Algemeen douanebesluit

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2011.
Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2011

Besluit van 5 juli 2008 houdende regels ter uitvoering van de Algemene douanewet (Algemeen douanebesluit)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de staatssecretaris van Financiën van 8 februari 2008, nr. DV2007/103 M, gedaan mede namens Onze minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 1:4, 1:19, 1:25, 1:28, 1:30, 3:1, 4:1, 9:5, 10:10 en 12:1 van de Algemene douanewet;

De Raad van State gehoord 10 april 2008, nr. W06.08.0054/III;

Gezien het nader rapport van de staatssecretaris van Financiën van 2 juli 2008, nr. DV 2008-332U, uitgebracht mede namens Onze minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Afdeling 1.1. Internationaal recht

Artikel 1:2

De inspecteur neemt van het op 10 december 1982 te Montego Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83) bij de douanecontrole in acht:

  • a. de artikelen 21, 24, 25, 26 en 32, voor zover het de territoriale zee betreft;

  • b. de artikelen 33 en 303, voor zover het de aansluitende zone betreft; en

  • c. artikel 56, voor zover het de exclusieve economische zone betreft.

Artikel 1:3

Onze minister van Financiën kan aan organisaties de bevoegdheid verlenen, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van soortgelijke organisaties, carnets TIR (TIR-Overeenkomst) af te geven of in dat kader borg te staan. Hij kan daarbij voorwaarden en eisen stellen waaraan deze organisaties moeten voldoen.

Afdeling 1.2. Kosten ambtelijke werkzaamheden

Artikel 1:4

Kosten zijn verschuldigd:

  • a. voor werkzaamheden verricht op verzoek van de belanghebbende:

    • 1°. buiten de normale openingstijden;

    • 2°. op andere plaatsen dan die aangewezen zijn voor het onderzoek van goederen; of

    • 3°. waarbij speciale kosten als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van het Communautair douanewetboek, zijn gemaakt;

  • b. voor het doen vernietigen van goederen, bedoeld in artikel 56 van het Communautair douanewetboek;

  • c. voor het ambtshalve onderzoek van de goederen, bedoeld in artikel 241, tweede lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek;

  • d. inzake het aanvullend onderzoek van goederen, ingeval de verschillen tussen de uitkomst van het gedeeltelijk onderzoek en de uitkomst van het aanvullend onderzoek, blijven binnen de spelingen, bedoeld in artikel 1:35 van de Algemene douanewet.

Afdeling 1.3. Lijfsvisitatie

Artikel 1:5

  • 2 Na afloop van de lijfsvisitatie waarbij overgegaan is tot gehele ontkleding dan wel onderzoek van het onderlichaam vult degene die de lijfsvisitatie uitvoert, binnen 48 uur het schriftelijke verslag aan met vermelding van de wijze waarop de lijfsvisitatie is verricht en de resultaten van de lijfsvisitatie. Hij doet dit verslag toekomen aan de inspecteur, en in het geval dat een verpleegkundige het onderzoek van het onderlichaam verricht, doet hij een afschrift toekomen aan de arts die daartoe opdracht heeft gegeven.

  • 3 Op de besloten plaats waar de lijfsvisitatie plaatsvindt waarbij wordt overgegaan tot gehele ontkleding dan wel het onderzoek van het onderlichaam, wordt degene die de lijfsvisitatie uitvoert slechts vergezeld door de ambtenaar, bedoeld in artikel 1:28, zesde lid, van de Algemene douanewet. Hiervan kan worden afgeweken indien deze ambtenaar een redelijk vermoeden heeft dat de persoon die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen een gevaar oplevert voor de veiligheid van zichzelf of van anderen.

  • 4 Apparatuur waarmee door kleding van personen wordt gekeken, mag op een niet besloten plaats worden gebruikt, mits de beelden op een besloten plaats worden geanalyseerd. De persoon die de beelden analyseert, hoeft niet van hetzelfde geslacht te zijn als dat van de persoon die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen.

  • 5 Bij regeling van Onze minister van Financiën kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de apparatuur waarmee door kleding van personen wordt gekeken en het gebruik daarvan.

Afdeling 1.4. Gebruik geweld en veiligheidsfouillering

Artikel 1:6

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. ambtenaar: degene die namens de inspecteur een douanecontrole uitoefent;

  • b. meerdere: de ambtenaar die uit hoofde van zijn functie of krachtens beschikking of aanwijzing met de leiding is belast of het bevel heeft over de taakuitvoering;

  • c. geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of goederen;

  • d. geweldsmiddel: de wapens en uitrusting waarmee met overeenkomstige toepassing van artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie geweld kan worden uitgeoefend;

  • e. aanwenden van een geweldsmiddel: het gebruiken van een geweldsmiddel, daaronder begrepen het dreigen met een geweldsmiddel, waaronder niet wordt begrepen het uit voorzorg ter hand nemen van een vuurwapen.

Artikel 1:7

  • 1 Indien een ambtenaar onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optreedt, oefent hij geen geweld uit dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. De meerdere geeft daarbij aan welk middel mag worden aangewend.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing in het geval de meerdere, bedoeld in het eerste lid, vooraf anders heeft bepaald.

Artikel 1:8

  • 1 De ambtenaar wendt bij de uitoefening van zijn dienst uitsluitend het geweldsmiddel aan dat door of vanwege Onze minister wie het aangaat is verstrekt.

  • 2 Het aanwenden van een geweldsmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar die in het gebruik van dat geweldsmiddel is geoefend en is uitgerust met een geweldsmiddel in het kader van zijn taak als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 1:9

Het aanwenden van een geweldsmiddel door de ambtenaar is slechts geoorloofd om een persoon aan de kleding te onderzoeken ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een wapen bij zich heeft. Het onderzoek aan de kleding moet noodzakelijk zijn om te voorkomen dat bedoelde persoon gebruik gaat maken van het wapen.

Artikel 1:10

De ambtenaar mag in verband met zijn eigen veiligheid of die van anderen slechts een geweldsmiddel ter hand nemen indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een situatie ontstaat waarin hij bevoegd is het geweldsmiddel aan te wenden. Zodra blijkt dat een dergelijke situatie zich niet voordoet, wordt het geweldsmiddel terstond opgeborgen.

Artikel 1:11

  • 1 De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht een geweldsmiddel zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat het desbetreffende geweldsmiddel gebruikt zal worden indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd.

  • 2 De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, die in het geval van een vuurwapen zonodig vervangen kan worden door een waarschuwingsschot, blijft slechts achterwege, wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.

  • 3 Een waarschuwingsschot wordt op zodanige wijze gegeven dat gevaar voor personen of zaken zoveel mogelijk wordt vermeden.

Artikel 1:12

  • 1 Pepperspray wordt tegen een persoon per geval ten hoogste twee maal voor de duur van niet langer dan ongeveer een seconde gebruikt en op een afstand van ten minste een meter.

  • 2 Pepperspray wordt niet gebruikt tegen:

    • a. personen die zichtbaar jonger dan 12 jaar of ouder dan 65 jaar zijn;

    • b. vrouwen die zichtbaar zwanger zijn;

    • c. personen voor wie dit gebruik als gevolg van een voor de ambtenaar zichtbare ademhalings- of andere gezondheidsstoornis onevenredig schadelijk kan zijn; en

    • d. groepen personen.

Artikel 1:13

  • 1 De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van het geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld aan zijn meerdere.

  • 2 De melding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een schriftelijk rapport indien:

    • a. de gevolgen van het geweld daartoe, naar het oordeel van de in het eerste lid bedoelde meerdere, aanleiding geven;

    • b. van een vuurwapen gebruik is gemaakt; of

    • c. enig geweldsmiddel is aangewend en lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis dan wel de dood veroorzaakt is.

  • 3 Het rapport, bedoeld in het tweede lid, wordt ter kennis gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld dan wel in voorkomend geval het geweldsmiddel is aangewend.

  • 4 Indien het aanwenden van geweld dan wel een geweldsmiddel op uitdrukkelijke last van een meerdere heeft plaatsgevonden, wordt het rapport, bedoeld in tweede lid, door die meerdere opgemaakt.

  • 5 De meerdere licht de ambtenaar zo spoedig mogelijk in over de afhandeling van het rapport, bedoeld in het tweede lid. Desgevraagd worden aan bedoelde ambtenaar tussentijds inlichtingen verstrekt.

Artikel 1:14

  • 2 De ambtenaar die een onderzoek als bedoeld in artikel 1:30, derde lid, van de Algemene douanewet, heeft uitgevoerd, meldt dit schriftelijk binnen 48 uur aan zijn meerdere, onder vermelding van de redenen die tot dat onderzoek hebben geleid en de uit het onderzoek voortvloeiende gevolgen en resultaten.

Hoofdstuk 2. Non-tarifaire handelspolitieke maatregelen

Artikel 2:1

  • 1 Bij regeling van Onze minister van Economische Zaken kunnen ter uitvoering van bindende besluiten van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en ter implementatie van dwingende bepalingen uit overeenkomsten, gesloten door de Europese Gemeenschappen, non-tarifaire handelspolitieke maatregelen worden gesteld inzake goederen met betrekking tot:

    • a. het binnenbrengen in het douanegebied;

    • b. het aanbrengen bij de douane;

    • c. het geven van een douanebestemming; of

    • d. het verlaten van het douanegebied.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op producten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

  • 3 Het eerste lid geldt niet voor verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 2000 tot instelling van communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik (PbEG L 159).

Artikel 2:2

  • 1 Bij regeling van Onze minister van Economische Zaken kunnen regels worden gesteld met betrekking tot van in het internationale verkeer te bezigen verklaringen inzake de oorsprong van goederen.

  • 2 Onze minister van Economische Zaken kan bij regeling bestuursorganen aanwijzen die met het verstrekken van deze verklaringen zijn belast.

Hoofdstuk 3. Landbouw- en houtproducten

Artikel 3:1

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en voor de daarop gebaseerde bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze minister: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

  • b. landbouwproducten: de volgende goederen:

    • 1°. alle voortbrengselen welke, al dan niet na be- of verwerking, kunnen dienen als voedsel voor mens of dier, alsmede de bij be- of verwerking van die voortbrengselen verkregen derivaten en afvallen;

    • 2°. de niet reeds onder 1° begrepen voortbrengselen van akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij en tuinbouw, daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen, alsmede van de teelt van griendhout en van elke andere vorm van bodemcultuur, zoals die hier te lande wordt uitgeoefend, met uitzondering van bosbouw;

  • c. communautaire verplichting: een door de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgestelde verordening of beschikking, houdende maatregelen voor het handelsverkeer van landbouwgoederen tussen de Gemeenschap en derde landen of tussen de lidstaten van de Gemeenschap onderling;

  • d. invoercertificaat: een document dat ingevolge een communautaire verplichting bij de invoer van een in die verplichting omschreven of aangeduid landbouwproduct wordt overgelegd en dat het recht en de plicht meebrengt tot het invoeren van het in het document omschreven of aangeduide landbouwproduct tijdens de geldigheidsduur van dat document;

  • e. uitvoercertificaat: een document dat ingevolge een communautaire verplichting bij de uitvoer van een in die verplichting omschreven of aangeduid landbouwproduct wordt overgelegd en dat het recht en de plicht meebrengt tot het uitvoeren van het in het document omschreven of aangeduide landbouwproduct tijdens de geldigheidsduur van dat document;

  • f. restitutie: elk bedrag dat ingevolge een communautaire verplichting als compenserend bedrag, als subsidie of onder welke benaming ook, ter zake van de uitvoer van een landbouwproduct wordt verstrekt;

  • g. subsidie: elk bedrag dat ingevolge een communautaire verplichting als compenserend bedrag, als restitutie of onder welke benaming ook, ter zake van de invoer van een landbouwproduct wordt verstrekt;

  • h. bedrijfslichaam: bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie;

  • i. verordening (EG) nr. 2173/2005: verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (PbEU 2005, L 347);

  • j. verordening (EG) nr. 1024/2008: verordening (EG) nr. 1024/2008 van de Commissie van 17 oktober 2008 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (PbEU 2008, L 277).

Artikel 3:2

  • 1 Het is verboden landbouwproducten in te voeren of uit te voeren zonder invoercertificaat onderscheidenlijk uitvoercertificaat, voor zover een communautaire verplichting de overlegging van een invoercertificaat of uitvoercertificaat bij de invoer onderscheidenlijk de uitvoer van landbouwproducten vereist.

  • 2 Onze minister is bevoegd tot verlening van een invoercertificaat en een uitvoercertificaat.

  • 3 Bij regeling van Onze minister kunnen, voor zover het voor een goede uitvoering van een communautaire verplichting nodig is, regels worden gesteld met betrekking tot het afgeven van een invoercertificaat en een uitvoercertificaat.

Artikel 3:3

Onze minister is bevoegd:

  • a. op aanvraag restitutie te verstrekken ter zake van de uitvoer van landbouwproducten dan wel ter zake van de uitvoer van daaruit of met behulp daarvan verkregen landbouwproducten;

  • b. op aanvraag ter zake van de invoer van een landbouwproduct een subsidie te verstrekken;

  • c. regelen te stellen met betrekking tot de aanspraak op restitutie of subsidie, de bij het aanvragen daarvan te verstrekken gegevens of over te leggen bewijsstukken, de vaststelling van de grondslagen waarnaar de berekening van de uit te keren bedragen plaatsvindt en de wijze van verstrekking van de restituties;

  • d. sancties op te leggen als bedoeld in de artikelen 48 en 49 van verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie van 7 juli 2009 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PbEU L 186).

Artikel 3:4

  • 1 Onze minister kan bevoegdheden welke hem ingevolge de artikelen 3:2 en 3:3 toekomen, aan het bestuur van een door hem aan te wijzen bedrijfslichaam overdragen.

  • 2 Wanneer een bestuur van een bedrijfslichaam ingevolge het eerste lid wordt aangewezen, kan het desbetreffende bestuur bij verordening, voor zover het voor een goede uitvoering van een communautaire verplichting nodig is, met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 3:2 en 3:3, nadere regels stellen. Zodanige verordening behoeft de goedkeuring van Onze minister.

Artikel 3:5

  • 1 Het is verboden te handelen in strijd met de voorschriften, genoemd in artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 2173/2005.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kunnen regels worden gesteld voor een goede uitvoering van verordening (EG) nr. 2173/2005 en verordening (EG) nr. 1024/2008.

Hoofdstuk 4. Administratie

Artikel 4:1

De vergunninghouder aan wie een vergunning is verleend ingevolge de douanewetgeving, die zodanige wijziging wenst aan te brengen in de door hem gevoerde administratie dan wel de administratieve organisatie of de maatregelen van interne beheersing of controle, dat daardoor de wijze waarop de douanecontrole op het gebruik van de vergunning wordt uitgeoefend, wordt beïnvloed, onderwerpt de wijziging vooraf aan de goedkeuring van de inspecteur. De wijziging wordt niet aangebracht dan na de verkregen goedkeuring.

Hoofdstuk 5. Vrije zones en vrije entrepots

Artikel 5:1

  • 1 De aanvraag, bedoeld in artikel 800 van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek, wordt ingediend bij de inspecteur en dient te geschieden door de beoogd beheerder van de vrije zone of het vrij entrepot.

  • 2 De instelling van een vrije zone of de plaats waar een vrij entrepot kan worden opgericht, geschiedt bij ministeriële regeling van Onze minister van Financiën, in voorkomend geval op voordracht van de inspecteur bij wie de in het eerste lid bedoelde aanvraag is gedaan.

  • 3 De vergunning tot beheer van een vrije zone of een vrij entrepot wordt door de inspecteur afgegeven aan de beheerder, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter zake van de werking van de vrije zone of het vrij entrepot.

  • 5 Om werkzaam te kunnen zijn in een vrije zone of in een vrij entrepot dient de belanghebbende, bedoeld in artikel 799, onderdeel c, van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek, te beschikken over een vergunning voor gebruik die de inspecteur op aanvraag verstrekt. Deze aanvraag wordt mede ondertekend door de beheerder, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 6. Bestuurlijke boeten

Artikel 6:1

Indien de belanghebbende, bedoeld in artikel 799 van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek, niet de inspecteur vooraf van de uitoefening van de activiteiten, bedoeld in artikel 172, eerste lid, van het Communautair douanewetboek, in kennis heeft gesteld, vormt dit een verzuim ter zake waarvan door de inspecteur een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 300.

Artikel 6:2

Indien niet aan de bij artikel 4:1 opgelegde verplichting is voldaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan door de inspecteur een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 300.

Artikel 6:3

Overtreding van het verbod, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, vormt een verzuim ter zake waarvan door de inspecteur een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 300.

Artikel 6:4

De in de artikelen 6:1, 6:2 en 6:3 genoemde bedragen worden elke vijf jaar, met ingang van 1 januari 2015, overeenkomstig artikel 9:6a van de wet, bij ministeriële regeling gewijzigd.

Hoofdstuk 7. Strafrechtelijke bepalingen

Artikel 7:1

De belanghebbende, bedoeld in artikel 799 van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek, die niet de inspecteur vooraf van de uitoefening van de activiteiten, bedoeld in artikel 172, eerste lid, van het Communautair douanewetboek, in kennis heeft gesteld, maakt zich schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.

Artikel 7:2

Degene die de bij artikel 4:1 opgelegde verplichting schendt, maakt zich schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.

Artikel 7:3

Degene die het verbod, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, of 3:5, eerste lid, overtreedt, maakt zich schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 5 juli 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk

Uitgegeven de tweeëntwintigste juli 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin