Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 2 oktober 2007, Directie
Wetgeving nr. 5507535/07/6;
Gelet op de artikelen 2, eerste lid, en 62, eerste lid, van de Advocatenwet, de artikelen 19j, tweede lid, en artikel 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 4, eerste lid, onderdeel e, derde, vierde, zesde en zevende lid, van de Scheepvaartverkeerswet, de artikelen 817, 818, eerste lid, en 820, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 11 en 19 van de Wet op de rechterlijke organisatie, de artikelen 37, 39 en 41 van de Wet op de rechtsbijstand, artikel 52, tweede lid, van de Visserijwet 1963 en de artikelen 52, 53, eerste lid, 54, tweede lid, 65, tweede lid, 70, vierde lid, 73, tweede lid, 79, derde lid, 83, dertiende lid, 84, derde en zesde lid, en 94 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
De Raad van State gehoord (advies van 10 oktober 2007, nr. W03.0362/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 27 juni 2008, directie
Wetgeving, nr. 5551225/08/6;
Hebben goed gevonden en verstaan;