Kaderbesluit nationale EZ-subsidies

Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2019 en zichtdatum 01-01-2019.
Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Besluit van 21 november 2008, houdende regels voor het verstrekken van subsidies door de Minister van Economische Zaken op het gebied van het technologiebeleid, het beleid met betrekking tot het midden- en kleinbedrijf en het ruimtelijk economisch beleid (Kaderbesluit EZ-subsidies)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 14 juli 2008, nr. WJZ / 8086267;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

De Raad van State gehoord (advies van 29 augustus 2008, nr. W10.08.0292 III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 17 november 2008, nr. WJZ / 8177535;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • bank: binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;

  • de-minimisverordening: verordening van de Europese Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, die bij ministeriële regeling als toepasselijke de-minimisverordening is aangewezen;

  • Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, beschikking, besluit of verordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie, gelet op de artikelen 42, 106, derde lid, 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft vastgesteld, en die bij ministeriële regeling als toepasselijk Europees steunkader is aangewezen;

  • financier: een bank of een participatiemaatschappij of een andere, door Onze Minister aangewezen instelling;

  • groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

    • a. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:

      • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

      • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is van, of

      • 3°. overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

    • b. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

  • kapitaalvennootschap:

    • a. een vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB EG L 65), of

    • b. een kapitaalvennootschap die is ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die rechtspersoonlijkheid bezit, een apart vermogen heeft dat bij uitsluiting voor de schulden van de vennootschap kan worden aangesproken en op grond van haar nationale wetgeving onderworpen is aan garantievoorwaarden zoals bedoeld in Richtlijn 68/151/EEG van de Raad om de belangen van zowel deelgerechtigden als derden te beschermen;

  • kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • kostendrager: een product of een in economisch opzicht homogene groep van producten, die als voorwerp van calculatie wordt gekozen;

  • landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;

  • landbouwproducten: producten als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met uitzondering van visserijproducten;

  • middelgrote onderneming: een middelgrote onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • MKB-ondernemer: een ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in stand houdt;

  • ondernemer: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;

  • penvoerder: de door het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie;

  • participatiemaatschappij: een vennootschap in de vorm van een kapitaalvennootschap of een vennootschap met een afgescheiden vermogen, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die blijkens haar statuten of blijkens de overeenkomst waarbij zij is aangegaan tot doel heeft of mede tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal aan ondernemers teneinde winst te behalen;

  • samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap;

  • specifieke uitkering: een subsidie aan een provincie, gemeente of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen die tevens een specifieke uitkering is als bedoeld in de Financiële-verhoudingswet;

  • subsidie aan een financier: een subsidie, verstrekt aan een financier, met als doel om kapitaal te doen verstrekken aan ondernemingen;

  • visserijproducten: producten, genoemd in hoofdstuk 3 van bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • voucher: een op grond van dit besluit door Onze Minister afgegeven waardedocument voor een deel van de kosten die met het doel waarvoor de voucher wordt gegeven, gepaard gaan.

Artikel 1a

Dit besluit is niet van toepassing op:

  • a. subsidies die worden verstrekt op basis van of in nauwe samenhang met een bindend besluit van de Raad, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Unie;

  • b. subsidies die worden verstrekt met het oog op cofinanciering van een door de Raad of de Commissie van de Europese Unie goedgekeurd programma;

  • c. specifieke uitkeringen die worden verstrekt op grond van een regeling die uitsluitend voorziet in het verstrekken van specifieke uitkeringen;

  • d. subsidies die worden verstrekt krachtens het Besluit stimulering duurzame energieproductie, of

  • e. subsidies waarop afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard.

Hoofdstuk 2. Verstrekken van subsidie

Artikel 2

  • 1 Subsidies die worden verstrekt krachtens een ministeriële regeling op de gebieden, genoemd in artikel 2 van de Kaderwet EZ-subsidies, en die niet zijn uitgesloten op grond van artikel 1a, worden verstrekt volgens de regels van dit besluit.

  • 2 Onze Minister kan op aanvraag voor de activiteiten op de gebieden, genoemd in het eerste lid, subsidie verstrekken volgens bij ministeriële regeling bepaalde regels.

  • 3 Onze Minister stelt regels als bedoeld in het tweede lid uitsluitend over activiteiten die tevens een positieve bijdrage leveren aan de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid.

Artikel 3

  • 1 Een subsidie wordt verstrekt aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die voor eigen rekening en risico activiteiten uitvoert die ten goede komen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt aan een provincie, gemeente of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, tenzij bij ministeriële regeling is bepaald dat daaraan wel subsidie wordt verstrekt.

Artikel 4

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

  • a. de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b. de aanvragers;

  • c. een samenwerkingsverband en de penvoerder van het samenwerkingsverband;

  • d. de vorm van de subsidie;

  • e. het verstrekken van vouchers en de aanwending van vouchers;

  • f. degenen met wie een financier een overeenkomst sluit;

  • g. verplichtingen van Onze Minister in verband met de subsidie;

  • h. onderwerpen die, in afwijking van of in aanvulling op de regels van dit besluit, nadere regeling behoeven op basis van een Europees steunkader;

  • i. de wijze van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend met het oog op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid.

Hoofdstuk 3. Hoogte subsidie

§ 1. Hoogte subsidie

Artikel 5

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt de wijze van berekenen van de subsidie of de hoogte van de subsidie bepaald.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan een minimum en maximum subsidiebedrag worden bepaald.

§ 2. Cumulatie verschillende subsidies

Artikel 6

  • 1 Indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie, met uitzondering van subsidie aan een financier, is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens dit besluit kan worden verstrekt noch meer bedraagt dan toegestaan volgens de toepasselijke Europese steunkaders.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de verstrekte subsidie geldmiddelen betreft die één van Onze Ministers onder door hem gestelde voorschriften ter beschikking stelt als bijdrage in de algemene exploitatie- en investeringskosten die een onderzoeksorganisatie maakt.

  • 3 Indien bij ministeriële regeling is aangegeven dat een bijdrage van een gemeente, provincie of openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen of een ander bestuursorgaan aangemerkt wordt als publieke cofinanciering, kunnen bij ministeriële regeling van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld.

Artikel 7

  • 1 Voor zover dit is toegestaan op grond van de toepasselijke Europese steunkaders kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat bepaalde subsidieregelingen of bijdragen van de Europese Commissie bij de toepassing van artikel 6 buiten beschouwing blijven.

  • 2 Voor zover dit is toegestaan op grond van de toepasselijke Europese steunkaders kunnen bij ministeriële regeling met betrekking tot de subsidie aan een financier regels worden gesteld over de cumulatie van subsidie bij ondernemingen aan wie als gevolg van de subsidie aan een financier kapitaal wordt verstrekt.

Artikel 8

Indien bij ministeriële regeling is bepaald dat toepassing is gegeven aan een Europees steunkader, wordt het bedrag van de subsidie verlaagd voor zover dit nodig is op basis van het van toepassing zijnde Europees steunkader.

Hoofdstuk 4. Subsidiabele kosten

§ 1. Subsidiabele kosten

Artikel 10

  • 1 Voor subsidie komen de redelijk gemaakte kosten in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit.

  • 2 Vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3 De eventuele restwaarde van specifiek voor de subsidiabele activiteiten aangeschafte apparatuur maakt geen deel uit van de subsidiabele kosten.

  • 4 De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

  • 5 Winstopslagen bij transacties binnen een groep worden alleen in aanmerking genomen voor zover het gebruikelijk is die winstopslagen ook bij soortgelijke transacties buiten de groep in rekening te brengen.

  • 6 Bij subsidie aan een ondernemer waar een Europees steunkader op van toepassing is, komen alleen de kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 7 Afschrijvingskosten van apparatuur en gebouwen worden lineair berekend als fractie van de aanschafprijs op basis van bedrijfseconomische grondslagen en normen, met een minimale afschrijvingstermijn van vijf jaar.

§ 2. Standaardmethoden van berekenen subsidiabele kosten

Artikel 11

  • 1 Tenzij bij ministeriële regeling in verband met een toepasselijk Europees steunkader een specifieke wijze van berekening van de subsidiabele kosten is aangewezen, kiest de aanvrager voor de berekening van de subsidiabele kosten uit:

    • a. de integrale kostensystematiek, opgenomen in artikel 12,

    • b. de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek, opgenomen in artikel 13, of

    • c. de vaste-uurtarief-systematiek, opgenomen in artikel 14.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend op basis van een voor de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode, die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast.

  • 3 De kosten van aangeschafte apparatuur en verbruikte materialen en hulpmiddelen worden berekend op basis van historische aanschafprijzen.

  • 4 Indien het aantal direct productieve uren niet blijkt uit de methode, bedoeld in het tweede lid, wordt het aantal direct productieve uren voor een fulltime dienstverband gesteld op 1650 uur.

Artikel 12

  • 1 Indien de aanvrager kiest voor de integrale kostensystematiek, berekent de aanvrager de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendragers te vermenigvuldigen met de ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.

  • 3 Bij een aanvraag om subsidie van € 125.000 of meer dient de subsidieontvanger uiterlijk bij de aanvraag om subsidievaststelling een afschrift in van een rapport van feitelijke bevindingen over de uitkomst van het onderzoek van een accountant betreffende de door de subsidieontvanger gehanteerde integrale kostensystematiek.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven over het rapport, bedoeld in het derde lid en kunnen andere rapporten worden aangewezen die in plaats van het rapport, bedoeld in het derde lid, worden ingediend.

Artikel 13

  • 1 Indien de aanvrager kiest voor de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek, worden de subsidiabele kosten berekend door de directe loonkosten per uur te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, vermeerderd met:

    • a. een vaste opslag voor indirecte kosten uitgedrukt als een percentage van de loonkosten, welk percentage bij ministeriële regeling wordt vastgesteld;

    • b. de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn;

    • c. de aan derden betaalde kosten.

  • 2 Voor zover geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van die arbeid inclusief de opslag voor indirecte kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, uitgegaan van een bij ministeriële regeling vast te stellen vast uurtarief.

Artikel 14

Indien de aanvrager kiest voor de vaste-uurtarief-systematiek, worden de subsidiabele kosten berekend door het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met een bij ministeriële regeling vast te stellen vast uurtarief waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, vermeerderd met:

  • a. de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn;

  • b. de aan derden betaalde kosten.

§ 3. Delegatiebepaling

Artikel 15

Bij ministeriële regeling kan worden afgeweken van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 10 of de wijze van berekenen van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 11, eerste lid, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitleg van in dit hoofdstuk gebruikte, voor de berekening van de subsidiabele kosten relevante begrippen.

Hoofdstuk 5. Wijze van verdelen en subsidieplafond

Artikel 16

Bij ministeriële regeling wordt een subsidieplafond vastgesteld voor het verstrekken van subsidies op in een bepaalde periode ontvangen aanvragen op grond van dit besluit. Daarbij kunnen afzonderlijke subsidieplafonds worden vastgesteld voor bepaalde categorieën van aanvragers, ondernemingen of activiteiten of voor bepaalde thema’s of voor bepaalde vormen van subsidie.

Artikel 17

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt gekozen voor:

    • a. verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen,

    • b. verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen,

    • c. evenredige verdeling van het subsidieplafond over de ingediende aanvragen,

    • d. verdeling van het subsidieplafond door vaststelling van een maximumbedrag per financier, of

    • e. verdeling van het subsidieplafond door loting.

  • 2 Indien wordt gekozen voor verdeling op volgorde van binnenkomst of verdeling van het subsidieplafond door loting, kan bij ministeriële regeling worden bepaald op welke wijze wordt omgegaan met meerdere aanvragen van één aanvrager of aanvragers binnen één groep.

  • 3 Indien de subsidie wordt verdeeld op volgorde van rangschikking, worden bij ministeriële regeling rangschikkingscriteria vastgesteld en, indien meerdere rangschikkingscriteria worden vastgesteld, de onderlinge weging hiervan.

  • 4 Indien subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, op volgorde van rangschikking van de aanvragen, door loting, of evenredig wordt verdeeld over de ingediende aanvragen worden bij ministeriële regeling perioden vastgesteld waarbinnen aanvragen om subsidie moeten zijn ontvangen.

  • 5 Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op vooraanmeldingen als bedoeld in artikel 21.

  • 6 Bij ministeriële regeling wordt een datum vastgesteld waarvoor het maximumbedrag per financier als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel d, wordt aangevraagd en vastgesteld.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen criteria worden bepaald voor de vaststelling van een maximumbedrag per financier en kunnen regels worden gesteld over wijziging van het maximumbedrag per financier.

Hoofdstuk 6. Adviescommissies

Artikel 18

  • 1 Bij ministeriële regeling kan, als het maximale subsidiebedrag per aanvraag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 25.000 of als een subsidie wordt verstrekt aan een financier, worden bepaald dat over aanvragen om subsidie ten behoeve van de beoordeling hiervan advies wordt ingewonnen bij een adviescommissie. In dat geval kan bij ministeriële regeling worden bepaald waarover de adviescommissie adviseert. Indien aanvragen worden voorgelegd aan een adviescommissie, gelden het tweede tot en met twaalfde lid.

  • 2 De adviescommissie heeft tot taak Onze Minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie.

  • 3 De adviezen van de adviescommissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

  • 4 De adviescommissie bestaat uit een voorzitter en een aantal leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de adviescommissie een taak heeft. De voorzitter en de leden zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken of andere ministeries die voor de subsidie verantwoordelijk zijn of mede verantwoordelijk zijn.

  • 5 Bij ministeriële regeling wordt het aantal leden en de benoemingstermijn van de voorzitter en van de leden van de adviescommissie vastgesteld.

  • 6 De voorzitter en de leden worden door Onze Minister benoemd en ontslagen. Zij zijn telkens opnieuw benoembaar voor de termijn, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 De adviescommissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 8 Een lid van de adviescommissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

  • 9 Onze Minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de adviescommissie bij te wonen.

  • 10 In het secretariaat van de adviescommissie wordt door Onze Minister voorzien.

  • 11 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de adviescommissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de adviescommissie bewaard in het archief van dat ministerie.

  • 12 De adviescommissie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Hoofdstuk 7. Indienen van de aanvraag

Artikel 19

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld aan de aanvraag om subsidie.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het tijdstip van indienen van de aanvraag.

Artikel 20

Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder namens hen de subsidieaanvraag in.

Artikel 21

  • 1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aanvraag vergezeld gaat van een advies van een adviescommissie, uitgebracht aan de aanvrager op basis van een vooraanmelding.

  • 2 De vooraanmelding bevat een voorlopige opgave van de gewenste te subsidiëren activiteiten en van de wijze waarop aan de toepasselijke voorschriften naar verwachting zal kunnen worden voldaan.

  • 3 Bij de toepassing van het eerste lid vindt vooraanmelding plaats met gebruikmaking van een middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld en kunnen bij ministeriële regeling nadere eisen worden gesteld.

Hoofdstuk 8. Afwijzingsgronden

Artikel 22

  • 1 Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

    • a. de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde regels;

    • b. de subsidieverstrekking:

      • 1°. niet zou voldoen aan de eis van transparantie van steun, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;

      • 2°. zou leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond of de aanmeldingsdrempel, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;

      • 3°. zou leiden tot een overschrijding van de maximale steunintensiteit, die van toepassing is op de specifieke steuncategorie, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;

      • 4°. in strijd zou zijn met het bepaalde bij of krachtens artikel 6, 7 of 8 of een bepaling inzake het cumuleren van steun als bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;

    • c. niet voldaan wordt aan de eisen inzake het stimulerend effect, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;

    • d. de subsidie is bestemd voor:

      • 1°. een onderneming tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;

      • 2°. een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader, tenzij het op grond van het toepasselijke Europese steunkader is toegestaan aan een onderneming in moeilijkheden subsidie te verlenen;

      • 3°. een onderneming die geen activiteiten verricht of niet actief is in de sectoren waarvoor steun wordt verleend op grond van het toepasselijke Europese steunkader, of

      • 4°. een onderneming die actief is in een sector waarvoor het op grond van het toepasselijke Europese steunkader niet is toegestaan steun te verlenen, tenzij deze onderneming tevens werkzaam is in een andere sector en zij er, met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, voor zorgt dat de activiteiten in de uitgesloten sector geen voor de andere sector bestemde subsidie genieten;

    • e. de subsidie bestaat uit steun die een effect heeft op de in- en uitvoer dat niet is toegestaan op grond van het toepasselijke Europese steunkader;

    • f. sprake is van staatssteunmaatregelen die door de daaraan verbonden voorwaarden of de methode waarmee zij worden gefinancierd, tot een daarmee onlosmakelijk verbonden schending van het Unierecht leiden als bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover in een door de Europese Commissie op grond van artikel 42, 106, derde lid, 107 of 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verleende goedkeuring anders is bepaald.

Artikel 23

Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, niet zijnde een subsidie aan een financier, voor zover:

  • a. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

  • b. het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;

  • c. aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd;

  • d. onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de activiteiten;

  • e. onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de activiteiten;

  • f. de activiteiten onvoldoende bijdrage aan de doelstellingen van de subsidie leveren;

  • g. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om de activiteiten naar behoren uit te voeren;

  • h. er een naar het oordeel van Onze Minister onaanvaardbaar risico bestaat dat de uitvoering van een voorgenomen activiteit een onevenredige inbreuk zal maken op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid.

Artikel 24

Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie aan een financier indien:

  • a. de deskundigheid van degenen die zijn belast met het verstrekken, beheren en vervreemden van kapitaal en zekerheden onvoldoende gewaarborgd is;

  • b. de betrouwbaarheid van degenen die zijn belast met het verstrekken, beheren en vervreemden van kapitaal en zekerheden, en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake onvoldoende gewaarborgd is;

  • c. de integriteit van de financier onvoldoende gewaarborgd is;

  • d. de financiële draagkracht en stabiliteit van de financier onvoldoende gewaarborgd is.

Artikel 25

Bij ministeriële regeling kunnen andere afwijzingsgronden dan de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 tot en met 24, worden opgenomen.

Hoofdstuk 9. Beslissing op de aanvraag

Artikel 26

  • 1 Onze Minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen de in onderstaande tabel aangegeven termijn.

  • 2 Indien een beschikking niet binnen de in de tabel aangegeven termijn kan worden gegeven, kan deze termijn eenmaal met de in de tabel aangegeven termijn worden verlengd.

    Wijze van verdelen

    Bij ministeriële regeling is wel/niet aangegeven dat een bijdrage van een gemeente, een provincie, een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen of een ander bestuursorgaan aangemerkt wordt als publieke cofinanciering

    Wel/geen advies ingewonnen bij een adviescommissie

    Beslistermijn

    Volgorde van binnenkomst (artikel 17, eerste lid, onderdeel a)

    Geen sprake van publieke co-financiering

    Over aanvragen om subsidie wordt geen advies ingewonnen bij een adviescommissie

    8 weken na ontvangst van de aanvraag

    Over aanvragen om subsidie wordt advies ingewonnen bij een adviescommissie

    13 weken na ontvangst van de aanvraag

    Wel sprake van publieke co-financiering

     

    22 weken na ontvangst van de aanvraag

    Volgorde van rangschikking (artikel 17, eerste lid, onderdeel b)

    Geen sprake van publieke co-financiering

     

    13 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

    Wel sprake van publieke co-financiering

     

    22 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

    Evenredige verdeling van het subsidieplafond over de ingediende aanvragen (artikel 17, eerste lid, onderdeel c)

    Geen sprake van publieke co-financiering

     

    13 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

    Wel sprake van publieke co-financiering

     

    22 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

    Maximumbedrag per financier (artikel 17, eerste lid, onderdeel d)

       

    Voor de bij ministeriële regeling bepaalde datum

    Verdeling van het subsidieplafond door loting (artikel 17, eerste lid, onderdeel e)

    Geen sprake van publieke co-financiering

     

    13 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

     

    Wel sprake van publieke co-financiering

     

    22 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

Artikel 27

  • 1 Indien bij ministeriële regeling wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, komt de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als dag van binnenkomst.

  • 3 Indien Onze Minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 28

  • 1 Indien bij ministeriële regeling wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen, komt de aanvraag die naar het oordeel van de minister in de hoogste mate aan de rangschikkingscriteria voldoet, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Voor zover het subsidieplafond wordt overschreden, stelt de minister de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

Artikel 28a

Indien bij ministeriële regeling is gekozen voor verdeling van het subsidieplafond door loting, verdeelt Onze Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking zoals door loting is bepaald.

Artikel 29

Indien de subsidie wordt verstrekt aan deelnemers in een samenwerkingsverband, verzendt Onze Minister de beschikkingen tot subsidieverlening aan de penvoerder.

Hoofdstuk 10. Voorwaarden voor de subsidieontvanger

§ 1. Voorwaarden voor de subsidieontvanger indien deze een financier is

Artikel 30

  • 1 De beschikking tot verlenen van een subsidie aan een financier wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen acht weken na de beschikking een overeenkomst tot stand is gekomen tussen de Staat en de financier.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien tussen de Staat en de financier reeds een overeenkomst is gesloten.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan een van het eerste lid afwijkende termijn worden vastgesteld waarbinnen een overeenkomst tot stand moet zijn gekomen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen, in aanvulling op de artikelen 31 tot en met 33, nadere regels worden gesteld over de inhoud van de overeenkomst.

  • 5 Bij ministeriële regeling wordt een model voor de overeenkomst vastgesteld.

Artikel 31

De overeenkomst, bedoeld in artikel 30, bevat in ieder geval:

  • a. de bepaling dat kapitaal of zekerheid niet wordt verstrekt ten behoeve van een onderneming waarvan blijkens de geringe rentabiliteit de continuïteit voor de korte of middellange termijn in het geding is;

  • b. de bepaling dat uitsluitend kapitaal of zekerheid wordt verstrekt aan ondernemingen die een substantieel deel van hun activiteiten in Nederland uitvoeren;

  • c. de verplichting van de financier er zorg voor te dragen dat de relaties tussen hem en de bij zijn onderneming betrokkenen enerzijds, en de ondernemers aan wie kapitaal wordt verschaft anderzijds, transparant zijn;

  • d. de verplichting van de financier tot verstrekking van informatie aan Onze Minister;

  • e. de verplichting van de financier onverwijld mededeling te doen aan Onze Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan hem, een verzoek tot faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing te verklaren;

  • f. de wijze van vaststelling van de subsidie;

  • g. de wijze waarop betaling wordt aangevraagd;

  • h. de wijze waarop Onze Minister gerechtigd is tot verhaal na uitbetaling van de financier.

Artikel 32

  • 1 Indien de overeenkomst, bedoeld in artikel 30, een overeenkomst van borgstelling of garantstelling is, bevat deze overeenkomst in aanvulling op artikel 31 in ieder geval:

    • a. een bepaling inzake de vergoeding of provisie;

    • b. het maximum bedrag per borgstelling of garantstelling;

    • c. de eisen waaraan de kredietovereenkomst, waarvan de te sluiten overeenkomst van borgstelling of garantstelling afhankelijk is, moet voldoen;

    • d. de wijze waarop de omvang van de borgstelling of garantstelling wordt bepaald;

    • e. de voorwaarden waaronder de borgstelling of garantstelling kan worden ingeroepen;

    • f. een bepaling inzake de duur en de beëindiging van de overeenkomst tot borgstelling of garantstelling;

    • g. een bepaling met betrekking tot betalingen van de borgstelling of garantstelling door Onze Minister aan de financier;

    • h. de terugvordering van kredieten en de uitwinning van zekerheden.

  • 2 In de overeenkomst kan worden bepaald dat de financier kredietovereenkomsten kan sluiten voor zover het totaal van de verstrekte kredieten niet hoger is dan het maximale bedrag van de borgstelling.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de vergoeding of de wijze van berekenen van de provisie vastgesteld.

Artikel 33

  • 1 Indien de overeenkomst, bedoeld in artikel 30, een overeenkomst van krediet is, bevat deze overeenkomst in aanvulling op artikel 31 in ieder geval:

    • a. de vergoeding en het maximum bedrag per krediet;

    • b. de wijze waarop de omvang van het krediet wordt bepaald;

    • c. de voorwaarden waaronder het krediet moet worden terugbetaald;

    • d. een bepaling inzake de duur en de beëindiging van de overeenkomst tot krediet;

    • e. een bepaling met betrekking tot betalingen door Onze Minister aan de financier;

    • f. de terugvordering van kredieten en de uitwinning van zekerheden;

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de vergoeding of de wijze van berekenen van de rente vastgesteld.

§ 2. Voorwaarden voor de subsidieontvanger algemeen

Artikel 34

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de voorwaarden waaronder een subsidie wordt verleend.

  • 2 Indien een subsidie wordt verleend aan de deelnemers in een samenwerkingsverband, kan bij ministeriële regeling of bij de beschikking tot subsidieverlening als voorwaarde worden gesteld dat binnen een bepaalde termijn een overeenkomst wordt verstrekt waarin de samenwerking tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband is geregeld.

Hoofdstuk 11. Verplichtingen van de subsidieontvanger niet zijnde een financier

§ 1. Verplichtingen van de subsidieontvanger algemeen

Artikel 35

De in dit hoofdstuk opgenomen verplichtingen gelden voor een ontvanger van een subsidie, niet zijnde een financier.

Artikel 36

De subsidieontvanger en de penvoerder doen onverwijld schriftelijk mededeling aan Onze Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

Artikel 36a

De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Onze Minister zodra aannemelijk is dat:

  • a. de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

  • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 37

  • 1 Indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een plan, voert de subsidieontvanger de activiteiten uit overeenkomstig dit plan.

  • 2 De subsidieontvanger meldt aan Onze Minister indien de subsidiabele kosten zoals opgenomen in de mijlpalen in het plan in het desbetreffende kwartaal of, indien er geen mijlpalenplanning is, in het desbetreffende kalenderjaar meer dan 25% afwijken van de begroting.

  • 3 Onze Minister kan voor het vertragenof het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, tenzij hierdoor afbreuk wordt gedaan aan doelstellingen als omschreven in het plan. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 38

  • 1 De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte werkzaamheden;

    • b. het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • c. het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • d. indien een tarief als bedoeld in artikel 12, eerste lid, wordt gehanteerd, de berekening en samenstelling van het tarief;

    • e. de specifiek ten behoeve van de activiteiten gemaakte en betaalde kosten.

  • 2 De administratie wordt tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3 Indien de subsidie minder bedraagt dan € 125.000 en de aanvraag voor vaststelling van de subsidie niet vergezeld dient te gaan van een verklaring als bedoeld in artikel 50, derde lid, zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing; in dat geval beschikt de subsidieontvanger tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling over die gegevens die nodig zijn om desgevraagd aan te tonen dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht.

Artikel 39

  • 1 Indien de periode van uitvoering van de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen meer dan twaalf maanden in beslag neemt, wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd tot indiening van één of meer rapportages, maar ten hoogste één rapportage per jaar, waarbij rekening wordt gehouden met de mijlpalen van de activiteiten.

  • 2 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun rapportages in via een penvoerder.

  • 3 Indien de subsidie minder bedraagt dan € 25.000 is het eerste lid niet van toepassing.

Artikel 39a

Een onderneming die op het tijdstip van de verlening van de subsidie geen vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland heeft, draagt er zorg voor dat deze onderneming voor de eerste voorschotbetaling een vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland heeft.

Artikel 40

  • 1 De subsidieontvanger draagt zorg voor een verantwoord gebruik van de uit de activiteiten voortvloeiende resultaten overeenkomstig de subsidie-aanvraag.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 2. Verplichtingen van de subsidieontvanger bij subsidie met terugbetalingsverplichting

Artikel 42

  • 1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een subsidie wordt verstrekt met de verplichting dat de subsidieontvanger de verstrekte subsidie volgens een in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd schema terugbetaalt aan Onze Minister. In dat geval wordt in de ministeriële regeling geregeld wanneer en onder welke voorwaarden de subsidie wordt terugbetaald.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de subsidie die wordt terugbetaald, wordt vermeerderd met:

    • a. rente, te rekenen vanaf het moment van betaling, of

    • b. een opslag.

  • 3 Voor zover dit is toegestaan op grond van de toepasselijke Europese steunkaders kan Onze Minister ontheffing verlenen van de verplichting de verstrekte subsidie, inclusief eventuele rente of opslag, terug te betalen.

  • 4 De ontheffing, bedoeld in het derde lid, kan worden verleend indien eerder een ontheffing is verleend voor het vertragen, essentieel wijzigen of stopzetten van de activiteiten in verband met onoverkomelijke problemen of het verloren gaan van het marktperspectief.

  • 5 De subsidieontvanger kan Onze Minister nadat een aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting subsidie, inclusief eventuele rente of opslag, terug te betalen volgens het bij de beschikking tot subsidieverlening vastgelegde schema.

  • 6 Aan de ontheffingen, bedoeld in het derde en vijfde lid, kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 3. Nadere uitwerking verplichtingen

Artikel 43

Onze Minister kan bij de beschikking tot subsidieverlening bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften nader invullen.

Artikel 44

  • 1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een of meer van de in dit hoofdstuk opgenomen verplichtingen niet van toepassing zijn.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen andere verplichtingen dan de in dit hoofdstuk opgenomen verplichtingen worden opgelegd.

Hoofdstuk 12. Voorschotten

Artikel 45

  • 1 Onze Minister verstrekt ambtshalve voorschotten voor een subsidie, niet zijnde een subsidie aan een financier, die nog niet is vastgesteld.

  • 2 De hoogte en het moment van verstrekking van de voorschotten worden bepaald door de regels, genoemd in de vijfde kolom van onderstaande tabel voor de situaties als bedoeld in de eerste vier kolommen van de tabel.

    Soort subsidie

    Maximaal bedrag subsidie

    Wel of geen begroting per mijlpaal

    Duur subsidie volgens regeling

    Regels voor voorschotten

    Subsidie met terugbetalingsverplichting

    € 25.000 of minder

       

    Artikel 47, eerste en derde lid

    Meer dan € 25.000 maar niet meer dan € 125.000

     

    Eén jaar of minder

    Artikel 47, eerste en derde lid

    Wel begroting per mijlpaal

    Meer dan één jaar

    Artikel 46, eerste tot en met derde, vijfde, zesde en tiende lid

    Geen begroting per mijlpaal

    Artikel 46, eerste tot en met derde, vijfde, zevende en tiende lid

    Meer dan € 125.000

    Wel begroting per mijlpaal

     

    Artikel 46, eerste tot en met derde, vijfde, zesde en tiende lid

    Geen begroting per mijlpaal

    Artikel 46, eerste tot en met derde, vijfde, zevende en tiende lid

    Andere subsidies dan subsidie met terugbetalingsverplichting

    € 25.000 of minder

       

    Artikel 47, eerste en derde lid

    Meer dan € 25.000 maar niet meer dan € 125.000

     

    Eén jaar of minder

    Artikel 47, eerste en tweede lid

    Wel begroting per mijlpaal

    Meer dan één jaar

    Artikel 46, eerste tot en met vierde, zesde en tiende lid

    Geen begroting per mijlpaal

    Meer dan één jaar

    Artikel 46, eerste tot en met vierde, zevende en tiende lid

    Meer dan € 125.000

    Wel begroting per mijlpaal

     

    Artikel 46, eerste tot en met vierde, zesde en tiende lid

    Geen begroting per mijlpaal

    Artikel 46, eerste tot en met vierde, zevende en tiende lid

Artikel 46

  • 1 Onze Minister verstrekt het eerste voorschot ambtshalve binnen twee weken na aanvang van de activiteiten.

  • 2 De volgende voorschotten worden ambtshalve verstrekt binnen twee weken na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober voor de in het desbetreffende kwartaal te maken kosten.

  • 3 Als datum van aanvang van de activiteiten geldt de dag na de verzending van de beschikking tot subsidieverlening of, indien deze later is, de datum die in het plan is opgenomen voor de start van de activiteiten.

  • 4 Het voorschot bedraagt 90% van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal voor subsidie in aanmerking komt.

  • 5 Het voorschot bedraagt 100% van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal voor subsidie in aanmerking komt.

  • 6 Onze Minister berekent de hoogte van het maximaal voor subsidie in aanmerking komende bedrag door de in de periode tussen twee mijlpalen te maken subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met een bij ministeriële regeling bepaald subsidiepercentage en te delen door het aantal voorschotmomenten in deze periode.

  • 7 Onze Minister berekent de hoogte van het maximaal voor subsidie in aanmerking komende bedrag door de volgens het plan in de gehele subsidieperiode te maken subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met een bij ministeriële regeling bepaald subsidiepercentage en te delen door het aantal voorschotmomenten in deze periode.

  • 8 De volgende voorschotten worden ambtshalve verstrekt telkens binnen twee weken na het verstrijken van twaalf maanden na de aanvang van de activiteiten.

  • 9 Het bedrag van het voorschot wordt berekend door 90% van het maximale subsidiebedrag te delen door het aantal voorschotmomenten tijdens de gehele subsidieperiode. Bij ministeriële regeling kan een andere berekeningswijze worden vastgesteld.

  • 10 Het geheel van voorschotten bedraagt niet meer dan het voorschotpercentage maal de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 47

  • 1 Het voorschot wordt ambtshalve verstrekt binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 Het voorschot bedraagt 90% van de maximale hoogte van de subsidie.

  • 3 Het voorschot bedraagt 100% van de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 48

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voor publiekrechtelijke rechtspersonen en andere, bij ministeriële regeling aangewezen instellingen of organisaties, van de artikelen 45 tot en met 47 afwijkende bepalingen over voorschotten worden opgenomen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kan in afwijking van artikel 45, tweede lid, voor subsidies waarvan het maximaal voor subsidie in aanmerking komende bedrag meer bedraagt dan € 25.000 maar niet meer dan € 125.000 en waarvan de duur van de subsidie meer dan één jaar kan bedragen, worden bepaald dat voor de bevoorschotting de regels gelden van artikel 46, eerste, derde, achtste en negende lid.

  • 5 Indien de subsidie minder bedraagt dan € 25.000 is het eerste lid niet van toepassing.

Hoofdstuk 13. Subsidievaststelling

Artikel 49

De in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen gelden voor een ontvanger van een subsidie, niet zijnde een subsidie aan een financier.

Artikel 50

  • 1 Tenzij de beschikking tot subsidieverlening tevens de subsidievaststelling inhoudt, dient de subsidieontvanger zijn aanvraag om subsidievaststelling in uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld. De aanvraag gaat vergezeld van de bij ministeriële regeling bepaalde bescheiden, waaronder in ieder geval:

    • a. een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de activiteiten,

    • b. een mededeling van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is gefinancierd en

    • c. indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat met de aanvraag wordt voldaan aan de voorschriften bedoeld in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat de aanvraag uitsluitend vergezeld gaat van een verklaring van de subsidieontvanger waaruit blijkt:

    • a. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;

    • b. dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden;

    • c. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • d. wat, in voorkomend geval, de stand van de egaliteitsreserve is;

    • e. wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derde is; en

    • f. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld aan de aanvraag.

  • 5 De controleverklaring, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt vastgesteld met inachtneming van bij ministeriële regeling te bepalen regels.

  • 6 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de controleverklaring, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt vervangen door een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant of accountant-administratieconsulent over de in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde voorschriften.

  • 7 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat, in afwijking van het tweede lid, onderdeel c, de aanvraag niet vergezeld hoeft te gaan van een controleverklaring.

  • 8 In afwijking van het eerste lid kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt de datum waarop:

    • a. de activiteiten uiterlijk zijn verricht;

    • b. de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 9 Indien door Onze Minister krachtens dit besluit een subsidie wordt verleend van minder dan € 25.000, wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld, tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald.

Artikel 51

Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder namens hen de aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 52

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

Artikel 53

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen voor bij ministeriële regeling aangewezen instellingen of organisaties, van de artikelen 50 tot en met 52 afwijkende bepalingen over de subsidievaststelling worden opgenomen.

  • 2 Artikel 50 is niet van toepassing op de verstrekking van specifieke uitkeringen.

Hoofdstuk 14. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 54

  • 2 De overeenkomsten, gesloten op basis van artikel 10 van het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997, worden geacht in stand te blijven tot een nieuwe overeenkomst is gesloten of, indien dit eerder is, tot twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit, behoudens beëindiging van een overeenkomst.

Artikel 54a

Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend tijdens een openstellingsperiode van een subsidie-instrument waarvan de begindatum ligt voor 1 juli 2016 en de einddatum daarna, en op subsidies die voor 1 juli 2016 zijn verstrekt, blijven de artikelen 45 en 51 van toepassing zoals deze golden voor die datum.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 november 2008

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de negende december 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin