Wet tijdelijk huisverbod

Geraadpleegd op 15-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 31-07-2010 en zichtdatum 04-08-2010.
Geldend van 01-01-2009 t/m 31-10-2010

Wet van 9 oktober 2008, houdende regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om een maatregel in te voeren waarmee een persoon die een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen met wie deze een huishouden deelt tijdelijk een huisverbod kan worden opgelegd teneinde de veiligheid van deze personen te waarborgen en een periode te creëren waarin maatregelen genomen kunnen worden om de dreiging van huiselijk geweld te doen wegnemen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. ambtenaar van politie: ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en c, van de Politiewet 1993;

  • b. huisverbod: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven;

  • c. uithuisgeplaatste: degene aan wie een huisverbod is opgelegd.

Artikel 2

  • 1 De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.

  • 2 Een huisverbod kan slechts worden opgelegd aan een meerderjarig persoon.

  • 3 Indien de burgemeester voornemens is het huisverbod op te leggen wegens kindermishandeling of een ernstig vermoeden daarvan, neemt hij contact op met de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg teneinde te overleggen over het voornemen om een huisverbod op te leggen.

  • 4 Het huisverbod bevat in ieder geval:

    • a. een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt;

    • b. de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod, en

    • c. de namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister van Justitie kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot het huisverbod.

  • 6 De uithuisgeplaatste geeft aan waar of op welke wijze hij bereikbaar is. Indien de uithuisgeplaatste dit niet terstond kan doorgeven, geeft hij dit binnen 24 uur nadat het huisverbod is opgelegd door aan de burgemeester.

  • 7 Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het huisverbod niet tevoren op schrift kan worden gesteld, kan het huisverbod mondeling worden aangezegd. De burgemeester draagt alsnog zorg voor spoedige opschriftstelling en bekendmaking. Indien de verblijfplaats van de uithuisgeplaatste niet bekend is, kan bekendmaking plaatsvinden door nederlegging van het huisverbod bij de gemeentesecretarie.

  • 8 De burgemeester deelt onverwijld de inhoud van het huisverbod en de gevolgen van niet-naleving daarvan voor de uithuisgeplaatste mede aan degene met wie de uithuisgeplaatste een huishouden deelt. De burgemeester deelt de inhoud van het huisverbod ook mede aan de door de burgemeester aangewezen instantie voor advies of hulpverlening, en indien het huisverbod wordt opgelegd wegens kindermishandeling of een ernstig vermoeden daarvan aan de stichting, bedoeld in het derde lid.

  • 9 De burgemeester kan het huisverbod in ieder geval intrekken indien de uithuisgeplaatste een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard en dit door de instantie voor advies of hulpverlening, aangewezen ingevolge het achtste lid, is bevestigd, en deze aanvaarding tevens inhoudt dat de uithuisgeplaatste hulpverlening aan één of meer personen die met de uithuisgeplaatste in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven niet zal belemmeren en zal meewerken indien dit van hem wordt gevraagd door de instantie voor advies of hulpverlening.

Artikel 3

  • 2 De hulpofficier van justitie doet onverwijld mededeling van een door hem opgelegd huisverbod aan de burgemeester.

Artikel 4

  • 1 Indien het gevaar, bedoeld in artikel 2, eerste lid, zich voordoet, is de burgemeester of een ambtenaar van politie met het oog op het opleggen van het huisverbod, bevoegd de woning zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van diens taak nodig is.

  • 2 De ambtenaar van politie vordert van de uithuisgeplaatste de huissleutel of huissleutels en is bevoegd deze zo nodig na de uithuisgeplaatste daartoe aan de kleding onderzocht te hebben, aan de uithuisgeplaatste te ontnemen tegen afgifte van een bewijs van ontvangst.

  • 3 Voor de controle op de naleving van het huisverbod zijn ambtenaren van politie bevoegd elke plaats waar de uithuisgeplaatste zich op grond van het huisverbod niet mag bevinden, te betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 5

  • 1 Indien de uithuisgeplaatste dat wenst, draagt de burgemeester zorg dat deze binnen 24 uur nadat hij die wens te kennen heeft gegeven, voor de duur van de behandeling van zijn verzoek om voorlopige voorziening wordt bijgestaan door een raadsman.

Artikel 6

  • 3 De rechter betrekt bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.

Artikel 7

De rechter stelt minderjarigen die tot het huishouden van de uithuisgeplaatste behoren en die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt, in de gelegenheid hem hun mening kenbaar te maken, tenzij de spoedige behandeling van de zaak zich hiertegen verzet. Hij kan minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt, in de gelegenheid stellen hem hun mening kenbaar te maken op een door hem te bepalen wijze.

Artikel 8

  • 1 De griffier zendt een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter onverwijld, en een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank binnen twee weken na dagtekening van de uitspraak kosteloos aan:

    • a. de echtgenoot, geregistreerde partner, andere levensgezel of andere meerderjarige persoon met wie de uithuisgeplaatste het huishouden deelt;

    • b. de politie van de gemeente waar het huisverbod is opgelegd;

    • c. ingeval er minderjarigen betrokken zijn: de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg.

  • 2 De griffier stelt de uithuisgeplaatste, de raadsman van de uithuisgeplaatste en de burgemeester onverwijld mondeling op de hoogte van de uitspraak. De burgemeester stelt de personen, bedoeld in het eerste lid, onder a, voor zover zij niet aanwezig waren ter zitting waarop de uitspraak werd gedaan, en de politie onverwijld mondeling op de hoogte van de uitspraak.

Artikel 9

  • 1 De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het beroep of hoger beroep tegen het huisverbod heeft mede betrekking op een beschikking tot verlenging van het huisverbod als bedoeld in het eerste lid, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.

  • 3 In beroep of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over van de beschikking die hij betwist.

  • 4 Het tweede en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening.

Artikel 10

  • 1 De beschikking waarbij het huisverbod met toepassing van artikel 2, eerste lid, of 9, eerste lid, is opgelegd of verlengd, wordt gedurende vijf jaren ter gemeentesecretarie bewaard en vervolgens vernietigd. De gedurende deze termijn ontvangen stukken betreffende het huisverbod worden daarbij gevoegd.

  • 2 De persoonsgegevens, opgenomen in de beschikkingen of in de andere stukken, bedoeld in het eerste lid, worden verwerkt met het oog op het opleggen, het verlengen en de controle op de naleving van het huisverbod.

Artikel 11

  • 1 De uithuisgeplaatste die handelt in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, of artikel 9, eerste lid, gegeven huisverbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie.

  • 2 De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

Artikel 15

Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zenden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 16

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 9 oktober 2008

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties,

G. ter Horst

Uitgegeven de vierde november 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin