Uitvoeringsregeling WEB 2007

Geraadpleegd op 03-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 26-06-2012 en zichtdatum 02-12-2024.
Geldend van 01-08-2011 t/m 02-07-2014

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 november 2008, nr. BVE/Stelsel/73928, houdende uitvoeringsregels voor het bekostigen van het middelbaar beroepsonderwijs en de educatie (Uitvoeringsregeling WEB 2007)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 12.3.8, tweede lid en 12.3.9, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en de artikelen 2.3.2, tweede lid, 2.4.1, tweede lid, en 6.1.1 van het Uitvoeringsbesluit WEB;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van de landbouw en natuurlijke omgeving, minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

  • b. wet: Wet educatie en beroepsonderwijs,

  • c. besluit: Uitvoeringsbesluit WEB.

Hoofdstuk 2. Voorschriften beroepsopleidingen instituten voor doven en hogeschool Haarlem

§ 1. Voorschriften beroepsopleidingen Instituten voor doven

Artikel 2.1.1. Voorschriften bekostiging beroepsopleidingen Instituten voor doven

  • 1 In overeenstemming met het desbetreffende onderdeel van de rijksbegroting die is vastgesteld voor het desbetreffende begrotingsjaar, stelt de minister jaarlijks de omvang van het beschikbare budget voor de exploitatiekosten respectievelijk voor de huisvestingskosten voor het Christelijk Instituut voor Doven ‘Effatha’ en het Instituut voor Doven ‘Sint-Michielsgestel’ vast, ten behoeve van het verzorgen van beroepsopleidingen als bedoeld in artikel 12.3.8 van de wet.

    Deze budgetten worden jaarlijks toegevoegd aan de landelijk beschikbare budgetten voor de exploitatiekosten respectievelijk de huisvestingskosten voor het beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 2.1.3 van het besluit.

  • 3 De minister verhoogt de uitkomst van de berekening, bedoeld in het tweede lid, tot de hoogte van het totaal van de rijksbijdragen voor 1999, berekend op grond van de artikelen 9, 14b en 14i van de Overgangsregeling bekostiging beroepsonderwijs WEB tot 2000, zoals die luidde op 31 december 1999 en de Regeling bekostiging huisvesting BVE-sector, zoals die luidde op 31 december 1999.

Artikel 2.1.2. Begroting, verslaglegging, informatie en toezicht

Artikel 2.1.3. Voorschriften WEB die van toepassing zijn op de Instituten voor doven

De instituten, bedoeld in artikel 2.1.1, nemen voor de beroepsopleidingen verzorgd aan die instituten in acht hetgeen bij of krachtens de wet is bepaald ten aanzien van:

§ 2. Voorschriften beroepsopleidingen verbonden aan hogeschool Haarlem dan wel diens rechtsopvolgers

Artikel 2.2.1. Voorschriften bekostiging beroepsopleidingen verbonden aan hogeschool Haarlem dan wel diens rechtsopvolgers

  • 1 In overeenstemming met het desbetreffende onderdeel van de rijksbegroting die is vastgesteld voor het desbetreffende begrotingsjaar, stelt de minister jaarlijks de omvang van het beschikbare budget voor de exploitatiekosten respectievelijk voor de huisvestingskosten ten behoeve van het verzorgen van beroepsopleidingen als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet, verbonden aan de Hogeschool Haarlem, dan wel diens rechtsopvolgers voor wat betreft de opleidingen in de beroepsopleidende leerweg, vast. Deze budgetten worden jaarlijks toegevoegd aan de landelijk beschikbare budgetten voor de exploitatiekosten respectievelijk de huisvestingskosten voor het beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 2.1.3 van het besluit.

Artikel 2.2.2. Begroting, verslaglegging, informatie en toezicht

Artikel 2.2.3. Voorschriften WEB die van toepassing zijn op hogeschool Haarlem dan wel diens rechtsopvolgers

De hogeschool, bedoeld in artikel 2.2.1, neemt voor de beroepsopleidingen verzorgd door die hogeschool, in acht hetgeen bij of krachtens de wet is bepaald ten aanzien van:

Hoofdstuk 3. Voorschriften bekostiging beroepsonderwijs

§ 1. Voorschriften bekostiging

Artikel 3.1.1. Bedrag huisvestingskosten school voor voortgezet onderwijs in scholengemeenschap met een instelling

  • 3 De bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Artikel 3.1.2. Vaststelling vaste voet en prijs per leerling voorbereidend beroepsonderwijs

  • 1 De vaste voet per instelling, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van het besluit, wordt voor het jaar 2011 berekend door elke vaste formatieplaats te vermenigvuldigen met een bedrag van € 53.175,67. De vaste formatie wordt als volgt vastgesteld:

    • a. één formatieplaats per agrarisch opleidingscentrum; en

    • b. een halve formatieplaats per vestiging waar per 1 augustus voorafgaand aan het desbetreffende jaar voorbereidend beroepsonderwijs in de afdeling landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel wordt verzorgd;

    • c. indien twee of meer agrarische opleidingscentra een fusie met elkaar aangaan, behoudt het agrarisch opleidingscentrum dat ten gevolge van de fusie tot stand komt het aantal formatieplaatsen, bedoeld in het eerste lid onder a. en b., dat ieder van de agrarische opleidingscentra afzonderlijk voor de fusie had, voor een periode van drie jaren na het jaar waarin de fusie plaatsvond;

    • d. indien de formatie van een agrarisch opleidingscentrum, berekend volgens deze regeling zoals die luidde op 1 januari 2011, hoger was dan die volgens deze regeling zoals deze luidt op 1 januari 2012, dan wordt het verschil voor het bekostigingsjaar 2012 toegevoegd aan de formatie van dat agrarisch opleidingscentrum. Voor het bekostigingsjaar 2013 wordt 75% van het verschil toegevoegd, voor het jaar 2014 50% en voor het jaar 2015 25%.

  • 2 De prijs per leerling verbonden aan het voorbereidend beroepsonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs als bedoeld in artikel 2.3.2 van het besluit bedraagt per 1 januari 2011:

    • a. voor de leerling voorbereidend beroepsonderwijs € 6463,24, bestaande uit een component voor personele kosten ad € 5.484,87en een component voor materiële kosten ad € 978,37;

    • b. voor de leerling leerwegondersteunend onderwijs€ 10.070,72,bestaande uit een component voor personele kosten ad € 8.842,35en een component voor materiële kosten ad € 1.228,37.

Artikel 3.1.4. Diploma’s waarvoor een vast bedrag wordt toegekend

Voor diploma’s van de opleidingen

  • a. Helpende Welzijn (Crebonummer 10745)

  • b. Helpende breed (Crebonummer 91340)

  • c. Helpende (Sociaal-agogisch werk) (Crebonummer 91352) en

  • d. Helpende Zorg & Welzijn (Crebonummer 92640)

    die in het kalenderjaar 2010 zijn verkregen door examendeelnemers, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel b, van de wet, wordt € 675 per diploma toegekend. De in de eerste volzin bedoelde diploma’s worden niet meegeteld bij de berekening van het rijksbijdragedeel op grond van artikel 2.2.4, eerste lid, van het besluit.

§ 2. Overgangsvoorschriften bekostiging

Artikel 3.2.1. Vervangende gegevens VOA

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid worden de deeltijds deelnemers, bedoeld in artikel 2.1.2. van het besluit, in de beroepsopleidende leerweg buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 4. Voorschriften bekostiging educatie

§ 1. Voorschriften educatie

Artikel 4.1.1. Voorwaarde toekennen rijksbijdrage educatie aan gemeente

De rijksbijdrage educatie per gemeente wordt aan de gemeente toegekend onder de voorwaarde dat gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december van het jaar waarvoor de middelen worden toegekend, één of meer overeenkomsten als bedoeld in artikel 2.3.4, eerste lid, van de wet van kracht zijn, op grond waarvan die gemeente zich verplicht tot toekenning en beschikbaarstelling van het totale bedrag van de rijksbijdrage educatie voor deze periode ten behoeve van activiteiten gedurende de looptijd van de overeenkomst of overeenkomsten.

Artikel 4.1.2. Vermindering door de gemeente van de bedragen educatie aan instellingen

  • 1 Indien een gemeente beslist tot een vermindering van het bedrag van de verplichting, bedoeld in artikel 4.1.1, ten opzichte van een bepaalde instelling, gedurende of na afloop van het kalenderjaar waarvoor de desbetreffende rijksbijdrage educatie is toegekend, is die vermindering niet eerder van kracht dan nadat:

    • a. tussen het gemeentebestuur en het bevoegd gezag van de instelling een redelijke termijn voor de vermindering is overeengekomen, of,

    • b. de schade is vergoed die de instelling lijdt doordat zij in vertrouwen op het voortduren van de overeenkomst anders heeft gehandeld dan zij bij vermindering met toepassing van een redelijke termijn zou hebben gedaan.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op wijzigingen in de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien de vermindering het gevolg is van een vermindering van de rijksbijdrage educatie voor de desbetreffende gemeente voor de desbetreffende periode.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1. Overgangsvoorschriften inzake hardheidsclausule huisvesting

  • 1 In aanvulling op artikel 6.1.3, eerste lid, van het besluit wordt artikel 8 van de Regeling bekostiging huisvesting bve-sector, zoals die luidde op 31 december 1999, uitsluitend betrokken bij de berekening van het bedrag voor de huisvestingskosten voor het betreffende kalenderjaar, indien:

    • a. het bevoegd gezag voor 15 februari van het betreffende jaar een aanvraag indient bij de minister voor een aanvullende vergoeding;

    • b. het verzoek wordt ingediend door het bevoegd gezag van een instelling ten aanzien waarvan in 1997 een aanvraag is gehonoreerd op grond van artikel 7 van de Regeling bekostiging huisvesting bve-sector, zoals die luidde op 19 december 1997 dan wel afgewezen op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel c, van die regeling;

    • c. het een aanvraag betreft in verband met de huurpenningen voor een schoolgebouw die door het bevoegd gezag verschuldigd zijn op grond van een huurovereenkomst die door het bevoegd gezag, dan wel diens rechtsvoorganger, voor 1 januari 1997 is gesloten:

      • 1°. zonder uitdrukkelijke instemming van de minister, blijkend uit een beschikking, of

      • 2°. voor een langere duur dan wel onder andere voorwaarden dan waarvoor door de minister, blijkend uit een beschikking, instemming is verleend.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, wordt slechts gehonoreerd indien het bevoegd gezag naar het oordeel van de minister aannemelijk heeft gemaakt dat:

    • a. dit bevoegd gezag, dan wel diens rechtsvoorganger, gelet op de eigen taak, positie en verantwoordelijkheid in redelijkheid geen verwijt te maken valt over de ontstane situatie,

    • b. dit bevoegd gezag al het mogelijke in het werk stelt om de betreffende huurovereenkomst binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk te ontbinden, dan wel op te zeggen, dan wel de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen, en

    • c. de onder zijn beheer staande instelling, zonder een aanvullende vergoeding, bedoeld in het eerste lid, in zodanige financiële omstandigheden komt te verkeren dat het voortbestaan van de instelling in het geding komt.

  • 3 Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, geeft het bevoegd gezag tevens aan op welk schoolgebouw, respectievelijk welke schoolgebouwen, de door hem, dan wel diens rechtsvoorganger, gesloten huurovereenkomst betrekking heeft, alsmede het aantal vierkante meters brutovloeroppervlak en de verschuldigde huursom per jaar van dat gebouw. Het bevoegd gezag legt aan de minister een gewaarmerkt afschrift over van de desbetreffende huurovereenkomst.

  • 4 De minister berekent de aanvullende vergoeding volgens de formule:

    Vt = O x (Ht – Nt)

    In deze formule wordt verstaan onder:

    • Vt: aanvullende vergoeding van het betreffende kalenderjaar;

    • O: vierkante meters brutovloeroppervlak van het gebouw waarvoor de aanvullende vergoeding wordt aangevraagd;

    • Ht: huurbedrag per vierkante meter brutovloeroppervlak van het betreffende gebouw;

    • Nt: normbedrag huurvergoeding per vierkante meter brutovloeroppervlak in het betreffende kalenderjaar, vastgesteld volgens de formule:

      Nt = (Lt/ L1999) x N 1999

      In deze formule wordt verstaan onder:

    • Lt: landelijk beschikbare budget voor de huisvestingskosten beroepsonderwijs in het betreffende kalenderjaar;

    • L1999: landelijk beschikbare budget voor de huisvestingskosten beroepsonderwijs in 1999;

    • N1999: normbedrag huurvergoeding per vierkante meter brutovloeroppervlak in 1999, zijnde € 52,90.

  • 5 Indien de uitkomst van het onderdeel (Ht – Nt) van de formule, bedoeld in het vierde lid, negatief is, wordt het verzoek om een aanvullende vergoeding afgewezen.

Artikel 5.2. Wijzigingen artikel 2.2.1 en 2.2.3 in verband met invoering leerlinggebonden financiering MBO

[Red: Wijzigt deze regeling.]

Artikel 5.3. Intrekking regelingen

Artikel 5.4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze is geplaatst en werkt terug tot en met 1 oktober 2007.

Artikel 5.5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling WEB 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart