Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 09-10-2014 en zichtdatum 02-12-2024.
Geldend van 01-08-2014 t/m 31-12-2014

Wet van 15 juli 2008, houdende samenvoeging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties samen te voegen tot één wet, gericht op het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en het financieren van terrorisme;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. instelling:

      • 1°. bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, niet zijnde een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap waarvoor op grond van artikel 2:11, tweede lid, of artikel 2:16, vierde lid, van die wet geen vergunning tot uitoefening van het bedrijf van bank vereist is;

      • 2°. degene die, geen bank zijnde, in hoofdzaak zijn bedrijf maakt van het verrichten van een of meer van de werkzaamheden die zijn opgenomen onder punt 2, 3, 5, 6, 9, 10 en 12 van Bijlage I van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU 2006, L 177);

      • 3°. onderneming, niet zijnde een bank of financiële instelling, die werkzaamheden verricht die zijn opgenomen onder punt 14 van bijlage I bij richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176);

      • 4°. wisselinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, voor zover deze wisseltransacties verricht als bedoeld in de onderdelen a en c van de definitie van het begrip wisseltransactie in dat artikel;

      • 5°. levensverzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht met uitzondering van een levensverzekeraar die uitsluitend het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar als bedoeld in dat artikel uitoefent;

      • 6°. beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

      • 7°. beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

      • 8°. financiële dienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht voor zover deze bemiddelt in levensverzekeringen;

      • 9°. bijkantoor in Nederland van een financiële onderneming als bedoeld onder 1° tot en met 8°, 20° of 22 met zetel buiten Nederland;

      • 10°. trustkantoor als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht trustkantoren;

      • 11°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten waaronder forensische accountancy uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht;

      • 12°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als advocaat, notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris of in de uitoefening van een gelijksoortig juridisch beroep of bedrijf zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig advies geeft of bijstand verleent bij:

        • a. het aan- of verkopen van registergoederen;

        • b. het beheren van geld, effecten, munten, muntbiljetten, edele metalen, edelstenen of andere waarden;

        • c. het oprichten of beheren van vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

        • d. het geheel of gedeeltelijk aan- of verkopen dan wel overnemen van een onderneming voor zover daardoor een persoon die niet als uiteindelijk belanghebbende van die onderneming kwalificeerde, uiteindelijk belanghebbende van die onderneming wordt;

        • e. werkzaamheden op fiscaal gebied die vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden van de onder 23° beschreven beroepsgroepen;

        • f. het vestigen van een recht van hypotheek op een registergoed;

      • 13°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als advocaat, notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dan wel in de uitoefening van een gelijksoortig juridisch beroep optreedt in naam en voor rekening van een cliënt bij enigerlei financiële transactie of onroerende zaaktransactie;

      • 14°. tussenpersoon als bedoeld in artikel 62 van het Wetboek van Koophandel, voor zover deze bemiddelt bij het tot stand brengen en het sluiten van overeenkomsten inzake onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen;

      • 15°. beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15 000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat;

      • 16°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig een speelcasino in de zin van artikel 27g, tweede lid, van de Wet op de kansspelen organiseert;

      • 17°. natuurlijke persoon of rechtspersoon die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie beroepen of bedrijven;

      • 18°. betaaldienstagent als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

      • 19°. natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij de uitvoering van betaaldiensten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht optreedt voor rekening van een betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht met zetel in een andere lidstaat die beschikt over een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning voor het uitoefenen van zijn bedrijf;

      • 20°. betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

      • 21°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die beroeps- of bedrijfmatig een adres of postadres ter beschikking stelt;

      • 22°. elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht voor zover deze andere transacties verricht dan bedoeld in artikel 1:5a, tweede lid, onderdeel k, van die wet;

      • 23°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht;

      • 24°. natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van beroep of bedrijf taxaties uitvoert van onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen;

      • 25°. icbe als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet op het financieel toezicht;

    • b. cliënt: natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een zakelijke relatie wordt aangegaan of die een transactie laat uitvoeren;

    • c. identificeren: opgave van de identiteit laten doen;

    • d. verifiëren van de identiteit: vaststellen dat de opgegeven identiteit overeenkomt met de werkelijke identiteit;

    • e. politiek prominente persoon: een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsrichtlijn, tenzij deze de in dat lid bedoelde functie ten minste gedurende één jaar niet meer heeft uitgeoefend, diens directe familieleden en naaste geassocieerden in de zin van artikel 2, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsrichtlijn;

    • f. uiteindelijke belanghebbende: de natuurlijke persoon die:

      • 1°. een belang houdt van meer dan 25 procent in het kapitaal van een cliënt;

      • 2°. meer dan 25 procent van de stemrechten kan uitoefenen in de algemene vergadering van een cliënt;

      • 3°. feitelijk zeggenschap kan uitoefenen in een cliënt;

      • 4°. begunstigde van 25 procent of meer van het vermogen van een cliënt of een trust is; of

      • 5°. een bijzondere zeggenschap heeft over 25 procent of meer van het vermogen van een cliënt;

      tenzij de cliënt een vennootschap is die is onderworpen aan openbaarmakingvereisten als bedoeld in Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/334/EG van de Raad (PbEG 2001, L 390), of aan voorschriften van een internationale organisatie die gelijkwaardig zijn aan die richtlijn;

    • g. zakelijke relatie: zakelijke, professionele, of commerciële relatie tussen een instelling en een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, die verband houdt met de professionele activiteiten van die instelling en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd, wordt aangenomen dat deze enige tijd zal duren;

    • h. transitrekening: bankrekening die bij een in Nederland gevestigde bank wordt aangehouden door een bank gevestigd in een staat die geen lidstaat is en die door een cliënt van laatstbedoelde bank gedebiteerd of gecrediteerd kan worden zonder tussenkomst van de in Nederland gevestigde bank;

    • i. financieren van terrorisme: de gedraging strafbaar gesteld in artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht;

    • j. shellbank: bank of een onderneming die zich met vergelijkbare activiteiten bezig houdt, opgericht in een staat waar zij geen fysieke aanwezigheid heeft en die geen onderdeel uitmaakt van een onder toezicht staand financieel conglomeraat in de zin van de Wet op het financieel toezicht of een daarmee vergelijkbare groep;

    • k. lidstaat: staat die lid is van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

    • l. correspondentbankrelatie: vaste relatie tussen banken in verschillende landen voor de afwikkeling van transacties of de uitvoering van opdrachten;

    • m. transactie: handeling of samenstel van handelingen van of ten behoeve van een cliënt waarvan de instelling ten behoeve van haar dienstverlening aan die cliënt heeft kennisgenomen;

    • n. ongebruikelijke transactie: transactie die op grond van de indicatoren bedoeld in artikel 15, eerste lid, als ongebruikelijk is aan te merken;

    • o. melding: melding als bedoeld in artikel 16, eerste lid;

    • p. Uitvoeringsrichtlijn: Richtlijn nr. 2006/70/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde cliëntenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PbEU L 214);

    • q. Financiële inlichtingen eenheid: de Financiële inlichtingen eenheid, bedoeld in artikel 12, eerste lid;

    • r. bank: een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

    • s. platform voor de veiling van emissierechten: Platform voor de veiling van emissierechten als bedoeld in hoofdstuk VII van Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Europese Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU L 302);

    • t. verordening kapitaalvereisten: verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176).

  • 2 Deze wet is niet van toepassing op de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 12° en 13°, en belastingadviseurs als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 23°, voor zover zij voor een cliënt werkzaamheden verrichten betreffende de bepaling van diens rechtspositie, diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.

  • 3 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder de begrippen «trust», «trustee» en «insteller» verstaan: hetgeen daaronder in het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141) wordt verstaan.

Artikel 2

  • 2 Indien het recht van de betrokken staat toepassing van het eerste lid niet toelaat, stelt de instelling degene die ingevolge artikel 24 belast is met het toezicht op de naleving van deze wet door de instelling daarvan in kennis en neemt zij maatregelen om het risico van witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen.

Artikel 2a

  • 1 Ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verricht een instelling cliëntenonderzoek en meldt zij verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transacties overeenkomstig de bij of krachtens de hoofdstukken 2 en 3 gestelde regels. Daarbij besteedt een instelling bijzondere aandacht aan ongebruikelijke transactiepatronen en aan transacties die naar hun aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengen.

  • 2 Een instelling treft adequate maatregelen ter voorkoming van risico’s op witwassen en financieren van terrorisme die kunnen ontstaan door het gebruik van nieuwe technologieën in het economisch verkeer.

Hoofdstuk 2. Bepalingen betreffende cliëntenonderzoek

§ 2.1. Cliëntenonderzoek

Artikel 3

  • 1 Een instelling verricht ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek.

  • 2 Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in staat om:

    • a. de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;

    • b. de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt te identificeren en op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om zijn identiteit te verifiëren, en indien de cliënt een rechtspersoon is, op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;

    • c. het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;

    • d. een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden;

    • e. vast te stellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is;

    • f. op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om te verifiëren of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt dan wel ten behoeve van een derde;

    • g. in voorkomend geval, de natuurlijke persoon, bedoeld in onderdeel e, te identificeren en diens identiteit te verifiëren.

  • 3 In afwijking van het tweede lid stelt het cliëntenonderzoek, indien de cliënt handelt als trustee, de instelling in staat om op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de trust en daartoe:

    • a. de instellers en de trustees van de trust te identificeren en op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om hun identiteit te verifiëren;

    • b. de uiteindelijk belanghebbende van de trust te identificeren en op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om diens identiteit te verifiëren;

    • c. het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;

    • d. een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van de relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de trust en het risicoprofiel van de trust, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden;

    • e. vast te stellen of de cliënt bevoegd is te handelen als trustee.

  • 4 In afwijking van het tweede lid stelt het cliëntenonderzoek, indien cliënten optreden als vennoten van een personenvennootschap, de instelling in staat om:

    • a. de vennoten en de personen bevoegd inzake het beheer van de personenvennootschap te identificeren en op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om, voor zover toepasselijk, hun hoedanigheid van vennoot te verifiëren;

    • b. de natuurlijke persoon te identificeren die:

      • 1°. bij ontbinding van de personenvennootschap recht heeft op een aandeel in de gemeenschap van meer dan 25 procent;

      • 2°. recht heeft op een aandeel in de winsten van de personenvennootschap van meer dan 25 procent;

      • 3°. bij besluitvorming ter zake van wijziging van de overeenkomst die ten grondslag ligt aan de personenvennootschap of ter zake van de uitvoering van die overeenkomst anders dan door daden van beheer, meer dan 25 procent van de stemmen kan uitoefenen voor zover in die overeenkomst besluitvorming bij meerderheid van stemmen is bedongen; of

      • 4°. feitelijk zeggenschap kan uitoefenen over de personenvennootschap;

    • c. op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om de identiteit van de natuurlijke persoon bedoeld in onderdeel b te verifiëren;

    • d. het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;

    • e. een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de personenvennootschap en haar risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden;

    • f. vast te stellen of de natuurlijke persoon die de vennoten in de personenvennootschap vertegenwoordigt daartoe bevoegd is;

    • g. in voorkomend geval de natuurlijke persoon, bedoeld in onderdeel f, te identificeren en diens identiteit te verifiëren.

  • 5 Een instelling verricht het cliëntenonderzoek in de volgende gevallen:

    • a. indien zij in of vanuit Nederland een zakelijke relatie aangaat;

    • b. indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 15 000, of twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste € 15 000;

    • c. indien er indicaties zijn dat de cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme;

    • d. indien zij twijfelt aan de betrouwbaarheid van eerder verkregen gegevens van de cliënt;

    • e. indien het risico van betrokkenheid van een bestaande cliënt bij witwassen of financieren van terrorisme daartoe aanleiding geeft;

    • f. indien er, gelet op de staat waarin een cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft, een verhoogd risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat;

    • g. indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt of de trust inhoudende een geldovermaking als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van Verordening (EG) nr. 2006/1781 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PbEU 2006, L 345).

  • 6 Een instelling kan het cliëntenonderzoek afstemmen op de risicogevoeligheid voor witwassen of financiering van terrorisme van het type cliënt, zakelijke relatie, product of transactie.

  • 8 Een instelling neemt op risico gebaseerde en adequate maatregelen om ervoor te zorgen dat de gegevens die ingevolge het tweede, derde en vierde lid zijn verzameld over daar bedoelde personen, actueel gehouden worden.

  • 9 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het in het eerste of tweede lid bepaalde.

  • 10 Onze Minister van Financiën kan, op verzoek van een instelling, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid. Aan een vrijstelling en ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

  • 12 Voor de toepassing van het tweede lid wordt, indien de in het eerste lid bedoelde verplichting rust op een tussenpersoon als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 14°, onder cliënt mede verstaan: de wederpartij van de cliënt bij de door bemiddeling van de tussenpersoon tot stand gebrachte en gesloten overeenkomst inzake onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen.

Artikel 4

  • 1 Een instelling voldoet aan artikel 3, tweede lid, onderdelen a en b, voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan of een incidentele transactie als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, onderdeel b, wordt uitgevoerd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het een instelling toegestaan de identiteit van de cliënt en, indien van toepassing, de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende te verifiëren tijdens het aangaan van de zakelijke relatie, indien dit noodzakelijk is om de dienstverlening niet te verstoren en indien er weinig risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat. In dat geval verifieert de instelling de identiteit zo spoedig mogelijk na het eerste contact met de cliënt.

  • 3 In afwijking van het eerste lid is het een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, toegestaan de begunstigde van een polis te identificeren en de identiteit te verifiëren nadat de zakelijke relatie is aangegaan. In dat geval vindt het identificeren en het verifiëren van de identiteit plaats op of voor het tijdstip van uitbetaling, dan wel op of voor het tijdstip waarop de begunstigde zijn rechten krachtens de polis wil uitoefenen.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is het een bank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, toegestaan een rekening te openen voordat de verificatie van de identiteit van de cliënt heeft plaatsgevonden, indien zij waarborgt dat deze rekening niet kan worden gebruikt voordat de verificatie heeft plaatsgevonden.

Artikel 5

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op de gevallen als bedoeld in de artikelen 6 en 7.

  • 4 Het is een bank verboden een correspondentbankrelatie aan te gaan of voort te zetten met een shellbank of met een bank waarvan bekend is dat deze een shellbank toestaat van haar rekeningen gebruik te maken.

§ 2.2. Vereenvoudigd cliëntenonderzoek

Artikel 6

  • 1 Onverminderd het in de artikelen 8 en 9 bepaalde, kan een instelling artikel 3, eerste lid, vijfde lid, aanhef en onderdelen a, b en d tot en met f, en artikel 4, eerste lid, achterwege laten ten aanzien van de volgende cliënten:

    • a. instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 8° en 18° tot en met 20°, met zetel in Nederland of in een andere lidstaat;

    • b. een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 8° en 18° tot en met 20°, met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien in die staat op de instelling wettelijke voorschriften van toepassing zijn die gelijkwaardig zijn aan het bepaalde in de artikelen 3, tweede tot en met vijfde en achtste lid, 8, eerste lid, en 9 en er toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van die voorschriften;

    • c. rechtspersonen die effecten hebben uitgegeven die in een lidstaat zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

    • d. rechtspersonen die effecten hebben uitgegeven in een staat die geen lidstaat is, zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, en die daarbij zijn onderworpen aan openbaarmakingsvereisten die overeenkomen met die van richtlijn nr. 2004/109 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390);

    • e. cliënten die tijdelijk gelden aanhouden op rekeningen op naam van notarissen, advocaten en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen. Voor zover de rekeninghouders niet in een lidstaat gevestigd zijn, is deze bepaling slechts van toepassing indien op hen wettelijke voorschriften van toepassing zijn ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme die overeenkomen met het bepaalde in deze wet en de informatie over de identiteit van de cliënten op verzoek beschikbaar is voor de desbetreffende instelling;

    • f. Nederlandse overheidsinstanties;

    • g. instanties:

      • 1°. die zijn belast met openbare functies uit hoofde van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen of de afgeleide communautaire wetgeving;

      • 2°. waarvan de identiteit bekend is;

      • 3°. waarvan de activiteiten en boekhoudkundige praktijken transparant zijn; en

      • 4°. die verantwoording schuldig zijn aan een instelling van de Europese Gemeenschappen of aan een overheidsinstantie van een lidstaat of ten aanzien waarvan andere gepaste procedures bestaan om de activiteiten te controleren.

  • 2 Een instelling verzamelt voldoende gegevens om te kunnen vaststellen of het eerste lid op een cliënt van toepassing is.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën cliënten worden aangewezen waarop het eerste lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 4 Onze Minister van Financiën wijst de staten aan als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 7

  • 1 Artikel 3, eerste lid, vijfde lid, aanhef en onderdelen a, b en d, en zesde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, zijn niet van toepassing voor zover het betreft zakelijke relaties of transacties met betrekking tot:

    • a. levensverzekeringsovereenkomsten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarvan het bedrag van de jaarlijks te betalen premie € 1 000 of minder bedraagt of waarvan het bedrag van de eenmalige premie € 2 500 of minder bedraagt;

    • b. producten met betrekking tot een pensioen als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;

    • c. elektronisch geld als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarvan:

      • 1°. indien de geldswaarde die is opgeslagen op de elektronische drager of die op afstand is opgeslagen in een centrale rekeningadministratie niet kan worden heropgeladen, het maximumbedrag niet meer dan € 250 bedraagt; of

      • 2°. indien de geldswaarde die is opgeslagen op de elektronische drager of die op afstand is opgeslagen in een centrale rekeningadministratie kan worden opgeladen, het totaalbedrag van de transacties die in een kalenderjaar kunnen worden verricht niet meer dan € 2.500 bedraagt, tenzij de houder een bedrag van € 1 000 of meer heeft laten terugbetalen in datzelfde kalenderjaar.

  • 2 Een instelling verzamelt voldoende gegevens om te kunnen vaststellen of het eerste lid op een product van toepassing is.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen producten of transacties worden aangewezen waarop het eerste lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 4 Voor nationale betalingstransacties wordt het in het eerste lid genoemde bedrag van € 250 verdubbeld.

§ 2.3. Verscherpt cliëntenonderzoek

Artikel 8

  • 1 Een instelling verricht, onverminderd artikel 3, tweede, derde en vierde lid, verscherpt cliëntenonderzoek indien en naar gelang een zakelijke relatie of transactie naar haar aard of in verband met de staat waar de cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën zakelijke relaties en transacties worden aangewezen die naar hun aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid neemt een instelling, indien een cliënt niet fysiek aanwezig is voor verificatie van diens identiteit, maatregelen om het hogere risico te compenseren. De instelling kan aan de vorige volzin voldoen indien zij:

    • a. de identiteit van de cliënt verifieert aan de hand van aanvullende documenten, gegevens of informatie;

    • b. de overgelegde documenten beoordeelt op echtheid; of

    • c. waarborgt dat de eerste betaling die met de zakelijke relatie of transactie verband houdt, wordt gedaan ten gunste of ten laste van een rekening van de cliënt bij een bank met zetel in een lidstaat of in een door Onze Minister van Financiën aangewezen staat die beschikt over een vergunning om in die lidstaat onderscheidenlijk die staat haar bedrijf te mogen uitoefenen.

  • 3 Onverminderd het eerste lid draagt een bank die een correspondentbankrelatie aangaat of is aangegaan met een bank in een staat die geen lidstaat is er zorg voor dat:

    • a. zij voldoende informatie over de betrokken bank verzamelt om een volledig beeld te krijgen van de aard van haar bedrijfsactiviteiten, en op basis van openbaar beschikbare informatie de reputatie van de bank en de kwaliteit van het toezicht dat op de bank wordt uitgeoefend beoordeelt;

    • b. zij de procedures en maatregelen ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme van de betrokken bank beoordeelt;

    • c. indien het een nieuwe correspondentbankrelatie betreft, de beslissing tot het aangaan van die relatie wordt genomen of goedgekeurd door personen die daartoe door de bank gemachtigd zijn;

    • d. de verantwoordelijkheden van beide banken schriftelijk worden vastgelegd;

    • e. de betrokken bank de cliënt heeft geïdentificeerd en zijn identiteit heeft geverifieerd en daarnaast doorlopend toezicht houdt op de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot transitrekeningen en dat deze in staat is om haar op verzoek de relevante cliëntgegevens te verstrekken.

  • 4 Een instelling draagt er zorg voor dat zij over op risico gebaseerde procedures beschikt om te bepalen of de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende een politiek prominent persoon is die niet in Nederland woont of niet de Nederlandse nationaliteit heeft. Onverminderd het eerste lid draagt een instelling die een zakelijke relatie aangaat of voortzet met of een transactie verricht voor een cliënt waarop de eerste volzin van toepassing is, er tevens zorg voor dat:

    • a. de beslissing tot het aangaan van die relatie of het verrichten van die transactie wordt genomen of wordt goedgekeurd door personen die daartoe door de instelling zijn gemachtigd;

    • b. zij op risico gebaseerde en adequate maatregelen treft om de bron van het vermogen van de politiek prominente persoon en de fondsen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden vast te stellen; en

    • c. zij doorlopend controle uitoefent op de zakelijke relatie.

  • 5 Indien de cliënt of een uiteindelijk belanghebbende gedurende de zakelijke relatie een politiek prominent persoon wordt of blijkt te zijn, voldoet de instelling binnen een redelijke termijn aan het vierde lid.

  • 6 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het vierde of vijfde lid terzake van personen die in Nederland wonen.

  • 7 Onze Minister van Financiën kan op verzoek van een instelling, al dan niet voor bepaalde tijd, aan die instelling ontheffing verlenen van het vierde of vijfde lid terzake van personen die in Nederland wonen. Aan een ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 9

  • 1 Onverminderd artikel 8, eerste lid, kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat bij die regeling aangewezen instellingen bijzondere maatregelen nemen met betrekking tot cliënten die woonachtig of gevestigd zijn of hun zetel hebben in bij die regeling aangewezen staten met strategische tekortkomingen in de preventie van witwassen en financieren van terrorisme of transacties, zakelijke relaties en correspondentbankrelaties gerelateerd aan die staten. In de regeling kan onderscheid worden gemaakt naar categorie instelling.

  • 2 Als bijzondere maatregelen met betrekking tot cliënten die woonachtig of gevestigd zijn of hun zetel hebben in een ingevolge het eerste lid aangewezen staat en hun uiteindelijk belanghebbenden kunnen worden aangewezen:

    • a. verzamelen van aanvullende informatie over die cliënten en uiteindelijk belanghebbenden, waaronder informatie met betrekking tot het doel en de aard van de zakelijke relatie, de herkomst van de fondsen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden en de bron van het vermogen van die cliënten en van die uiteindelijk belanghebbenden;

    • b. verhoogde frequentie van actualiseringen van gegevens over die cliënten en die uiteindelijk belanghebbenden;

    • c. verscherpte controle op de zakelijke relatie met en de transacties van die cliënten;

    • d. verzamelen van aanvullende informatie over de achtergrond van en beweegredenen voor voorgenomen of verrichte transacties van die cliënten;

    • e. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen maatregelen die strekken tot het beheersen of beperken van risico’s gerelateerd aan die cliënten en uiteindelijk belanghebbenden.

  • 3 Als bijzondere maatregelen met betrekking tot transacties, zakelijke relaties en correspondentbankrelaties gerelateerd aan een ingevolge het eerste lid aangewezen staat kunnen worden aangewezen:

    • a. verscherpte controle op die transacties, zakelijke relaties en correspondentbankrelaties;

    • b. beperking van die transacties, zakelijke relaties en correspondentbankrelaties;

    • c. niet uitvoeren van die transacties en beëindiging van die zakelijke relaties en correspondentbankrelaties;

    • d. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen maatregelen die strekken tot het beheersen of beperken van risico’s gerelateerd aan die transacties, zakelijke relaties en correspondentbankrelaties.

§ 2.4. Uitbesteding van cliëntenonderzoek

Artikel 10

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde uitbesteding een structureel karakter heeft legt de instelling de opdracht daartoe schriftelijk vast.

§ 2.5. Documenten die voor de verificatie van de identiteit gebruikt kunnen worden

Artikel 11

  • 1 Indien de cliënt een natuurlijke persoon is, wordt diens identiteit geverifieerd aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Bij ministeriële regeling kunnen documenten, gegevens of inlichtingen worden aangewezen op basis waarvan kan worden voldaan aan het in de vorige zin bepaalde.

  • 2 Indien de cliënt een rechtspersoon is opgericht naar Nederlands recht en in Nederland zijn zetel heeft of een buitenlandse rechtspersoon is die in Nederland is gevestigd, wordt diens identiteit geverifieerd aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Bij ministeriële regeling kunnen documenten, gegevens of inlichtingen worden aangewezen op basis waarvan kan worden voldaan aan het in de vorige zin bepaalde.

  • 3 Indien de cliënt een buitenlandse rechtspersoon is die niet in Nederland is gevestigd, wordt de identiteit geverifieerd op basis van betrouwbare en in het internationale verkeer gebruikelijke documenten uit onafhankelijke bron, gegevens of inlichtingen of op basis van documenten, gegevens of inlichtingen die bij wet als geldig middel voor identificatie zijn erkend in de staat van herkomst van de cliënt.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot het verifiëren van de identiteit van cliënten die niet onder het eerste tot en met het derde lid vallen.

Hoofdstuk 3. Bepalingen betreffende het melden van ongebruikelijke transacties

§ 3.1. De Financiële inlichtingen eenheid

Artikel 12

  • 1 Er is een Financiële inlichtingen eenheid.

  • 2 De Financiële inlichtingen eenheid ongebruikelijke transacties is de verantwoordelijke autoriteit als bedoeld in de Verordening nr. 2006/1781/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler.

  • 3 De algemene leiding, de organisatie en het beheer van de Financiële inlichtingen eenheid berusten bij Onze Minister van Justitie.

  • 4 Benoeming, schorsing en ontslag van het hoofd van de Financiële inlichtingen eenheid geschieden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.

  • 5 Onze Minister van Justitie bepaalt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën de begroting van de Financiële inlichtingen eenheid.

Artikel 13

De Financiële inlichtingen eenheid heeft met het oog op het voorkomen en opsporen van witwassen en financieren van terrorisme tot taak:

  • a. het verzamelen, registreren, bewerken en analyseren van de gegevens die het verkrijgt, teneinde te bezien of deze gegevens van belang kunnen zijn voor het voorkomen en opsporen van misdrijven;

  • b. het verstrekken van persoonsgegevens en andere gegevens in overeenstemming met deze wet en het bij of krachtens de Wet politiegegevens bepaalde;

  • c. een instelling berichten over de ontvangst van een melding door die instelling, de ontvangst van nadere gegevens of inlichtingen verstrekt door die instelling, alsmede over trends en fenomenen die naar voren komen uit ontvangen meldingen, en in voorkomende gevallen, door tussenkomst van het openbaar ministerie, over de betekenis van een melding door die instelling voor de vervolging van strafbare feiten;

  • d. het verrichten van onderzoek naar ontwikkelingen op het gebied van witwassen en financieren van terrorisme en naar de verbetering van de methoden om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen en op te sporen;

  • e. het geven van aanbevelingen voor de bedrijfstakken omtrent de invoering van passende procedures voor interne controle en communicatie en andere te treffen maatregelen tot voorkoming van het gebruik van die bedrijfstakken voor witwassen en financieren van terrorisme;

  • f. het geven van voorlichting omtrent het voorkomen en opsporen van witwassen en financieren van terrorisme aan:

    • 1°. de bedrijfstakken en beroepsgroepen;

    • 2°. de personen die krachtens artikel 24 met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast;

    • 3°. het openbaar ministerie en de overige ambtenaren belast met de opsporing van strafbare feiten;

    • 4°. het publiek;

  • g. het geven van inlichtingen aangaande het meldgedrag van de instellingen aan de personen die krachtens artikel 24 met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast;

  • h. het onderhouden van contacten met buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die een vergelijkbare taak hebben als de Financiële inlichtingen eenheid;

  • i. het jaarlijks uitbrengen van een verslag met betrekking tot de taakuitoefening en zijn werkzaamheden in het voorafgaande jaar en van zijn voornemens voor het komende jaar, dat wordt aangeboden aan Onze Minister van Justitie en ter kennis gebracht van Onze Minister van Financiën.

Artikel 14

  • 1 Bij de Financiële inlichtingen eenheid kunnen persoonsgegevens worden verwerkt ten behoeve van de taak, bedoeld in artikel 13.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de categorieën van personen waarover de Financiële inlichtingen eenheid gegevens verwerkt, de gegevensverstrekking en verbanden met andere verzamelingen van persoonsgegevens, de bewaring en vernietiging van gegevens en de protocolplicht.

§ 3.2. De Meldingsplicht

Artikel 15

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden, zo nodig per daarbij te onderscheiden categorieën transacties, indicatoren vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie.

  • 2 Indien het spoedeisende belang dat vereist, kunnen bij regeling van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie gezamenlijk de indicatoren, bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld voor een termijn van ten hoogste zes maanden.

Artikel 16

  • 1 Een instelling meldt een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan de Financiële inlichtingen eenheid.

  • 2 Bij een melding als bedoeld in het eerste lid verstrekt de instelling de volgende gegevens:

    • a. de identiteit van de cliënt en, voor zover mogelijk, de identiteit van degene ten behoeve van wie de transactie wordt uitgevoerd;

    • b. de aard en het nummer van het identiteitsbewijs van de cliënt;

    • c. de aard, het tijdstip en de plaats van de transactie;

    • d. de omvang en de bestemming en herkomst van de gelden, effecten, edele metalen of andere waarden die bij de transactie betrokken zijn;

    • e. de omstandigheden op grond waarvan de transactie als ongebruikelijk wordt aangemerkt;

    • f. een omschrijving van de desbetreffende zaken van grote waarde bij een transactie boven de € 15 000;

    • g. aanvullende, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, gegevens.

  • 3 In afwijking van het tweede lid verstrekt een taxateur als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 24°, de gegevens bedoeld in het tweede lid voor zover zij daarover beschikt, alsmede een beschrijving van de desbetreffende onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen.

  • 4 De meldingsplicht, bedoeld in het eerste lid, is van overeenkomstige toepassing indien een cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet leidt tot het in artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdelen a, b, c, e, f en g, derde lid, aanhef en onderdelen a, b, c en e, en vierde lid, aanhef en onderdelen a, b, c, d, f en g, bedoelde resultaat of een zakelijke relatie wordt beëindigd ingevolge artikel 5, tweede lid, en er tevens indicaties zijn dat de desbetreffende cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme. Bij de melding van een dergelijke transactie ingevolge het eerste lid verstrekt een instelling naast de gegevens bedoeld in het tweede lid een beschrijving van de redenen waarom het cliëntenonderzoek niet leidde tot het in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, bedoelde resultaat, of de redenen waarom niet kon worden voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 17

  • 1 De Financiële inlichtingen eenheid kan ten behoeve van de uitvoering van haar taak als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, bij de instelling die een melding heeft gedaan, alsmede bij de instelling die bij een transactie is betrokken waarover de Financiële inlichtingen eenheid gegevens heeft verzameld, nadere inlichtingen vragen.

  • 2 De instelling waaraan overeenkomstig het eerste lid deze gegevens of inlichtingen zijn gevraagd, verstrekt deze schriftelijk, alsmede in spoedeisende gevallen mondeling, aan de Financiële inlichtingen eenheid binnen de door de Financiële inlichtingen eenheid gestelde termijn.

Artikel 18

De Financiële inlichtingen eenheid bepaalt de wijze waarop een melding moet worden gedaan, of gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, moeten worden verstrekt.

§ 3.3. Vrijwaring

Artikel 19

  • 1 Gegevens of inlichtingen die in overeenstemming met de artikelen 16 of 17 te goeder trouw zijn verstrekt, kunnen niet dienen als grondslag voor of ten behoeve van een opsporingsonderzoek of een vervolging wegens verdenking van, of als bewijs ter zake van een tenlastelegging wegens witwassen of financieren van terrorisme door de instelling die deze gegevens of inlichtingen heeft verstrekt.

  • 2 Gegevens of inlichtingen die zijn verstrekt in de redelijke veronderstelling dat uitvoering wordt gegeven aan de artikelen 16 of 17 kunnen niet dienen als grondslag voor of ten behoeve van een opsporingsonderzoek of een vervolging wegens verdenking van, of als bewijs ter zake van een tenlastelegging wegens, overtreding van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht door de instelling die deze gegevens of inlichtingen heeft verstrekt.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personen die werkzaam zijn voor een instelling die gegevens of inlichtingen heeft verstrekt als omschreven in het eerste of tweede lid en die daaraan hebben meegewerkt.

Artikel 20

  • 1 Een instelling die op grond van artikel 16 een melding heeft gedaan of op grond van artikel 17 nadere inlichtingen heeft verstrekt in de redelijke veronderstelling uitvoering te geven aan die artikelen, is niet aansprakelijk voor enige schade die een derde dientengevolge lijdt.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personen die werkzaam zijn voor een instelling die een melding heeft gedaan of inlichtingen heeft verstrekt als omschreven in het eerste lid en die daaraan hebben meegewerkt.

§ 3.4. De Commissie inzake de meldingsplicht ongebruikelijke transacties

Artikel 21

  • 1 Er is een Commissie inzake de meldingsplicht van ongebruikelijke transacties.

  • 2 De commissie treedt periodiek in overleg met vertegenwoordigers van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën over:

    • a. de inrichting en uitvoering van de meldingsplicht;

    • b. de vaststelling van de indicatoren bedoeld in artikel 15.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de samenstelling en de organisatie van de commissie.

§ 3.5. Geheimhouding

Artikel 22

  • 1 Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld verboden van gegevens of inlichtingen, die ingevolge deze wet zijn verstrekt of ontvangen, of van een buitenlandse toezichthoudende instantie zijn ontvangen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

  • 2 Een toezichthouder is in afwijking van het eerste lid bevoegd gegevens of inlichtingen, die ingevolge deze wet zijn verstrekt of ontvangen of van een buitenlandse toezichthoudende instantie zijn ontvangen, te verstrekken aan een andere toezichthouder of aan een buitenlandse toezichthoudende instantie, tenzij:

    • a. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

    • b. het beoogde gebruik van de gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op wetgeving ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;

    • c. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • d. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • e. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    • f. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 3 Voor zover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, zijn verkregen van een buitenlandse toezichthoudende instantie, verstrekt een toezichthouder deze niet aan een andere toezichthouder of aan een andere buitenlandse toezichthoudende instantie, tenzij de buitenlandse toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 4 Indien een buitenlandse toezichthoudende instantie aan de toezichthouder die de gegevens of inlichtingen op grond van het tweede of derde lid heeft verstrekt, verzoekt om die gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het tweede of derde lid of voorzover die toezichthoudende instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en

    • b. na overleg met Onze Minister van Veiligheid en Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

  • 5 Het eerste lid laat ten aanzien van degene op wie het eerste lid van toepassing is onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

  • 6 In dit artikel wordt verstaan onder toezichthouder: Onze Minister van Financiën of een persoon aan wie Onze Minister van Financiën bevoegdheden heeft overgedragen op grond van artikel 31, alsmede de toezichthouder, bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht trustkantoren.

Artikel 23

  • 1 Een instelling en de personen die werkzaam zijn voor een instelling zijn, behoudens voor zover uit deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit, verplicht tot geheimhouding jegens een ieder van:

    • a. een melding ingevolge artikel 16 door die instelling;

    • b. nadere inlichtingen verstrekt ingevolge artikel 17 door die instelling;

    • c. het gegeven dat een melding of verstrekking aanleiding heeft gegeven tot een onderzoek naar witwassen van geld of financieren van terrorisme of dat het voornemen bestaat een dergelijk onderzoek te verrichten;

    • d. overleg over de naleving van artikel 16 met betrekking tot een transactie.

  • 2 De instelling die ingevolge artikel 13, onderdeel c, gegevens of inlichtingen verkrijgt, is verplicht tot geheimhouding daarvan.

  • 3 Een ieder die kennis neemt van gegevens waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat ter zake op een instelling de geheimhoudingsplicht, bedoeld in het eerste of tweede lid, rust, is verplicht tot geheimhouding hiervan, behoudens voor zover uit deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing op mededelingen:

    • 1°. van een instelling aan een andere instelling die behoort tot dezelfde groep en is gevestigd in een lidstaat of een derde land;

    • 2°. tussen instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11°, 12°, 13° en 23°, gevestigd in een lidstaat of een derde land, die hun werkzaamheden, al dan niet als werknemer, uitoefenen binnen eenzelfde rechtspersoon of netwerk;

    • 3°. van een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1 tot en met 3, 5 tot en met 9, 11° tot en met 13°, aan een instelling behorende tot dezelfde categorie, voor zover:

      • a. de mededeling betrekking heeft op een cliënt van beide instellingen en een transactie waarbij beide instellingen betrokken zijn;

      • b. de andere instelling is gevestigd in een lidstaat of een derde land dat eisen stelt die gelijkwaardig zijn op het gebied van het beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens;

      • c. de mededeling uitsluitend is bedoeld ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

  • 6 Voor de toepassing van het vijfde lid wordt verstaan onder:

    • 1°. groep: een groep, als omschreven in artikel 2, punt 12, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (PbEG 2002, L 35);

    • 2°. netwerk: de grotere structuur waartoe de persoon behoort en die eigendom, beheer en controle op de naleving van de verplichtingen gezamenlijk deelt;

    • 3°. derde land: een door Onze Minister van Financiën aangewezen staat waar eisen zijn gesteld die gelijkwaardig zijn aan de eisen gesteld bij of krachtens deze wet en waar toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van die voorschriften.

Hoofdstuk 4. Bepalingen betreffende toezicht en handhaving

Artikel 24

  • 1 Bij besluit van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie gezamenlijk kunnen personen worden aangewezen die belast zijn met het toezicht op de naleving door de instellingen van deze wet.

  • 3 De Nederlandsche Bank N.V. en de daartoe bij besluit van De Nederlandsche Bank N.V. aangewezen personen zijn belast met het toezicht op de naleving van de Verordening nr. 2006/1781/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler.

  • 4 De Stichting Autoriteit Financiële Markten en de daartoe bij besluit van de Stichting Autoriteit Financiële Markten aangewezen personen zijn belast met het toezicht op de naleving van Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Europese Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU L 302).

  • 5 Op de uitoefening door de personen, bedoeld in het eerste lid, van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet door notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen is artikel 111a, derde lid, van de Wet op het notarisambt van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Van een besluit tot aanwijzing op grond van het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen banken die deel uitmaken van een groep banken die op 15 december 1977 blijvend was aangesloten bij een centrale kredietinstelling die controle uitoefent op de bedrijfsvoering en uitbesteding van die banken worden vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank N.V. op de naleving van deze wet, indien de centrale kredietinstelling toezicht houdt op die groep banken en in voldoende mate bevoegd is voor de naleving van deze wet noodzakelijke instructies te geven aan die banken. Aan deze vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 25

Indien de personen die met wettelijk toezicht op instellingen zijn belast bij de uitoefening van hun taak feiten ontdekken die kunnen duiden op witwassen of financieren van terrorisme, lichten zij, zo nodig in afwijking van de toepasselijke wettelijke geheimhoudingsbepalingen, de Financiële inlichtingen eenheid in.

Artikel 26

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van degene die, in geval van bezwaren tegen diens handelen of nalaten in de beroepsuitoefening, onderworpen is aan bij wet geregelde tuchtrechtspraak.

Artikel 27

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van degene die, in geval van bezwaren tegen diens handelen of nalaten in de beroepsuitoefening, onderworpen is aan bij wet geregelde tuchtrechtspraak.

Artikel 28

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 27, eerste lid.

  • 2 Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4 000 000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld.

  • 3 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt:

    Categorie

    Basisbedrag

    Minimumbedrag

    Maximumbedrag

    1

    € 10 000,–

    € 0,–

    € 10 000,–

    2

    € 500 000,–

    € 0,–

    € 1 000 000,–

    3

    € 2 000 000,–

    € 0,–

    € 4 000 000,–

  • 4 In afwijking van het tweede en derde lid kan Onze Minister van Financiën de hoogte van de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen indien diens voordeel groter is dan € 2 000 000.

  • 5 In afwijking van het tweede lid, eerste volzin, en het derde lid, bedraagt de bestuurlijke boete voor een overtreding die is gerangschikt in de derde categorie, bedoeld in het derde lid, indien de boete wordt opgelegd aan een bank of aan een beleggingsonderneming in de zin van verordening kapitaalvereisten, ten hoogste € 5.000.000, of, indien de bank of beleggingsonderneming een rechtspersoon is en indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet in het voorafgaande boekjaar. Artikel 1:81, vierde en vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28a

In geval van een overtreding die is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 28, derde lid, begaan door een bank of door een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten, zijn de artikelen 1:75, 1:87 en 1:94 van de Wet op het financieel toezicht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29

Onze Minister van Financiën kan de dwangsom en de bestuurlijke boete invorderen bij dwangbevel.

Artikel 31

  • 1 De bevoegdheden die Onze Minister van Financiën op grond van dit hoofdstuk heeft kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden overgedragen aan personen die ingevolge artikel 24, eerste lid, zijn aangewezen. Alsdan gelden de verplichtingen op grond van dit hoofdstuk jegens Onze Minister van Financiën als verplichtingen jegens de desbetreffende persoon.

  • 2 Aan de overdracht, bedoeld in het eerste lid, kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 32

Indien een instelling niet voldoet aan haar verplichtingen op grond van de artikelen 2, 2a, eerste en tweede lid, 3, eerste tot en met vijfde, zevende en achtste lid, 4, eerste lid, tweede lid, tweede volzin, derde lid, tweede volzin, en vierde lid, 5, eerste, tweede en vierde lid, 6, tweede lid, 7, tweede lid, 8, eerste tot en met vijfde lid, 9, eerste lid, 10, tweede lid, 11, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, tweede lid, 23, eerste tot en met derde lid, 32, 33, 34, 35 en 38, eerste, tweede en vierde lid, van deze wet, artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2006/1781 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PbEU 2010, L 345) en het bepaalde in Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Europese Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU 2010, L 302), kan de op grond van artikel 24, eerste lid, aangewezen persoon door middel van het geven van een aanwijzing de instelling verplichten binnen een door de op grond van artikel 24, eerste lid, aangewezen persoon gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen.

Hoofdstuk 5. Bepalingen met betrekking tot het bewaren van bewijsstukken en training

§ 5.1. Gegevens met betrekking tot cliëntenonderzoek

Artikel 33

  • 1 Een instelling die op grond van deze wet een persoon heeft geïdentificeerd en zijn identiteit heeft geverifieerd, of bij wie de cliënt is geïntroduceerd conform de procedure van artikel 5, legt op opvraagbare wijze de volgende gegevens vast:

    • a. van natuurlijke personen:

      • 1°. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats dan wel plaats van vestiging van de cliënt alsmede van degene die namens die natuurlijke persoon optreedt of een afschrift van het document dat een persoonidentificerend nummer bevat en aan de hand waarvan de identificatie heeft plaatsgevonden;

      • 2°. de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteit is geverifieerd;

      • 3°. de aard van de dienstverlening;

    • b. van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen:

      • 1°. de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging, het land van statutaire zetel en, indien de rechtspersoon bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en de wijze waarop de identiteit is geverifieerd;

      • 2°. van degenen die voor de rechtspersoon bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum;

      • 3°. de aard van de dienstverlening;

    • c. van buitenlandse rechtspersonen:

      • 1°. de gegevens in de documenten aan de hand waarvan de identiteit is geverifieerd;

      • 2°. van degenen die voor de rechtspersoon bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum;

      • 3°. de aard van de dienstverlening;

      • 4°. het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging en het land van statutaire zetel;

    • d. indien van toepassing, de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende en de wijze waarop deze identiteit is geverifieerd.

  • 2 Indien een cliënt handelt als trustee legt een instelling tevens op opvraagbare wijze de volgende gegevens vast van de instellers, de trustees en de uiteindelijk belanghebbenden:

    • 1°. ingeval van natuurlijke personen: de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, subonderdelen 1° en 2°;

    • 2°. ingeval van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen: de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, subonderdelen 1° en 2°;

    • 3°. ingeval van buitenlandse rechtspersonen: de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, subonderdelen 1° en 2°.

  • 3 Een instelling bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, en legt die gegevens vast gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke transactie of na het uitvoeren van de desbetreffende transactie.

  • 3 Een instelling bewaart de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of tot vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie.

§ 5.2. Gegevens met betrekking tot een ongebruikelijke transactie

Artikel 34

Een instelling bewaart de gegevens, bedoeld in artikel 16, tweede lid, en legt deze vast, op zodanige wijze dat die gegevens opvraagbaar zijn en de desbetreffende transactie reconstrueerbaar is gedurende vijf jaar na het tijdstip van het doen van de melding.

§ 5.3. Opleiding

Artikel 35

Een instelling draagt er zorg voor dat haar werknemers, voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken, bekend zijn met de bepalingen van deze wet en periodiek opleidingen genieten die hen in staat stellen een ongebruikelijke transactie te herkennen en een cliëntenonderzoek goed en volledig uit te voeren.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 36

De rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling van een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, welke is verricht in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels is niet uit dien hoofde aantastbaar.

Artikel 38

  • 1 Ten aanzien van cliënten die reeds op grond van de Wet identificatie bij dienstverlening zijn geïdentificeerd of ten aanzien van wie geen verplichting tot identificatie op grond van die wet was vereist, alsmede in voorkomende gevallen de trust ten behoeve waarvan zij handelen, verricht een instelling het cliëntenonderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, in de navolgende gevallen binnen de daarbij genoemde termijn na een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip:

    • a. zes maanden ingeval van cliënten op welke artikel 9 van toepassing is;

    • b. een jaar ingeval van cliënten op welke artikel 8, eerste lid, van toepassing is of waarvan de instelling bekend is dat artikel 8, vierde lid, van toepassing is;

    • c. twee jaar ingeval van cliënten op wie de onderdelen a en b niet van toepassing zijn en die rechtspersoon zijn met zetel buiten Nederland of handelen ten behoeve van een trust;

    • d. bij eerste gelegenheid ingeval van cliënten op welke de onderdelen a tot en met c niet van toepassing zijn.

    De artikelen 6, 7 en 8, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Gegevens van de in het eerste lid bedoelde personen die reeds op grond van de Wet identificatie bij dienstverlening zijn vastgelegd, worden geacht te zijn vastgelegd ingevolge deze wet.

  • 4 Onverminderd artikel 8, vierde lid, draagt een instelling er zorg voor dat een persoon als bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel a, beslist omtrent het voortzetten van de zakelijke relatie met cliënten als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 39

Een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet was opgelegd ter zake van overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens de Wet identificatie bij dienstverlening of de Wet melding ongebruikelijke transacties, wordt aangemerkt als een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 26 onderscheidenlijk 27.

Artikel 40

Op bezwaar of beroep, ingesteld vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet tegen een besluit op grond van de Wet identificatie bij dienstverlening of de Wet melding ongebruikelijke transacties, blijft het recht van toepassing dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 41

  • 3 Op een bestuurlijke boete als bedoeld in het tweede lid blijft het recht van toepassing dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 42

Een aanwijzing die is gegeven op grond van artikel 17u van de Wet melding ongebruikelijke transacties, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 32.

Artikel 42a

De artikelen 19, 20, 22, 23 en 33 tot en met 35 zijn van overeenkomstige toepassing op een platform voor de veiling van emissierechten.

Artikel 45

[Red: Wijzigt de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.]

Artikel 48

[Red: Wijzigt de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.]

Artikel 50

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 51

Deze wet wordt aangehaald als: Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden,

Gegeven te Tavarnelle, 15 juli 2008

Beatrix

De Minister van Financiën a.i.,

A. Rouvoet

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de negenentwintigste juli 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage als bedoeld in artikel 28 van de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

[Vervallen per 01-08-2009]