Reglement erkenning leerbedrijven 2008

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 18-06-2015 en zichtdatum 11-11-2024.
Geldend van 01-08-2008 t/m heden

Reglement erkenning leerbedrijven 2008

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • 1. Leerbedrijf

    Het bedrijf of de organisatie die op grond van dit reglement bevoegd is om de beroepspraktijkvorming te verzorgen.

  • 2. Praktijkcentrum

    De organisatie die fungeert als samenwerkingsverband (praktijkcentrum) is tevens de werkgever waar de deelnemer in het kader van opleiden geplaatst wordt bij een erkend leerbedrijf.

    De organisatie die fungeert als simulatiewerkplaats (praktijkcentrum), dit ter beoordeling van SH&M.

  • 3. Uitzendorganisatie

    De organisatie die fungeert als detacheerder is tevens werkgever waarbij de deelnemer in het kader van opleiden geplaatst wordt bij een erkend leerbedrijf.

  • 4. Praktijkopleider

    Een natuurlijk persoon binnen het leerbedrijf die verantwoordelijk is voor het praktijkleren en het begeleiden van deelnemers in de beroepspraktijk van het leerbedrijf.

  • 5. Reglement

    Reglement Erkenning Leerbedrijven 2008.

  • 6. Onderwijsdeelnemer

    Vmbo of mbo deelnemer.

  • 7. Onderwijsinstelling

    School voor vmbo of mbo.

  • 8. Beroepspraktijkvormingsovereenkomst

    De overeenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8. van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) (Stbl. 1995, 501).

  • 9. BPV (Praktijkleren)

    Beroepspraktijkvorming (het onder bedrijfsomstandigheden leren van praktische vaardigheden).

  • 10. Kenniscentrum

    Het bestuur van het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven zoals bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).

  • 11. Kwaliteitszorg BPV (Praktijkleren)

    Het regelmatig in kaart brengen van de kwaliteit van de leeromgeving en deze waar nodig verbeteren. Minimaal één maal per vier jaar wordt de kwaliteitszorg BPV geëvalueerd. Dit maakt onderdeel uit van de voortzetting van de erkenning.

  • 12. SH&M (Stichting Hout & Meubel)

    Kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven voor de timmer- en meubelindustrie, houthandel, parketbranche en aanverwante branches.

  • 13. Opleidingsadviseur SH&M

    De adviseur van SH&M ondersteunt het leerbedrijf om structureel te werken aan een goede kwaliteit van leren. Tevens bewaakt SH&M de kwaliteit van het leren in de praktijk.

Artikel 2. Doel

Uitsluitend bedrijven en organisaties die voldoen aan de bepalingen in dit reglement en die door het kenniscentrum als zodanig erkend zijn, mogen optreden als leerbedrijf, praktijkcentrum of uitzendorganisatie.

Artikel 3. Verzoek tot erkenning

  • 1 Met inachtneming van de bepalingen in dit reglement wordt een erkenning afgegeven op verzoek van het bedrijf, de deelnemer, de onderwijsinstelling, de organisatie of SH&M die de beroepspraktijkvorming wil verzorgen of als uit- zendorganisatie op wil treden.

  • 2 De aanvraag heeft betrekking op één of meerdere (onderdelen van) kwalificaties.

  • 3 Een aanvraag wordt uitsluitend in behandeling genomen indien dit een eerste aanvraag betreft of indien na een eerdere aanvraag tenminste zes maanden verstreken zijn.

  • 4 SH&M verlangt dat het verzoek tot erkenning door een vertegenwoordiger van SH&M tijdens het bezoek aan leerbedrijf of de organisatie wordt geactiveerd.

Artikel 4. Beoordeling van het verzoek

  • 1 Het kenniscentrum verleent de erkenning indien naar haar oordeel aan de, in dit reglement, genoemde voorwaarden is voldaan.

  • 2 Het kenniscentrum stelt vast of het een erkenning is als leerbedrijf, als praktijkcentrum of als uitzendorganisatie.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan het kenniscentrum op grond van zwaarwegende redenen besluiten om de erkenning niet te verlenen.

  • 4 Aan de beoordeling van de aanvraag is het bedrijf of de organisatie verplicht zijn medewerking te verlenen.

Artikel 5. Voorwaarden voor erkenning

Voor de erkenning als leerbedrijf wordt het bedrijf of de organisatie geacht:

  • 1. een goede en (sociaal) veilige leerplaats conform de Arbo-wet te zijn en werkzaamheden, die behoren tot de werkprocessen van het beroep waarvoor de onderwijsdeelnemer wordt opgeleid,dit in een reële arbeidssituatie aan te bieden,

  • 2. voldoende en deskundige begeleiding te bieden gericht op de deelnemer,

  • 3. bereid te zijn tot overleg met de onderwijsinstelling en het kenniscentrum,

  • 4. akkoord te gaan met de vermelding van de bedrijfsgegevens in het bedrijvenregister SH&M,

  • 5. in overleg met het advies van de opleidingsadviseur een praktijkopleider aan te stellen,

  • 6. de BPV van de deelnemer te structureren d.m.v.: planning- en registratiekaarten, evaluatiekaarten, en dergelijke,

  • 7. tijd, ruimte en middelen vrij te maken t.b.v. de BPV van de deelnemer,

  • 8. mee te werken aan kwaliteitszorg BPV, de adviezen van de opleidingsadviseur van het kenniscentrum op te volgen en zich hierbij te laten ondersteunen.

  • 9. de inzet van de praktijkvervangende afspraken (indien van toepassing en eventuele daaraan verbonden kosten) na te zullen komen.

Ad. 1 en 2

De deelnemer moet in het leerbedrijf op een zodanige wijze worden ingezet dat de werkzaamheden die hij uitvoert zo dicht mogelijk liggen bij de feitelijke werksituatie waarvoor opgeleid wordt.Hiervoor is het nodig dat het leerbedrijf beschikt over de juiste (productie)middelen om de competenties te kunnen leren en/of over voldoende kennis en ervaring op het gebied van management, werkvoorbereiding, calculatie, personeelsbeleid, enz. (Het voorafgaande is afhankelijk van het niveau/de niveaus waarvoor het bedrijf erkend wordt).

Met behulp van checklisten wordt bekeken voor welke beroepen een bedrijf als leerbedrijf kan dienen.

De resultaten van die inventarisatie worden met het leerbedrijf besproken. Indien zich in het leerbedrijf omstandigheden voordoen die van invloed zijn op de erkenning, is het leerbedrijf verplicht dit te melden bij de opleidingsadviseur van het kenniscentrum.

Ad. 5

Voor het opleidingsproces is het belangrijk dat het leerbedrijf beschikt over medewerkers die zowel over vaktechnische kennis als didactische kennis en vaardigheden beschikken. Vaktechnische kennis kan worden aangetoond doordat de praktijkopleider tenminste dezelfde vakopleiding heeft gevolgd als voor het beroep c.q. niveau waarvoor wordt opgeleid. Danwel door het feit dat de praktijkopleider d.m.v. ervaring over de noodzakelijke kennis beschikt. Voor een goede begeleiding van de deelnemer is het noodzakelijk dat de praktijkopleider over didactische- en sociale vaardigheden beschikt. Het bedrijf stelt de praktijkopleider in staat, indien noodzakelijk en op dringend advies van de opleidingsadviseur, gerichte trainingen te volgen.

Ad. 8

In het kader van de Wet educatie en beroepsonderwijs is het kenniscentrum belast met het toezicht houden op de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. In dat kader worden leerbedrijven erkend als leerbedrijf en wordt d.m.v. kwaliteitszorg BPV nagegaan of deze leerbedrijven de BPV op de juiste wijze en vorm en inhoud geven. Het kenniscentrum begeleidt het leerbedrijf bij dit kwaliteitsbevorderend proces. Indien er in onvoldoende mate inhoud wordt gegeven aan het proces, kan de erkenning worden ingetrokken. Dit gebeurt indien essentiële onderdelen binnen de BPV onder de norm worden ingevuld.

Ad. 9

Met behulp van de checklisten wordt geïnventariseerd welke werkprocessen in het bedrijf uitgevoerd kunnen worden en welke ontbreken. De ontbrekende werkprocessen (praktijkvervangende afspraken) worden voorgelegd aan de organisatie, die verantwoordelijk is dit elders, onder verantwoording van de organisatie, uit te (laten) voeren. De werkprocessen en de ontbrekende werkprocessen worden via de website aan derden getoond.

Aanvullende artikelen voor samenwerkingsverbanden en uitzendorganisaties.

Aanvulling ad. 1 en 2.

Hier wordt met het leerbedrijf bedoeld het uitlenende leerbedrijf. Het samenwerkingsverband of de uitzendorganisatie verplicht zich tot het plaatsen van de deelnemer bij bedrijven die in het register van erkende leerbedrijven van SH&M zijn opgenomen. Bij een samenwerkingsverband is er in beginsel sprake van dat dit samenwerkingsverband valt onder de werkingssfeer van de CAO voor de houthandel, meubelindustrie- of timmerindustrie.

Bij een uitzendorganisatie voldoet de organisatie aan de wettelijke bepalingen die zijn vastgelegd in de wet van 14 mei 1998, houdende regels voor de niet-openbare arbeidsbemiddeling en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, zoals gepubliceerd in het staatsblad (Staatsblad 1998-306).

Het plaatsen van deelnemers vanuit een uitzendorganisatie bij erkende leerbedrijven bedraagt ten minste een periode van zes maanden.

Het samenwerkingsverband of de uitzendorganisatie houdt de opleidingsadviseur van SH&M op de hoogte van de locatie waar de BPV van de deelnemer plaatsvindt.

Artikel 6. Verlenen van de erkenning

  • 1 Uiterlijk tien werkdagen na het verzoek als bedoeld in artikel 3 lid 1 beslist het kenniscentrum over de verlening van de erkenning en maakt dit aan het bedrijf of de organisatie bekend. Overschrijding van deze termijn is in uitzonderlijke gevallen toegestaan en dient in de beslissing te worden gemotiveerd.

  • 2 De erkenning wordt verleend op vestigingsniveau.

  • 3 Van de beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt het bedrijf of de organisatie binnen 20 werkdagen schriftelijk op de hoogte gesteld. De organisatie heeft daarna bij onjuistheden binnen een termijn van 10 werkdagen de mogelijkheid schriftelijk te reageren.

    Indien de orgnisatie niet reageert, gaat deze akkoord met de door SH&M vastgelegde gegevens en afspraken.

  • 4 De erkenning wordt verleend voor één of meerdere kwalificaties of delen daarvan.

  • 5 De erkenning is geldig voor een periode van vier jaar.

Artikel 7. Verlenging van de erkenning

  • 1 Na het verstrijken van de in artikel 6 lid 5 genoemde periode, wordt de erkenning voor dezelfde duur verleend. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Van de beslissing over de verlenging wordt het leerbedrijf, het praktijkcentrum, danwel de uitzendorganisatie, in kennis gesteld. Indien de verlenging geweigerd wordt, wordt het leerbedrijf, het praktijkcentrum, danwel de uitzendorganisatie schriftelijk met opgave van redenen van deze beslissing op de hoogte gebracht.

  • 3 Indien het kenniscentrum niet binnen drie maanden na het verstrijken van de in artikel 6 lid 5 genoemde termijn de beslissing over de verlenging aan het leerbedrijf heeft kenbaar gemaakt, kan de erkenning geacht worden te zijn verlengd voor de periode van vier jaar.

Artikel 8. Intrekking

  • 1 De erkenning kan worden ingetrokken indien niet langer aan de voorwaarden voor erkenning als vermeld in artikel 5 wordt voldaan, of indien het kenniscentrum op grond van zwaarwegende redenen meent dat de erkenning in redelijkheid niet dient te worden voortgezet.

  • 2 Van intrekking van de erkenning wordt het leerbedrijf schriftelijk onder opgave van redenen door het kenniscentrum op de hoogte gebracht.

  • 3 Ook kan de erkenning worden ingetrokken als uit de evaluatie kwaliteitszorg BPV blijkt dat de erkenning niet langer verleend kan worden.

  • 4 Indien de begeleiding c.q. de invulling van het praktijkopleiderschap tekort schiet kan de erkenning worden ingetrokken.

  • 5 Bij faillissement of overname vervalt de erkenning.

Artikel 9. Bezwaar

  • 1 Indien de erkenning geweigerd, ingetrokken of niet verlengd wordt, kan het bedrijf of de organisatie tegen de beslissing als bedoeld in de artikelen 6 lid 1, 7 lid 2 en 8 lid 1 bezwaar maken bij het kenniscentrum.

  • 3 Het bezwaar dient schriftelijk en voorzien van een handtekening en dagtekening binnen 6 weken na dagtekening van de genoemde beslissing te worden ingediend.

  • 4 Het bezwaarschrift bevat in ieder geval: een opgave van naam, adres en vestigingsplaats van het leerbedrijf, evenals de naam van degene die het bedrijf vertegenwoordigt en diens correspondentie adres, de dagtekening, de omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar zich richt en de gronden van het bezwaar. Bij het bezwaarschrift dient te worden overlegd: een afschrift van de beslissing waartegen het bezwaar zich richt, en de afschriften van de voornaamste, op de zaak betrekking hebbende besluiten.

Artikel 10. Onvoorziene omstandigheden

In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist het kenniscentrum.