a.
|
productschap
|
:
|
Productschap Akkerbouw;
|
b.
|
bestuur
|
:
|
bestuur van het productschap;
|
c.
|
dagelijks bestuur
|
:
|
dagelijks bestuur van het productschap;
|
d.
|
voorzitter
|
:
|
voorzitter van het productschap;
|
e.
|
secretaris
|
:
|
secretaris van het productschap;
|
f.
|
commissie
|
:
|
Commissie Teeltaangelegenheden;
|
g.
|
onderneming
|
:
|
onderneming waarvoor het productschap is ingesteld;
|
h.
|
ondernemer
|
:
|
de natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming drijft;
|
i.
|
landbouwgrond
|
:
|
grond waarop akkerbouw wordt beoefend inclusief tijdelijk braakliggende landbouwgronden;
|
j.
|
bodemerosie
|
:
|
de versnelde afvoer van bodemmateriaal door oppervlakkig afstromend water met als
gevolg sedimentatie van het geërodeerde materiaal op lager gelegen terreinen;
|
k.
|
normale bodemerosie
|
:
|
bodemerosie waarbij geen geulerosie plaatsvindt dieper dan 30 centimeter;
|
l.
|
erosiebevorderend gewas
|
:
|
maïs, aardappelen, bieten, cichorei;
|
m.
|
directzaaimethode
|
:
|
een gewas dat direct na de oogst van een hoofdgewas wordt ingezaaid en waarvan de
gewasresten gedurende de opkomst van het nieuwe hoofdgewas blijven gehandhaafd,
|
n.
|
strodek
|
:
|
laag stro die wordt aangebracht op de landbouwgrond en gedurende de opkomst van het
hoofdgewas wordt gehandhaafd, dan wel slechts oppervlakkig wordt ondergewerkt;
|
o.
|
perceel
|
:
|
een oppervlakte grond, in eigendom of in gebruik bij een onderneming, waarop één soort
gewas geteeld wordt;
|
p.
|
gewasperceel
|
:
|
een perceel grond, in gebruik bij één bedrijf, waarop één hoofdgewas aanwezig is en
waarvan de buitengrenzen zijn bepaald door duidelijk waarneembare kavelgrenzen zoals
wegen, graften, heggen, houtwallen, sloten, dan wel doordat op het aangrenzende perceel
(mits bij dezelfde ondernemer in gebruik) andere dan wel geen gewassen aanwezig zijn;
|
q.
|
lengte van een gewasperceel
|
:
|
die zijde van het gewasperceel, die het minst parallel loopt met de hoofdinrichting
van de hoogtelijnen;
|
r.
|
breedte van een gewasperceel
|
:
|
die zijde van het gewasperceel, die het meest parallel loopt met de hoofdinrichting
van de hoogtelijnen;
|
s.
|
hellingspercentage
|
:
|
het quotiënt van het hoogteverschil en de horizontale afstand, uitgedrukt in procenten,
volgens de in de bijlage 1 aangegeven meetmethode;
|
t.
|
knelpuntgebieden
|
:
|
de gebieden, gelegen in een stroomgebied en als zodanig aangeduid op de kaart, die
als bijlage 2 bij deze verordening gaat, waar belangrijke wateroverlast kan optreden
|
u.
|
mulchmethode
|
:
|
een gewas dat direct na de oogst van een hoofdgewas wordt ingezaaid en waarvan de
gewasresten vooraf aan het inzaaien van het nieuwe hoofdgewas oppervlakkig worden
ingewerkt;
|
v.
|
groenbemester
|
:
|
een gewas dat direct na de oogst van een hoofdgewas wordt ingezaaid en waarvan de
gewasresten vooraf aan het inzaaien van het nieuwe hoofdgewas worden weggewerkt, gevolgd
door een traditionele zaaibedbereiding;
|
w.
|
grasondergroei
|
:
|
teeltsysteem waarbij gras wordt ingezaaid tijdens de teelt van een hoofdgewas, leidend
tot een grasmat die na de oogst van het hoofdgewas in stand wordt gehouden;
|
x.
|
bedrijfserosieplan
|
:
|
een plan van aanpak voor de erosiebestrijding op bedrijfsniveau.
|