Artikel 5. Voorwaarden voor erkenning
Voor de erkenning als leerbedrijf wordt het bedrijf of de organisatie geacht:
-
1. een goede en (sociaal) veilige leerplaats conform de Arbo-wet te zijn en werkzaamheden,
die behoren tot de werkprocessen van het beroep waarvoor de onderwijsdeelnemer wordt
opgeleid,dit in een reële arbeidssituatie aan te bieden,
-
2. voldoende en deskundige begeleiding te bieden gericht op de deelnemer,
-
3. bereid te zijn tot overleg met de onderwijsinstelling en het kenniscentrum,
-
4. akkoord te gaan met de vermelding van de bedrijfsgegevens in het bedrijvenregister
SH&M,
-
5. in overleg met het advies van de opleidingsadviseur een praktijkopleider aan te stellen,
-
6. de BPV van de deelnemer te structureren d.m.v.: planning- en registratiekaarten, evaluatiekaarten,
en dergelijke,
-
7. tijd, ruimte en middelen vrij te maken t.b.v. de BPV van de deelnemer,
-
8. mee te werken aan kwaliteitszorg BPV, de adviezen van de opleidingsadviseur van het
kenniscentrum op te volgen en zich hierbij te laten ondersteunen.
-
9. de inzet van de praktijkvervangende afspraken (indien van toepassing en eventuele
daaraan verbonden kosten) na te zullen komen.
Ad. 1 en 2
De deelnemer moet in het leerbedrijf op een zodanige wijze worden ingezet dat de werkzaamheden
die hij uitvoert zo dicht mogelijk liggen bij de feitelijke werksituatie waarvoor
opgeleid wordt.Hiervoor is het nodig dat het leerbedrijf beschikt over de juiste (productie)middelen
om de competenties te kunnen leren en/of over voldoende kennis en ervaring op het
gebied van management, werkvoorbereiding, calculatie, personeelsbeleid, enz. (Het
voorafgaande is afhankelijk van het niveau/de niveaus waarvoor het bedrijf erkend
wordt).
Met behulp van checklisten wordt bekeken voor welke beroepen een bedrijf als leerbedrijf
kan dienen.
De resultaten van die inventarisatie worden met het leerbedrijf besproken. Indien
zich in het leerbedrijf omstandigheden voordoen die van invloed zijn op de erkenning,
is het leerbedrijf verplicht dit te melden bij de opleidingsadviseur van het kenniscentrum.
Ad. 5
Voor het opleidingsproces is het belangrijk dat het leerbedrijf beschikt over medewerkers
die zowel over vaktechnische kennis als didactische kennis en vaardigheden beschikken.
Vaktechnische kennis kan worden aangetoond doordat de praktijkopleider tenminste dezelfde
vakopleiding heeft gevolgd als voor het beroep c.q. niveau waarvoor wordt opgeleid.
Danwel door het feit dat de praktijkopleider d.m.v. ervaring over de noodzakelijke
kennis beschikt. Voor een goede begeleiding van de deelnemer is het noodzakelijk dat
de praktijkopleider over didactische- en sociale vaardigheden beschikt. Het bedrijf
stelt de praktijkopleider in staat, indien noodzakelijk en op dringend advies van
de opleidingsadviseur, gerichte trainingen te volgen.
Ad. 8
In het kader van de Wet educatie en beroepsonderwijs is het kenniscentrum belast met het toezicht houden op de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming.
In dat kader worden leerbedrijven erkend als leerbedrijf en wordt d.m.v. kwaliteitszorg
BPV nagegaan of deze leerbedrijven de BPV op de juiste wijze en vorm en inhoud geven.
Het kenniscentrum begeleidt het leerbedrijf bij dit kwaliteitsbevorderend proces.
Indien er in onvoldoende mate inhoud wordt gegeven aan het proces, kan de erkenning
worden ingetrokken. Dit gebeurt indien essentiële onderdelen binnen de BPV onder de
norm worden ingevuld.
Ad. 9
Met behulp van de checklisten wordt geïnventariseerd welke werkprocessen in het bedrijf
uitgevoerd kunnen worden en welke ontbreken. De ontbrekende werkprocessen (praktijkvervangende
afspraken) worden voorgelegd aan de organisatie, die verantwoordelijk is dit elders,
onder verantwoording van de organisatie, uit te (laten) voeren. De werkprocessen en
de ontbrekende werkprocessen worden via de website aan derden getoond.
Aanvullende artikelen voor samenwerkingsverbanden en uitzendorganisaties.
Aanvulling ad. 1 en 2.
Hier wordt met het leerbedrijf bedoeld het uitlenende leerbedrijf. Het samenwerkingsverband
of de uitzendorganisatie verplicht zich tot het plaatsen van de deelnemer bij bedrijven
die in het register van erkende leerbedrijven van SH&M zijn opgenomen. Bij een samenwerkingsverband
is er in beginsel sprake van dat dit samenwerkingsverband valt onder de werkingssfeer
van de CAO voor de houthandel, meubelindustrie- of timmerindustrie.
Bij een uitzendorganisatie voldoet de organisatie aan de wettelijke bepalingen die
zijn vastgelegd in de wet van 14 mei 1998, houdende regels voor de niet-openbare arbeidsbemiddeling en het
ter beschikking stellen van arbeidskrachten Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, zoals gepubliceerd in het staatsblad (Staatsblad 1998-306).
Het plaatsen van deelnemers vanuit een uitzendorganisatie bij erkende leerbedrijven
bedraagt ten minste een periode van zes maanden.
Het samenwerkingsverband of de uitzendorganisatie houdt de opleidingsadviseur van
SH&M op de hoogte van de locatie waar de BPV van de deelnemer plaatsvindt.