Rijkswet tot wijziging Rijkswet op het Nederlanderschap (invoering verklaring verbondenheid [...] verkrijging Nederlanderschap na erkenning)

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017.
Geldend van 01-03-2009 t/m heden

Rijkswet van 27 juni 2008 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter invoering van een verklaring van verbondenheid, en tot aanpassing van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Rijkswet op het Nederlanderschap te wijzigen teneinde een verklaring van verbondenheid onderdeel te laten zijn van de verkrijging van het Nederlanderschap anders dan van rechtswege en tot aanpassing van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel II

  • 1 Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt het Nederlanderschap door een bevestiging als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap

    • a. de vreemdeling die vóór de inwerkingtreding van deze Rijkswet maar op of na 1 april 2003, vóór de leeftijd van zeven jaar is erkend door een Nederlander,

    • b. de vreemdeling die als minderjarige vóór de inwerkingtreding van deze Rijkswet maar op of na 1 april 2003, op de leeftijd van zeven jaar of ouder door een Nederlander is erkend, indien hij bij het afleggen van de verklaring aantoont dat de erkenner zijn biologische vader is,

    • c. de vreemdeling die als minderjarige vóór de inwerkingtreding van deze Rijkswet maar op of na 1 april 2003 door wettiging het kind is geworden van een Nederlander.

  • 2 Artikel 6, derde tot en met negende lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid genoemde erkende of gewettigde personen, met dien verstande, dat op de in het achtste lid bedoelde minderjarige niet het vereiste van toelating en hoofdverblijf in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba van toepassing is en hij niet gehouden is de bereidverklaring en de verklaring van verbondenheid af te leggen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld met betrekking tot het in het eerste lid onder b bedoelde bewijs.

Artikel IIb

Indien het op 14 december 2004 door de leden Wolfsen en Luchtenveld ingediende voorstel van wet tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met de mogelijkheid van een dwangsom bij niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan (Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen) (Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 2) tot wet is verheven en in werking is getreden, vinden de artikelen 4:16 tot en met 4:20 Algemene wet bestuursrecht geen toepassing ten aanzien van beschikkingen op verzoeken tot naturalisatie als bedoeld in artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, ingediend op de Nederlandse Antillen of Aruba, en ten aanzien van beslissingen op bezwaar tegen zodanige beschikkingen, totdat bij Koninklijk Besluit daartoe een datum is vastgesteld, die voor elk land afzonderlijk kan worden bepaald.

Artikel III

De in artikel I, onderdelen A en C tot en met J, genoemde wijzigingen zijn niet van toepassing op verklaringen tot verkrijging en verzoeken om verlening van het Nederlanderschap ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze Rijkswet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 27 juni 2008

Beatrix

De Minister van Justitie

,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de vijftiende juli 2008

De Minister van Justitie

E. M. H. Hirsch Ballin