bedoeld in het tweede en derde lid, alsnog eenmalig de identiteit van de cliënt vast overeenkomstig het bepaalde krachtens de artikelen 5 en 6 van de wet.

  • 5 In afwijking van artikel 28, eerste lid, kan met betrekking tot een pasgeborene het burgerservicenummer gebruikt worden bij zorg zoals huisartsen, medisch-specialisten, klinisch-psychologen, verloskundigen en kraamverzorgenden die plegen te bieden aan moeder en kind in verband met een bevalling als bedoeld in de artikelen 2.4 en 2.12 van het Besluit zorgverzekering, indien de zorgaanbieder:

    • a. tijdens de bevalling of direct daarna ter plaatse deze zorg heeft geboden en zich van de identiteit van de pasgeborene heeft kunnen vergewissen als kind van de kraamvrouw,

    • b. de identiteit en het burgerservicenummer van de kraamvrouw overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 7 van de wet heeft vastgesteld, en

    • c. bij het verstrekken van het burgerservicenummer vermeldt dat de identiteit van de pasgeborene niet is vastgesteld.

Artikel 30

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de aan de gegevensverwerking, bedoeld in artikel 28, tweede lid, en artikel 29, te stellen beveiligingseisen.

Hoofdstuk VI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 31

In afwijking van artikel 23 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer verwijdert een zorgaanbieder, een indicatieorgaan en een zorgverzekeraar het sociaal-fiscaalnummer van een cliënt waarover onderscheidenlijk de zorgaanbieder, het indicatieorgaan en de zorgverzekeraar op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet beschikt, binnen drie maanden na inwerkingtreding van de wet uit de administratie, tenzij:

  • a. onderscheidenlijk de zorgaanbieder, het indicatieorgaan en de zorgverzekeraar met inachtneming van artikel 7 van de wet heeft vastgesteld dat het sociaal-fiscaalnummer gelijk is aan het burgerservicenummer van de cliënt en het nummer vervolgens als burgerservicenummer in de administratie heeft opgenomen of

  • b. onderscheidenlijk het indicatieorgaan en de zorgverzekeraar met inachtneming van artikel 7 van de wet heeft vastgesteld dat het een sociaal-fiscaalnummer betreft van een persoon waaraan geen burgerservicenummer is toegekend.

Artikel 32

  • 1 In afwijking van de artikelen 3, 4 en 5 wordt in het register van zorgaanbieders opgenomen elke zorgaanbieder die een op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit geldige overeenkomst terzake van een certificaat heeft gesloten met de Staat der Nederlanden.

  • 2 Op het tijdstip dat de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van de daarvoor geldende termijn door Onze Minister is opgezegd, wordt een certificaat waarover de zorgaanbieder uit hoofde van de overeenkomst beschikt, aangemerkt als een certificaat dat op grond van dit besluit is verstrekt. De artikelen 21, eerste en tweede lid, 22, 23, onderdelen b tot en met h, 24 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing op het certificaat.

Artikel 33

Onze Minister benoemt een functionaris voor de gegevensbescherming als bedoeld in artikel 62 van de Wet bescherming persoonsgegevens, die toeziet op de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de registers, de SBV-Z en de toegangsmiddelen.

Artikel 34

  • 1 Onverminderd wettelijke verplichtingen tot het gebruik van het burgerservicenummer kunnen zorgaanbieders, indicatieorganen en zorgverzekeraars voor alle vormen van zorg in de periode tot een jaar na inwerkingtreding van dit besluit het burgerservicenummer van een cliënt gebruiken.

  • 2 Onverminderd wettelijke verplichtingen tot het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer en onverminderd artikel 31, onder b, kunnen indicatieorganen en zorgverzekeraars voor alle vormen van zorg in de periode tot een jaar na inwerkingtreding van dit besluit het sociaal-fiscaalnummer van een cliënt gebruiken bij het ontbreken van een burgerservicenummer.

Artikel 35

[Red: Wijzigt het Inschrijvingsbesluit bijzondere ziektekostenverzekering 1992.]

Artikel 37

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 38

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 23 mei 2008

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Uitgegeven de negenentwintigste mei 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin