3. Eisen
Alle eisen zijn van toepassing zowel voor als na het uitvoeren van de testen.
3.1 Beknelling
3.1.1 Indien getest volgens 6.1.1, mogen er geen openingen aanwezig zijn met een grootte
tussen 7 mm en 12 mm uitgezonderd die openingen die minder dan 10 mm diep zijn.
3.1.2 Indien getest volgens 6.1.2, mogen er geen openingen aanwezig zijn met een grootte
tussen 25 en 45 mm.
3.1.3 Indien getest volgens 6.1.3, mogen er geen openingen tussen bodem en opstaande
zijden aanwezig zijn groter dan 25 mm.
3.1.4 Indien getest volgens 6.1.4, mogen er geen openingen aanwezig zijn met een grootte
tussen 65 mm en 230 mm.
3.1.5 Indien getest volgens 6.1.5. mogen openingen groter dan 230 mm uitsluitend voorkomen:
-
– tussen de opstaande zijden van het onderste bed en het onderste punt van het bovenste
bed;
-
– in het trapje, tenzij het trapje onderdeel is van de uitvalbeveiliging;
-
– in de zijden van de ruimte onder een box waar onderdoor gekropen kan worden.
3.1.6 Indien getest volgens 6.1.6. mogen er geen V-vormige openingen voorkomen.
3.1.7 Als de bedbodem is uitgevoerd als lattenbodem of als gaasbodem, dan mogen, indien
getest volgens 6.1.7, parallelle openingen niet groter zijn dan 60 mm en maasvormige
gaten niet groter zijn dan 85 mm en moet uiteraard ook voldaan worden aan de eisen
gesteld in 3.1.1 en 3.1.2.
3.1.8 Ieder matras moet een dusdanige lengte en breedte hebben dat de opening tussen
het matras en bedombouw niet meer dan 20 mm is.
3.1.9 De matras of een bevestiging van de matras aan het bed moet voorkomen dat een
kind onder de matras kan komen.
3.2 Gevaren van bewegende delen
3.2.1 Als 3.2.2 en 3.2.3 niet van toepassing zijn, mogen scharende delen en beknellingpunten
uitsluitend voorkomen bij het opzetten, openen, sluiten en uit elkaar halen van het
product.
3.2.2 Indien aangedreven of ‘veer’mechanismen gebruikt worden, moet de afstand tussen
twee bereikbare bewegende delen altijd kleiner dan 5 mm of groter dan 18 mm zijn,
indien getest volgens 6.2.1.
3.2.3 Als na testen volgens 6.2.1 een defect ontstaat dat een onbedoelde beweging
veroorzaakt, moet de afstand tussen twee bereikbare delen altijd kleiner dan 5 mm
of groter dan 18 mm.
3.2.4 Als het product kan worden ineengevouwen dan mag dit niet gebeuren, indien getest
volgens 6.2.2.
Onbedoeld inklappen moet worden voorkomen door een vergrendeling die aan de volgende
eisen voldoet:
-
a. Er zijn minstens twee opeenvolgende handelingen nodig om te ontgrendelen, waarbij
de tweede handeling alleen uitgevoerd kan worden als de eerste handeling wordt voortgezet
en voor de eerste handeling een kracht nodig is van minimaal 50 N (tangentiaal, indien
relevant), of
-
b. Er zijn twee afzonderlijke maar gelijktijdige acties nodig om de vergrendelingen te
bedienen, waarbij één van beide een kracht nodig heeft van minimaal 50 N en beide
vergrendelingen hebben een verschillend principe, of
-
c. De bodem moet worden opgetild om het ineenvouwen in gang te zetten, of
-
d. De vergrendeling heeft twee bedieningspunten die op een minimale afstand van 850 mm
van elkaar geplaatst zijn en gelijktijdig bediend moeten worden.
Bedden en boxen die naar binnen inklappen dienen te zijn voorzien van twee vergrendelmechanismen.
Elk vergrendelmechanisme moet individueel in staat zijn het inklappen te voorkomen
bij het bezwijken van één ervan. Als het gewicht van het kind een positief effect
heeft op de vergrendeling dan wordt dit geaccepteerd als zijnde één van de vergrendelingen.
3.2.5 Een product met een beweegbare zijde mag in geopende toestand niet onbedoeld
dichtvallen.
3.2.6 Een product mag tijdens openen en sluiten geen klap, beknelling en scharend-
effect veroorzaken. Hieraan wordt voldaan indien:
-
– de uitvalbeveiliging geen vrije val heeft, of
-
– de uitvalbeveiliging uit zone A in zone B beweegt en er in dat deel van zone B geen
openingen zijn, of
-
– bij een ongecontroleerde beweging van de uitvalbeveiliging de ruimte die overblijft
boven openingen of het vloeroppervlak minimaal 230 mm is en de kracht van de val van
de uitvalbeveiliging zodanig wordt afgeremd of onderbroken dat geen ernstig letsel
bij een eronder spelend kind wordt veroorzaakt.
De uitvalbeveiliging van zone A moet altijd buiten de verblijfsruimte van het kind
in zone B bewegen.
Figuur 1 zones waarin het hekwerk kan bewegen.
3.3 Vallen van hoogte
3.3.1 Indien getest volgens 6.3.1 moet een uitvalbeveiliging minimaal 600 mm hoog
zijn, gemeten vanaf de bovenkant van de bodem of van delen van de zijden waarop het
kind kan staan.
3.3.2 Bedden met een bedbodem hoger dan 200 mm en alle boxen moeten voorzien zijn
van een uitvalbeveiliging.
3.3.3 Indien getest volgens 6.3.2, moeten bedden met een hoogte van het laagst overklimbaar
punt van meer dan 900 mm boven het vloeroppervlak zo zijn geconstrueerd dat het kind
niet over de zijden kan klimmen.
3.3.4 Indien getest volgens 6.3.1. moet bij een verstelbare bodem van een standaardbox
de afstand tussen de bovenzijde van de bodem in de hoogste positie en bovenkant van
de zijde in de laagste positie minimaal 300 mm zijn.
3.3.5 Uitstekende randen of inkepingen aan de binnenkant van het product van meer
dan 5 mm mogen uitsluitend voorkomen op een afstand van meer dan 600 mm gemeten vanaf
de bed- of boxbodem of van delen van de zijden waarop het kind kan staan.
3.3.6 In afwijking van het in 3.3.1 bepaalde mogen in een opstaande zijde van een
box met een verstelbare bodem, niet zijnde een hoge box, op minder dan 600 mm afstand
van de bovenrand wel beklimbare onderdelen aanwezig zijn mits de afstand tot een lager
gelegen beklimbaar punt of de bodem, geplaatst in de laagste stand, ten minste 300
mm bedraagt.
3.3.7 Als een bodem verstelbaar is van een hoge naar een lage positie dan moet dit
alleen kunnen met gebruik van gereedschap of door het bedienen van een vergrendeling.
3.3.8 Delen van het product die geopend kunnen worden, moeten voorzien zijn van een
vergrendeling. Het moet duidelijk zichtbaar zijn dat het product vergrendeld is.
3.3.9 Een vergrendeling moet voldoen aan één van de volgende eisen:
-
a. er is een kracht van minimaal 50 N nodig om de vergrendeling te bedienen, of
-
b. de vergrendeling moet bediend worden door twee opeenvolgende handelingen, volgens
een verschillend principe, waarbij de eerste handeling blijvend moet worden uitgevoerd
alvorens de volgende kan plaatsvinden (voorbeeld duwen en draaien), of
-
c. de vergrendeling heeft twee separate sluitingsmechanismen, gebaseerd op een verschillend
principe, die tegelijk bediend moeten worden,of
-
d. de vergrendeling heeft twee bedieningspunten die op een minimale afstand van 850 mm
van elkaar geplaatst zijn en gelijktijdig bediend moeten worden, of
-
e. de vergrendeling is niet door het kind (of een eromheen spelend kind) te bereiken.
Voor bediening van de vergrendeling is geen gereedschap nodig.
3.3.10 De beweegbare zijde moet met maximaal één hand geopend en gesloten kunnen worden.
Voor het vergrendelen mogen twee handen nodig zijn.
3.3.11 Indien getest volgens 6.3.3.dient de beweegbare zijde in gesloten onvergrendelde
toestand voldoende weerstand te bieden tegen passief uitvallen van het kind.
3.3.12 De trap of ladder moet zijn voorzien van een handgreep of leuning (doorlopend
tot) boven de matras van het bovenste bed, waarbij de handgreep of de leuning een
diameter van minimaal 16 mm en maximaal 45 mm heeft.
3.3.13 De bruikbare breedte van de treden/sporten moet minstens 300 mm zijn waarbij
de sporten niet kunnen draaien. Bovendien moet de optrede 200 mm ± 50 mm zijn en overal
even groot, met uitzondering van de afstand tussen het vloeroppervlak en de bovenzijde
van de eerste sport/trede.
3.3.14 Voor een juiste plaatsing van de voet moet er een open ruimte achter een ladder
zijn van minimaal 70 mm, gemeten in het horizontale vlak en vanaf de achterzijde van
de sport.
3.3.15 De aantrede van een trap moet minimaal 140 mm zijn waarbij de voorzijde van
de trede boven de trede eronder moet liggen, zodat, als er van boven af op gekeken
wordt, er geen opening zichtbaar is.
3.3.16 De sporten of treden moeten horizontaal liggen. De afwijking ten opzichte van
het horizontale vlak mag niet groter zijn dan 3°.
3.3.17 De trap of ladder moet een constante hellingshoek hebben.
3.4 Sterkte
3.4.1 Zelftappende schroeven mogen niet gebruikt worden op die onderdelen die ontworpen
zijn om uit elkaar gehaald te worden voor transport, verplaatsing of opslag.
3.4.2 Gedurende en na de test volgens 6.4.1 voor bedden of 6.4.2 voor boxen zal de
bodem van het product niet breken of los raken en vertoont het gehele product geen
beschadigingen.
3.4.3 Bedden en boxen waarvan de bovenkant van de bodem hoger dan 200 mm is, moeten
voorzien zijn van een bodem die niet zonder gereedschap los te maken is.
3.4.4. Gedurende en na de test volgens 6.4.3 en 6.4.4 vertonen de zijden, hoeken,
spijlen en latten geen breuken of raken niet los. Het functioneren van het product
wordt niet beïnvloed.
3.4.5 Gedurende en na de test volgens 6.4.5 mag de vergrendeling geen beschadigingen
vertonen en nog functioneren.
3.4.6 Gedurende en na de test volgens 6.4.6 mag de beweegbare zijde geen beschadigingen
vertonen en functioneren en nog voldoen aan de eis gesteld in 3.3.11.
3.4.7 De sterkte van gaas en textiele zijkanten mogen, na testen volgens 6.4.7, geen
breuken of andere beschadigingen opleveren.
3.4.8 Gedurende en na de test volgens 6.4.8 mogen verstelbare zijkanten geen breuken
of andere beschadigingen hebben opgelopen en nog normaal te openen of te sluiten zijn.
3.4.9 De sterkte en bevestiging van de trap of ladder moeten geen beschadiging vertonen
en functioneren, indien getest volgens 6.4.9.
3.4.10 De trap of ladder moet tijdens het in- en uitklimmen van het kinderbed bevestigd
zijn aan het product.
3.5 Stabiliteit
3.5.1 indien getest volgens 6.5.2 mag niet meer dan 1 poot of hoek loskomen van de
vloer.
3.5.2 Het product mag niet voorzien zijn van wielen behalve in de onderstaande toepassing:
Indien getest volgens 6.5.1. zorgt de blokkering ervoor dat de wielen niet gaan rollen.
3.6 Verstikking
3.6.1 Indien getest volgens 6.6.1 mogen er geen kleine onderdelen vrijkomen die passen
in de testcilinder en er mogen geen scherpe randen vóórkomen.
3.6.2 Er mogen geen stickers of plakplaatjes in de verblijfsruimte van het kind zijn
aangebracht.
3.6.3 Indien getest volgens 6.6.2 mogen stickers, opschriften ed. niet loslaten, omkrullen
of onleesbaar zijn.
3.6.4 Indien getest volgens 6.6.3, mag het niet mogelijk zijn om schuim of vulmateriaal
los te trekken als het buitenste materiaal van de rand door de tanden kapot gebeten
wordt.
3.7 Verstrikking
3.7.1 Indien getest volgens 6.7 mag de testketting of de disk niet blijven hangen
bij enig onderdeel van het product dat van binnenuit bereikbaar is. Delen van het
product meer dan 1400 mm boven de bedbodem worden hierbij beschouwd als niet bereikbaar.
3.7.2 Indien belast met een kracht van 25N mogen koordjes, linten en andere dunne
draden een vrije lengte hebben van maximaal 220 mm.
3.7.3 Lussen, onder een belasting van 25 N, mogen een omtrek hebben van maximaal 360
mm.
3.8 Scherpe randen
Indien getest volgens 6.8. mag het product geen, voor het kind of de leidster bereikbare,
scherpe delen bevatten.
3.9 Constructie en materialen
3.9.1 De bedbodem moet voldoende en gelijkmatig verdeeld over het oppervlak luchtdoorlaatbaar
zijn.
3.9.2 Het product moet voldoende luchtdoorlaatbaar zijn.
3.9.3 Materiaal mag niet splinteren of delamineren.
3.9.4 Hout, materiaal met als basis hout, en materiaal van plantaardige oorsprong
moet vrij zijn van aantasting door schimmels of insecten.
3.9.5 De materialen en oppervlakten moeten voldoen aan de eisen gesteld in de EN 71-3.
3.9.6 Metalen onderdelen en bevestigingsmiddelen moeten gemaakt zijn van corrosiebestendig
materiaal of beschermd zijn tegen corrosie.
3.9.7 Indien van toepassing moet de afstand tussen de bovenzijde van het matras van
het onderbed en de onderzijde van de bedbodem van het bovenbed minimaal 680 mm zijn.
Indien van toepassing moet de afstand tussen de bovenzijde van de matras van het bovenbed
en de onderzijde van het dakje minimaal 680 mm zijn.
3.10 Brandveiligheid
Wanneer textiel, behandeld textiel of plastic hoes een oppervlak heeft van meer dan
5 procent van het totale oppervlak dan moet de mate waarin de vlammen zich verspreiden
kleiner of gelijk zijn aan 30 mm per seconde en er mag geen flitseffect optreden wanneer
het onderdeel getest wordt in overeenstemming met 5.7 van EN 71-2. Deze eis geldt
alleen voor textiel dat verwerkt is in een box of bedombouw en niet voor een matras
die zich daarin bevindt of los beddengoed.
3.11 Eisen fysieke belasting
3.11.1 Voor een bed van kinderen die niet zelfstandig in het bed kunnen klimmen ligt
de bovenkant van het matras op een hoogte van 850–100 mm boven de vloer.
3.11.2 Een bed voor kinderen die wel zelfstandig in bed kunnen klimmen heeft een maximale
opstap van vloer of de bovenzijde van de bovenste trede of sport naar de bovenzijde
van de matras van 300 mm.
3.11.3 Een (gedeelte) van de lange zijden van het kinderbed of de box kan gemakkelijk
worden weggeschoven of opengeklapt.
3.11.4 Indien aanwezig, heeft een constructiebalk boven de toegangszijde op hoofdhoogte
van de leidsters een minimale afstand tot de vloer van 1.800 mm
3.11.5 De maximale diepte van een hoge box is 900 mm wanneer de box aan één zijde
te openen is.
3.11.6 De maximale diepte van een hoge box is 1600 mm wanneer die aan twee tegenovergestelde
zijden te openen is.
3.12 Opschriften en gebruiksaanwijzing
Het product moet voorzien zijn van de opschriften en de aanwijzingen voor een juist
en veilig gebruik zoals beschreven in paragraaf 8.
5 Testapparatuur
5.1 Testkrachten
Tenzij anders aangegeven mogen de testkrachten uitgeoefend worden door elk daarvoor
geschikt apparaat, omdat de resultaten alleen afhankelijk zijn van de correct uitgeoefende
krachten en belastingen en niet van het apparaat.
5.2 Krachtmeetapparaat
Een conus gemaakt van kunststof of gelijkwaardig hard en glad materiaal bevestigd
op een krachtmeetapparaat (figuur 2).
De uitrusting bestaat uit zeven testconussen met diameters van respectievelijk 5 mm,
7 mm, 12 mm, 18 mm, 25 mm, 45 mm en 65 mm. De conussen met een diameter van 5, 7,
25 en 65 mm hebben een tolerantie van (0/-0,1) mm. De conussen met een diameter van
12, 18 en 45 mm hebben een tolerantie van (+0,1/0)
Figuur 2 Krachtmeetapparaat
5.3 Testlichaam voor beknelling
a=230 mm
Figuur 3 Testlichaam voor beknelling (maten in mm)
5.4 Testlichaam V-vormige openingen
1 = B deel
2 = A deel
Figuur 4: Testlichaam voor V-vormige openingen (maten in mm).
5.5 Valgewicht voor de bodem
Een valgewicht met een totale massa van 10 kg gemaakt van hardhout of gelijkwaardig
materiaal met de dimensies zoals beschreven in figuur 5.
Het valgewicht moet geleid worden zodat het altijd op hetzelfde, te belasten punt
valt.
Figuur 5 valgewicht (maten in mm)
5.6 Testmatras
Een polyether schuimlaag met een dikte van 50 mm, een bulk dichtheid van (30 ± 2)
kg/m3 en een indrukbaarheid hardheidsindex van (170 ± 20 N) in overeenstemming met
A 40 van ISO 2439:1997 en tenminste 400 mm x 800 mm in oppervlak, maar niet groter
dan de bedbodem van het te testen bed. De testmatras moet voorzien zijn van een katoenen
overtrek met een massa per eenheid van oppervlakte van 100 g/m2 tot 120 g/m2.
5.7 Valhamer
Een slinger met een cilindrische kop gemaakt van staal (figuur 6). De kop van de slinger
is voorzien van een 10 mm dikke laag rubber met een hardheid van 76 tot 78 IRHD in
overeenstemming met ISO 7619-2. De totale massa bedraagt 2 kg. Het zwaartepunt dient
op 250 mm van de middellijn van het draaipunt te liggen. Het impactpunt ligt op 300
mm van het draaipunt.
Uitleg:
-
1. Draaipunt
-
2. Zwaartepunt
-
3. Rubber bescherming
Opmerking: 8,7 mm is de nominale diameter van een stalen staaf
Figuur 6 Valhamer (maten in mm)
5.8 Testgewicht
Een massa van 20 kg verdeeld over een oppervlak van ongeveer 150 mm x 150 mm. Het
gewicht mag uit meer dan één deel bestaan.
5.9 Stootkussen
Een stijf cilindrisch object met een diameter van 100 mm dat een glad oppervalk heeft
en afgerond is met een straal van 12 mm.
5.10 Stopblokjes
Stopblokjes die voorkomen dat het artikel gaat schuiven maar die kantelen toelaten.
Deze blokjes mogen niet hoger zijn dan 12 mm, behalve in die gevallen waar het ontwerp
van het bed het noodzakelijk maken om hogere blokjes te gebruiken. In dit geval moeten
de laagste blokjes die voorkómen dat het product gaat schuiven gebruikt worden.
5.11 Testkettingen
Een ketting bestaande uit balletjes met een diameter van 3,2 mm en een afstand tussen
de middelpunten van de balletjes van 4 mm (figuur 7), vastgemaakt aan een bolvormig
gewicht met een massa van 2,5 kg en een diameter van 115 mm, en
die een lust vormt in overeenstemming met figuur 8; of
aan het eind vastgemaakt is aan een schijf in overeenstemming met figuur 9, gemaakt
van staal en een totale massa van (50±1) gram heeft.
Figuur 7 testketting (maten in mm)
Figuur 8 Testketting met lus (maten in mm)
Figuur 9 Testketting met gewicht en schijf (maten in mm)
Figuur 10 schijf (maten in mm en tolerantie van ± 0,1 mm)
5.12 Cilinder voor kleine onderdelen
Cilinder voor het testen van kleine onderdelen met de afmetingen in millimeters in
overeenstemming met figuur 11
Figuur 11 Cilinder voor kleine onderdelen (maten in mm)
5.13 Voelermaat
Figuur 12 voelermaat (maten in mm)
5.14 Testmassa
Een gewicht met een massa van 10 kg met een doorsnede van 100 mm bij 30 mm.
5.15 Bijttest apparaat
Het apparaat bestaat uit twee sets tanden (Figuur 13), twee boven en twee onder, zodanig
gepositioneerd dat de verticale middellijn door de twee bovenste tanden 1 mm ± 0,1
mm voor de middellijn van de onderste tanden valt. In de volledig gesloten toestand
zullen de tanden elkaar overlappen over een afstand van 1 mm ± 0,1 mm. De buitenste
hoeken van de tanden moeten een straal van 3 mm hebben.
De tanden moeten zo bevestigd zijn dat ze draaien om een punt dat (50 ± 1) mm van
het achterste paar tanden ligt en zodanig dat wanneer die gesloten zijn de horizontale
middellijnen van de twee lagen parallel aan elkaar lopen. Het apparaat moet worden
uitgevoerd met een stop om te voorkomen dat de afstand tussen de tanden groter wordt
dan 28 mm wanneer die volkomen geopend zijn. De sluitkracht op de tanden moet vastgezet
worden op (50±5) N.
Het apparaat moet voorzien zijn van een geleiding om te voorkomen dat onderdelen van
het te testen product verder dan 17 mm in de volledig geopende kaken doordringen.
Het apparaat moet met een kracht van (50±5) N langs de centrale middellijn van het
monster worden weggetrokken.
Figuur 13 Testtanden (maten in mm)
Uitleg:
Plaats van de geleider
Draaipunt
Figuur 14 Bijttestapparaat (maten in mm)
6 Testmethoden
6.1 testmethoden beknelling
6.1.1 Duw de testconus van 7 mm diameter met een kracht van 30 N tegen de opening.
De testconus mag niet volledig door de opening gaan, tenzij de opening minder dan
10 mm diep is. Als deze testconus wel door de opening gaat, voer dan de test uit met
de testconus van 12 mm diameter. De testconus moet volledig door de opening gaan,
zonder kracht uit te oefenen.
Meet, indien van toepassing, de ruimte tussen de naast liggende onderdelen onder belasting.
6.1.2 Duw de testconus van 25 mm diameter met een kracht van 30N tegen de opening.
De testconus mag niet volledig door de opening gaan. Als deze testconus wel door de
opening gaat, voer dan de test uit met de testconus van 45 mm diameter. Deze testconus
moet volledig door de opening gaan, zonder kracht uit te oefenen.
6.1.3 Duw de testconus van 25 mm diameter met een kracht van 30 N tegen de opening.
De testconus mag niet volledig door de opening gaan.
Figuur 15 Niet toegestane openingen tussen bodem en opstaande zijden
6.1.4 Duw de testconus van 65 mm diameter met een kracht van 30 N tegen de opening.
De testconus mag niet volledig door de opening gaan. Gaat de 65 mm testconus er wel
doorheen dan moet het testlichaam van 230 mm diameter er ook volledig doorheen gaan.
Meet, indien van toepassing, ook de afmetingen van aansluitende (ernaast liggende
) openingen tijdens het testen van een opening onder belasting.
6.1.5 Duw het testlichaam van diameter 230 mm tegen de opening. Het testlichaam moet
volledig door de opening heen gaan.
6.1.6 V-vormige openingen
Openingen met een gesloten vorm moeten gecontroleerd worden met het cilindrische proefstuk
van 230 mm. Als dit proefstuk door de opening past, moet de test met het proefstuk
voor de V-vormige openingen uitgevoerd worden.
Openingen met een open vorm moeten alleen gecontroleerd worden met het proefstuk voor
V-vormige openingen.
Test met behulp van het proefstuk voor V-vormige openingen:
Plaats het B-gedeelte van het proefstuk tussen en loodrecht op de randen van de opening,
volgens onderstaande figuren, indien van toepassing. Als de volledige dikte van het
proefstuk niet in de opening past, is er geen gevaarlijke situatie. Past het proefstuk
wel, dan is er een gevaarlijke situatie.
Als het proefstuk dieper dan de dikte kan worden ingebracht (dus meer dan 45 mm),
dan moet het A-deel van het proefstuk in de opening geplaatst worden, zodanig dat
de middellijn van het proefstuk gelijk is aan de middellijn van de opening. Het proefstuk
moet parallel liggen aan de opening en schuif het in de opening totdat de beweging
stuikt door de randen van de opening. Als het proefstuk de bodem van de opening raakt,
dan is er geen gevaar, maar als de zijkanten van het proefstuk de randen van de opening
raken, dan is er wel een gevaar aanwezig.
1 geen gevaar
|
2 geen gevaar
|
3 gevaar
|
4 gevaar
|
1 levert geen gevaar op
2 levert wel gevaar op
1 levert geen gevaar op
2 levert wel gevaar op
Figuur 16 situaties waarbij v-vormige openingen al dan niet een gevaar opleveren
6.1.7 Bij parallelle openingen in de bedbodem: duw de testconus van 60 mm diameter
met een kracht van 30 N tegen de opening. De testconus mag niet volledig door de opening
gaan.
Bij maasvormige openingen in de bedbodem: duw de testconus van 85 mm diameter met
een kracht van 30 N tegen de opening. De testconus mag niet volledig door de opening
gaan.
6.2 testmethoden gevaren door bewegende delen
6.2.1 Controleer de afstanden tussen bewegende delen met behulp van de testconussen
van 5 mm diameter en 18 mm diameter. Op de testconus van 5 mm moet een kracht van
30 N worden uitgeoefend en op de testconus van 18 mm mag geen kracht worden uitgeoefend.
6.2.2 Vouwmechanismen
6.2.2.1 duurzaamheid vouwmechanisme
Open en sluit het vergrendelmechanisme 300 keer.
Indien van toepassing, meet de minimale bedieningskracht van 50 N voor de vergrendeling
als volgt:
Breng een kracht van 50 N aan op de vergrendeling, in de richting(en) die voor de
normale bediening gebruikelijk is (zijn). Het mechanisme mag niet ontgrendelen. Meet
de benodigde bedieningskracht. Deze moet minimaal 50 N bedragen.
Meet de tangentiële bedieningskracht in het geval dat de vergrendeling gedraaid moet
worden.
6.2.2.2 Sterkte vouwmechanisme
Na de volgende test mag er geen defect aan de vergrendeling van het vouwmechanisme
opgetreden zijn:
Plaats het product overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Plaats het product op de vloer met de poten tegen stopblokjes (5.10).Als het bed op
het punt staat te gaan kantelen, bevestig het dan zodanig dat het niet kan kantelen,
maar het inklappen niet tegengaat. Breng een kracht aan van 200 N in de meest ongunstige
richting zodanig dat geprobeerd wordt het bed in te klappen. Op iedere plaats moet
de kracht 5 keer, gedurende 2 minuten per keer, aangebracht worden.
Voor vouwbedden die naar binnen ineenvouwen, ontgrendel de eerste vergrendeling voordat
de kracht van 200 N wordt aangebracht.
6.3 Testmethode vallen van hoogte
6.3.1 Meet, aan de binnenkant, de hoogte van de zijkant van het product gemeten vanaf
het laagste punt van de bodem, zonder matras, of de kleinste afstand vanaf de delen
aan de zijkant waarop het kind zou kunnen gaan staan.
6.3.2 Meet de afstand van de vloer tot aan de bovenkant van de laagst overklimbare
zijde.
6.3.3 passief uitvallen
Gebruik een testcilinder met een hard oppervlak, een diameter 200 mm en lengte 300
mm met een massa van 15 kg waarbij het zwaartepunt op de middellijn ligt. Plaats de
testcilinder op de matras, met de lange zijde tegen het midden van het beweegbare
deel van de te openen zijde. Sluit de beweegbare zijkant, maar vergrendel deze niet,
tenzij deze automatisch vergrendelt. Kantel het product over 30° ± 2°. De ontstane
openingen moeten voldoen aan de eisen gesteld in paragraaf 3.1.1 en 3.1.2 van het
eisenpakket.
6.4 Sterkte
6.4.1 Sterkte bedbodem
Plaats het bed op een vlak horizontaal oppervlak.
Plaats de bodem in de laagste positie. Leg de testmatras(5.6) plat op de bodem.
Laat het valgewicht (5.5) 1000 maal vallen, met niet meer dan 30 keer per minuut,
op het testmatras, op elk van de aangegeven posities vanaf een hoogte van 150 mm vanaf
de bodem. Het valgewicht moet vrij kunnen vallen en terugstuiteren moet niet belemmerd
worden.
Het valgewicht mag niet op dezelfde plaats op de testmatras vallen bij het wisselen
van valpositie. De testmatras mag voor niet meer dan 5 producten gebruikt worden.
De valposities zijn:
-
a) een hoek;
-
b) een positie waarop de bodem het zwakste lijkt, of, wanneer er geen zwakke positie
gevonden kan worden, in de hoek tegenover punt a);
-
c) het midden van een lange zijde;
-
d) het midden van een korte zijde;
-
e) het midden van de bodem;
-
f) indien de bodem in hoogte verstelbaar is en de ondersteuningspunten verschillend zijn
voor de verschillende hoogtes moet de bodem aanvullend in de hoogste positie getest
worden op de twee diagonale hoeken welke nog niet getest zijn.
Figuur 17 Valposities (maten in mm)
De horizontale afstand tussen de zijde van het valgewicht en de binnenkant van het
frame mag niet meer dan 50 mm bedragen bij punten a, c, d en f.
Verwijder het matras en controleer of enige deel van de bodem kapot is of dat de bedbodem
uit zijn bevestiging is gekomen.
6.4.2 Testmethode sterkte bodem boxen
Plaats de box op een vlak horizontaal oppervlak.
Plaats de bodem in de laagste positie.
Laat het valgewicht 1000 maal vallen op elk van de aangegeven posities beschreven
in 6.4.1 waarbij punt f wordt vervangen door: in de buurt van een bevestigingspunt,
vanaf een hoogte van 80 mm vanaf de bodem. Het valgewicht moet vrij kunnen vallen
en terugstuiteren moet niet belemmerd worden.
Controleer de bodem op breuk en/of andere schade.
Opmerking: Deze test is niet nodig als de bodem op alle valposities in contact is
met de vloer.
6.4.3 Testmethoden zijden en hoeken
6.4.3.1 Na onderstaande testen mogen de zijden, hoeken en latten niet gebroken of
losgeraakt zijn.
6.4.3.2 Buigtest spijlen of latten
Plaats het product op een vlak horizontaal oppervlak met alle pootjes vastgezet tegen
stopblokjes (5.10) voorkom dat het product kan kantelen.
Breng een horizontale kracht aan van 250 N op de middelste en een buitenste spijl
of lat, van iedere kant. De kracht wordt aangebracht in het midden tussen de boven-
en onderkant van de spijl of lat. De kracht wordt aangebracht in de lengte en breedterichting
van het bed of de box
De belastingsduur is 30 seconden.
Controleer de zijkanten op breuk, vervorming en/of andere schade.
6.4.3.3 Sterkte van spijlen, latten of zijkanten
Plaats het product op een vlak horizontaal oppervlak met alle pootjes vastgezet tegen
stopblokjes (5.10), plaats de bodem in de laagste positie. Voorkom dat het product
kan kantelen.
Laat de valhamer(5.7) vallen tegen de buitenkant van de eerste spijl of lat op 200
mm vanaf de bovenkant van de zijkant, zie figuur 18.
Herhaal dit voor alle spijlen of latten afwisselend aan de buiten- en binnenkant.
Voor dichte zijkanten kies 10 evenredig verdeelde posities op de lange zijde en 4
evenredig verdeelde posities op de korte zijde, afwisselend aan de binnen- en buitenkant.
Voor boxen met zijkanten gemaakt van gaas of textiel worden 10 posities gekozen die
welke de grootste kans op falen kunnen geven waarvan de helft aan de binnenzijde wordt
getest en de nadere helft aan de buitenkant.
De valhamer moet vrij kunnen bewegen vanaf een horizontale positie. Elke spijl, lat
of positie op de dichte zijden wordt 10 maal getest.
Controleer de zijkanten op breuk en/of andere schade.
Figuur 18 Posities impact test (maten in mm)
6.4.3.4 Sterkte van de hoeken
Plaats het bed of de box op een vlak horizontaal oppervlak met alle pootjes vastgezet
tegen stopblokjes (5.10) voorkom dat het bed of de box kan kantelen
Laat de valhamer (5.7) vallen tegen de buitenkant van een hoek zo hoog en dichtbij
als mogelijk, zie figuur 19.
De valhamer moet vrij kunnen bewegen vanaf een hoek van 60º. Elke hoek wordt 10 maal
getest, 5 maal vanaf de binnenzijde en 5 maal vanaf de buitenzijde.
Controleer de zijkanten op breuk en/of andere schade.
Figuur 19 Posities hoek impact test
6.4.4 Sterkte van het frame en de bevestigingen
Na onderstaande testen mogen er geen delen van het bed of de box gebroken of losgeraakt
zijn.
6.4.4.1 Verticale statische belasting
Breng een verticale kracht aan van 300 N op ¼ van de lengte van de zijkant op de bovenkant
van de rand (figuur 20). Handhaaf de belasting 10 ± 2 sec. Voer dit 10 maal uit.
Alle zijkanten en kopse kanten van verschillende constructie worden getest.
Controleer de zij- en kopse kanten op breuk en/of andere schade.
Figuur 20 Positie statische belasting
6.4.4.2 Duurzaamheidstest
Plaats het bed of de box op een vlak horizontaal oppervlak met alle pootjes vastgezet
tegen blokjes.
Plaats het testgewicht van 20 kg (5.8) op het midden van de bodem.
Breng op de hoeken een kracht aan van 100 N in de richting AB/CD (zie figuur 21).
De krachten worden aangebracht op 50 mm vanaf het hart van de hoeken (zie figuur 21).
Voer dit 2000 maal uit voor bedden en 4000 maal voor boxen, op ieder punt in de volgorde
a,b,c,d of a-b gevolgd door c-d. De kracht moet gedurende (2 ±1) s gehandhaafd blijven.
Controleer het bed of box op breuk en/of andere schade.
Figuur 21 Duurzaamheidstest (maten in mm)
6.4.5 Sterkte vergrendeling (= ander vergrendeling dan die om inklappen van een (vouw)bed
te voorkomen → zie 6.2.2)
Bedien de vergrendeling 3000 keer. Indien de fabrikant aangeeft dat er onderhoud plaats
moet vinden na een gedefinieerd gebruik, voer dit onderhoud dan uit.
Controleer de vergrendelingen op breuk en/of andere schade en op juist functioneren
6.4.6 Sterkte sluitmechanisme
Bedien het sluitmechanisme 6000 keer. Indien de fabrikant aangeeft dat er onderhoud
plaats moet vinden na een gedefinieerd gebruik, voer dit onderhoud dan uit.
Controleer het sluitmechanisme op breuk en/of andere schade en op juist functioneren
6.4.7 Zijkanten van gaas of textiel
6.4.7.1 Na onderstaande test mogen zijkanten van gaas en/of textiel geen breuken of
andere beschadigingen hebben opgelopen.
6.4.7.2 Sterkte van zijkanten van gaas of textiel
Plaats het bed of de box op een vlak horizontaal oppervlak met alle pootjes vastgezet
tegen stopblokjes (5.10). Plaats de bodem in de laagste positie.
Plaats het bed of de box aan de te testen zijde tegen twee blokjes (2 in figuur 22)
die tegen buitenkant van de bovenkant van de rand rusten zonder een kracht uit te
oefenen. De afstand tussen de blokjes is 400 mm.
Breng tegen de binnenzijde van het gaas, halverwege de hoogte van de zijkanten op
de meest ongunstigste positie tussen de blokken, een kracht aan van 250 N. Voer dit
3 maal uit en handhaaf de belasting telkens 30 s.
Controleer het gaas en/of textiel op breuk, scheuren of losraken van naden.
1 = ongunstigste positie tussen de blokken
2 = blokjes
Figuur 22 Sterkte gaas en/of textiel (maten in mm)
6.4.8 Verstelbare zijkanten
6.4.8.1 Weerstand tegen rammelen
Plaats een 100 mm brede klem halverwege aan de bovenkant van het hekwerk.
Breng een wisselende, voor-/achterwaartse kracht aan van 140 N. Een cyclus bestaat
uit de kracht oplopend van 0 tot 140 N in een richting en weer naar 0 en vervolgens
naar 140 N in de andere richting en weer naar 0. De vorm van de kracht versus de tijd
curve is nagenoeg sinusoidaal. Het aantal cycli bedraagt 10000 maal bij een frequentie
van 0,5 Hz (+ 0.05Hz).
Controleer het hekwerk en de vergrendelingen op breuk en/of andere schade en op juist
functioneren.
1 verstelbare
|
6 kracht apparaat
|
opening
|
7 schoor
|
2 vast frame
|
8 koppeling
|
3 houten balk
|
9 frame
|
4 hekwerk
|
10 middellijn kracht
|
5 klem
|
|
Figuur 23 Weerstand tegen rammelen
6.4.9 Sterkte trap
Breng een kracht aan van 500 N op een trede of sport. De kracht wordt aangebracht
over een lengte van 70 mm (parallel aan de lengterichting van sport of trede) in het
midden van de sport of trede. Handhaaf de kracht gedurende 10 sec (± 2). Herhaal dit
voor iedere sport of trede.
6.5 Testmethoden Stabiliteit
6.5.1 Wieltjes en zwenkwieltjes
Blokkeer de wielen. Beweeg het bed of box en controleer door visuele controle of de
vergrendeling voorkomt dat de wielen kunnen draaien of ontgrendelen.
6.5.2 Stabiliteit
Bedden worden getest zonder matras, tenzij dit een integraal onderdeel van het bed
is.
Plaats het product op een vlak horizontaal oppervlak met alle pootjes vastgezet tegen
stopblokjes (5.10). Plaats de bodem in de hoogste positie. De neiging tot kantelen
mag niet worden geblokkeerd. In het geval er wieltjes gemonteerd zijn worden deze
in de meest ongunstigste positie geplaatst.
Plaats een gewicht van 10 kg tegen de binnenkant in het midden van de bovenrand van
een lange zijde, zie figuur 24.
Breng tegen de bovenrand naar buiten gericht een kracht aan van 30 N.
Controleer of het product kantelt.
Figuur 24 Stabiliteittest (maten in mm)
6.6 Testmethoden verstikking
6.6.1 Kleine onderdelen
a) Trekproef
Een onderdeel is voor een kind grijpbaar als het onderdeel door het kind tussen de
duim en wijsvinger of tussen de tanden geklemd kan worden. Een onderdeel is grijpbaar
als de voelermaat (5.13) met een kracht van 10 ± 1 N minimaal 2 mm tussen het onderdeel
en de onderliggende constructie geschoven kan worden.
Breng een kracht aan op het onderdeel van:
50 N als de grootste bereikbare afmeting kleiner of gelijk is aan 6 mm;
90 N als de grootste bereikbare afmeting groter is dan 6 mm.
Breng de kracht geleidelijk aan gedurende 5 s en houdt de kracht 10 s aan.
Als het onderdeel loskomt mag het niet volledig in de testcilinder passen.
b) Momentproef
Breng een moment aan gedurende 5 s in een kloksgewijze richting totdat :
a) een rotatie van 180° vanaf het originele punt is bereikt; of
b) een moment van 0,34 Nm is bereikt.
De maximale rotatie of het maximale moment moet gedurende 10 s vastgehouden worden.
Het onderdeel moet daarna terugkeren in een krachtloze toestand en de test moet daarna
herhaald worden in de richting tegen de klok in.
Indien er onderdelen zijn gemonteerd op een bereikbare draaibare staaf of stok, dan
dient dit element vastgezet te worden zodat draaien niet mogelijk is. Indien een onderdeel
is bevestigd met schroefdraad en loskomt onder het aangebrachte moment, dan moet het
aanbrengen van het moment doorgaan totdat het maximale moment wordt overschreden of
totdat het onderdeel loskomt, of totdat duidelijk wordt dat het onderdeel niet loskomt.
Bij gebruik van klemmen en testapparatuur moet men er voor zorgen dat er geen schade
wordt toegebracht aan het klemmechanisme, het product of het onderdeel.
6.6.2 Wrijfproef
Wrijf gedurende 15 seconden, met een doek doordrenkt met water, met de hand, over
de opschriften, stickers ed., herhaal dit gedurende 15 seconden met petroleum ether.
Controleer hierna of de opschriften nog duidelijk leesbaar zijn, niet eenvoudig verwijderd
kunnen worden en niet gaan krullen.
Nb1. Om de duurzaamheid van de opschriften te bepalen moet uitgegaan worden van het
redelijkerwijs te verwachten gebruik. Bijvoorbeeld opschriften aangebracht met verf
of email op oppervlakken die regelmatig worden schoongemaakt worden niet als duurzaam
beschouwd
Nb2. De gebruikte petroleum ether voor de test is een mengsel met een alifatische
oplossing van hexaan met een maximale hoeveelheid aromaten van 0,1 volumeprocent,
een kauri-butanolwaarde van 29, een initieel kookpunt van ongeveer 65 graden, een
droogpunt van ongeveer 69 graden, en een soortelijk gewicht van 0,66 kg/l.
6.6.3 Bijttest
Breng het testapparaat (5.15) tweemaal op elke positie als volgt aan:
-
a. knijp het materiaal aan de binnenkant van de rand van het opvouwbare product tussen
twee vingers en bevestig het testapparaat zodanig dat het in de kleinst mogelijke
hoeveelheid materiaal ‘bijt’ dat in contact is met alle vier de tanden;
-
b. open de kaken van het testapparaat zover mogelijk en duw dit horizontaal op de rand
zover de geleider toelaat en laat de tanden sluiten om de rand.
Oefen een binnenwaarts gerichte horizontale kracht van 50 N uit en hou die gedurende
een periode van 10 s vast.
Als in het materiaal van de rand aan de buitenkant gedurende de testprocedure door
de tanden gaten gebeten worden, verwijder dan het buitenste materiaal om de lagen
eronder bloot te leggen en herhaal de procedure totdat de schuimvulling bereikt is
of niet bereikt kan worden. Indien de schuimvulling wel bereikt wordt herhaal dan
de stap onder a en b met een stuk schuimvulling.
(Een gat wordt gedefinieerd wanneer er ten minste een tand van het testapparaat het
textiel of het plastic materiaal kapot gemaakt heeft, waarbij de tand het gehele materiaal
doorboord moet hebben. Als de testbijter aangebracht wordt op materialen die los geweven
of een open structuur hebben, wordt een gat gedefinieerd wanneer een gedeelte van
het geweven materiaal kapotgemaakt is door tenminste een van de tanden. Als de tanden
door het materiaal gaan zonder het te beschadigen is er geen gat opgetreden).
Voer de test uit op de volgende punten van de rand van het product:
-
1. Het midden van de langste rechte zijde;
-
2. Het midden van de langste afgeronde hoek;
-
3. Het midden van de kleinste afgeronde hoek;
-
4. Een willekeurige verbinding of naad;
-
5. Alle ander posities die kwetsbaar zouden kunnen zijn.
6.7 Testmethoden verstrikking
Plaats de bodem in de laagst mogelijke positie.
Leg de testketting (5.11 ) met één hand om een uitstekend deel van het bed vanuit
de binnenzijde van het bed. Breng het gewicht omlaag totdat de lus in de testketting
blijft steken en het gewicht vrij komt te hangen of totdat de lus over de rand glijdt.
Beweeg daarna, nog steeds met één hand, de testketting met schijf rond het bed of
box waarbij het bevestigingspunt van de testketting aan het gewicht de bovenste randen
van de zijden en einden van bed aanraakt. Op elke plek waar de ketting of de schijf
vast kan gaan zitten, moet het gewicht omlaag verplaatst worden totdat de schijf vast
komt te zitten en het gewicht vrij komt te hangen of totdat de schijf over de rand
glijdt.
Plaats de schijf in iedere toegankelijke opening en laat het gewicht zakken op bovengenoemde
manier. Voer de test op iedere plek 3 maal uit.
Noteer of de lus in de testketting of de schijf vast komt te zitten onder het vrij
hangende gewicht.
6.8 Testmethoden scherpe randen
Er mogen geen scherpe punten bijvoorbeeld van spijkers of schroeven uit een deel van
de constructie steken.
Alle nieten moeten volledig in het materiaal bevestigd zijn en niet uitsteken.
Alle uitstekende randen, punten en hoeken moeten afgerond zijn met een straal van
tenminste 2 mm of, geen scherpe randen bevatten volgens de test van EN 71-1: 1998
par. 8.11 (testapparaat met tape op draaiend deel met kracht van 50 N).
6.9 Testmethoden brandveiligheid
Indien het textiel, behandeld textiel of het plastic hoes een oppervlak heeft van
meer dan 5% van het totale oppervlak dan moet de mate waarin de vlammen zich verspreiden
kleiner of gelijk zijn aan 30 mm/s en mag geen flash-effect optreden wanneer het onderdeel
getest wordt volgens de methode beschreven in overeenstemming met EN 71-2 par. 5.7.
9. Referenties
ISO 7619-2: 2004 , Gevulcaniseerde of thermoplastische rubber – Bepaling van de indringhardheid
– Deel 2: IRHD leesbare methode
ISO 2439: 1997: Flexible cellular polymeric materials – Determination of hardness
(indentation technique).
NEN-EN 71-1: 1998. Veiligheid van speelgoed – Deel 1: Mechanische en fysische eigenschappen.
NEN. Delft. 88 pp.
NEN-EN 71-2: 2003. Veiligheid van speelgoed – Deel 2: Brandbaarheid
Warenwetbesluit kinderbedden en -boxen, 15 januari 1997, stb.20.
NEN-EN 716 deel 1: 1995. Meubelen – Kinderledikanten en opvouwbare kampeerbedjes voor
huishoudelijk gebruik – Deel 1: Veiligheidseisen
NEN-EN 716 deel 2: 1995. Meubelen – Kinderledikanten en opvouwbare kinderbedjes voor
huishoudelijk gebruik – Deel 2: Beproevingsmethoden
NEN-EN 12227 deel 1: 1999. Kinderboxen voor huishoudelijk gebruik – Deel 1: Veiligheidseisen
NEN-EN 12227 deel 2: 1999. Kinderboxen voor huishoudelijk gebruik – Deel 2: Beproevingsmethoden
prEN 716 deel 1: maart 2005 Meubelen – Kinderledikanten en opvouwbare kampeerbedjes
voor huishoudelijk gebruik – Deel 1: Veiligheidseisen
prEN 716 deel 2: maart 2005 Meubelen – Kinderledikanten en opvouwbare kinderbedjes
voor huishoudelijk gebruik – Deel 2: Beproevingsmethoden
NEN-EN 1130:2000 A1 : Artikelen voor zuigelingen en peuters – Veiligheidshekjes –
Veiligheidseisen en beproevingsmethoden
NEN-EN 71-3. Veiligheid van speelgoed – Deel 3: Migratie van bepaalde elementen
CEN/TR 13387: 2004: Artikelen voor zuigelingen en peuters – Veiligheidsrichtlijnen
Nadere uitleg
In deze nadere uitleg worden verschillende eisen nader verklaard en een uitleg over
de achtergrond van enkele testmethoden gegeven.
Doel
Omdat gebleken is dat de eisen die in het verleden gesteld werden aan kinderbedden
en boxen onvoldoende bescherming bieden aan de huidige producten die in de kinderopvang
gebruikt worden, is een specifiek eisenpakket opgesteld voor deze producten. Het eisenpakket
is tot stand gekomen in samenwerking met fabrikanten, keuringsinstanties, brancheorganisaties
van ondernemers in de kinderopvang, Stichting Consument en Veiligheid en de VWA.
De kans op letsel bij lage kinderbedden (ook wel stretchers genoemd) is gering, vandaar
dat zij geen uitvalbescherming (hekje) hoeven te hebben.
Definitie
Een opstaande rand om het matras op zijn plaats te houden is geen uitvalbeveiliging.
Een uitvalbeveiliging wordt in de praktijk meestal ‘hekje’ genoemd.
In het eisenpakket wordt een onderscheid gemaakt tussen sluiten en vergrendelen. Het
sluiten is het ‘hekje’ voor de opening doen. Daarna volgt het vergrendelen waarbij
het hekje, als het ware ‘op slot’ wordt gedaan. Zie verder bij ‘vallen van hoogte’
Aantrede en optrede worden verder uitgelegd middels onderstaande tekening:
Beknelling
De opgestelde eisen gelden voor alle delen van het product die bereikbaar zijn, hetzij
door het kind in het bed of de box, dan wel door een ander kind spelend om het product.
Gevaren van bewegende delen
Omdat de gebruiker in controle is van de handeling en in staat is te stoppen op het
moment dat hij pijn voelt is in specifieke gevallen beknelling van bewegende delen
toegestaan.
Om het risico op beknelling, guillotinewerking en impact te verminderen zijn eisen
ontwikkeld om het risico te beperken. Een hek mag nooit in de verblijfsruimte van
een er onder slapend of spelend kind bewegen omdat dit geen onbedoelde beweging is
en dagelijks risicovolle situaties met zich mee kan brengen. Vervolgens zijn een aantal
situaties beschreven die de kans op beknelling, guillotine en impact beperken. Indien
een gebruiker om wat voor reden het hekwerk uit de handen laat vallen moet de kans
op een ernstige verwonding voor het kind in het product of eronder spelend gering
zijn. Een van de oplossingen is door ervoor te zorgen dat er geen vrije val aanwezig
is van de uitvalbeveiliging. Een tweede optie is ervoor te zorgen dat er geen gaten
zijn in het deel waar de uitvalbeveiliging zich langs beweegt.
Een derde optie is ervoor te zorgen dat de energie van een vallende uitvalbeveiliging
beperkt is en ervoor te zorgen dat er altijd een opening groter dan 230 mm overblijft
als de uitvalbeveiliging naar beneden valt. Er is op dit moment geen antwoord te vinden
op de vraag bij welke energie hoofdletsel optreedt. Indien de uitvalbeveiliging zonder
enige remming of onderbreking naar beneden kan vallen wordt dit NIET gezien als een
beperking van de energie en wordt niet aan de gestelde eis voldaan.
Vallen van hoogte
Stretchers mogen alleen een opstaande rand hebben om de matras op zijn plaats te houden,
een hogere opstaande rand verhoogt de schijnveiligheid.
Om te bepalen op welk deel van de zijde een kind kan staan, kan gebruik gemaakt worden
van de ‘footholdtest’ beschreven in de EN 1930: 2000 amendement A1.
Een valhoogte van 900 mm is afkomstig van: onderste bedbodem van 200 mm boven het
vloeroppervlak+ + minimale opklimbare hoogte van 600 mm + een marge van 100mm = 900.
Deze hoogte komt ongeveer overeen met de hoogte van de bedjes die gebruikt worden
in de particuliere sector.
Bij hoge boxen kan volstaan worden met een uitvalbeveiliging van 600 mm. Omdat kinderen
hier niet langdurig zonder toezicht in verblijven en omdat het gebruik van een box
voor kinderen tot ongeveer 18 maanden is.
Bedden met een bedbodem hoger dan 200 mm moeten voorzien zijn van een uitvalbeveiliging,
de kans op ernstig letsel bij vallen onder deze hoogte wordt gering geacht.
Bedden met een laagst overklimbaar punt hoger dan 900 mm mogen niet uitklimbaar zijn.
Dit houdt in dat als een bedje gemeten vanaf de vloer tot aan het laagste punt van
het hekje lager is dan 900 mm, dat het bedje een gewoon hekje van 600 mm mag hebben.
Is deze afstand echter groter, dan mag geen enkel kind tot 4 jaar (leeftijd kinderopvang)
er overheen kunnen klimmen. Er zijn diverse mogelijkheden om hieraan te voldoen; dit
kan door het aanbrengen van een dakje op het product, doordat het product begrensd
wordt door het plafond of door een uitvalbeveiliging van 1400 mm aan te brengen. Kinderen
tot vier jaar blijken niet in staat te zijn over een hekwerk met dergelijke hoogte
te klimmen (CEN/TR 13387:2004)
Er is onderscheid gemaakt tussen sluiten en vergrendelen. Een leidster moet in staat
zijn om met één hand het product te sluiten. Het product moet in deze stand het kind
veilig in zijn bed kunnen houden. Een kind dat tegen de uitvalbeveiliging (hekje)
aan rolt moet worden tegenhouden door deze uitvalbeveiliging in de gesloten toestand.
Dit is een passieve situatie, niet een situatie waarbij het kind het hekje opzettelijk
probeert te openen, de beveiliging hiervoor wordt door de vergrendeling gerealiseerd.
Want na het sluiten moet de leidster het product bewust vergrendelen. Aan deze vergrendeling
zijn eisen gesteld, dit vergrendelen mag wel met twee handen. Het moet wel duidelijk
zichtbaar zijn dat het product vergrendeld is of niet.
Sterkte
De producten in de kinderopvang worden regelmatig verplaatst naar een andere ruimte
daarom moet ervoor gezorgd worden dat de verbindingen ook na een aantal keren demonteren
voldoende sterkte bieden, zelftappende schroeven zijn daarom niet toegestaan op die
verbindingen tussen kopse kanten, zijwanden, daken en bedbodems.
De bodem mag niet door een kind in het onderste bed kunnen worden opgetild of door
een kind dat zich onder de hoge box bevindt.
Een bed of box wordt 4 keer geopend en dicht gedaan per dag, over een heel jaar is
dit 1000 maal. Bij een gebruiksperiode van 5 jaar is dit 5000 keer. Hierbij moet een
veiligheidsmarge worden opgeteld, vandaar 6000 keer. De vergrendeling gebruik je alleen
bij het kind erin leggen, dus maar in de helft van de gevallen.
Ventilatie
De bedbodem moet voldoende en over het hele oppervlak luchtdoorlaatbaar zijn. Er zijn
echter geen duidelijke richtlijnen om te bepalen wat voldoende is.
Het product moeten voldoende lucht doorlaatbaar zijn in verband met wiegendood. Ook
hier was het niet mogelijk een percentage te noemen wat voldoende zou zijn. De gedachte
is dat minimaal 65% een vereiste is. Wel is het absoluut niet acceptabel dat het product
volledig bestaat uit gesloten zijwanden.
Brandveiligheid
De matrassen worden niet op brandveiligheid getest.
Opschriften en gebruiksaanwijzing
De gevaren waar de gebruiker op moet letten, moeten in de gebruiksaanwijzing zijn
opgenomen.