Subsidieregeling sterktes in innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014.]
Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-11-2013 en zichtdatum 29-11-2013.
Geldend van 06-11-2013 t/m 12-03-2014

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 december 2008, nr. WJZ/8187136, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten op het terrein van sterktes in innovatie (Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in paragraaf 2.2, onder g, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323);

  • fundamenteel onderzoek: fundamenteel onderzoek als bedoeld in paragraaf 2.2, onder e, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323);

  • geïndustrialiseerde landen: Canada, Japan, Singapore en de Verenigde Staten van Amerika;

  • industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in paragraaf 2.2, onderdeel f, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C323);

  • innovatie: technologische innovatie, met inbegrip van niet-technologische aspecten voor zover ze dienstbaar zijn aan technologische innovatie;

  • innovatieproject: een samenhangend geheel van activiteiten, dat is gericht op innovatie voor Nederland en een bijdrage kan leveren aan duurzame economische groei in Nederland;

  • innovatiesamenwerkingsverband: een samenwerkingsverband waarvan de activiteiten bestaan uit de uitvoering van een innovatieproject;

  • minister: de Minister van Economische Zaken;

  • opkomende markt: Brazilië, China, India, Indonesië, Maleisië, Taiwan, Thailand, Zuid-Afrika, Zuid-Korea.

Artikel 1.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 Als rapport als bedoeld in artikel 12, vierde lid, wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten en indirecte kosten dat is opgesteld in het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding van onderzoeksresultaten (2007–2013) (PbEU L 391) en, indien de subsidie-ontvanger daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van dat rapport.

Artikel 1.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De vaste opslag voor indirecte kosten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, bedraagt 50 procent van de loonkosten.

Artikel 1.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze regeling valt onder de verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L214).

Artikel 1.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Indien door de minister op grond van deze regeling een subsidie wordt verleend van minder dan € 25.000, wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld.

Hoofdstuk 1a. Toeslag voor Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1a.1. (definities)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • TKI: Topconsortium voor Kennis en Innovatie, zijnde een rechtspersoon die als zodanig is genoemd in de begrotingswet van het jaar waarop de aanvraag, bedoeld in artikel 1a.2, betrekking heeft;

  • TKI-programma: op onderzoek en innovatie gericht meerjarig programma, houdende de samenwerkingsprojecten en de innovatie-activiteiten van het TKI;

  • Samenwerkingsproject: project dat:

    • a. door minimaal twee deelnemers waaronder een onderzoeksorganisatie en een ondernemer wordt uitgevoerd voor gezamenlijke rekening en risico, en

    • b. bestaat uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan.

  • Innovatie-activiteiten: ondersteunende activiteiten, gericht op het betrekken van MKB-ondernemers bij een samenwerkingsproject of het stimuleren van de valorisatie van de kennis op het terrein van het TKI-programma, bestaande uit:

    • a. netwerkactiviteiten, bestaande uit masterclasses, workshops, conferenties of het delen of uitwisselen van informatie via een website om kennisdeling en netwerking tussen MKB-ondernemers te bevorderen, of

    • b. innovatieadviesdiensten, bestaande uit managementconsulting gericht op innovatie van producten, processen of diensten, het verlenen van technologische bijstand of diensten inzake technologieoverdracht als bedoeld in artikel 5.6 van de O&O&I-kaderregeling, verstrekt aan een MKB-ondernemer door een innovatiemakelaar;

  • O&O&I-kaderregeling: de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/ C 323/01 (PbEU C 323);

  • private bijdrage: geldmiddelen die niet direct of indirect afkomstig zijn van:

  • geldmiddelen: chartaal geld, giraal geld of elektronisch geld;

  • TKI-relevante onderzoeksopdracht: Een opdracht:

    • a. die wordt uitgevoerd door een onderzoeksorganisatie,

    • b. die bestaat uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan, en

    • c. die kennis oplevert voor de onderzoeksorganisatie die toepasbaar is in binnen het TKI-programma mogelijke samenwerkingsprojecten;

  • inzet in natura: op geld waardeerbare inbreng in een samenwerkingsproject die

    • a. niet direct of indirect afkomstig is van een onderzoeksorganisatie of een openbaar lichaam als bedoeld in de definitie van private bijdrage, en

    • b. wordt berekend op basis van een voor de deelnemers aan een samenwerkingsproject gebruikelijke en controleerbare methode, die gebaseerd is op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de deelnemers aan een samenwerkingsproject stelselmatig toepassen.

Artikel 1a.2. (TKI-toeslag)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De Minister verstrekt op aanvraag TKI-toeslag aan een TKI voor:

  • a. uitvoering van het TKI-programma (programmatoeslag), of

  • b. uitvoering van een bepaald samenwerkingsproject (projecttoeslag).

Artikel 1a.3. (grondslag programmatoeslag)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De hoogte van de programmatoeslag bedraagt 25% van de som van:

    • a. de private bijdragen voor de samenwerkingsprojecten van het TKI-programma, en

    • b. de private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten,

    die in dat jaar blijkens onderbouwing in de aanvraag aan onderzoeksorganisaties verschuldigd zullen worden;

  • 2 Over de eerste € 20.000 van de som van de private bijdragen van een bepaalde deelnemer aan samenwerkingsprojecten van het TKI-programma in dat jaar bedraagt de hoogte van de programmatoeslag, in afwijking van het eerste lid, 40%.

  • 3 De private bijdragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden in aanmerking genomen tot ten hoogste 40% van de totale programmatoeslag per aanvraag.

  • 4 Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing voor zover de uit een TKI-relevante onderzoeksopdracht voortvloeiende kennis van de onderzoeksorganisatie redelijkerwijs slechts ten goede kan of zal komen aan de onderneming, de onderzoeksinstelling, of beide partijen bij de TKI-relevante onderzoeksopdracht.

  • 5 Een TKI bevordert dat kennis die voortvloeit uit TKI-relevante onderzoeksopdrachten waarvoor hij op grond van het eerste lid, onderdeel b, TKI-toeslag heeft ontvangen, daadwerkelijk wordt toegepast binnen een samenwerkingsproject van het TKI-programma.

  • 6 Voor toepassing van het tweede lid kan de waarde van inzet in natura tot ten hoogste € 20.000 als private bijdrage in aanmerking worden genomen.

  • 7 Voor de toepassing van dit artikel worden private bijdragen aan een onderzoeks- of experimenteel ontwikkelingsproject dat op het moment van aanvraag al anders dan als samenwerkingsproject van een TKI-programma wordt uitgevoerd slechts in aanmerking genomen indien bestaande publieke of private bijdragen aan dat project niet bij gelegenheid van opneming in het TKI-programma worden verlaagd.

Artikel 1a.4. (opgave gerealiseerde private bijdragen)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De ontvanger van programmatoeslag doet binnen twee kalendermaanden na afloop van het jaar waarvoor de toeslag is verstrekt opgave van de private bijdragen en inzet in natura, bedoeld in artikel 1a.3, eerste lid, die in het voorafgaande jaar daadwerkelijk verschuldigd zijn geworden.

Artikel 1a.4a. (projecttoeslag)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De hoogte van de projecttoeslag bedraagt 25% van de som van de private bijdragen die in totaal voor het desbetreffende samenwerkingsproject aan onderzoeksorganisaties verschuldigd zullen worden.

  • 2 Artikel 1a.3, tweede en derde lid, zijn op de hoogte van projecttoeslag van toepassing met dien verstande dat niet de private bijdrage in een jaar maar de private bijdrage voor het project als geheel in aanmerking wordt genomen.

  • 3 De Minister verstrekt uitsluitend projecttoeslag indien de verschuldigdheid van de private bijdragen en de inzet in natura blijkt uit een bij de aanvraag gevoegd afschrift van een ondertekende samenwerkingsovereenkomst.

  • 4 Projecttoeslag wordt niet verstrekt voor samenwerkingsprojecten die een looptijd hebben van meer dan vijf jaar.

  • 5 Op grond van dit artikel voor projecttoeslag in aanmerking genomen private bijdragen en inzet in natura worden niet in aanmerking genomen voor bepaling van de hoogte van de programmatoeslag.

Artikel 1a.4b. (algemeen nut beogende instellingen)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van de artikelen 1a.3, eerste lid, en 1a.4a, eerste lid, worden private bijdragen afkomstig van instellingen als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die deelnemen aan samenwerkingsprojecten die passen binnen een programma als bedoeld in artikel 1b.2, eerste lid, tot ten hoogste € 8.000.000 per programma, per jaar in aanmerking genomen. Indien de in een bepaalde openstellingsperiode ingediende aanvragen dit bedrag voor een bepaald programma overschrijden, worden de in de desbetreffende aanvragen opgenomen bedragen op volgorde van binnenkomst in aanmerking genomen.

Artikel 1a.5. (toewijzingsgronden TKI-toeslag)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt uitsluitend TKI-toeslag indien ten aanzien van de inzet van TKI-toeslag voor een samenwerkingsproject overeenkomstig artikel 3.2.2 van de O&O&I-kaderregeling wordt verzekerd dat:

    • 1°. de resultaten van een samenwerkingsproject waaraan geen intellectuele-eigendomsrechten kunnen worden ontleend, ruim mogen worden verspreid en eventuele intellectuele eigendomsrechten die uit de activiteiten van de onderzoeksorganisatie voortvloeien, volledig aan de onderzoeksorganisatie worden toegekend; of

    • 2°. de onderzoeksorganisatie van de deelnemende ondernemers een vergoeding ontvangt die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit het samenwerkingsproject en die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen. Eventuele bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de onderzoeksorganisatie worden in mindering op de compensatie gebracht.

  • 2 De minister verstrekt voorts uitsluitend TKI-toeslag voor zover:

    • a. verzekerd is dat op het terrein van het programma werkzame ondernemers en onderzoeksorganisaties onder transparante en redelijke voorwaarden in aanmerking komen voor deelname aan samenwerkingsprojecten die passen in het programma;

    • b. het bestaan van samenwerkingsprojecten en de verschuldigdheid van private bijdragen daaraan kan worden aangetoond aan de hand van schriftelijke samenwerkingsovereenkomsten;

    • c. de aanwending van de TKI-toeslag meerwaarde levert voor het TKI-programma;

    • d. het samenwerkingsproject waarvoor de TKI-toeslag wordt aangewend bijdraagt aan de Nederlandse kennisinfrastructuur;

    • e. een bepaald samenwerkingsproject of een bepaalde innovatie-activiteit niet is gestart voorafgaand aan de eerste aanvraag waarbij aanwending van TKI toeslag voor dat project of die activiteit werd aangevraagd.

Artikel 1a.6. (aanwenden TKI-toeslag)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De ontvanger van TKI-toeslag wendt de TKI-toeslag zodanig aan dat het totale bedrag aan steun dat voor een samenwerkingsproject beschikbaar is niet meer bedraagt dan:

    • a. 85 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek,

    • b. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek, en

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 Het TKI wendt de TKI-toeslag voor innovatie-activiteiten zodanig aan dat:

    • a. bij netwerkactiviteiten:

      • 1°. slechts aan derden verschuldigde kosten met betrekking tot de netwerkactiviteiten met TKI-toeslag betaald worden,

      • 2°. de opdrachtverlening door de ontvanger van TKI-toeslag aan derden plaats vindt op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven,

      • 3°. de netwerkactiviteiten en hieruit voortkomende resultaten voor iedere MKB-onderneming zonder onderscheid toegankelijk zijn, en

      • 4°. indien de netwerkactiviteiten niet voortdurend en voor een ieder vrij toegankelijk zijn, per € 1000 TKI-toeslag minstens één MKB-ondernemer deelneemt aan de netwerkactiviteiten.

    • b. bij innovatieadviesdiensten:

      • 1°. de in te zetten innovatiemakelaars op basis van transparante en redelijke criteria geselecteerd worden,

      • 2°. het totale bedrag aan TKI-toeslag niet meer bedraagt dan 50% van de kosten met een maximum van € 10.000 per MKB-ondernemer over een periode van één jaar.

      • 3°. aan een MKB-ondernemer gedurende maximaal drie jaar innovatieadviesdiensten worden geleverd.

  • 3 De ontvanger van TKI-toeslag neemt bij de aanwending van de TKI-toeslag, indien van toepassing, de gemeenschappelijke ordening van de landbouwproducten in acht, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 4 De ontvanger van projecttoeslag wendt de projecttoeslag aan voor het desbetreffende project.

Artikel 1a.7. (financieringsverhouding)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De ontvanger van TKI-toeslag wendt de TKI-toeslag zodanig aan voor samenwerkingsprojecten dat voor fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling in totaal een private bijdrage van respectievelijk minimaal 15%, 50% en 75% van de financiering van het desbetreffende onderzoek gerealiseerd wordt.

  • 2 Voor toepassing van het eerste lid kan de waarde van inzet in natura als private bijdrage worden meegeteld.

Artikel 1a.8. (duur aanwending TKI-toeslag)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De TKI-toeslag wordt aangewend binnen vijf jaar na verlening.

Artikel 1a.9. (administratie)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De ontvanger van TKI-toeslag draagt zorg voor een administratie:

    • a. waaruit op eenvoudige en duidelijke wijze kan worden afgeleid hoe de TKI-toeslag wordt aangewend voor het uitvoeren van de in het TKI-programma opgenomen samenwerkingsprojecten en innovatie activiteiten;

    • b. waarin de wijze wordt vastgelegd waarop participanten van samenwerkingsprojecten omgaan met intellectueel eigendom dat voorkomt uit deze projecten;

    • c. waaruit op eenvoudige wijze kennis genomen kan worden van de samenwerkingsovereenkomsten voor de projecten waarvoor een private bijdrage als bedoeld in artikel 1a.4 is opgegeven.

  • 2 De TKI-toeslag kan op nihil worden vastgesteld indien de administratie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk ontbreekt.

Artikel 1a.10. (rapportage en transparantie)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De rapportage, genoemd in artikel 39, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, bevat in ieder geval:

    • a. een overzicht van de mate waarin de samenwerkingsprojecten, de private bijdragen aan en de inzet in natura voor deze projecten van het lopende jaar zijn gerealiseerd;

    • b. een opgave van de afwijkingen van het TKI-programma;

    • c. een overzicht van de activiteiten en doelen voor het eerstvolgende jaar;

    • d. een overzicht van de mate waarin de uit TKI-relevante onderzoeksopdrachten, waarvoor op grond van artikel 1a.3, eerste lid, onderdeel b, TKI-toeslag is ontvangen, voortgevloeide kennis toegepast wordt binnen samenwerkingsprojecten van het TKI-programma.

  • 2 De ontvanger van TKI-toeslag zorgt dat actuele informatie over de samenwerkingsprojecten waarvoor de toeslag wordt aangewend op eenvoudige wijze voor het algemene publiek kenbaar is. De informatie omvat tenminste een beschrijving van het onderzoek, de deelnemende ondernemers en onderzoeksorganisaties en de planning en voortgang.

  • 3 Het tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op informatie over de voorwaarden waaronder deelname door op het terrein van het programma werkzame ondernemers en onderzoeksorganisaties aan samenwerkingsprojecten van het TKI-programma openstaat.

Artikel 1a.11. (formulieren)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor:

Artikel 1a.12. (vervaltermijn)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Hoofdstuk 1a vervalt op 1 oktober 2017.

Hoofdstuk 1b. TKI MKB-versterking

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1b.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. innovatieadviesdiensten: managementconsulting gericht op innovatie van producten, processen of diensten, het verlenen van technologische bijstand of diensten inzake technologieoverdracht als bedoeld in 5.6, eerste gedachtestreepje, van de O&O&I-kaderregeling;

  • b. innovatiemakelaar: een verstrekker van innovatieadviesdiensten;

  • c. netwerkactiviteiten: masterclasses, workshops of conferenties om kennisdeling en netwerking tussen MKB-ondernemers te bevorderen;

  • d. TKI: Topconsortium voor Kennis en Innovatie als bedoeld in artikel 1a.1;

  • e. O&O&I-kaderregeling: de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323).

Artikel 1b.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op grond van dit hoofdstuk op aanvraag subsidie voor activiteiten die passen binnen de in de bijlagen opgenomen programma’s.

  • 2 De minister verdeelt de aan deze activiteiten verbonden subsidieplafonds op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 1b.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van dit hoofdstuk gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieaanvraag.

  • 2 De op grond van dit hoofdstuk gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd binnen twaalf maanden na de start van de activiteiten.

§ 2. Netwerkactiviteiten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1b.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Subsidie wordt verstrekt aan een TKI voor het door derden laten uitvoeren van netwerkactiviteiten ten behoeve van MKB-ondernemers.

Artikel 1b.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Slechts aan derden verschuldigde kosten met betrekking tot de netwerkactiviteiten zijn subsidiabel.

  • 2 De opdrachtverlening door de subsidieontvanger aan derden vindt plaats op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven.

  • 3 De netwerkactiviteiten en hieruit voortkomende resultaten zijn voor iedere MKB-onderneming zonder onderscheid toegankelijk.

  • 4 Per € 1000 subsidie neemt minstens één MKB-ondernemer deel aan de netwerkactiviteiten.

Artikel 1b.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Indien het subsidiebedrag lager of gelijk is aan € 25.000 wordt de subsidie met toepassing van artikel 50, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies ambtshalve vastgesteld.

§ 3. Ondersteuning door innovatiemakelaars

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1b.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Subsidie wordt verstrekt aan een TKI voor het door innovatiemakelaars laten leveren van innovatieadviesdiensten aan MKB-ondernemers.

Artikel 1b.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De TKI selecteert op basis van transparante en redelijke criteria de in te zetten innovatiemakelaars.

  • 2 Innovatieadviesdiensten zijn slechts subsidiabel indien zij tegen marktconforme tarieven door een innovatiemakelaar worden uitgevoerd.

Artikel 1b.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor innovatieadviesdiensten 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 Het maximale subsidiebedrag bedraagt € 10.000 per MKB-onderneming waaraan de innovatieadviesdiensten zijn geleverd over een periode van maximaal één jaar.

  • 3 Aan een MKB-ondernemer worden gedurende maximaal drie jaar innovatieadviesdiensten geleverd.

Artikel 1b.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Indien het subsidiebedrag lager of gelijk is aan € 25.000 wordt de subsidie in overeenstemming met artikel 50, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies ambtshalve vastgesteld.

§ 4. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1b.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem op grond van dit hoofdstuk uitgevoerde activiteiten, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 1b.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Dit hoofdstuk vervalt op 1 oktober 2017, met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 1b.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het aanvragen van een subsidie op grond van dit hoofdstuk is opgenomen in bijlage 1b.1.

Hoofdstuk 1c. MKB innovatiestimulering topsectoren

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1c.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. detachering: tijdelijke indienstneming van personeel door een begunstigde MKB-onderneming gedurende een bepaalde periode, waarna het personeel recht heeft naar zijn vorige werkgever terug te keren, als bedoeld in 2.2, onderdeel l, van de O&O&I-kaderregeling;

  • b. hooggekwalificeerd personeel: universitair geschoolde onderzoekers, ingenieurs, ontwerpers en marketingmanagers met een tertiaire opleiding en ten minste vijf jaar relevante beroepservaring. Doctoraatsopleidingen tellen mee als relevante beroepservaring als bedoeld in 2.2, onderdeel k van de O&O&I-kaderregeling;

  • c. kennisinstelling: een kennisinstelling als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder a tot en met f, van de Subsidieregeling innoveren;

  • d. MIT-haalbaarheidsstudie: samenstel van activiteiten, dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van door een MKB-ondernemer voorgenomen industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

  • e. MIT-R&D-samenwerkingsproject: een project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een MIT-R&D-samenwerkingsverband;

  • f. MIT-kennisoverdrachtsproject: een door een kennisinstelling verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, beantwoorden van een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten. Geen kennisoverdrachtsproject is een project waarbij de beantwoording van een toepassingsgerichte kennisvraag plaatsvindt door het leveren van goederen, het geven van cursussen of het verrichten van activiteiten op het gebied van verkoop van producten of diensten, zoals het ontwikkelen en vervaardigen van marketinginstrumenten en verkoopondersteunend promotiemateriaal;

  • g. MIT-kennisvoucher: een op grond van artikel 1c.9 door de minister aan een MKB-ondernemer afgegeven document, dat deze ondernemer kan inleveren bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een MIT-kennisoverdrachtsproject;

  • h. MIT-R&D-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, welk verband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject;

  • i. O&O&I-kaderregeling: de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323).

Artikel 1c.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op grond van dit hoofdstuk op aanvraag subsidie voor activiteiten die passen binnen de in de bijlagen opgenomen programma’s.

  • 2 De minister verdeelt de aan deze activiteiten verbonden subsidieplafonds op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 1c.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Een aanvraag van een MKB-ondernemer wordt afgewezen indien door hem in een openstellingsperiode al subsidie of een MIT-kennisvoucher is aangevraagd op grond van dit hoofdstuk.

  • 2 Een aanvraag van een MKB-ondernemer wordt afgewezen indien aan hem in hetzelfde kalenderjaar al subsidie of een MIT-kennisvoucher is verstrekt op grond van dit hoofdstuk.

§ 2. MIT-haalbaarheidsstudies

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1c.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Subsidie voor een MIT-haalbaarheidsstudie wordt verleend aan een MKB-ondernemer.

Artikel 1c.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een MIT-haalbaarheidsstudie 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 50.000 per MIT-haalbaarheidsstudie.

Artikel 1c.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Met de uitvoering van de MIT-haalbaarheidsstudie wordt gestart binnen zes maanden na indiening van de subsidieaanvraag.

  • 2 De MIT-haalbaarheidsstudie wordt uitgevoerd binnen twaalf maanden na de start van de MIT-haalbaarheidsstudie.

Artikel 1c.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de voorgenomen activiteiten waarop de MIT-haalbaarheidsstudie betrekking heeft in technische of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om de MIT-haalbaarheidsstudie te rechtvaardigen;

  • b. de MIT-haalbaarheidsstudie onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de MIT-haalbaarheidstudie betrekking heeft.

§ 3.1. Verstrekking van een MIT-kennisvoucher aan MKB-ondernemers

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1c.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een MIT-kennisvoucher heeft een waarde van maximaal € 3.750 en wordt aan een MKB-ondernemer verstrekt die een MIT-kennisoverdrachtsproject wil laten uitvoeren waarvan de resultaten ten goede komen aan de activiteiten die de ondernemer in Nederland verricht.

Artikel 1c.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De waarde van de voucher bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 3.750.

Artikel 1c.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Op het aanvraagformulier vermeldt de MKB-ondernemer de kennisvraag die hij in het kader van het MIT-kennisoverdrachtsproject wil stellen.

Artikel 1c.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De MKB-ondernemer besteedt de MIT-kennisvoucher bij een van de in de aanvraag met naam en toenaam opgenomen kennisinstellingen.

  • 2 In de aanvraag worden maximaal drie kennisinstellingen opgenomen.

Artikel 1c.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de afgiftedatum van de MIT-kennisvoucher verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan met betrekking tot het MIT-kennisoverdrachtsproject;

  • b. de ondernemer de MIT-kennisvoucher wil aanwenden voor een MIT-kennisoverdrachtsproject waarvoor reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt of dat deel uitmaakt van een project of programma waarvoor reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt.

§ 3.2. Verstrekking van subsidie aan kennisinstellingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1c.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Subsidie wordt verleend aan een kennisinstelling die één of meer MIT-kennisoverdrachtsprojecten heeft uitgevoerd en in verband daarmee één of meer geldige MIT-kennisvouchers overlegt.

Artikel 1c.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De subsidie bedraagt 50 procent van de door de kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een MIT-kennisoverdrachtsproject in rekening gebrachte kosten, maar niet meer dan € 3.750 per MIT-kennisvoucher.

Artikel 1c.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt na afloop van het MIT-kennisoverdrachtsproject door de kennisinstelling ingediend.

  • 2 De aanvraag moet binnen een jaar nadat de MIT-kennisvoucher aan de ondernemer is verstrekt zijn ontvangen. Op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend verzoek kan de minister deze termijn eenmalig verlengen met ten hoogste zes maanden.

§ 4. Hooggekwalificeerd personeel

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1c.17

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Subsidie wordt verleend aan een MKB-ondernemer bij wie een onderzoeksorganisatie of grote onderneming hooggekwalificeerd personeel heeft gedetacheerd.

Artikel 1c.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De subsidiabele kosten bestaan uit het bedrag dat in verband met de detachering aan de onderzoeksorganisatie of grote onderneming die de werknemer detacheert verschuldigd is.

Artikel 1c.19

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De gedetacheerde werknemers vervangen geen andere werknemers. Zij werken in een nieuw gecreëerde functie bij de begunstigde MKB-ondernemer. De functie is gericht op onderzoek, ontwikkeling en innovatie als bedoeld in de O&O&I-kaderregeling.

  • 2 De gedetacheerde werknemers zijn ten minste twee jaar in dienst bij de onderzoeksorganisatie of de grote onderneming die de werknemers detacheert.

  • 3 De datum waarop de detachering van start gaat ligt maximaal zes maanden na indiening van de subsidieaanvraag.

Artikel 1c.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 50.000 per subsidieontvanger per jaar.

  • 2 Aan een MKB-ondernemer wordt per gedetacheerde werknemer voor maximaal één jaar subsidie verleend tot een maximum van € 50.000.

  • 3 Aan een MKB-ondernemer wordt gedurende maximaal drie jaar op grond van deze paragraaf subsidie verleend.

§ 5. MIT-R&D-samenwerkingsprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1c.21

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een MIT-R&D-samenwerkingsverband dat een MIT-R&D-samenwerkingsproject uitvoert.

Artikel 1c.22

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een onderneming die deelneemt aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband.

Artikel 1c.23

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een MIT-R&D-samenwerkingsproject 40 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 Elke individuele deelnemer aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband neemt niet meer dan 70 procent van de voor subsidie in aanmerking komende kosten van het MIT-R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening.

  • 3 Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 150.000 per MIT-R&D-samenwerkingsproject.

  • 4 Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 75.000 per deelnemer aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband.

Artikel 1c.24

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Met de uitvoering van het MIT-R&D-samenwerkingsproject wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieaanvraag.

  • 2 Het MIT-R&D-samenwerkingsproject wordt uitgevoerd vierentwintig maanden na de start van de activiteiten.

Artikel 1c.25

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een MIT-R&D-samenwerkingsproject indien:

  • a. het niet voldoende bijdraagt aan de vernieuwing van producten, processen of diensten of wezenlijke nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten;

  • b. het niet voldoende bijdraagt aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

  • c. de kwaliteit van het MIT-R&D-samenwerkingsverband ontoereikend is om het MIT-R&D-samenwerkingsproject uit te voeren.

§ 7. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1c.27

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem op grond van dit hoofdstuk uitgevoerde activiteiten, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 1c.28

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Dit hoofdstuk vervalt op 1 oktober 2017, met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 1c.29

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Het formulier voor het aanvragen van een subsidie of MIT-kennisvoucher op grond van dit hoofdstuk is opgenomen in bijlage 1c.1.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is het formulier voor het aanvragen van een subsidie op grond van paragraaf 3.2 van dit hoofdstuk opgenomen in bijlage 1c.2.

Hoofdstuk 2. Internationaal innoveren

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • CATRENE-innovatieproject: een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een label van het EUREKA cluster CATRENE;

  • EUREKA-innovatieproject: een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een EUREKA-label;

  • geïndustrialiseerde landen innovatieproject: een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en een samenwerkingsverband betreft met een van de geïndustrialiseerde landen;

  • internationaal innovatiesamenwerkingsverband: een samenwerkingsverband waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en ten minste één van de partijen een ondernemer of onderzoeksorganisatie is die is gevestigd in een opkomende markt, een geïndustrialiseerd land of een land dat deelneemt aan het EUREKA-programma;

  • ITEA2-innovatieproject: een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een label van het EUREKA cluster ITEA2;

  • opkomende markten innovatieproject: een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en een samenwerkingsverband betreft met een van de opkomende markten.

Artikel 2.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een internationaal innovatiesamenwerkingsverband dat een CATRENE-innovatieproject, een EUREKA-innovatieproject, een geïndustrialiseerde landen innovatieproject, een ITEA2-innovatieproject of een opkomende markten innovatieproject uitvoert.

Artikel 2.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onder b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een internationaal innovatiesamenwerkingsverband dat een opkomende markten innovatie project uitvoert meer bedraagt dan € 500.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 4 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een internationaal innovatiesamenwerkingsverband dat een EUREKA-innovatieproject of een geïndustrialiseerde landen innovatieproject uitvoert meer bedraagt dan € 750.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 5 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers in een internationaal samenwerkingsverband dat een CATRENE-innovatieproject of een ITEA2-innovatieproject uitvoert, meer bedraagt dan € 4.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 2.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Geen subsidie wordt verstrekt indien de aanvrager vóór indiening van de aanvraag om subsidie, bedoeld in artikel 2.2, reeds gestart is met zijn deel van het CATRENE-innovatieproject, het EUREKA-innovatieproject, het geïndustrialiseerde landen innovatieproject, het ITEA2-innovatieproject of het opkomende landen innovatieproject.

Artikel 2.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijftien leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien van het innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. afkomstig van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft.

Artikel 2.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. een innovatieproject meer bijdraagt aan technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. de bijdrage aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van een innovatieproject, de nieuwheid van een samenwerkingsverband en de betrokkenheid van onderzoeksorganisaties groter zijn;

    • c. de projectresultaten meer economische waarde creëren voor Nederland;

    • d. meer wordt aangesloten bij de doelstellingen van de deelnemende ondernemingen en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten uitgebreider zijn.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 2.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Met uitzondering van CATRENE- en ITEA2-innovatieprojecten, brengen de subsidie-ontvangers, in afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies gezamenlijk steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het innovatieproject met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatieonderzoek van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de dag waarop subsidie wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 3. IOP’s

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • IOP: een op innovatie gericht onderzoeksprogramma als bedoeld in artikel 3.7 met als zwaartepunt fundamenteel onderzoek en bestaande uit een samenhangend geheel van onderzoeksprojecten welke door publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en ondernemers worden uitgevoerd;

  • IOP-project: een onderzoeksproject passend binnen een innovatiegericht onderzoeksprogramma, bestaande uit een voor Nederland nieuw, planmatig en met elkaar samenhangend geheel van activiteiten op het terrein van fundamenteel onderzoek of een combinatie van fundamenteel onderzoek met industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

  • IOP-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en ondernemers, waaronder ten minste een in Nederland gevestigde publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie en ten minste twee in Nederland gevestigde ondernemers.

Artikel 3.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een IOP-samenwerkingsverband dat een IOP-project uitvoert dat past in een IOP.

Artikel 3.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie.

Artikel 3.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een aanvraag wordt niet ingediend dan nadat daarover namens de commissie, genoemd in artikel 3.9, aan de aanvrager advies is uitgebracht op basis van een vooraanmelding.

Artikel 3.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De subsidie bedraagt voorts:

    • a. een forfaitaire bijdrage van € 7.000 per onderzoeker in geval van een stage van een onderzoeker in het buitenland van minimaal drie maanden;

    • b. met betrekking tot de kosten van octrooiaanvragen van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en MKB-ondernemers: 50% van de betrokken kosten in geval van fundamenteel en industrieel onderzoek en 25% van de betrokken kosten in geval van experimentele ontwikkeling, een en ander tot een maximum van € 8.000 per octrooi.

Artikel 3.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Als IOP’s zijn de volgende onderzoeksprogramma’s aangewezen:

  • a. genomics;

  • b. elektromagnetische vermogenstechniek (EMVT);

  • c. precisietechnologie;

  • d. integrale productcreatie en -realisatie (IPCR);

  • e. mens-machine interactie (MMI);

  • f. self healing materials;

  • g. generieke communicatie;

  • h. oppervlaktetechnologie;

  • i. beeldverwerking;

  • j. photonic devices;

  • i. maritiem.

Artikel 3.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste twaalf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vijf jaar.

Artikel 3.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. van het onderzoek onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. er een aanzienlijke kans is dat de uitvoering of het resultaat van het onderzoek zal leiden tot een ernstige aantasting van milieu of leefomgeving.

Artikel 3.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. de bijdrage aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van een IOP groter is;

    • b. het IOP-project meer voldoet aan kwaliteit en innovativiteit;

    • c. het IOP-project meer mogelijkheden bevat voor economisch perspectief van de voorziene resultaten van het project;

    • d. het IOP-project een bijdrage kan leveren aan duurzame ontwikkeling.

  • 2 Voor de rangschikking weegt het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde criterium mee voor 3/9, het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde criterium voor 3/9, het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde criterium voor 2/9 en het in het eerste lid, onderdeel d, genoemde criterium voor 1/9.

Artikel 3.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan de evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde IOP-project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 3.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies brengt een subsidie-ontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het IOP-project met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan, de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten, van de aangevraagde en overgedragen IE-rechten en over de toepassing van de resultaten van het IOP-project.

Artikel 3.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger draagt, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, met betrekking tot de resultaten van het onderzoek, zorg voor:

    • a. de verwerving en de tenaamstelling op eigen naam van rechten van intellectuele eigendom op de resultaten die daarvoor in aanmerking komen;

    • b. de instandhouding en exploitatie van de rechten, bedoeld in onderdeel a;

    • c. de instandhouding en exploitatie van overige daarvoor in aanmerking komende kennis die uit het onderzoek wordt gegenereerd.

  • 2 Indien de subsidie-ontvanger niet zelf de in het eerste lid, onder a, bedoelde rechten benut, draagt hij deze over aan één of meer deelnemers in het IOP-project.

  • 3 Indien de in het tweede lid bedoelde deelnemers geen interesse hebben in de in het eerste lid, onder a, bedoelde rechten kan de subsidie-ontvanger, alleen na voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister en behoudens de situatie dat de minister bij de subsidieverlening een verplichting heeft opgelegd met betrekking tot het geven van bekendheid aan het onderzoek en de resultaten ervan, ter beschikking stellen aan derden:

    • a. rechten van intellectuele eigendom op de resultaten van het onderzoek;

    • b. aanspraken op een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek;

    • c. rechten die voortvloeien uit een aanvraag om een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek.

  • 4 De subsidie-ontvanger belast, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, de in het derde lid bedoelde rechten en aanspraken niet met een zekerheidsrecht ten behoeve van een derde.

  • 5 De minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste, derde of vierde lid voorschriften verbinden.

Artikel 3.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Hoofdstuk 4. Life Sciences & Health

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen Life Sciences & Health

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 4.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • ETB-samenwerkingsverband: een internationaal samenwerkingverband dat een LSH-project uitvoert en:

    • a. dat uit minimaal twee MKB-ondernemers bestaat waarbij de ene in Nederland is gevestigd en de andere deelneemt aan het Euro Trans Bio netwerk,

    • b. waarin de inbreng van de MKB-ondernemers gezamenlijk minimaal 50 procent van de totale subsidiabele kosten van het LSH-project bedraagt,

    • c. waarin de inbreng van één land of samenwerkingspartner niet hoger is dan 70 procent van de subsidiabele kosten van het LSH-project en

    • d. waarvan de projectcoördinator een MKB-ondernemer is;

  • EuroNanoMed-samenwerkingsverband: een internationaal samenwerkingsverband dat een LSH-project uitvoert en:

    • a. dat bestaat uit minimaal drie deelnemers waarbij één deelnemer in Nederland is gevestigd als MKB-ondernemer en de andere deelnemers afkomstig zijn uit landen die deelnemen aan het EuroNanoMed netwerk;

    • b. waarin de inbreng van de deelnemers uit één land of van een deelnemer afzonderlijk niet hoger is dan 70 procent van de subsidiabele kosten van het LSH-project;

  • internationaal MKB-samenwerkingsverband: een internationaal samenwerkingverband dat een LSH-project uitvoert en:

    • a. dat bestaat uit minimaal twee deelnemers waarbij de ene in Nederland is gevestigd als MKB-ondernemer en de andere in een land, genoemd in bijlage 4.1;

    • b. waarin de inbreng van één land of samenwerkingspartner niet hoger is dan 70 procent van de subsidiabele kosten van het LSH-project met uitzondering van een internationaal MKB-samenwerkingsverband met India en

    • c. waarvan de projectcoördinator een MKB-ondernemer is.

  • LSH-project: een internationaal innovatieproject op het gebied van:

    • a. geneesmiddelenontwikkeling,

    • b. ontwikkeling van medische technologie welke leidt tot specifieke behandelmethodes of diagnostiek of

    • c. ontwikkeling van biomedische materialen of producten gebaseerd op deze materialen, dat past binnen bijlage 4.2.

§ 2. Subsidie aan ETB-samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 4.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een ETB-samenwerkingsverband dat een LSH-project uitvoert.

Artikel 4.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 4.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een ETB-samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 750.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 4.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste twee en ten hoogste vijf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 4.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. niet ten minste 35 procent van de op grond van dit hoofdstuk subsidiabele kosten ten laste komen van deelnemende MKB-ondernemers;

  • b. het ETB-samenwerkingsverband na indiening van de aanvraag niet meer voldoet aan artikel 4.1 of de financiering van het totale project onvoldoende blijkt;

  • c. van het LSH-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 4.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. meer wordt bijgedragen aan technologische of wetenschappelijke vernieuwing of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. het economische en sociale perspectief van het LSH-project groter is;

    • c. de internationale samenwerking binnen het project doelmatiger en doeltreffender is;

    • d. de beschikbaarheid van de benodigde menskracht, de financiële draagkracht en faciliteiten zoals laboratoria en gespecialiseerde apparatuur meer is aangetoond.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 4.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem mag worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Subsidie aan internationale MKB-samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 4.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een internationaal MKB-samenwerkingsverband dat een LSH-project uitvoert.

Artikel 4.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 4.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een internationaal MKB-samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 750.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 4.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste twee en ten hoogste vijf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 4.17

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. niet ten minste 35 procent van de op grond van dit hoofdstuk subsidiabele kosten ten laste komen van deelnemende MKB-ondernemers;

  • b. het internationaal MKB-samenwerkingsverband na indiening van de aanvraag niet meer voldoet aan artikel 4.1 of de financiering van het totale project onvoldoende blijkt;

  • c. van het LSH-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 4.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. meer wordt bijgedragen aan technologische of wetenschappelijke vernieuwing of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. het economische en sociale perspectief van het LSH-project groter is;

    • c. de internationale samenwerking binnen het project doelmatiger en doeltreffender is;

    • d. de beschikbaarheid van de benodigde menskracht, de financiële draagkracht en faciliteiten zoals laboratoria en gespecialiseerde apparatuur meer is aangetoond.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 4.19

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem mag worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 4. Subsidie aan EuroNanoMed-samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 4.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een EuroNanoMed-samenwerkingsverband dat een LSH-project uitvoert.

Artikel 4.21

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 4.22

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een EuroNanoNed-samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 750.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 4.23

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.24

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De in artikel 4.6 bedoelde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 4.26, en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 4.27.

Artikel 4.26

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. niet ten minste 35 procent van de op grond van dit hoofdstuk subsidiabele kosten ten laste komen van deelnemende MKB-ondernemers;

  • b. het EuroNanoMed-samenwerkingsverband na indiening van de aanvraag niet meer voldoet aan artikel 4.1 of de financiering van het totale project onvoldoende blijkt;

  • c. van het LSH-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 4.27

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. meer wordt bijgedragen aan technologische of wetenschappelijke vernieuwing of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. het economische en sociale perspectief van het LSH-project groter is;

    • c. de internationale samenwerking binnen het project doelmatiger en doeltreffender is;

    • d. de beschikbaarheid van de benodigde menskracht, de financiële draagkracht en faciliteiten zoals laboratoria en gespecialiseerde apparatuur meer is aangetoond.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 4.28

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde LSH-project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem mag worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 5. Food & Nutrition Delta

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen Food & Nutrition Delta

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 5.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • FND-haalbaarheidsproject: een samenstel van activiteiten, dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een FND-innovatieproject;

  • FND-innovatieproject: een innovatieproject, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat past binnen bijlage 5.1;

  • FND-MKB-innovatieproject: een FND-innovatieproject, uitgevoerd door een FND-MKB-samenwerkingsverband;

  • FND-MKB-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, welk verband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een FND-MKB-innovatieproject waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde MKB-ondernemer is;

  • FND-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, opgericht ten behoeve van de uitvoering van een FND-innovatieproject, dat bestaat uit ten minste twee niet in een groep verbonden partijen, waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en een andere partij ofwel een ondernemer ofwel een onderzoeksorganisatie is.

§ 2. FND-haalbaarheidsprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 5.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer die een FND-haalbaarheidsproject uitvoert.

Artikel 5.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een FND-haalbaarheidsproject 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 50.000 per subsidie-ontvanger.

Artikel 5.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 5.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. het FND-innovatieproject waarop het FND-haalbaarheidsproject betrekking heeft technisch onvoldoende risicovol is;

  • b. van het FND-haalbaarheidsproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • c. het FND-haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten.

Artikel 5.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een subsidie-ontvanger is verplicht bekendheid aan het project en de resultaten ervan te geven.

Artikel 5.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde FND-haalbaarheidsproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. FND-innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 5.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer, in een FND-samenwerkingsverband dat een FND-innovatieproject uitvoert.

Artikel 5.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer die deelneemt aan het FND-samenwerkingsverband.

Artikel 5.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een FND-innovatieproject:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages genoemd in het eerste lid, onder b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het subsidiebedrag voor de deelnemers van een FND-samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 1.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 5.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 5.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien van het FND-innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 5.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het FND-innovatieproject meer bijdraagt aan:

    • a. de technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

    • c. de kwaliteit van de technologische samenwerking, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de mate van toereikendheid van de capaciteiten van de deelnemers en de mate van de kwaliteit van de projectorganisatie;

    • d. de verbetering van de ecologische of sociale prestaties van een deelnemer in een samenwerkingsverband, dan wel van de ecologische of sociale aspecten van de samenleving, waarbij onder verbetering van de sociale prestaties of van de sociale aspecten mede verstaan wordt: het realiseren van een bijdrage aan de volksgezondheid.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 5.17

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een subsidie-ontvanger is verplicht bekendheid aan het project en de resultaten ervan te geven.

Artikel 5.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 4. FND-MKB-innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 5.19

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een FND-MKB-samenwerkingsverband dat een FND-MKB-innovatieproject uitvoert.

Artikel 5.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer die deelneemt aan het FND-MKB-samenwerkingsverband.

Artikel 5.21

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een FND-MKB-innovatieproject 40 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of op experimentele ontwikkeling.

  • 2 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een FND-MKB-samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 400.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 5.22

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.24

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het FND-MKB-innovatieproject meer bijdraagt aan:

    • a. de technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

    • c. de kwaliteit van de technologische samenwerking, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de mate van toereikendheid van de capaciteiten van de deelnemers en de mate van de kwaliteit van de projectorganisatie;

    • d. de verbetering van de ecologische of sociale prestaties van een deelnemer in een samenwerkingsverband, dan wel van de ecologische of sociale aspecten van de samenleving, waarbij onder verbetering van de sociale prestaties of van de sociale aspecten mede verstaan wordt: het realiseren van een bijdrage aan de volksgezondheid.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 5.25

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 6. HTAS-innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen HTAS-innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 6.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • HTAS-doorbraakproject: een samenhangend geheel van activiteiten,al dan niet opgesplitst in opeenvolgende deelprojecten, dat de strategische hoofddoelen van het innovatieprogramma High Tech Automotive Systems (HTAS) zoals genoemd in bijlage 6.1 haalbaar kan maken, en is gericht op de in de roadmap van HTAS benoemde prioriteiten zoals genoemd in bijlage 6.2, waarbij het gaat om een in internationaal perspectief nog niet gerealiseerde integrale technologie of innovatieve integratie van technieken;

  • HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit tenminste één MKB-ondernemer en tenminste één onderzoeksorganisatie en dat voor gezamenlijke rekening en risico een HTAS-doorbraakproject uitvoert;

  • HTAS-EVT-project: een innovatieproject bestaande uit experimentele ontwikkeling of een combinatie van experimentele ontwikkeling en industrieel onderzoek, dat bijdraagt aan en past binnen de strategische hoofddoelen van het HTAS-programma zoals genoemd in bijlage 6.1 en het thema, de specifieke doelen en de aandachtsgebieden zoals genoemd in bijlage 6.3;

  • HTAS-EVT-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden deelnemers, waarvan tenminste één MKB-ondernemer en een andere partij ofwel een ondernemer ofwel een onderzoeksorganisatie is dat een HTAS-EVT-project uitvoert;

  • HTAS-internationaal innovatieproject: een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een HTAS- internationaal innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een Eureka-label of betreffende een samenwerkingsverband met Canada, Japan, Singapore of de Verenigde Staten van Amerika of een samenwerkingsverband op basis van een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en dat bijdraagt aan en past binnen de doelstellingen en focusgebieden van het HTAS-programma zoals genoemd in bijlage 6.1;

  • HTAS- internationaal innovatiesamenwerkingsverband: een internationaal innovatiesamenwerkingsverband waarbij:

    • 1°. ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is die een HTAS-internationaal innovatieproject uitvoert, en

    • 2°. ten minste één van de partijen die deelnemen aan het HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband gevestigd is in een staat die deelneemt aan het Eureka-programma, in Canada, Japan, Singapore of de Verenigde Staten van Amerika of in een staat die deelneemt aan een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en een HTAS-internationaal innovatieproject uitvoert.

§ 2. HTAS-doorbraakprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 6.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband dat een HTAS-doorbraakproject uitvoert.

Artikel 6.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een deelnemer in het HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband.

Artikel 6.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een HTAS-doorbraakproject:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband meer bedraagt dan € 2.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 6.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 6.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 6.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft;

  • b. indien de subsidiabele kosten van een HTAS-doorbraakproject minder dan € 1.500.000 bedragen;

  • c. indien het in onvoldoende mate gaat om het realiseren van een technologische doorbraak en er in onvoldoende mate sprake is van in internationaal perspectief nog niet gerealiseerde integrale technologie of innovatieve integratie van technieken;

  • d. indien er geen daadwerkelijke inbreng van het MKB is;

  • e. indien van het HTAS-doorbraakproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

§ 3. HTAS-internationale innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 6.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband dat een HTAS-internationaal innovatieproject uitvoert.

Artikel 6.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een deelnemer in het HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband.

Artikel 6.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een HTAS-internationaal innovatieproject:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband meer bedraagt dan € 1.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 6.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 6.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De adviescommissie, genoemd in artikel 6.6 heeft eveneens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 6.14 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 6.15.

Artikel 6.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag

  • a. van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft;

  • b. wanneer het project niet past binnen de focusgebieden van het HTAS-innovatieprogramma zoals omschreven in bijlage 6.1;

  • c. indien van het HTAS-internationaal innovatieproject project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 6.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een HTAS-internationaal innovatieproject meer voldoet aan de volgende criteria:

    • a. technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. de doelmatigheid en de doeltreffendheid van een project, de nieuwheid van een samenwerkingsverband en de betrokkenheid van de onderzoeksorganisaties;

    • c. de verwachte economische waarde van de projectresultaten, de aansluiting bij de doelstellingen van de deelnemers en de uitgebreidheid van de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten;

    • d. de in bijlage 6.1opgenomen doelstellingen en focusgebieden van het HTAS-innovatieprogramma.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid genoemde criteria even zwaar.

Artikel 6.17

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies brengt een subsidie-ontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het HTAS-internationaal innovatieproject, met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.

§ 4. HTAS-projecten elektrische voertuigtechnologie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 6.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een HTAS-EVT-samenwerkingsverband dat een HTAS-EVT-project uitvoert.

Artikel 6.19

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer in het HTAS-EVT-samenwerkingsverband.

Artikel 6.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het subsidiebedrag voor een HTAS-EVT-project de € 2.000.000 overschrijdt, wordt het meerdere in mindering gebracht op de subsidiabele kosten, zoals deze worden gebruikt voor de berekening op grond van het eerste en tweede lid naar rato van het onderlinge gewicht van de subsidiepercentages voor die kosten.

Artikel 6.21

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 6.22

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De adviescommissie, genoemd in artikel 6.6 heeft eveneens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met i, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 6.24 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 6.25.

Artikel 6.24

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten van een HTAS-EVT-project raamt op minder dan € 1.000.000;

  • b. van het HTAS-EVT-project project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • c. het project onvoldoende bijdraagt aan de strategische hoofddoelen genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 6.1;

  • d. het project onvoldoende bijdraagt aan het thema en daarbij behorende specifieke doelstellingen en aandachtsgebieden genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 6.3.

Artikel 6.25

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een HTAS-EVT-project meer voldoet aan de volgende criteria:

    • a. technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. de kwaliteit van de samenwerking tenminste blijkend uit de complementariteit van de deelnemers, de mate van betrokkenheid van MKB-ondernemingen en de nieuwheid van een samenwerkingsverband;

    • c. duurzaam economisch perspectief van projectresultaten, uitgebreidheid van de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten;

    • d. het in bijlage 6.3 opgenomen thema en de daarbij behorende specifieke doelen en aandachtsgebieden.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid genoemde criteria even zwaar.

Artikel 6.26

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde HTAS-EVT-project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 6.27

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 3 In afwijking van artikel 46, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt het voorschot aan een deelnemer in een HTAS-EVT-samenwerkingsverband 100 procent van het bedrag dat in de perioden volgend op de tijdstippen, bedoeld in het tweede lid, maximaal voor subsidie in aanmerking komt.

Hoofdstuk 7. InnoWATOR

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen InnoWATOR

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 7.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • innoWATOR-project: een innovatieproject, bestaande uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan, dat is gericht op de ontwikkeling van een product, proces of dienst en dat past binnen bijlage 7.1;

  • internationaal innoWATOR-project:een innovatieproject, bestaande uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan dat, hetzij is voorzien van een EUREKA-label hetzij een samenwerkingsverband betreft met een van de geïndustrialiseerde landen of India, dat is gericht op de ontwikkeling van een project, proces of dienst en dat past binnen bijlage 7.1 van deze regeling;

  • innoWATOR-samenwerkingsverband: een innovatiesamenwerkingsverband dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een innoWATOR-project en waaraan ten minste één in Nederland gevestigde ondernemer deelneemt;

  • internationaal innoWATOR-samenwerkingsverband: een innovatie samenwerkingsverband dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een internationaal innoWATOR-project en waaraan ten minste één in Nederland gevestigde ondernemer deelneemt en één andere partij deelneemt die is gevestigd in een staat die deelneemt aan het Eureka-programma of die is gevestigd in een geïndustrialiseerd land of die is gevestigd in India.

§ 2. InnoWATOR-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 7.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een innoWATOR-samenwerkingsverband dat een innoWATOR-project uitvoert.

Artikel 7.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een innoWATOR-project:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een innoWATOR-samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 500.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 7.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen

Artikel 7.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste 21 leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 7.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 150.000;

  • b. het project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 7.1;

  • c. er geen relevante potentiële eindgebruiker van de te ontwikkelen technologie bij het project betrokken is;

  • d. van het innoWATOR-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 7.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. de kwaliteit van de samenwerking beter is, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de mate van toereikendheid van de capaciteiten van de deelnemers, de mate van de kwaliteit van de projectorganisatie, de betrokkenheid van een MKB-ondernemer en van een onderzoeksorganisatie bij het innoWATOR-project;

    • b. het meer bijdraagt aan technologische innovatie, tenminste blijkend uit de mate waarin kennis uit een onderzoeksorganisatie wordt aangewend ten behoeve van het innoWATOR-project;

    • c. het meer bijdraagt aan het duurzaam Nederlands economisch perspectief, tenminste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten;

    • d. de betrokkenheid van een relevante beoogde eindgebruiker van de te ontwikkelen technologie, al of niet als deelnemer in het samenwerkingsverband, groter is.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 7.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innoWATOR-project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Internationale innoWATOR-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 7.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een internationaal innoWATOR-samenwerkingsverband dat een internationaal innoWATOR-project uitvoert.

Artikel 7.11a

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 7.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een innoWATOR-project:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een internationaal innoWATOR-samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 500.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 7.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 7.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De adviescommissie, genoemd in artikel 7.6 heeft eveneens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 7.16.

Artikel 7.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 150.000;

    • b. het internationaal innoWATOR-project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 7.1;

    • c. er geen relevante potentiële eindgebruiker van de te ontwikkelen technologie bij het internationaal innoWATOR-project betrokken is;

    • d. van het Internationaal innoWATOR-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

    • e. hij het internationaal innoWATOR-project kwalitatief als onvoldoende aanmerkt, waarbij de kwaliteit uitsluitend wordt beoordeeld aan de hand van de volgende beoordelingscriteria:

      • 1°. de kwaliteit van het internationaal innoWATOR-samenwerkingsverband, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de mate van toereikendheid van de capaciteiten van de deelnemers, de mate van kwaliteit van de projectorganisatie en de betrokkenheid van een MKB-ondernemer en van een onderzoeksorganisatie bij het internationale innoWATOR-project;

      • 2°. de bijdrage aan technologische innovatie, tenminste blijkend uit de mate waarin kennis uit een onderzoeksorganisatie wordt aangewend ten behoeve van het internationale innoWATOR-project;

      • 3°. de bijdrage aan het duurzaam Nederlands economisch perspectief, tenminste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten;

      • 4°. de mate van betrokkenheid van een relevante beoogde eindgebruiker van de te ontwikkelen technologie, al of niet als deelnemer in het samenwerkingsverband.

  • 2 Aan de in het eerste lid, onderdeel e, vermelde beoordelingscriteria wordt hetzelfde gewicht toegekend.

Artikel 7.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies brengt de subsidie-ontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het internationaal innoWATOR-project met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.

Artikel 7.19

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde internationaal innoWATOR-project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 4. InnoWATOR-garantiefaciliteit

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 7.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een ondernemer die voornemens is een innovatief product, proces of dienst, passende binnen bijlage 7.1, met het oog op een eerste toepassing in de praktijk te verkopen of te verhuren, voor de kosten van aanpassingen van dit product, dit proces of die dienst na de terbeschikkingstelling hiervan aan de koper, respectievelijk de huurder.

  • 2 De subsidie heeft slechts betrekking op een aanpassing die:

    • a. betrekking heeft op de experimentele ontwikkeling van het innovatieve deel van het product, het proces of de dienst,

    • b. plaatsvindt in de periode van drie maanden tot twee jaar na het tijdstip waarop het product, het proces of de dienst in gebruik wordt genomen,

    • c. ten tijde van de verkoop of verhuur niet kon worden voorzien en

    • d. noodzakelijk is voor het behalen van de tussen de ondernemer en de koper of de huurder overeengekomen prestatie-indicatoren.

Artikel 7.21

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de in artikel 7.20 bedoelde subsidie 25% van de subsidiabele kosten, welk percentage wordt verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 2 Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 500.000 per subsidie-ontvanger.

Artikel 7.22

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Voor subsidie komen de kosten in aanmerking, bedoeld in artikel 10 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, tot ten hoogste het bedrag van de investeringskosten voor het innovatieve aspect van het product, het proces of de dienst.

Artikel 7.23

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 7.24

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De in artikel 7.6 bedoelde adviescommissie heeft eveneens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 7.25.

Artikel 7.25

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de verkoop of verhuur van het product, het proces of de dienst onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 7.1;

  • b. van de verkoop of verhuur van het product, het proces of de dienst onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • c. niet aannemelijk is dat zal worden voldaan aan de prestatie-indicatoren die tussen de subsidie-aanvrager en de koper of de huurder overeen worden gekomen.

Artikel 7.26

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De beschikking tot verlenen van een subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat:

  • a. binnen dertien weken na de beschikking tussen de subsidie-ontvanger en de koper of de huurder een overeenkomst tot koop of tot huur tot stand komt die verplicht tot terbeschikkingstelling van het product, het proces of de dienst, die een maatstaf voor de te leveren prestatie bevat in de vorm van prestatie-indicatoren en die overeenkomt met de concept-overeenkomst die bij de subsidie-aanvraag is overgelegd;

  • b. zich omstandigheden voordoen die nopen tot aanpassing van het product, het proces of de dienst voor het behalen van de tussen de ondernemer en de derde overeengekomen prestatie-indicatoren en die ten tijde van de verkoop of verhuur niet konden worden voorzien.

Artikel 7.27

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger meldt aan de minister indien zich omstandigheden voordoen die nopen tot aanpassing van het product, het proces of de dienst voor het behalen van de tussen de ondernemer en de koper of de huurder overeengekomen prestatie-indicatoren en die ten tijde van de verkoop of verhuur niet konden worden voorzien.

  • 2 Indien de subsidie-ontvanger aannemelijk maakt dat wordt voldaan aan de voorwaarde, genoemd in artikel 7.26, onderdeel b, bepaalt de minister bij beschikking het bedrag van de kosten van de desbetreffende aanpassing dat maximaal voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 Indien uit een tweede of volgende melding als bedoeld in het eerste lid blijkt dat zich opnieuw omstandigheden als bedoeld in het eerste lid voordoen, bepaalt de minister het bedrag van de kosten van de desbetreffende aanpassing dat maximaal voor subsidie in aanmerking komt en wijzigt hij de in het tweede lid bedoelde beschikking zodanig dat het in de beschikking genoemde bedrag het totaal vormt van de kosten van de gemelde aanpassingen die maximaal voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 7.28

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 8. Maritiem

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 8.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • maritiem innovatieproject: een samenhangend geheel van activiteiten bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan dat past binnen bijlage 8.1;

  • maritiem innovatiesamenwerkingsverband: een samenwerkingsverband dat is opgericht ten behoeve van een maritiem innovatieproject, waarbij ten minste één van de partijen een ondernemer is en een andere partij een ondernemer of een onderzoeksorganisatie is;

  • maritiem MKB-project: een samenhangend geheel van activiteiten dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een innovatieproject dat past binnen de hoofddoelstelling, genoemd in paragraaf 2 van bijlage 8.1;

  • maritiem MKB-samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband dat is opgericht voor de uitvoering van een maritiem MKB-project, waarbij ten minste één van de partijen een MKB-ondernemer is die ten minste 15 procent van de subsidiabele activiteiten voor eigen rekening en risico uitvoert, en een andere partij een ondernemer of een onderzoeksorganisatie is.

§ 2. Maritieme MKB-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 8.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een maritiem MKB-samenwerkingsverband, dat een maritiem MKB-project uitvoert, of aan een MKB-ondernemer, die een maritiem MKB-project uitvoert.

Artikel 8.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 8.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een maritiem MKB-project 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een MKB-samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 100.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 8.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 8.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. van het maritiem MKB-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. het maritiem MKB-project onvoldoende bijdraagt aan de hoofddoelstelling, genoemd in paragraaf 2 van bijlage 8.1;

  • c. het innovatieproject waarop het maritiem MKB-project betrekking heeft onvoldoende technisch risicovol is;

  • d. het innovatieproject waarop het maritiem MKB-project betrekking heeft onvoldoende economische perspectieven en toepassingsmogelijkheden biedt;

  • e. de MKB-ondernemer, die geen deel uitmaakt van een maritiem MKB-samenwerkingsverband, geen redelijk deel van de activiteiten heeft uitbesteed aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen die niet met hem in een groep of andere economische eenheid zijn verbonden.

Artikel 8.7a

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde maritiem MKB-project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Maritieme innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 8.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een maritiem innovatiesamenwerkingsverband, dat een maritiem innovatieproject uitvoert, of aan een MKB-ondernemer, die een maritiem innovatieproject uitvoert.

Artikel 8.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een maritiem innovatieproject:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 1.000.000 per subsidie-ontvanger indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer, die geen deel uitmaakt van een maritiem innovatiesamenwerkingsverband.

  • 4 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een maritiem innovatiesamenwerkingsverband meer bedraagt dan € 1.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 8.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 8.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste elf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 8.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. van het maritiem innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 200.000;

  • c. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het maritiem innovatieproject;

  • d. de MKB-ondernemer, die geen deel uitmaakt van een maritiem innovatiesamenwerkingsverband, geen redelijk deel van de activiteiten heeft uitbesteed aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen die niet met hem in een groep of andere economische eenheid zijn verbonden.

Artikel 8.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. de kwaliteit van de samenwerking hoger is;

    • b. zij meer bijdragen aan technologische innovatie;

    • c. het economisch perspectief, tenminste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital, beter is;

    • d. het meer bijdraagt aan duurzaamheid;

    • e. het meer bijdraagt aan bijlage 8.1.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 8.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde maritiem innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 9. Point-One

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen Point-One

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 9.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • Europees Point-One samenwerkingsverband: een consortium van ondernemingen en eventueel andere partners, bijvoorbeeld onderzoeksorganisaties, dat zich in ten minste twee EUREKA-landen bevindt;

  • Internationaal Point-One R&D-project: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een Internationaal R&D-samenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat is voorzien van een ITEA2, Catrene of MEDEA+ label en dat leidt tot een nieuw product, proces of tot een nieuwe dienst;

  • Internationaal Point-One R&D-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden in Nederland gevestigde deelnemers, waaronder één MKB-ondernemer, dat onderdeel uitmaakt van een Europees samenwerkingsverband en dat is opgericht voor de uitvoering van een Internationaal Point-One R&D-project;

  • Point-One haalbaarheidsproject: een samenstel van activiteiten, dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een Point-One R&D-project of een Point-One MKB-innovatieproject;

  • Point-One MKB-innovatieproject: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een Point-One MKB-samenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat leidt tot een nieuw product of proces of tot een nieuwe dienst;.

  • Point-One MKB-samenwerkingsverband:een samenwerkingsverband waaraan tenminste twee in Nederland gevestigde MKB-ondernemers deelnemen;

  • Point-One R&D-project: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een Point-One R&D-samenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat leidt tot een nieuw product of proces of tot een nieuwe dienst;

  • Point-OnePoint-One R&D-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden in Nederland gevestigde deelnemers, waaronder minstens twee ondernemers, waarvan één MKB-ondernemer, dat is opgericht voor de uitvoering van een Point-One R&D-project;

  • Point-One University-Industry Interaction project: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een Point-One University-Industry Interaction samenwerkingsverband, bestaande uit fundamenteel of industrieel onderzoek of een combinatie hiervan, dat leidt tot kennisopbouw voor de middellange of lange termijn ten behoeve van nieuwe producten, processen of diensten;

  • Point-One University-Industry Interaction samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheidbezittend verband, bestaande uit tenminste één in Nederland gevestigde publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie en tenminste één in Nederland gevestigde ondernemer.

§ 2. Point-One haalbaarheidsprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 9.1a

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een MKB-ondernemer voor het uitvoeren van een Point-One haalbaarheidsproject dat past binnen de technologische gebieden als genoemd in bijlage 9.1.

Artikel 9.1b

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 50.000 per haalbaarheidsproject.

Artikel 9.1c

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 9.1e

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. het Point-One haalbaarheidsproject onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen opgenomen in bijlage 9.1;

  • b. het onderzoeks- en ontwikkelingstraject waarop het Point-One haalbaarheidsproject betrekking heeft onvoldoende technisch risico bevat of onvoldoende economisch ambitieus is;

  • c. het Point-One haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht zal geven in economisch perspectief, toepassingsmogelijkheden en R&D-kansen van het onderzoeks- en ontwikkelingstraject.

Artikel 9.1f

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 2a. Point-One MKB-innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 9.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een MKB-ondernemer in een Point-One MKB-samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een Point-One MKB-innovatieproject dat past binnen de technologische gebieden, genoemd in bijlage 9.1.

Artikel 9.2a

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 9.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 45 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een Point-One MKB-samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 300.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 9.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 9.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. het Point-One MKB-innovatieproject onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen opgenomen in bijlage 9.1;

  • b. het Point MKB-innovatieproject onvoldoende technisch risico bevat;

  • c. het Point-One MKB-innovatieproject onvoldoende economisch perspectief bevat;

  • d. de samenwerking van het Point-One MKB-samenwerkingsverband niet complementair en evenwichtig is.

Artikel 9.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Point-One R&D-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 9.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een Point-One R&D-samenwerkingsverband die een Point-One R&D-project uitvoert dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1.

Artikel 9.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een Point-One R&D-samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 1.500.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 9.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 9.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste twintig leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 9.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 500.000;

  • b. het onaannemelijk is dat ten minste 20 procent van de werkzaamheden wordt uitgevoerd door MKB-ondernemers in het Point-One R&D samenwerkingsverband;

  • c. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het Point-One R&D-project;

  • d. van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 9.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een Point-One R&D-project meer bijdraagt aan:

    • a. de doelstellingen van bijlage 9.1;

    • b. een brede betrokkenheid van verschillende partijen bij het Point-One R&D-project, met name van MKB-ondernemers;

    • c. de kwaliteit van de samenwerking in het Point-One R&D-project met het oog op het bereiken van de Research & Development doelstellingen.

    • d. technologische- en procesinnovatie;

    • e. het duurzaam economisch perspectief, ten minste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid genoemde criteria even zwaar.

Artikel 9.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger is verplicht zorg te dragen voor de openbaarmaking van de algemene kennis die voorvloeit uit de resultaten van het Point-One R&D-project.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 9.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 4. Internationale Point-One R&D-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 9.17

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een Internationaal Point-One R&D-samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een Internationaal Point-One R&D-project dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1.

Artikel 9.17a

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 9.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een Internationaal Point-One R&D-samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 4.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 9.19

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 9.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De in artikel 9.11 genoemde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 9.22 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 9.23.

Artikel 9.22

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 1.000.000;

  • b. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het Internationaal Point-One R&D-project;

  • c. van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 9.23

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een Internationaal Point-One R&D-project meer bijdraagt aan:

    • a. de doelstellingen van bijlage 9.1;

    • b. een brede betrokkenheid van verschillende partijen bij het Internationaal Point-One R&D-project, met name van het MKB;

    • c. de kwaliteit van de samenwerking in het Internationaal Point-One R&D-project met het oog op het bereiken van de Research & Development doelstellingen en strategische afstemming met andere clusters;

    • d. technologische- en procesinnovatie;

    • e. het duurzaam economisch perspectief, ten minste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid genoemde criteria even zwaar.

Artikel 9.24

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger is verplicht zorg te dragen voor de openbaarmaking van de algemene kennis die voorvloeit uit de resultaten van het internationale Point-One R&D-project.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 5. University-Industry Interaction

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 9.25

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een Point-One University-Industry Interaction samenwerkingsverband dat een Point-One University-Industry Interaction project uitvoert dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1.

Artikel 9.26

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer of een onderzoeksorganisatie.

Artikel 9.27

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek.

  • 2 De percentages genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een Point-One University-Industry Interaction samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 500.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 9.28

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 9.29

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De in artikel 9.11 genoemde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 9.31 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 9.32.

Artikel 9.31

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 100.000 per project;

  • b. de projectduur korter is dan een jaar;

  • c. de ondernemer of ondernemers in het samenwerkingsverband niet tenminste 75% van de projectkosten draagt of dragen.

Artikel 9.32

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een Point-One University-Industry Interaction project meer bijdraagt aan:

    • a. de doelstellingen van bijlage 9.1;

    • b. technologische innovatie op de middellange of lange termijn;

    • c. de kwaliteit van de samenwerking en het efficiënt gebruik van de subsidiemiddelen;

    • d. het duurzaam economisch perspectief, tenminste blijkend uit kennisopbouw voor de middellange of lange termijn ten behoeve van nieuwe producten, processen of diensten.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 9.33

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger draagt zorg voor de openbaarmaking van algemene kennis die voortvloeit uit de resultaten van het Point-One University-Industry Interaction project.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 10. Polymeren

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen polymeren

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • polymeren haalbaarheidsproject: een samenstel van activiteiten dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een innovatieproject en dat past binnen bijlage 10.1;

  • polymeren innovatieproject: een innovatieproject bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat past binnen bijlage 10.1 en dat wordt uitgevoerd door een polymeren samenwerkingsverband;

  • polymeren MKB-innovatieproject: een innovatieproject bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat past binnen bijlage 10.1 en dat wordt uitgevoerd door polymeren MKB-samenwerkingsverband;

  • polymeren MKB-samenwerkingsverband: een innovatiesamenwerkingsverband, opgericht ten behoeve van de uitvoering van een polymeren MKB-innovatieproject waarvan ten minste één van de deelnemers in het polymeren MKB-samenwerkingsverband is een in Nederland gevestigde MKB-ondernemer en een andere partij is ofwel een ondernemer ofwel een onderzoeksorganisatie.

  • polymeren samenwerkingsverband: een innovatiesamenwerkingsverband, opgericht ten behoeve van de uitvoering van een polymeren innovatieproject bestaande uit ten minste vijf deelnemers, waarvan ten minste twee van de deelnemers in het polymeren samenwerkingsverband in Nederland gevestigde MKB-ondernemers zijn en de andere partijen zijn ofwel ondernemer ofwel onderzoeksorganisatie. Ten minste één van de deelnemende MKB-ondernemers is in Nederland gevestigd.

§ 2. Polymeren haalbaarheidsprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer die een polymeren haalbaarheidsstudie uitvoert.

Artikel 10.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 50.000 per subsidie-ontvanger.

Artikel 10.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 10.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. van het innovatieproject waarop het polymeren haalbaarheidsproject betrekking heeft onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

    • b. het innovatieproject waarop het polymeren haalbaarheidsproject betrekking heeft technisch onvoldoende risicovol is;

    • c. het polymeren haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten.

Artikel 10.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Polymeren MKB-innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een polymeren MKB-samenwerkingsverband dat een polymeren MKB-innovatieproject uitvoert.

Artikel 10.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 10.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer.

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een polymeren MKB- samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 300.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 10.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 10.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de subsidiabele kosten van het polymeren MKB-innovatieproject minder dan € 50.000 bedragen;

    • b. er geen daadwerkelijke inbreng van het MKB is;

    • c. het polymeren MKB-innovatieproject geen wezenlijke bijdrage levert aan:

      • 1°. de doelstellingen van het Polymeren Innovatie Programma, zoals opgenomen in bijlage 10.1;

      • 2°. technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

      • 3°. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het polymeren MKB-innovatieproject en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

    • d. deze wordt ingediend door een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft.

Artikel 10.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 4. Polymeren innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een polymeren samenwerkingsverband dat een polymeren innovatieproject uitvoert.

Artikel 10.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 10.17

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een polymeren samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 300.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 10.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 10.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de subsidiabele kosten van het polymeren innovatieproject minder dan € 50.000 bedragen;

    • b. er geen daadwerkelijke inbreng van het MKB is;

    • c. het polymeren innovatieproject geen wezenlijke bijdrage levert aan:

      • 1°. de doelstellingen van het Polymeren Innovatie Programma, zoals opgenomen in bijlage 10.1;

      • 2°. technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

      • 3°. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het polymeren innovatieproject en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

    • d. deze wordt ingediend door een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft.

Artikel 10.21

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 10a. HighTech Topprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen HighTech Topprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10a.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • HighTech Topproject: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een HighTech Topproject-samenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan en dat leidt tot een nieuw product, proces of tot een nieuwe dienst;

  • HighTech Topproject-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden in Nederland gevestigde deelnemers, waaronder ten minste één ondernemer, en dat is opgericht voor de uitvoering van een HighTech Topproject.

§ 2. HighTech Topprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10a.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een HighTech Topproject-samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een HighTech Topproject dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlagen 6.1, 9.1, 10.1A of een combinatie daarvan.

Artikel 10a.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 10a.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 40 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer die een omzet had in 2008 van minder dan € 500.000.000;

    • c. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • d. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages genoemd in het eerste lid, onderdelen b en d, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een HighTech Topproject-samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 25.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 10a.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 10a.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Er is een adviescommissie HighTech Topprojecten die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 10a.8 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 10a.9.

Artikel 10a.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 20.000.000;

  • b. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het HighTech Topproject;

  • c. van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • d. het HighTech Topproject niet voor 1 september 2009 wordt gestart.

Artikel 10a.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een HighTech Topproject meer bijdraagt aan:

    • a. de doelstellingen van bijlagen 6.1, 9.1, 10.1A of een combinatie daarvan;

    • b. een brede betrokkenheid van verschillende partijen bij het HighTech Topproject, met name van MKB-ondernemers;

    • c. de kwaliteit van de samenwerking in het HighTech Topproject met het oog op het bereiken van de Research & Development doelstellingen;

    • d. technologische- of procesinnovatie;

    • e. het duurzaam economisch perspectief, ten minste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op de arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital;

    • f. het op peil houden van R&D-investeringen op internationaal onderscheidende gebieden waarin Nederlandse bedrijven na de crisis een toppositie kunnen behouden of bereiken, door te werken aan nieuwe producten en diensten of door het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 10a.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger is verplicht zorg te dragen voor de openbaarmaking van de algemene kennis die voortvloeit uit de resultaten van het HighTech Topproject.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 10a.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 In afwijking van artikel 46, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt het voorschot aan een deelnemer in een HighTech Topprojecten-samenwerkingsverband 100% van het bedrag dat in de perioden volgend op de tijdstippen, bedoeld in het eerste lid, maximaal voor subsidie in aanmerking komt.

Hoofdstuk 10b. Kenniswerkers

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10b.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • jonge onderzoeker: onderzoeker die in 2008 of later het certificaat van de opleiding tot technologisch ontwerper of de graad van doctor heeft behaald of zal behalen;

  • kennisinstelling: een onderzoeksorganisatie of een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • onderzoeks- en detacheringsproject: een innovatieproject bestaande uit fundamenteel of industrieel onderzoek of een combinatie daarvan, dat past binnen een maatschappelijk thema als bedoeld in bijlage 10b.1, en dat wordt uitgevoerd door een onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband;

  • onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband: een samenwerkingsverband bestaande uit een of meer in Nederland gevestigde ondernemers en een of meer in Nederland gevestigde kennisinstellingen, waarbij, door alle aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemers, onderzoekers zijn gedetacheerd bij een aan het samenwerkingsverband deelnemende kennisinstelling.

Artikel 10b.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband dat een onderzoeks- en detacheringsproject uitvoert.

Artikel 10b.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer die deelneemt in het onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband.

Artikel 10b.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een deelnemer in een onderzoeks- en detacheringssamenwerkingverband 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze op hem betrekking hebben, waarbij niet meer dan 5,9 procent van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op de deelnemende kennisinstellingen voor subsidie in aanmerking wordt genomen.

  • 2 De subsidie voor een kennisinstelling bedraagt voorts 9,375 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op de bij die kennisinstelling gedetacheerde onderzoekers van de in het samenwerkingsverband deelnemende ondernemers.

  • 3 Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 10.000.000 per subsidie-ontvanger.

Artikel 10b.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door de loonkosten die de direct bij de uitvoering van het onderzoeks- en detacheringsproject betrokken onderzoekers ten behoeve van die uitvoering hebben gemaakt te verhogen met 50 procent als opslag voor indirecte kosten.

  • 3 Voor subsidie komen niet in aanmerking de loonkosten van direct bij de uitvoering van het onderzoeks- en detacheringsproject betrokken onderzoekers die:

    • a. een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen;

    • b. niet in dienst zijn van een in het project deelnemende ondernemer of kennisinstelling;

    • c. niet als jonge onderzoeker in dienst zijn van een in het project deelnemende kennisinstelling;

    • d. in het geval van detachering bij een in het project deelnemende kennisinstelling niet voor hun volledige dienstverband zijn gedetacheerd.

Artikel 10b.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 10b.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de aanleiding van het project niet gelegen is in een na 1 september 2008 ontstane en aan de financiële en economische crisis te wijten omzetdaling bij alle in het onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband deelnemende ondernemers;

    • b. onvoldoende is aangegeven op welke wijze het onderzoeks- en detacheringsproject zal bijdragen aan een of meer van de in bijlage 10b.1 genoemde thema’s;

    • c. onvoldoende is aangegeven op welke wijze het onderzoeks- en detacheringsproject zal worden aangestuurd en waar de uitvoering van het project zal plaatsvinden;

    • d. onvoldoende is aangegeven op welke wijze gedurende de looptijd van het onderzoeks- en detacheringsproject de uitwisseling van kennis en ervaring tussen de bij de uitvoering van het project betrokken onderzoekers zal worden bevorderd, in het bijzonder de uitwisseling van kennis en ervaring tussen werknemers van de ondernemers en de werknemers van de kennisinstellingen en tussen ervaren en jonge onderzoekers;

    • e. geen overeenkomst is bijgevoegd over de wijze waarop zal worden omgegaan met de overdracht van kennis en intellectuele eigendomsrechten of andere onderzoeksresultaten van het onderzoeks- en detacheringsproject met inbegrip van de toepassing van die onderzoeksresultaten;

    • f. onvoldoende is aangegeven op welke wijze andere ondernemers en andere kennisinstellingen kunnen deelnemen in het onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband en op welke wijze de deelnemers in dat samenwerkingsverband zullen voorzien in vacatures bij het onderzoeks- en detacheringsproject.

Artikel 10b.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt, in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. er een duidelijker verband bestaat tussen de omvang van het onderzoeks- en detacheringsproject en de aan de financiële en economische crisis te wijten omzetdaling bij de in het onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband deelnemende ondernemers;

    • b. de bijdrage aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van een maatschappelijk thema als bedoeld in bijlage 10b.1, groter is;

    • c. het onderzoeks- en detacheringsproject meer bijdraagt aan de uitwisseling van kennis en ervaring tussen de bij de uitvoering van het project betrokken onderzoekers, in het bijzonder de uitwisseling van kennis en ervaring tussen werknemers van de ondernemers en de werknemers van de kennisinstellingen en tussen ervaren en jonge onderzoekers.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 10b.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De beschikking tot het verlenen van een subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat het onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband uiterlijk twee maanden na de beschikking is gestart met de uitvoering van het onderzoeks- en detacheringsproject.

Artikel 10b.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10b.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde onderzoeks- en detacheringsproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende één jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 10b.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 46, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt het voorschot voor deelnemers in een onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband aan wie voor de uitvoering van een onderzoeks- en detacheringsproject subsidie wordt verstrekt, 100 procent van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal als subsidie in aanmerking komt.

Hoofdstuk 10c. Civiele vliegtuigontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10c.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • civiele vliegtuigontwikkeling: het geheel van activiteiten gericht op het vergroten van de mogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven en de kennisinfrastructuur om te participeren in de ontwikkelingsfase en de productie van civiele vliegtuigen;

  • civiel vliegtuigontwikkelingsproject: een voor Nederland nieuwe, planmatige activiteit, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 10c.2.

Artikel 10c.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een ondernemer, een onderzoeksorganisatie of een deelnemer in een samenwerkingsverband die een civiel vliegtuigontwikkelingsproject uitvoert in het kader van een internationaal programma voor civiele vliegtuigontwikkeling.

  • 2 Indien het civiel vliegtuigontwikkelingsproject bestaat uit experimentele ontwikkeling wordt de subsidie in de vorm van een subsidie met terugbetalingsverplichting verstrekt.

  • 3 Als internationale programma’s voor civiele vliegtuigontwikkeling worden aangewezen de programma’s van Airbus, Bombardier, Cessna, Dassault, Embraer, Gulfstream en Rekkof indien zij betrekking hebben op:

    • a. structurele vliegtuigcomponenten;

    • b. ontwikkeling van materialen;

    • c. mechanische, elektrische of elektronische systemen;

    • d. software;

    • e. motorcomponenten;

    • f. trainings- en simulatiesystemen;

    • g. verbetering van ontwikkelings-, ontwerp- of productietechnologieën.

Artikel 10c.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten van een civiel vliegtuigontwikkelingsproject voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 40 procent van de subsidiabele kosten van een civiel vliegtuigontwikkelingsproject voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling en het project wordt uitgevoerd ten behoeve van vliegtuigen, bestemd voor minder dan 100 passagiers of een daarmee overeenkomende vrachtcapaciteit, of indien het project betrekking heeft op motoren of onderdelen daarvan;

    • c. 33 procent van de subsidiabele kosten van een civiel vliegtuigontwikkelingsproject voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling en het project wordt uitgevoerd ten behoeve van vliegtuigen, anders dan bedoeld in onderdeel b.

  • 2 Het percentage, genoemd in het eerste lid, in onderdeel b, wordt verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Het maximum subsidiebedrag bedraagt voor een civiel vliegtuigproject als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, € 10.000.000 per subsidie-ontvanger indien subsidie wordt verstrekt aan een ondernemer of een onderzoeksorganisatie.

  • 4 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband dat een civiel vliegtuigprojectproject uitvoertals bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, meer bedraagt dan € 10.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 5 Het maximum subsidiebedrag bedraagt voor een civiel vliegtuigproject als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, € 20.000.000 per subsidie-ontvanger indien subsidie wordt verstrekt aan een ondernemer of een onderzoeksorganisatie.

  • 6 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband dat een civiel vliegtuigproject uitvoert als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, meer bedraagt dan € 20.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 10c.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 10c.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 25.000.

Artikel 10c.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De subsidie-ontvanger zal, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, niet:

  • a. indien hij een rechtspersoon is, de rechtspersoon ontbinden of geheel of gedeeltelijk vervreemden;

  • b. indien hij deelneemt in een vennootschap onder firma of maatschap, meewerken aan de ontbinding ervan of aan het uittreden van een of meer deelnemers ervan.

Artikel 10c.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger betaalt de verstrekte subsidie met terugbetalingsverplichting volgens een in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd schema terug aan de minister, tenzij:

    • a. het project technisch is mislukt en onze Minister op grond daarvan met toepassing van artikel 37, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, ontheffing heeft gegeven voor het stopzetten van het project en de aanvrager aannemelijk maakt, dat met uit het project voortvloeiende of ervan afgeleide productie of dienstverlening geen omzet zal worden gerealiseerd, of

    • b. sedert de vaststelling van het bedrag van het krediet in een aaneengesloten periode van vijf jaren met uit het project voortvloeiende of ervan afgeleide productie of dienstverlening geen omzet is gerealiseerd en de aanvrager aannemelijk maakt, dat zulks in de komende vijf jaren ook niet kan worden verwacht.

  • 2 De subsidie-ontvanger betaalt over het uitstaande saldo aan de minister jaarlijks een bij de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld rentepercentage, dat op een civiel vliegtuigontwikkelingsproject van toepassing blijft tot aan de betalingsverplichtingen geheel is voldaan.

  • 3 De rente wordt aan het eind van elk kalenderjaar rentedragend bij het uitstaande saldo bijgeschreven.

  • 4 De subsidie-ontvanger betaalt het uitstaande saldo binnen 17 jaar na vaststelling van de subsidie aan de minister.

  • 5 Nadat het uitstaande saldo geheel is voldaan, is de subsidie-ontvanger gedurende 5 jaar verplicht per verkochte uit het project voortvloeiende of ervan afgeleide product of dienst een vergoeding aan de minister te betalen. Deze vergoeding bedraagt 10% van de terugbetaling die per product of dienst verschuldigd is in het jaar dat het uitstaande saldo geheel wordt voldaan.

Hoofdstuk 10d. Technologische topinstituten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10d.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • derden: partijen, niet zijnde deelnemers die krachtens een partnerovereenkomst met het TTI participeren in een strategisch onderzoeksprogramma;

    • maatschappelijke organisatie: een rechtspersoon zonder winstoogmerk;

    • publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie:

      • a. een universiteit,

      • b. een andere meerjarig en voor tenminste een derde door de rijksoverheid gefinancierde onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden,

      • c. een openbare instelling voor hoger onderwijs en een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een universiteit, welke meerjarig en voor tenminste een derde wordt gefinancierd door een ander land of

      • d. een onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden, welke meerjarig en voor tenminste een derde wordt gefinancierd door een ander land;

    • strategisch onderzoeksprogramma: een op innovatie gericht onderzoeksprogramma, bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan, waarin ten minste drie Nederlandse ondernemers of maatschappelijke organisaties en ten minste drie Nederlandse publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties deelnemen;

    • TTI: een Technologisch Topinstituut zijnde een rechtspersoon bestemd voor de uitvoering van een strategisch onderzoeksprogramma waarin ondernemers, maatschappelijke organisaties, publiekrechtelijke rechtspersonen of publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties krachtens een partnerovereenkomst participeren.

Artikel 10d.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een TTI dat een strategisch onderzoeksprogramma uitvoert op het gebied van Food & Nutrition, dat past binnen bijlage 5.1.

Artikel 10d.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 75 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt op grond van de aanvraag het gewogen gemiddelde van de percentages, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld met daarbij een vermelding van het minimale aandeel van de activiteiten, bedoeld in het eerst lid, onderdelen a en b, in het geheel van activiteiten.

  • 3 Indien aan een TTI eerder subsidie is verstrekt voor de uitvoering van een strategisch onderzoeksprogramma op hetzelfde gebied door de minister, kan de minister bij de beschikking tot subsidieverlening de percentages, bedoeld in het eerste lid, lager vaststellen.

  • 4 De kosten voor het verwerven en uitvoeren van contractresearch zijn geen subsidiabele kosten.

Artikel 10d.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 10d.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie voor zover:

  • a. het TTI geen partnerovereenkomsten met de aan het strategisch onderzoeksprogramma deelnemende bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties afsluit;

  • b. er onvoldoende mogelijkheden zijn voor derden om krachtens een partnerovereenkomst met het TTI deel te nemen aan het strategisch onderzoeksprogramma;

  • c. het TTI zich niet richt op een coherent onderzoeksterrein;

  • d. de rechten van intellectuele eigendom in de partnerovereenkomsten niet in overeenstemming zijn met het Europese steunkader voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie en met artikel 10d.9;

  • e. de totale bijdrage van de deelnemende ondernemers aan het strategisch onderzoeksprogramma niet ten minste bedraagt:

    • 1°. 15 procent van de kosten voor fundamenteel onderzoek,

    • 2°. 25 procent van de kosten voor industrieel onderzoek en

    • 3°. 50 procent van de kosten voor experimentele ontwikkeling;

  • f. van het onderzoek onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • g. er een aanzienlijke kans is dat de uitvoering of het resultaat van het onderzoek zal leiden tot een ernstige aantasting van milieu of leefomgeving;

  • h. ten aanzien van het voorgestelde strategisch onderzoeksprogramma onvoldoende sprake is van:

    • 1°. focus en samenhang van het onderzoek,

    • 2°. kwaliteit van het onderzoek,

    • 3°. uitzicht op waardecreatie voor de Nederlandse economie,

    • 4°. meerwaarde ten opzichte van de bestaande publiek gefinancierde kennisinfrastructuur,

    • 5°. inhoudelijke, financiële en bestuurlijke betrokkenheid van de ondernemers en de publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties,

    • 6°. kracht en effectiviteit van de programmaleiding of uitvoerend management,

    • 7°. internationale dimensie van het onderzoeksgebied,

    • 8°. openbaarheid van de ontwikkelde kennis,

    • 9°. aandacht voor en opzet van de verslaglegging over duurzaamheid op projectniveau;

  • i. er door een TTI op hetzelfde gebied een strategisch onderzoeksprogramma wordt uitgevoerd.

Artikel 10d.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate er beter invulling wordt gegeven aan de aspecten, bedoeld in artikel 10d.6, onderdeel h, onder 1° tot en met 9°.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de criteria, bedoeld in het eerste lid, even zwaar.

Artikel 10d.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De beschikking tot subsidieverlening bevat de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger uiterlijk dertien weken na de subsidieverlening, behoudens voorafgaande schriftelijke verlenging door de minister, heeft aangetoond te beschikken over rechtspersoonlijkheid.

Artikel 10d.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger draagt, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, met betrekking tot de resultaten van het onderzoek, zorg voor:

    • a. de verwerving en de tenaamstelling op eigen naam van rechten van intellectuele eigendom op de resultaten die daarvoor in aanmerking komen;

    • b. de instandhouding en exploitatie van die rechten;

    • c. de instandhouding en exploitatie van overige daarvoor in aanmerking komende kennis die uit het onderzoek wordt gegenereerd.

  • 2 Indien de subsidie-ontvanger niet zelf de rechten benut, draagt hij deze over aan één of meer deelnemers aan het strategisch onderzoeksprogramma.

  • 3 Indien de deelnemers geen interesse hebben in de rechten kan de subsidie-ontvanger alleen na voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, en behoudens de verplichtingen die bij de beschikking tot subsidieverlening zijn opgelegd met betrekking tot het geven van bekendheid aan het onderzoek en de resultaten ervan, ter beschikking stellen aan derden:

    • a. rechten van intellectuele eigendom op de resultaten van het onderzoek;

    • b. aanspraken op een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek;

    • c. rechten die voortvloeien uit een aanvraag om een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek.

  • 4 De subsidie-ontvanger belast, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, de in het derde lid bedoelde rechten en aanspraken niet met een zekerheidsrecht ten behoeve van een derde.

  • 5 De minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste, derde of vierde lid voorschriften verbinden.

  • 6 Bij verwerving of overdracht van de rechten wordt een prijs tot stand gebracht die, rekening houdend met de inbreng van de deelnemers in het strategisch onderzoeksprogramma, gelijk is aan een marktconforme vergoeding en waarvan de relatieve eigen inbreng van de deelnemer wordt afgetrokken.

  • 7 De verplichtingen, bedoeld in dit artikel, gelden gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 10d.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De rapportage, genoemd in artikel 39, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, bevat in ieder geval:

  • a. een overzicht van de mate waarin de doelen van het lopende jaar zijn gerealiseerd;

  • b. een opgave van de afwijkingen van het strategisch onderzoeksprogramma;

  • c. een overzicht van de activiteiten in en doelen voor het eerstvolgende jaar.

Artikel 10d.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 46, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt het voorschot 100% van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal voor subsidie in aanmerking komt.

Hoofdstuk 10e. Innovatieve scheepsbouw

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10e.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • EU-steunkaderregeling scheepsbouw: de kaderregeling nr. 2011/C 364/06 van 14 december 2011 inzake staatssteun aan de scheepsbouw (PbEU 2011, C 364);

  • opdrachtgever: natuurlijke persoon of rechtspersoon die opdracht heeft gegeven tot de bouw of verbouw van een schip of de bouw van een drijvende en bewegende offshore-constructie;

  • scheepsbouwinnovatieproject: de industriële toepassing bij de bouw of verbouw van een schip of de bouw van een drijvende en bewegende offshore-constructie van technologisch nieuwe of aanmerkelijk verbeterde producten en processen in vergelijking met die welke in de scheepsbouwsector gewoonlijk binnen de Europese Gemeenschap worden gebruikt of beschikbaar zijn en waarvan de implementatie of toepassing een risico voor technologische of industriële mislukking inhoudt.

    Onder producten en processen als bedoeld in de artikelen 14 en 15 van de EU-steunkaderregeling scheepsbouw, wordt in deze bepaling verstaan:

    • a. de ontwikkeling en het ontwerp van een nieuwe scheepsklasse of een nieuwe klasse drijvende en bewegende offshore-constructies, zijnde het eerste schip of de eerste offshore-constructie van een potentiële serie schepen of een potentiële serie offshore-constructies;

    • b. de ontwikkeling van een innovatief onderdeel van een schip dat als afzonderlijk element van het schip kan worden onderscheiden, of

    • c. de ontwikkeling en implementatie van een innovatief proces met betrekking tot de productie, de planning, de logistiek of het ontwerp van schepen;

  • scheepswerf: bedrijf dat in Nederland schepen of drijvende en bewegende offshore-constructies ontwikkelt, ontwerpt, bouwt, verbouwt en uitrust;

  • schip: zelfvoortstuwend commercieel zeeschip of binnenvaartschip als bedoeld in artikel 12, onderdeel d, onder i tot en met iii, van de EU-steunkaderregeling scheepsbouw;

  • drijvende en bewegende offshore-constructie: constructie voor de exploratie, exploitatie of productie van olie, gas of hernieuwbare energie die de kenmerken van een commercieel schip bezit, doch zonder eigen voorstuwing, en die bedoeld is om meermaals op eigen drijfvermogen te worden verplaatst terwijl zij in bedrijf is.

Artikel 10e.1a

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Dit hoofdstuk valt, in afwijking van artikel 1.5, onder de EU-steunkaderregeling scheepsbouw.

Artikel 10e.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor innovatie aan een scheepswerf die deelneemt in een scheepsbouwinnovatieproject.

Artikel 10e.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 Indien de innovatie betere milieubescherming tot doel heeft en ertoe leidt dat minstens een jaar voordat normen van de Unie worden vastgesteld aan die normen wordt voldaan of, indien er geen normen van de Unie zijn, het niveau van milieubescherming doet stijgen of het mogelijk maakt verder te gaan dan de normen van de Unie, bedraagt de subsidie, in afwijking van het eerste lid, 30 procent van de subsidiabele kosten. De begrippen ‘normen van de Unie’ en ‘milieubescherming hebben de betekenis die daaraan in de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming is gegeven.

  • 3 Het maximum subsidiebedrag bedraagt:

    • a. € 150 per compensated gross tonnage voor zover het de bouw van een nieuw schip betreft;

    • b. € 5.000.000 voor zover het nieuwe processen betreft.

Artikel 10e.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn beperkt tot de kosten voor investeringen, ontwerp, technische- en testactiviteiten die rechtstreeks en uitsluitend in verband staan met het innovatieve onderdeel van een scheepsbouwinnovatieproject. Deze kosten omvatten mede de kosten voor de levering van goederen en diensten van derden voor zover deze direct en uitsluitend verband houden met de innovatieve delen van het scheepsbouwinnovatieproject en aan de leverancier voor deze levering geen staatsteun voor dezelfde doeleinden is verstrekt.

  • 3 Voor de bouw van een nieuwe scheepsklasse of een nieuwe klasse drijvende en bewegende offshore-constructies, zijnde het eerste schip of de eerste offshore-constructie van een potentiële serie schepen of een potentiële serie offshore-constructies, komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a. de conceptontwikkeling;

    • b. het conceptontwerp;

    • c. het functionele ontwerp;

    • d. het detailontwerp;

    • e. de kosten voor studies, testen, proefmodellen en soortgelijke kosten voor de ontwikkeling en het ontwerp van het schip of de drijvende en bewegende offshore-constructie;

    • f. de kosten voor de planning van de implementatie van het ontwerp;

    • g. de kosten voor het testen en het proefdraaien van het product;

    met uitzondering van de kosten voor het standaard technisch ontwerp die ook gemaakt zouden zijn als het een bestaande scheepsklasse of een bestaande klasse drijvende en bewegende offshore-constructie betrof.

  • 4 Voor innovatieve onderdelen van een schip, komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a. de kosten voor het ontwerp en de ontwikkeling;

    • b. de kosten voor het testen van het innovatieve onderdeel en proefmodellen;

    • c. de kosten voor materialen en uitrusting;

    • d. de kosten voor de bouw en de installatie van een nieuw onderdeel dat noodzakelijk is om in uitzonderlijke gevallen de innovatie te valideren, voor zover deze kosten beperkt zijn tot het minimum noodzakelijke bedrag.

  • 5 Voor innovatieve processen waarvoor subsidie kan worden verleend komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a. de kosten voor het ontwerp en de ontwikkeling;

    • b. de kosten voor materialen en uitrusting;

    • c. de kosten voor het testen van het nieuwe proces indien van toepassing of

    • d. de kosten voor haalbaarheidsonderzoeken die binnen twaalf maanden voor de aanvraag zijn uitgevoerd, in afwijking van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Artikel 10e.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2 Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond is bereikt meer aanvragen van één aanvrager, dan wel aanvragers behorend tot één groep, heeft ontvangen, verdeelt hij die dag het beschikbare budget door te beginnen met de als hoogst gerangschikte aanvraag van elke aanvrager, dan wel groep, daarna de als tweede gerangschikte aanvraag van elke aanvrager dan wel groep, en zo verder.

Artikel 10e.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vijf jaar.

  • 4 De leden kunnen worden herbenoemd.

Artikel 10e.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. voor zover aan het scheepsbouwinnovatieproject andere vormen van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden verstrekt of op andere wijze communautaire financiering wordt verstrekt waarbij de cumulatie van dergelijke steun tot gevolg heeft dat de steunintensiteit het niveau zoals bedoeld in artikel 14 van de EU-steunkaderregeling, overschrijdt;

  • b. indien tussen de scheepswerf en de opdrachtgever voor de bouw of verbouw van een schip of de bouw van een drijvende en bewegende offshore-constructie waarbij technologische nieuwe of aanmerkelijk verbeterde producten en processen worden gebruikt als bedoeld in artikel 3, eerste lid, reeds ten tijde van de aanvraag een schriftelijk, bindend en volledig contract is afgesloten;

  • c. indien de aanvrager voor de indiening van de aanvraag een aanvang heeft gemaakt met de uitvoering van het scheepsbouwinnovatieproject;

  • d. indien door verlening van de subsidie het totaal van de op grond van deze regeling verleende subsidie ten behoeve van de scheepswerf of van de groep, waartoe deze scheepswerf behoort, meer zou bedragen dan 30 procent van het voor deze regeling toepasselijke subsidieplafond;

  • e. indien van het scheepsbouwinnovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • f. indien de aanvrager niet heeft aangetoond dat de gevraagde subsidie een stimulerend effect heeft in de zin van artikel 25 van de EU-steunkaderregeling scheepsbouw;

  • g. in geval van een binnenvaartschip voor het vervoer van goederen, indien de deadweight minder dan 200 ton bedraagt;

  • h. in geval van een binnenvaartschip voor het vervoer van passagiers en in geval van een binnenvaartschip voor het verrichten van een speciale dienst, indien de waterverplaatsing minder dan 40 ton bedraagt;

  • i. in geval van een sleepboot, indien het vermogen minder dan 365 kW bedraagt;

  • j. in geval van de verbouw van een vissersvaartuig, tenzij de voorwaarden van artikel 25, tweede en zesde lid, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L 223) zijn vervuld;

  • k. in geval van de verbouw van een vissersvaartuig, indien voor het scheepsbouwinnovatieproject reeds subsidie is verleend uit hoofde van het Europees Visserijfonds.

Artikel 10e.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Een subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger uiterlijk dertien weken na de beschikking tot subsidieverlening heeft aangetoond:

    • a. dat de opdrachtgever en de subsidie-ontvanger het schriftelijke contract met betrekking tot de uitvoering van het scheepsbouwinnovatieproject waarvoor de subsidie is verleend onvoorwaardelijk, bindend en volledig zijn aangegaan door ondertekening,

    • b. dat de opdrachtgever ter zake van de bouw of verbouw van een schip of de bouw van een drijvende en bewegende offshore-constructie waarbij technologische nieuwe of aanmerkelijk verbeterde producten en processen worden gebruikt, bedoeld in artikel 10e.1 onder scheepsbouwinnovatieproject, een of meer betalingen heeft gedaan en

    • c. dat er een verklaring van de scheepswerf is inhoudende dat het contract, bedoeld in onderdeel a, de volledige weergave vormt van de tussen de scheepswerf en opdrachtgever gemaakte afspraken.

  • 2 Binnen zes weken na ontvangst van de stukken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, deelt de minister aan de subsidieontvanger mee of aan de voorwaarde is voldaan.

  • 3 De minister kan op voorafgaand schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de subsidie-ontvanger de termijn genoemd in het eerste lid met maximaal een jaar verlengen.

Artikel 10e.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde scheepsbouwinnovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaren na de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld.

Artikel 10e.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In aanvulling op artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies maakt de subsidie-ontvanger een vergelijking van de uitvoering van het project met het projectplan en de bij de subsidieverlening vermelde raming van de projectkosten.

Artikel 10e.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 46, vierde lid, van hetKaderbesluit EZ-subsidies bedraagt het voorschot 80% van de maximale hoogte van de subsidie.

Hoofdstuk 10f. Prekwalificatie ESA-programma’s

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10f.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • project: een voor de ruimtevaart in Nederland nieuwe, planmatige activiteit met een looptijd van maximaal 36 maanden, bestaande uit industrieel technologisch onderzoek of experimentele ontwikkeling, gericht op het bijdragen aan de uitgangspositie van een ondernemer bij lopende of toekomstige ontwikkelingsprogramma’s van het Europese Ruimte Agentschap (ESA);

  • 2 Een project heeft betrekking op een van de volgende producten of productieprocessen:

    • a. antennes,

    • b. componenten en subsystemen voor koudgasvoortstuwing en warmteregeling van satellieten en instrumenten,

    • c. componenten voor standregeling van satellieten, met name zonnesensoren, magneet staven en reactiewielen,

    • d. elektronische systemen voor het testen en de verificatie van ruimtevaartproducten (EGSE en SCOE) voor ESA toepassingen en Verificatie, Validatie en Security in het kader voor het Galileo project,

    • e. ontstekers voor raketmotoren,

    • f. structuren voor niet herbruikbare raketten,

    • g. wetenschappelijke instrumenten, bestemd voor Nederlandse wetenschappers en die bijdragen aan behoud en uitbouw van expertise op voor Nederland prioritaire gebieden, zoals het monitoren en meten van stoffen of gassen in orbit die van invloed zijn op het leefklimaat of

    • h. zonnepanelen.

Artikel 10f.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan:

    • a. een ondernemer die een project uitvoert,

    • b. een onderzoekinstelling die een project uitvoert of

    • c. een deelnemer in een samenwerkingsverband die een project uitvoert.

Artikel 10f.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers aan een samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 10f.2, onderdeel c, meer bedraagt dan € 350.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 10f.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste twee en ten hoogste zes leden.

  • 3 De voorzitter en de leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste drie jaar.

Artikel 10f.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de projectkosten raamt op minder dan € 25 000;

  • b. van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 10f.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate een project meer voldoet aan de volgende criteria:

    • a. bijdraagt aan technologische en wetenschappelijke excellentie of institutioneel gebruik;

    • b. bijdraagt aan behoud van expertise of uitbouw van de concurrentiepositie of kansen op terugkerende producten op de ESA markt;

    • c. bijdraagt aan het lange termijn perspectief dat duidelijk is vastgelegd;

    • d. bijdraagt aan afspraken in het kader van ESA technologie Harmonisatie of andere afspraken met ESA of andere Europese ruimtevaartpartners over de industriële positie;

    • e. project betreft een belangrijke technologische innovatie;

    • f. brengt kennis en technologie in Nederland op efficiënte en niet-incidentele wijze samen, waarbij sprake is van voldoende toegevoegde waarde van de deelnemers;

    • g. bijdraagt aan de opbouw van kennis en technologie bij het midden- en kleinbedrijf;

    • h. het de kans beperkt dat het project leidt tot een vervolgaanvraag voor een project als bedoeld in artikel 10f.2.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid genoemde criteria even zwaar.

Hoofdstuk 10g. Strategisch onderzoeksprogramma vliegtuigontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10g.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • strategisch onderzoeksprogramma vliegtuigontwikkeling: het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten op het gebied van vliegtuigbouw en vliegtuigontwikkeling;

  • strategisch vliegtuigontwikkelingsproject: onderzoek dat is toegespitst op het tot stand brengen en verder uitwerken van nieuwe technologische kennis op de terreinen als bedoeld in artikel 10g.2.

Artikel 10g.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderzoeksorganisatie een strategisch vliegtuigontwikkelingproject uitvoert op een van de volgende terreinen:

  • a. thermoplasten en composieten;

  • b. vezel-metaal laminaten;

  • c. ontwerpmethodieken;

  • d. toekomstige technologieën;

  • e. vliegtuigsystemen;

  • f. onderzoek op motorcomponenten voor zover het betreft:

    • 1°. conceptueel en detailontwerp en vervaardiging van blisks;

    • 2°. ontwikkeling van nieuwe concepten voor afdichtingen en coatings;

    • 3°. ontwerp en productie van specifieke motorcomponenten uit metaal of composiet;

    • 4°. conceptueel en detailontwerp en vervaardiging van behuizingen voor compressor en turbine of van kappen;

    • 5°. toepassing van geavanceerde elektrochemische bewerkingstechnologie.

Artikel 10g.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 300.000,– per subsidie-ontvanger.

Artikel 10g.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking.

Artikel 10g.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan ieder project punten toe aan de hand van de volgende criteria:

    • a. criterium 1: bijdrage van het onderzoek aan het bereiken van de doelstellingen geformuleerd in bijlage 10g.6;

    • b. criterium 2: kwaliteit van het onderzoek (in termen van inhoud, opzet, aanpak, etc.)afgezet tegen de stand der techniek of wetenschap in het betrokken thema;

    • c. criterium 3: MKB-aandeel in de industriële bijdrage;

    • d. criterium 4: aansluiting bij een door de onderzoeksinstelling lopend, eerder uitgevoerd of voorgenomen onderzoek op aanpalend gebied in een internationaal kader;

    • e. criterium 5: mogelijk tot spin-off binnen de luchtvaartsector of spill-over buiten de luchtvaartsector;

    • f. criterium 6: de geleverde prestaties van de aanvrager wat betreft het vertalen van onderzoek naar concrete producten,

  • 2 De minister kent per criterium een maximaal aantal punten toe volgens onderstaande verdeling:

    criterium

    slecht

    matig

    voldoende

    goed

    zeer goed

    1

    2

    12

    28

    48

    60

    2

    1

    8

    18

    32

    40

    3

    1

    2

    4

    8

    10

    4

    1

    2

    4

    8

    10

    5

    1

    2

    4

    8

    10

    6

    1

    4

    8

    16

    20

Artikel 10g.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. aan het project minder dan 70 punten zijn toegekend;

  • b. niet voor tenminste 25% in de kosten wordt bijgedragen door een of meerdere ondernemers door betaling van een geldsom, tenzij van de minister op een andere wijze in de kosten mag worden bijgedragen.

Artikel 10g.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist op volgorde van het aantal punten dat aan het project is toegekend.

Artikel 10g.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger draagt, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, met betrekking tot de resultaten van het onderzoek, zorg voor:

    • a. de verwerving en de tenaamstelling op eigen naam van rechten van intellectuele eigendom op de resultaten die daarvoor in aanmerking komen;

    • b. de instandhouding en exploitatie van de rechten, bedoeld in onderdeel a;

    • c. de instandhouding en exploitatie van overige daarvoor in aanmerking komende kennis die uit het onderzoek wordt gegenereerd.

  • 2 Indien de subsidie-ontvanger niet zelf de in het eerste lid, onder a, bedoelde rechten benut, draagt hij deze over aan één of meer deelnemers in het strategisch vliegtuigontwikkelingsproject.

  • 3 Indien de in het tweede lid bedoelde deelnemers geen interesse hebben in de in het eerste lid, onder a, bedoelde rechten kan de subsidie-ontvanger, alleen na voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister en behoudens de situatie dat de minister bij de subsidieverlening een verplichting heeft opgelegd met betrekking tot het geven van bekendheid aan het onderzoek en de resultaten ervan, ter beschikking stellen aan derden:

    • a. rechten van intellectuele eigendom op de resultaten van het onderzoek;

    • b. aanspraken op een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek;

    • c. rechten die voortvloeien uit een aanvraag om een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek.

  • 4 De subsidie-ontvanger belast, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, de in het derde lid bedoelde rechten en aanspraken niet met een zekerheidsrecht ten behoeve van een derde.

  • 5 De minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste, derde of vierde lid voorschriften verbinden.

Hoofdstuk 10h. Service innovaion & ICT

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10h.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

SII innovatieproject:

een samenhangend geheel van activiteiten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie, uitgevoerd door een SII innovatiesamenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat leidt tot een nieuwe dienst, of een nieuw product of proces dat een nieuwe dienst mogelijk maakt en dat past binnen bijlage 10h.1;

SII innovatiesamenwerkingsverband:

een samenwerkingsverband dat is opgericht voor de uitvoering van een SII innovatieproject dat bestaat uit ten minste twee niet in een groep verbonden partijen, waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en een andere partij ofwel een ondernemer ofwel een onderzoeksorganisatie is.

Artikel 10h.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een SII innovatiesamenwerkingsverband dat een SII innovatieproject uitvoert.

  • 2 Subsidie kan ook worden verstrekt aan een niet in Nederland gevestigde deelnemer in een SII innovatiesamenwerkingsverband.

Artikel 10h.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer die deelneemt aan een SII innovatiesamenwerkingsverband.

Artikel 10h.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een SII innovatiesamenwerkingsverband meer bedraagt dan € 1.000.000,–, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 10h.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 10h.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 10h.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 400.000,–;

  • b. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het SII innovatieproject;

  • c. van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • d. het project gericht is op ontwikkeling of toepassing ten aanzien van een computerspel.

Artikel 10h.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het SII innovatieproject meer bijdraagt aan:

    • a. de in bijlage 10h.1 opgenomen doelstellingen en focusgebieden;

    • b. de technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • c. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

    • d. de kwaliteit van de samenwerking en een brede betrokkenheid van verschillende partijen bij het project, met name van MKB-ondernemers.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid genoemde criteria even zwaar.

Artikel 10h.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde SII innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 11. Formulieren

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 11.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

  • a. subsidie voor projecten op grond van deze regeling, met uitzondering van de hoofdstukken 1a, 1b, 1c en 10e, is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 11.1;

  • b. subsidievaststelling voor projecten op grond van deze regeling, met uitzondering van de hoofdstukken 1a en 10e, is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 11.2;

  • c. een vooraanmelding als bedoeld in artikel 3.4 is opgenomen in bijlage 11.3;

  • d. subsidie voor een Innovatieve scheepsbouw project is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 11.4;

  • e. subsidievaststelling voor een Innovatieve scheepsbouw project is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 11.5.

Hoofdstuk 12. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 12.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 12.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling sterktes in innovatie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen 1.1, 11.1, 11.2 en 11.3, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.

Den Haag, 3 december 2008

De

Minister

van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Bijlage 1.1. behorende bij artikel 1.2, eerste lid

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het rapport van feitelijke bevindingen wordt opgesteld overeenkomstig de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (ex Artikel A-130.7 VGC) van het NIVRA. In het rapport van feitelijke bevindingen rapporteert de accountant over de hieronder genoemde aspecten en aandachtspunten van de integrale kostensystematiek.

1. Beschrijving integrale kostensystematiek

Opzet systematiek

1.1

Welke kostendragers gebruikt de organisatie in de integrale kostensystematiek?

1.2

Hoe worden de indirecte kosten toegerekend aan de kostendragers?

1.3

Worden de jaarlijkse tarieven op basis van de integrale kostensystematiek voorcalculatorisch vastgesteld? Als de subsidie-ontvanger jaarlijks vooraf de tarieven vaststelt, is aan het begin van het jaar duidelijk wat de tarieven van dat jaar zijn. Deze tarieven worden gehanteerd bij begroting en ook bij de vaststelling van projecten. Als de subsidie-ontvanger niet met voorcalculatorische tarieven werkt dan toelichten.

1.4

Hoe worden de uitgangscijfers bepaald die voor de jaarlijkse berekening van de tarieven gebruikt worden?

1.5

Sinds wanneer wordt deze integrale kostensystematiek door de organisatie toegepast?

1.6

Is er een wijziging van de integrale kostensystematiek gepland en zo ja wanneer?

Over personeelskosten

1.7

Is het personeel ingedeeld in tariefgroepen? Zo ja, welke?

1.8

Hoe wordt het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer berekend en wat is het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer? Is dit aantal gelijk voor alle personen? Zo nee, licht toe.

Over machines en apparatuur

1.9

Zijn de kosten voor machines en apparatuur onderdeel van de integrale kostensystematiek? Zo ja, geldt dat voor alle machines en apparatuur of zijn er ook machines en apparaten die in projecten als aparte post worden begroot?

2. Basisvoorwaarden integrale kostensystematiek

2.1

De toerekeningssystematiek en -principes (verdeelsleutels en -mechanismen van indirecte kosten; normen voor percentages, etc.) worden in de hele organisatie stelselmatig toegepast.

2.2

Kosten worden op een bedrijfseconomische aanvaardbare en stelselmatige wijze aan kostendragers toegerekend. Deze toerekening is transparant en controleerbaar.

2.3

Specifieke indirecte kosten van bepaalde activiteiten worden niet toegerekend aan andere activiteiten. Bijvoorbeeld: specifieke indirecte kosten van onderwijsactiviteiten worden niet toegerekend aan onderzoeksactiviteiten en specifieke indirecte kosten van de marketingafdeling worden niet toegerekend aan R&D activiteiten.

2.4

Toerekenbare indirecte kosten worden evenredig omgeslagen over de activiteiten.

2.5

Directe kosten worden niet nogmaals meegenomen in de indirecte kosten.

2.6

In de systematiek zijn geen winstopslagen opgenomen1

2.7

In de systematiek zijn geen toeslagen voor risico’s opgenomen.

1 Winstopslagen bij transacties binnen een groep worden wel in aanmerking genomen, maar alleen voor zover het gebruikelijk is die winstopslagen ook bij soortgelijke transacties buiten de groep in rekening te brengen (art. 10 lid 5 Kaderbesluit EZ subsidies).

3. Niet in de integrale kostensystematiek op te nemen kostencomponenten

3.1

Kosten van algemene research1.

3.2

Kosten die al door de overheid of derden zijn of worden gefinancierd. Bijvoorbeeld afschrijvingskosten van reeds gefinancierde gebouwen, installaties en apparatuur.

3.3

Kosten die het gevolg zijn van buitensporige of roekeloze uitgaven2.

3.4

Kosten die door crediteuren in rekening worden gebracht bij te laat betalen.

3.5

Kosten van incourante voorraden.

3.6

Kosten van vaste activa als gevolg van leegstand buiten de normale bezetting.

3.7

Kosten van externe subsidie-adviseurs voor zover deze specifiek betrokken zijn bij de aanvraag van individuele projecten.

3.8

Voorzieningen en reserveringen voor verliezen en schulden3.

3.9

Alle indirecte belastingen, waaronder BTW, voor zover die kunnen worden teruggevorderd of verrekend.

3.10

Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het afsluiten van leningen.

3.11

Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het beleggen van geld.

3.12

Rentekosten, met uitzondering van rente voor gebouwen en technische installaties, mits toerekenbaar aan de subsidiabele activiteiten.

3.13

Rekenrente op met eigen vermogen gefinancierde activa4

3.14

Wisselkoersverliezen.

1 Onder algemene research valt basisonderzoek, waaronder het eerste geldstroom onderzoek van universiteiten. De directe kosten van algemene research mogen niet zonder meer deel uitmaken van de integrale kostensytematiek. De indirecte kosten die aan algemene research zijn verbonden kunnen wel deel uitmaken van de systematiek, mits deze kosten evenredig worden omgeslagen over alle activiteiten.

2 Van buitensporige uitgaven is sprake als subsidie-ontvanger beduidend meer betaalt voor producten, diensten of personeel dan tegen de gangbare markttarieven, waardoor een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald. Roekeloze uitgaven betreft het onzorgvuldig omgaan met het selecteren van producten, diensten of personeel waardoor eveneens een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald.

3 Deze uitsluiting betreft reserveringen en voorzieningen die niet rechtstreeks aan kosten voor normale bedijfsuitoefening verbonden zijn. Overlopende activa en passiva zijn dus niet uitgesloten.

4 Voor universiteiten geldt hier een uitzondering, voor zover activa van universiteiten beslag leggen op eigen vermogen en voor zover die activa toerekenbaar zijn aan de subsidiabele activiteiten. Als rekenrente moet dan de 10-jaars rente van de Bank Nederlandse Gemeenten per primo van een betreffend jaar gehanteerd worden.

Bijlage 1b.1. , behorend bij artikel 1b.13 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 251730.png
Bijlage 251731.png
Bijlage 251732.png

Bijlage 1 HTSM. , behorende bij artikel 1b.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

Bijlage 1c.1. , behorend bij artikel 1c.29, eerste lid, van de Subsidieregeling sterktes in innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 251733.png
Bijlage 251734.png
Bijlage 251735.png
Bijlage 251736.png
Bijlage 251737.png

Bijlage 1c.2. , behorend bij artikel 1c.29, tweede lid, van de Subsidieregeling sterktes in innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 251738.png
Bijlage 251739.png

Bijlage 2 T&U. , behorende bij artikel 1c.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

Bijlage 3. Logistiek, behorend bij de artikelen 1b.2, eerste lid, en 1c.2, eerste lid, van de Subsidieregeling sterktes in Innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Mij bekend,

De Minister van Economische Zaken,

H.G.J. Kamp

Logistiek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

1. Bundelen en modaliteiten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Ontwikkelt u een geïntegreerde vervoersoplossing met verschillende modaliteiten? Of bent u bezig met een bundelingsproject met verschillende modaliteiten?

Synchromodaliteit is het optimaal benutten van de verschillende modaliteiten in een geïntegreerde vervoersoplossing. Dat kan op corridors en in regio’s waar voldoende ladingaanbod is, zodat hoogfrequent vervoer via (alle) modaliteiten kan plaatsvinden. Verladers kunnen hun goederen synchromodaal laten transporteren door deze zonder voorkeur voor een modaliteit aan te bieden, dat wil zeggen, zonder dat de modaliteit van het transport vooraf wordt vastgelegd. Wel worden uiteraard prestatiecriteria vastgesteld (bijv. betrouwbaarheid) en kan het percentage dat minimaal via binnenvaart en/of spoor wordt getransporteerd onderdeel uitmaken van het Service Level Agreement (SLA). Ook kunnen verladers zelf, door het bundelen van hun goederenstroom met andere verladers, het transport synchromodaal organiseren. Een vereiste is dat minimaal sprake moet zijn van twee modaliteiten. Dus bijvoorbeeld naast wegtransport minimaal één andere modaliteit.

Binnen het thema Synchromodaal transport worden projecten gevraagd, waarbij ladingeigenaren hun transport (meestal containers) op synchromodale wijze laten afwikkelen, in tegenstelling tot hoe het transport nu wordt georganiseerd. MKB-ers kunnen daartoe kennisvouchers aanvragen of een R&D samenwerkingsproject indienen.

Tevens worden MKB-ers gevraagd om bundelingsprojecten in te dienen. Het gaat dan om het gezamenlijk aanbieden en afhandelen van lading.

2. (Inter)nationale handel

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Ondervindt u (veel) hinder van nationale en internationale regelgeving? En hebt u ideeën om hier op een slimme en efficiënte manier mee om te gaan? Of hebt u oplossingen die bestaande faciliteiten beter toegankelijk maken? Dan kunt u in aanmerking komen voor ondersteuning.

Deze actielijn richt zich op het verder uitbouwen van de leidende positie van Nederland in het faciliteren van handelslogistiek door toepassing van vernieuwde toezichtsconcepten, stroomlijning en vereenvoudiging van procedures en betere integratie van toezicht in ongestoorde logistieke ketens. Handelsfacilitatie door vermindering van regeldruk is één van de belangrijkste redenen voor bedrijven om juist Nederland als toegangspoort naar Europa te gebruiken. Het succes van de handelsfacilitatie in Nederland is gebaseerd op een samenwerking tussen de inspectiediensten (douane) en het bedrijfsleven, die uniek is in Europa.

In deze tijden van fundamentele verschuivingen in de wereldeconomie, is het essentieel om deze handelsfacilitatie nog verder te ontwikkelen en zodoende onze positie als toegangspoort naar Europa uit te bouwen. Om dat mogelijk te maken zijn technologische innovaties, procesinnovaties en bestuurlijke innovaties nodig.

Het MKB vervult een belangrijke rol in internationale handelsfacilitatie. Niet alleen als importerende of exporterende partij, maar ook in de dienstverlening aan bedrijven om te helpen te voldoen aan alle regelgeving. Vanuit deze rol wordt MKB-ers gevraagd projecten in te dienen, waarin ze bijdragen aan betere integratie van toezicht in logistieke ketens.

Tevens wordt MKB-ers gevraagd om projecten in te dienen die andere bedrijven in staat stelt om te beschikken over de voordelen van bepaalde vormen van handelsfacilitatie. Een aantal faciliteiten, zoals bijvoorbeeld de DOMPROC-regeling of vereenvoudigde procedures die gekoppeld zijn aan het AEO-certificaat, vereist een vergunning waarvan de investeringen voor MKB niet altijd opwegen tegen de voordelen die zo’n vergunning biedt. In deze projecten worden innovatieve business modellen ontwikkeld en beproefd, waarbij vergunninghouders deze faciliteiten aan meerdere MKB-ers kunnen aanbieden. Deze modellen moeten juridisch houdbaar zijn, en vereisen ook heldere afspraken over aansprakelijkheden.

Ook wordt niet altijd gebruik gemaakt van de voordelen die bijvoorbeeld een AEO-certificering biedt. Zo kan bijvoorbeeld in de aangifte voor tijdelijke opslag (SAL) verwezen worden naar de Entry Summary Declaration, wat een hoop tijd en kosten kan besparen, maar wordt deze mogelijkheid onvoldoende benut. Kennisdelingsprojecten kunnen dit potentieel voor MKB vergroten.

3. Samenwerken in en over de keten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Hebt u slimme oplossingen om samenwerking en bundeling in uw keten of tussen verschillende ketens te verbeteren? Wilt u hiervoor de logistiek op een geïntegreerde manier aansturen?

Een 4C (oftewel een Cross Chain Control Center) is een regiecentrum waar meerdere logistieke ketens en netwerken gecoördineerd en geregisseerd worden. Het gaat dan om bundeling en aansturing van fysieke goederenstromen, de informatiestromen, eventuele financiële stromen en datamanagement. Het idee van 4C is het scheppen van schaalvoordelen en betere dienstverlening door een samenwerking die bedrijven en ketens overstijgt. Hierdoor kan een betere planning ontstaan, betere voorspellingen van logistieke bewegingen worden gemaakt of nieuwe business modellen ontstaan. In aansluiting op het MKB zal eerder over een 4C worden gesproken, aangezien MKB-ers in nauwe onderlinge samenwerking tot bundeling van transport- en andere activiteiten moeten komen (ook op nationale en regionale schaal).

De realisatie van één of meerdere 4C's geeft als voordelen:

  • een beter overzicht, betere afstemming en bundeling van activiteiten en besparingen in logistieke ketenkosten door combineren van lading;

  • een lagere druk op het milieu;

  • nieuwe bedrijvigheid met meer werkgelegenheid;

  • nieuwe kennis die ook toepasbaar is in andere logistieke ketens en sectoren;

  • een grotere aantrekkingskracht van Nederland voor buitenlandse bedrijven.

Aanvragen voor ontwikkeling van een 4C kunnen in de praktijk enerzijds in gang worden gezet door MKB-ers die in nauwe onderlinge samenwerking tot bundeling van transport- en andere activiteiten willen komen en anderzijds door:

  • MKB bedrijven die zelf een 4C willen ontwikkelen en exploiteren;

  • MKB bedrijven die tools / bouwstenen ontwikkelen om 4C door een samenwerking van MKB bedrijven mogelijk te maken.

Uiteraard kunnen aanvragen combinaties van gebruikers en ontwikkelaars omvatten.

MKB-bedrijven worden daarom uitgenodigd met aanvragen te komen voor 4C bundelingsprojecten (bundeling en delen van transport, warehousing etc.).

Te denken valt aan:

  • partner selectie en matching (vinden van geschikte 4C partners);

  • juridische aspecten en contractafspraken (NMA-proof);

  • organisatiemodellen – verdienmodellen (waarde-creatie voor de partners);

  • transformatie – implementatie en veranderingsmanagement en andere relevante onderwerpen.

Van belang hierbij is ook het toepassen van nieuwe of bewezen technologie, nieuwe of beschikbare oplossingen en concrete adviezen die als concrete bouwstenen kunnen dienen voor een 4C (zoals hoe standaardiseren we de onderlinge data-uitwisseling, hoe zetten we de IT-architectuur op en met welke technologie, welke contractvormen, hoe zetten we de samenwerking toekomstproof op en ook het uitwisselen van info, het afschermen van informatie, het low-key faciliteren van bundeling).

Ook worden projecten gevraagd, waarbij nieuwe 4C diensten worden ontwikkeld. Onderwerpen die aan bod komen kunnen variëren van innovatieve (ICT) platformen tot dashboards tot monitoring/tracking-tracing tot automatische en eenvoudige afhandeling van transportopdrachten (centraal versus decentraal), het delen van data en datamanagement (open versus gesloten oplossingen) etc.

4. Service Logistiek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Biedt u nieuwe creatieve oplossingen voor de organisatie en regie van de after sales service? Bedenkt u nieuwe serviceconcepten? Kortom maakt u van producten diensten?

Dan kunt u in aanmerking komen voor ondersteuning.

Service logistiek is de regie van alle after sales service: van productlevering tot aan het einde van de levenscyclus van een product. Bedrijven leveren steeds vaker een serviceconcept in plaats van een product. Vooral leveranciers van kapitaalgoederen richten zich niet alleen op het leveren, maar ook op het in stand houden, upgraden en uiteindelijk buiten bedrijf stellen en vervangen van het geleverde product. De regie in de keten gaat in de eerste plaats om ‘life cycle planning’ en ‘control’, en wint wereldwijd sterk aan belang, in het bijzonder in de Verenigde Staten waar het onder de naam ‘Servicization’ wordt ontwikkeld en in de markt wordt gezet door veel productiebedrijven. De focus binnen het thema Service Logistiek is – net als bij 4C – ketenregie en coördinatie, maar de processen en benodigde innovaties zijn wezenlijk anders.

Nieuwe innovatieve concepten voor service logistiek leiden tot:

  • een hogere en vooruitlopende service business in Nederland;

  • een grotere aantrekkelijkheid om in Nederland te investeren voor buitenlandse partijen;

  • een significante duurzame bijdrage aan het verminderen van de uitstoot en het energieverbruik door optimale inzet van reserve-onderdelen en hergebruik van materialen.

Voor veel MKB-bedrijven is het echter een grote en lastige uitdaging om de transformatie te maken van een producerende activiteit naar het vermarkten van services vanwege praktische beperkingen zoals capaciteit, middelen of omvang.

Daarom worden MKB-bedrijven hier ook specifiek uitgenodigd om met aanvragen te komen voor het ontwikkelen en opzetten van innovatieve servicestrategieën voor het ontwikkelen en uitbreiden van hun servicelogistiek (diensten en de portfolio aan services en de ontwikkeling van unieke selling points). Daarbij horen aanvragen voor het ontwikkelen van nieuwe business en verdienmodellen (make / buy / samen doen) variërend van het uitbreiden en aanbieden van bijvoorbeeld onderhoudswerkzaamheden en -contracten bij producten en systemen naar hoogwaardige diensten op het vlak van training, systeemintegratie en advisering en uiteindelijk het volledig transformeren van een business model op basis van productie naar dienstverlening.

Verder worden MKB-ers specifiek uitgenodigd met voorstellen te komen voor het ontwikkelen en opzetten van servicelogistieke control towers voor het bundelen van diensten voor meerdere bedrijven zoals bijvoorbeeld op het vlak van bundeling van reserve-onderdelen inkoop, onderhoud, voorraadbeheer, vraagvoorspelling, ‘conditioned based logistics’, retour logistiek etcetera.

5. Supply Chain Finance

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bent u bezig met het ontwikkelen en toepassen van nieuwe financieringsmogelijkheden in de logistieke keten? Haalt u op een innovatieve manier kosten uit de keten en zoekt u hierin nieuwe samenwerkingsmogelijkheden? Voor uzelf of als dienstverlener voor anderen?

Dan kunt u in aanmerking komen voor ondersteuning.

Supply Chain Finance is een relatief nieuw onderwerp voor het MKB en richt zich op het optimaliseren van financiering en financieringskosten van de totale logistieke keten en de integratie van financiële processen tussen verladers, toeleveranciers, logistieke dienstverleners, financiële partners en andere relevante partners in en over de totale waardeketen(s). Belangrijk in Supply Chain Finance is dat er door samenwerking van ketenpartners nieuwe mogelijkheden ontstaan voor bedrijven op het gebied van het beheersen en verbeteren van werkkapitaal, assets, voorraden, risico’s en aansprakelijkheid, (reverse) factureringsprocessen en dergelijke. Het doel is het reduceren van kosten in de keten.

Logistieke ketens bestaan uit de componenten: goederen, informatie en financiën. Optimalisatie in de logistieke keten richt zich tot nu toe overwegend op verbetering van goederenstromen of de integratie van goederen en informatiestromen. Financiële stromen in de logistieke keten zijn echter minstens zo belangrijk. Tot op heden heeft dit zich vooral beperkt tot het streven om bijvoorbeeld voorraden te verlagen in de keten met het kapitaalbeslag wat daarmee gemoeid gaat. Een verbeterde integrale harmonisatie van logistieke ketens en financiën biedt nieuwe kansen voor bedrijven.

Aanvragen binnen het thema SCF kunnen zowel ingediend worden voor vernieuwing van de inrichting van de financiële processen in en over de eigen logistieke keten(s), als voor de ontwikkeling van die innovatieve financieringsconcepten voor de logistieke keten, instrumenten en arrangementen of het ontwikkelen van tools / bouwstenen om SCF door een samenwerking van MKB bedrijven mogelijk te maken.

Uiteraard kunnen aanvragen combinaties van gebruikers en ontwikkelaars omvatten.

Binnen het thema van SCF worden MKB-bedrijven uitgenodigd met aanvragen te komen voor het ontwikkelen en opzetten van:

  • Uitbreiding van de lopende Dinalog pilot met meer MKB bedrijven. Deze pilot verkent, ontwikkelt en test een nieuwe financieringsvorm waardoor vervoerders sneller worden betaald. Het project leidt tot een standaard supply chain finance overeenkomst tussen verlader en vervoerder. Aanvragers starten een nieuw project, op basis van de kennis die in de lopende pilot is opgedaan.

  • Nieuwe alternatieve financieringsmogelijkheden, bijvoorbeeld in de diversificatie van financieringsbronnen (het niet afhankelijk zijn van 1 financiële instelling, maar bijvoorbeeld ook gebruik maken van de financieringsopties via grote klanten of leveranciers), orderfinanciering (grote order van klant in relatie tot de inkoopkosten). Loopt vaak stuk op financiering van werkkapitaal.

  • Nieuwe business development aan de hand van nieuwe financiële logistieke dienstverlening;

  • Oplossingen voor de financiële drempels in transportketens zoals bijvoorbeeld het automatiseren van borgstellingen, vrijmaken van containers door snellere vrachtbetaling als gevolg van betere informatievoorziening e.d.

  • Methoden en aanpakken voor het betalingsgedrag van (grote) klanten en overheid (afgesproken termijnen, late betalingen, kortingen bij vroege betaling, voorfinanciering vordering, supplier financing programma’s, interne goedkeuringsprocessen van grote klanten)

Bijlage 4. Life Sciences and Health

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

Bijlage 4.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij artikel 4.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

India

Bijlage 4.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorend bij artikel 4.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bedrijven en kennisinstellingen hebben samen met het ministerie van EZ het innovatieprogramma Life Sciences & Health (LSH) ontwikkeld. Het programma stimuleert jonge hightech bedrijven nieuwe medische producten (vaccins, geneesmiddelen), behandelingen (weefsel- en orgaanherstel, medische implantaten) en diagnostica te ontwikkelen. Nederland heeft een sterke kennispositie op dit gebied. Bedrijven als Organon, Philips Medical en DSM en diverse jonge, beursgenoteerde life sciences bedrijven als Crucell, Pharming, Octoplus en Galapagos zijn op hun gebied internationaal toonaangevend. De ambitie van het innovatieprogramma LSH is om Nederland een internationale hotspot te laten worden op het gebied van medisch en klinisch onderzoek, waar gezondheidsgerelateerde life sciences bedrijven goed kunnen werken en groeien.

Het ambitieniveau van dit innovatieprogramma is daarbij:

  • Verdubbeling van het aantal R&D georiënteerde LSH-bedrijven binnen 10 jaar van 150 naar 300.

  • Verdubbeling van de omzet van de LSH-sector binnen 10 jaar van 15 miljard euro naar 30 miljard euro.

  • Meer produkten (verder) in de klinische pijplijn (van onderzoek naar patiënt).

De kansen op het gebied van life sciences & health liggen vooral op de gebieden personalized medicine, preventieve diagnostiek en regeneratieve geneeskunde. Hier heeft Nederland met het genomics research en het lopende biomedisch onderzoek een goede kennispositie opgebouwd en zijn recent ook enkele belangrijke publiek-private samenwerkingen gestart. Dit betreft TIPharma, het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM) en het BioMedical Materials program (BMM), die zich richten op het pre-competitieve deel van de kennisontwikkeling.

De drie belangrijke knelpunten binnen de LSH-sector zijn de doorgroei van jonge hightech MKB-ers, netwerkvorming en knelpunten binnen het LSH klimaat (o.a. human capital en wet- en regelgeving). Deze knelpunten belemmeren de valorisatie van lopend en nieuw publiek en privaat onderzoek. Deze punten worden met onderstaande agenda aangepakt.

Actielijn 1: kapitaal voor ontwikkelingsprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Europese life sciences bedrijven hebben te maken met de zogenoemde ‘equity gap’. In de groeifase, waarbij nieuwe productconcepten de klinische onderzoeksfase ingaan, is het voor een life sciences bedrijf moeilijk financiering te vinden. In deze actielijn wordt dan ook gepleit voor een risicodragend krediet. Dit krediet moet de hefboom zijn om bedrijven in deze fase mede door een venture capitalist gefinancierd te laten worden.

Actielijn 2: (internationale) samenwerking stimuleren

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De valorisatiestap van concepten die voortkomen uit de publiek-private samenwerkingen is een belangrijke om uiteindelijk tot een medisch innovatief product te komen. De sector pleit dan ook voor ondersteuning bij samenwerking. Het gaat hierbij om ondersteuning bij (internationele) samenwerkingsprojecten en bij facility sharing van bijzondere apparatuur of productiefaciliteiten. Ook vallen netwerkevenementen die R&D-samenwerking stimuleren onder deze actielijn.

Actielijn 3: overige knelpunten (waaronder human capital, wet- en regelgeving en het stimuleren van ondernemerschap)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze actielijn is erop gericht om alle randvoorwaarden om innovaties tot stand te laten komen zo optimaal mogelijk te maken. Het klimaat in Nederland moet buitenlandse LSG-bedrijven aantrekken. Een voorbeeld hiervan is om ervoor te zorgen dat er voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar is (van MBO tot WO) en het verhogen van internationale bekendheid op dit terrein.

Dit hoofdstuk Life Sciences & Health van deze regeling is onderdeel van actielijn 2 van het innovatieprogramma LSH.

Bijlage 5. Water

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

Bijlage 5.1. behorende bij artikel 5.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Achtergrond

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het kabinet heeft met het topsectorenbeleid gekozen voor het versterken van de concurrentiekracht van die sectoren waarin Nederland wereldwijd uitblinkt. Hiermee wordt het groeivermogen van de Nederlandse economie duurzaam versterkt. De topsector Agri&Food is de stabiele motor van de Nederlandse economie met een omzet van ca. € 50 miljard en de nummer 2-positie in de wereld qua export. Om de krachtige uitgangspositie verder uit te bouwen, werken bedrijfsleven uit de gehele agrifood keten, kennisinstellingen en overheid samen aan kennis en innovatie. De afspraken hierover zijn vastgelegd in het innovatiecontract van de topsector Agri&Food.

Het innovatiecontract wordt uitgevoerd door het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Agri&Food. De topsector Agri&Food wil de ambities realiseren door in de periode 2012–2015 het vraaggestuurde onderzoek & innovatie te versterken en te investeren in excellente kennis & innovatie op drie strategische kansen voor economische en maatschappelijke groei:

  • I: Meer met minder door duurzame, innovatieve voedselsystemen. Verduurzaming en ondersteunende technologische innovatie zijn een 'must' om toekomstige voedseltekorten en aantasting van de leefomgeving te voorkomen. In Nederlandse context vertaalt dit zich naar het realiseren van twee maal de toegevoegde waarde met de helft minder input. Een aanpak waarbij mens, dier en natuur centraal staan.

  • II: Hogere toegevoegde waarde door focus op gezondheid, duurzaamheid, smaak en gemak. De Agri&Food sector zorgt voor gezond, veilig en lekker eten. Daarmee voorziet zij in de dagelijkse behoeften van ieder mens. Het vervullen van deze behoeften leidt tot een hogere bijdrage aan de economie en de volksgezondheid.

  • III: Internationaal leiderschap door bevorderen van export en veiligstellen import grondstoffen binnen de topsector Agri&Food en daarnaast geïntegreerde systeemoplossingen te exporteren.

Binnen het TKI Agri&Food is er specifieke aandacht voor de versterking van de innovatiekracht van het MKB. Ten behoeve van de ondersteuning van valorisatie in het agri en food MKB worden instrumenten uit artikel 5.1 ingezet. Deze instrumenten sluiten direct aan op de publiek-private samenwerkingsprojecten van het TKI Agri&Food en faciliteren de eerste fasen van valorisatie in het MKB voordat generieke instrumenten zoals het Innovatiefonds MKB(+) ondersteuning bieden.

Binnen het innovatiecontract Agri&Food worden diverse innovatiethema’s onderscheiden die hieronder verder worden beschreven. Binnen deze thema’s worden technische haalbaarheidsstudie, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling ondersteund. Ondersteuning vindt niet plaats voor projecten die al gestart zijn voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

De innovatiethema’s binnen de hierboven genoemde kansen van de topsector Agri&Food zijn:

  • Valorisatie van grondstoffen, zijstromen en dierlijke mest

    • o valorisatie van zijstromen en grondstoffen

    • o mest tot waarde

  • Resource efficiency

    • o energie en klimaat

    • o bodem, water, mineralen

    • o plantgezondheid

    • o resource efficiency in de keten

  • Duurzame (import van) grondstoffen voor food en feed

  • Duurzame veehouderij

    • o diergezondheid

    • o dierenwelzijn

    • o fokkerij

  • Markt en keteninnovaties

    • o nieuwe ketenconcepten

    • o informatisering, precisielandbouw en robotica

  • Voeding en Gezondheid

    • o hart- en vaatgezondheid

    • o gewichtsbeheersing

    • o gastro-intestinale gezondheid

    • o mondgezondheid

    • o gezond ouder worden

    • o food, cognition en behaviour

  • Producttechnologie

    • o sensoriek en voorkeuren

    • o textuur en smaak

    • o structureren van producten, inclusief herformulering (bijv. zout, vet, suiker verlaging)

  • Voedselveiligheid

    • o risico’s chemische bestanddelen

    • o risico’s allergeniciteit

    • o risico’s micro-organismen

    • o risicomanagement en crisispreventie

  • Duurzame maaktechnologie

    • o smaakstoffen

    • o grondstofflexibiliteit

    • o procestechnologie

    • o logistiek

    • o verpak- en bewaarmethoden

    • o droogtechnologie

  • Consument.

    • o product benefits

    • o segmentatie

    • o verbinding producteigenschappen en extrinsieke stimuli

    • o blijvend duurzaam en gezond gedrag.

Bijlage 6. Chemie, Biobased en Energie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

Bijlage 6.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij de artikelen 6.1, 6.15 en 6.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De Strategische doelen en focusgebieden

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het Nederlandse cluster van automotive bedrijven heeft de ambitie om binnen vijf jaar één van de leidende innovatieprogramma’s in Europa te worden op het gebied van automotive technologie.

De strategische doelstellingen zijn:

  • 20% reductie van brandstofverbruik

  • 20% reductie van CO[2]-uitstoot van vrachtwagens;

  • 25% reductie van reistijd;

  • verhoging van de verkeersveiligheid;

  • banengroei in de sector met 10.000 FTE;

  • een omzetgroei van EUR 12 miljard naar EUR 20 miljard in 2015.

De automotive sector wil deze ambitie en doelstellingen bereiken door in te zetten op twee focusgebieden waarin Nederland internationaal kan excelleren. Deze focusgebieden betreffen Driving guidance en Vehicle efficiency.

Driving guidance

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Driving guidance betreft begeleiding- en informatiesystemen voor de verbetering van de mobiliteit. Het beïnvloedt het rijgedrag van de bestuurder voor een betere doorstroming van het verkeer, de verhoging van de actieve- en passieve veiligheid en het ontzien van het milieu. Binnen het focusgebied Driving guidance zijn er drie nadere thema’s vastgesteld:

  • Connected car. Het gaat hier om de draadloze verbinding van de auto met de buitenwereld voor veiligheid, verkeersmanagement (bijv. autopositionering, navigatie, rekeningrijden etc.) infotainment download, internet, reparatie-informatie.

  • Vehicle dynamics control. Hieronder wordt verstaan de toepassing van geavanceerde intelligente chassis controle systemen (bijv. rem- en besturing assistentie) waardoor eerder en geassocieerd geanticipeerd kan worden op kritische verkeerssituaties

  • Integrated human machine interaction (HMI). Het betreft het gebruik van verkeersveiligheid en bestuurderondersteunende comfortsystemen die overbelasting van de bestuurder kunnen veroorzaken. Een geïntegreerde en adaptieve HMI zal in staat zijn de verschillende functies onderling af te stemmen en op maat gesneden te kunnen worden op de gemoedstoestand van de bestuurder. Geavanceerde HMI is de toegevoegde waarde van ondersteunende- en waarschuwingssystemen, waardoor de mogelijkheid tot het voorkomen van verkeersongevallen verbeterd wordt.

Vehicle efficiency

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bij Vehicle efficiency wordt door verbetering van het totale aandrijvingsysteem het brandstofverbruik verminderd. Binnen het focusgebied Vehicle efficiency zijn twee nadere thema’s vastgesteld:

  • Efficient powertrain. Dit betreft een integrale aanpak van de totale powertrain, waarbij geavanceerde verbrandingstechnieken, uitlaatgasnabehandelingssystemen en (hybride) automatische transmissieconcepten een belangrijke rol spelen. Het doel is om het brandstofverbruik met 20% te verminderen.

  • Light constructions. Het gaat hier om de samenwerking tussen systeemleveranciers, materiaalleveranciers en onderzoeksorganisaties om te komen tot constructies die leiden tot significantie gewichtsverminderingen. Naast de vermindering van het brandstofverbruik wordt hierbij een betere voertuigbeheersing (rijeigenschappen), een lager geluidsniveau en een bredere toepassing van kunststoffen en andere nieuwe materialen nagestreefd.

Bijlage 6.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij artikel 6.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De prioriteiten voor 2010 zijn:

Efficient powertrain, Light constructions, Connected car en Vehicle dynamics control.

Deze onderwerpen zijn uitwerkt in de bijlage 6.1.

Bijlage 6.3. , behorende bij de artikelen 6.1, 6.24 en 6.25

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Achtergrond en thema HTAS-Electric Vehicle Technology

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In het kabinetsstandpunt ‘aanpak Elektrisch rijden’ (Kamerstukken II 2008/09, 31305, nr. 145) wordt elektrisch rijden als een zeer kansrijke optie aangemerkt om toekomstige automobiliteit duurzaam te maken, de energiepositie te versterken en de economie een structurele impuls te geven. Centrale ambitie in deze aanpak is om Nederland in de periode 2009–2011 tot gidsland en internationale proeftuin voor elektrisch rijden te maken. Om daarna, op basis van de gecreëerde randvoorwaarden en de opgedane leerervaringen, op te schalen en door te groeien naar grootschalige marktintroductie. Het kabinet heeft met dit oogmerk meerdere maatregelen voor de periode 2009–2011 vastgesteld, waarvan er één zich richt op het financieel stimuleren (en daaraan gekoppelde innovatiebevordering) van onderzoek, ontwikkeling en productie van elektrische voertuigen en/of onderdelen daarvoor. Deze actielijn wil bestaande en nieuwe spelers ondersteunen bij het verzilveren van de nieuwe mogelijkheden, uit het oogpunt van het versterken van onze economie, het verbeteren van ons vestigingsklimaat, het vergroten van onze internationale concurrentiepositie en werkgelegenheid. Concreet wordt geconstateerd dat ondernemers en kennisinstellingen voor de productie van elektrische voertuigen en onderdelen nog tegen een aantal belemmeringen aanlopen. De door het kabinet onderkende technische belemmeringen en onzekerheden voor grootschalige marktintroductie zijn:

  • De batterijen:

    • Beperkte actieradius, hoog gewicht en hoge kosten;

    • Functioneren bij zeer hoge/lage temperaturen;

    • Veiligheid (brand- kortsluiting- en explosieveiligheid, bots- en waterveiligheid, lekken van vloeistof, elektrocutie);

    • Levensduur.

  • De veiligheid:

    • Ongevaloorzaken (uitvallen aandrijving slippen, snelheid, elektromagnetische susceptibiliteit, aanrijdingen, langere remweg door eigengewicht voertuig);

    • Gevolgschade (ramen niet te openen bij te water raken, snel zinkend voertuig door batterijgewicht).

Dit type onderwerpen hebben niet alleen de aandacht van de overheid, maar ook van de Nederlandse automotive-industrie. Die deelt de opvatting dat elektrisch rijden perspectief biedt. Internationale ontwikkelingen op het gebied van elektrisch en hybride rijden bieden volgens haar marktkansen in Nederland. Specifiek met betrekking tot elektrische voertuigtechnologie wil de Nederlandse automotive-industrie aan het lopende innovatieprogramma HTAS (High Tech Automotive Systems) een thema toevoegen dat goed aansluit bij de door het kabinet onderkende technische belemmeringen: Electric Vehicle Technology (EVT). Doel daarvan is om de Nederlandse automotive-sector een voorsprong te verschaffen binnen de ontwikkeling van elektrische voertuigen, hun componenten en onderdelen. Het thema EVT richt zich op aspecten waarin de Nederlandse automotive-sector een goede uitgangspositie heeft om in de ontwikkeling van elektrische voertuigen, componenten en onderdelen een competitieve positie te kunnen innemen. De uitdagingen binnen het thema EVT zijn:

  • De productiecapaciteit van voertuigen en componenten;

  • De veiligheid, certificatie, testen en homologatie van voertuigen;

  • Rijgedrag, comfort en toenemende actieradius (‘range extenders’) van voertuigen;

  • Batterijmanagement en software ter verbetering van de energie-efficiënte van voertuigen;

  • De standaardisatie van voertuigen, componenten, batterijen, connecties e.d.

Belangrijke specifieke veiligheidsaspecten voor de elektrische auto’s zowel voor de passagiers als het andere verkeer zijn onder meer het gewicht en plaats van de batterij in het geval van botsingen, de elektriciteit en het daarmee geassocieerde brandgevaar en het effect van het hoogvoltage batterij bij botsingen en bij contact met water. Zie voor het volledige document www.htas.nl., dat de genoemde uitdagingen toespitst op de volgende aandachtsgebieden: chassis en body, powertrain, control, auxiliary equipment en integratie. Naast de technologische uitdagingen gaat het thema EVT ook in op de ondersteunende activiteiten die nodig zijn om dit voor Nederland te realiseren, zoals goede samenwerking met de overheid en met de energiesector. Er wordt voorts gestreefd naar extra omzetgroei en een toename van het aantal hightech werknemers op het gebied van elektrische voertuigen met 7.500 in 2020.

De technische belemmeringen die in het kabinetsstandpunt voor elektrisch rijden worden genoemd en de uitdagingen die de Nederlandse automotive-industrie binnen het voorgenomen thema EVT heeft vastgesteld, passen goed bij elkaar. Op basis hiervan zijn de doelstellingen en aandachtsgebieden geformuleerd.

Strategische hoofddoelen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De strategische hoofddoelen zijn de hoofddoelen die met het HTAS-innovatieprogramma worden nagestreefd (zie bijlage 6.1). Op het gebied van elektrische voertuigtechnologie in het kader van het thema EVT zal het daarbij in het bijzonder gaan om banengroei, omzetgroei, reductie van brandstofverbruik en verhoging van de verkeersveiligheid.

Specifieke doelen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Doel is het ondersteunen en versnellen van projecten die bijdragen aan:

  • het krijgen en behouden van aansluiting bij internationale ontwikkelingen op het gebied van elektrisch rijden ten behoeve van het verbeteren van de internationale concurrentiepositie;

  • het versnellen van het realiseren van elektrisch rijden (in Nederland).

Doel is ten slotte dat de projecten leiden tot concepten die binnen enkele jaren in productie kunnen worden genomen. Daarom dient de nadruk van de projecten te liggen op experimentele ontwikkeling en op activiteiten dicht op de productiefase. Projecten die exclusief gericht zijn op industrieel onderzoek zijn uitgesloten.

Aandachtsgebieden

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De projecten moeten passen binnen onderstaande aandachtsgebieden:

Chassis en body:

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Ontwikkelingen op het gebied van chassis en body specifiek gericht op de eisen van elektrische voertuigen, rekening houdend met o.a. botsveiligheid, een lichter gewicht, en verbeterde stabiliteit in combinatie met minimale luchtweerstand. Belangrijke aandachtspunten zijn hierbij diverse veiligheidsaspecten ten aanzien van batterij pakketten. Uitgangspunt is een flexibel platform waarop meerdere carrosserievarianten gebouwd kunnen worden.

Electric Powertrain:

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Innovatie op het gebied van key-componenten en samengestelde systemen in de gehele elektrische aandrijflijn, zoals batterijtechnologie, on-board snellaadsystemen, systemen voor terugwinning van remenergie, vermogenselektronica. transmissie technologie en tractie-motoren. Batterijontwikkeling richt zich vooral op nieuwe materialen (tbv hogere energiedichtheid,) en packaging en recycling. Daarnaast is er specifieke aandacht voor de ontwikkeling van range extenders.

Control:

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Focus op beheersen en regelen van de integrale aandrijflijn ten behoeve van rijcomfort, veiligheid en optimale energie efficiency. Systeem architectuur en batterij monitoring zullen tevens de nodige ontwikkeling vergen. Daarnaast zal er aandacht zijn voor diverse standaardisatie en communicatieprotocollen met de infrastructuur cq. de buitenwereld.

Auxiliary equipment:

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Elektrisch aangedreven auto’s vragen om nieuwe energiezuinige auxiliary (ondersteunende) apparatuur, die opnieuw ontwikkeld dienen te worden. Hier is onder meer te denken aan nieuwe concepten voor voertuig temperatuurmanagement (verwarming & airco), luchtcirculatie, draadloos energie opladen, brandstofcel en solarcel toepassingen.

Integratie:

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Elektrische aandrijving geeft nieuwe mogelijkheden voor auto-design, ontwikkeling en engineering. Dus ook een nieuwe geïntegreerde benadering van het gehele voertuig wordt belangrijk. De interfaces met zowel de gebruiker (HMI) maar ook met de infrastructuur (energielaadstations, smart billing, etc) zullen het nodige onderzoek vergen. Tenslotte aandacht voor diverse drivetrain en niet drivetrain accessoires/systemen ter verbetering van de energiehuishouding, comfort en veiligheid van de auto.

Bijlage 7. Creatief

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

Bijlage 7.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij de artikelen 7.1, 7.8 en 7.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Achtergrond

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Wereldwijd is sprake van een toenemende behoefte aan nieuwe watertechnologie. Onder watertechnologie wordt hier verstaan: alle technologieën en technieken ten behoeve van het bereiden, transporteren, leveren, verzamelen, behandelen en (her)gebruiken van drinkwater, proceswater en afvalwater voor en van burgers, huishoudens, industrie, land- en tuinbouw, recreatie en toerisme. Deze toenemende behoefte wordt onder meer veroorzaakt door de groei van de bevolking en de welvaart, de verandering van het klimaat met periode van extreme droogte en neerslag en door de toenemende en nieuwe verontreinigingen van het milieu en daarmee het oppervlakte- en grondwater. Deze ontwikkelingen vereisen een duurzame oplossing.

Door deze maatschappelijke opgave ontstaat de komende jaren een omvangrijke en snelgroeiende vraag op de wereldmarkt. In 2001 bedroeg de omzet op de wereldmarkt 292 miljard euro en was het groeipercentage 11%.

Als dichtbevolkt land aan de monding van grote rivieren beschikt Nederland noodzakelijkerwijs over veel wetenschap en ervaring op het gebied van watertechnologie. Op de wereldranglijst met octrooiaanvragen staat Nederland bijvoorbeeld op de zevende plaats. Verhoudingswijs wordt deze kennis en kunde echter onvoldoende verzilverd op de buitenlandse markten.

Dit wordt onder meer veroorzaakt door de bijzondere kenmerken van de thuismarkt: de vraagzijde lijkt vrijwel verzadigd en wordt gedomineerd door risicomijdende monopolisten (bestuurd worden door overheden) zonder commerciële exportambities; de aanbodzijde is zeer heterogeen en bestaat uit vele middelgrote en kleine productiebedrijven en enkele middelgrote adviesbureaus.

De omzet van de Nederlandse waterzuiveringsector bedroeg in 2003 ongeveer EUR 9,1 miljard per jaar, waarvan 2,1 miljard op buitenlandse markten.

De komende jaren staat de Nederlandse waterzuiveringsector voor grote opgaven, bijvoorbeeld het zuiveren van de toenemende vervuiling, voldoen aan strengere wet- en regelgeving zoals de Europese Kaderrichtlijn Water en het benutten van de grote exportpotentie, inclusief de Millennium Development Goals.

De Nederlandse watersector wil bovengenoemde maatschappelijke opgaven en economische kansen benutten door gebruik te maken van haar sterke uitgangspunten en door het verminderen en wegnemen van de belemmeringen. Het verwezenlijken van deze ambities vereist innovatie.

In september 2005 presenteerde de watersector haar visie op de toekomst in de brochure: ‘een wereld om water, naar een nieuwe aanpak voor de watersector’. Teneinde een prominente positie te veroveren binnen deze toekomstvisie wil de watersector op een nieuwe manier gaan samenwerken en zich daarbij richten op kansrijke thema’s (focus en massa). De strategie om deze ambitie en positie op het gebied van watertechnologie te bereiken is vervolgens weergegeven in de brochure ‘een wereld om water, innovatieprogramma watertechnologie (april 2006)’.

Uitdagingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De uitdagingen en kansen voor die de Nederlandse watertechnologiesector met behulp van innovatie wil benutten zijn onder meer:

  • Verbetering van de maatschappelijke baten tegen geringe publieke kosten.

    De Nederlands watertechnologiesector wil bijdragen aan het overheidsbeleid op het gebied van volksgezondheid en milieu door het ontwikkelen en toepassen van innovaties met een gunstige prijs/kwaliteitverhouding.

  • Vergroten van het aandeel op de snelgroeiende wereldmarkt.

    De Nederlandse watertechnologiesector wil optimaal profiteren van de mondiale groei en wil haar positie op de wereldmarkt aanzienlijk verbeteren. Dit vereist een toename van de omzet en de export. Meer van hetzelfde volstaat dan niet, innovatie is nodig. Bovendien vragen de partijen op de wereldmarkt steeds vaker om totaaloplossingen: Design, Finance, Built and Operate

  • Implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water.

    De uitvoering van nieuwe wet- en regelgeving in Europa vereist innovatie. Door als eerste met de beste oplossingen te komen kan de Nederlandse watertechnologiesector zich onderscheiden en een groot de van de Europese markt bedienen.

  • Millennium Development Goals.

    De Nederlandse watertechnologiesector wil een bijdrage leveren aan de Millennium Development Goals. Wereldwijd moeten voor het jaar 2015 nog 1,2 miljard mensen toegang krijgen tot drinkwater en 2,6 miljard mensen tot sanitaire voorzieningen. De Nederlandse overheid heeft aangekondigd hiervan 50 miljoen mensen duurzaam toegang te beiden tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen.

Doelstelling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het hoofddoel van het Innovatieprogramma Watertechnologie luidt:

Nederland beschikt over een excellente watertechnologiesector die economische en maatschappelijke doelen dient, zowel in Nederland als in het buitenland.

Dit hoofddoel is vertaald in vier subdoelen:

  • 1. De Nederlandse watertechnologiesector realiseert een groei die minimaal gelijk is aan de mondiale groei.

  • 2. De Nederlandse watertechnologiesector opereert in grote samenhang.

  • 3. De Nederlandse watertechnologiesector onderscheidt zich doordat maatschappelijke en economische doelen elkaar versterken.

  • 4. De Nederlandse watertechnologiesector kent in 2012 tenminste vier innovatieve clusters die tot de mondiale top behoren.

Het verwezenlijken van deze (sub) doelen vereist de ontwikkeling en toepassing van nieuwe kennis, technologieën, processen, producten en diensten. De noodzakelijke innovatie wordt echter verhinderd door diverse belemmeringen.

Focus op vier kansrijke clusters

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De Nederlandse watertechnologiesector wil haar inspanningen met betrekking tot innovatie concentreren op vier kansrijke clusters en de daarbijbehorende technologievelden, namelijk:

  • 1. Drink- en industriewatervoorziening:

    • a. ontzilting,

    • b. blue energy,

    • c. waterproductietechnologie,

    • d. waterverdeling en kwaliteit.

  • 2. Afvalwatertechnologie:

    • a. koolstof/stikstof-cyclus

    • b. terugwinning van energie en componenten,

    • c. scheiden aan de bron,

    • d. membranen en bioreactoren

  • 3. Sensoring-technologie, monitoring en control:

    • a. veiligheid en milieu,

    • b. procesbewaking en control.

  • 4. Interactie met natuurlijke systemen:

    • a. waterverdeling en -kwaliteit,

    • b. ondergrondse water/energie-opslagsystemen.

Belemmeringen en knelpunten bij innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De belemmeringen voor innovatie op het gebied van watertechnologie vinden hun oorsprong en oorzaak onder meer in:

  • 1. De specifieke kenmerken van de Nederlandse watertechnologiesector.

    De Nederlandse watertechnologiesector bestaat uit ongeveer 1400 veelal middelgrote en kleine bedrijven en instellingen, met ieder hun eigen nichemarkten en plaats in de innovatieketen. Deze beperkte schaalgrootte en vergaande specialisaties belemmert de noodzakelijke onderlinge samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling. Ook de totstandkoming van exportconsortia die wereldwijd totaaloplossingen aanbieden wordt hierdoor belemmerd.

  • 2. De specifieke kenmerken van de Nederlandse watertechnologiemarkt.

    Afnemers van watertechnologie in Nederland zijn, naast de watergebruikende industrie, vooral de drinkwaterbedrijven en waterschappen. Deze publieke instellingen zijn eigendom van en worden bestuurd door overheden. Zij hebben ieder een wettelijke zorg- en leveringsplicht voor een beperkt deel van Nederland. Mede hierdoor hebben zij geen commerciële exportambitie. Door hun monopoliepositie en hun gebonden klanten is de onderlinge concurrentie gering en voelen zij geen sterke prikkel om taken uit te besteden aan commerciële partijen. Gelet op hun verantwoordelijkheid voor volksgezondheid en milieu zijn zij terughoudend in het toepassen van nieuw technologie.

  • 3. De specifieke kenmerken van de Nederlandse kennisinfrastructuur.

    De onderzoeksactiviteiten op het gebied van watertechnologie zijn in Nederland verdeeld over verschillende onderzoeksorganisaties zoals technische universiteiten (Delft, Twente, Wageningen), TNO, Wetsus, Kiwa, Unesco-IHE, enzovoort. Door deze versnippering ontbreekt een gemeenschappelijke visie op en sturing van het lange termijn onderzoek. Deze versnipperde kennisinfrastructuur enerzijds en de kleinschalige, verdeelde watertechnologiesector anderzijds belemmeren bovendien de totstandkoming van een gemeenschappelijk en vraaggestuurd innovatieprogramma.Deze specifieke kenmerken van de sector, de kennisinfrastructuur en de markt leiden tot een gebrek aan:

    • focus, massa en samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van doorbraaktechnologieën

    • snelle toepassing van kennis in nieuwe processen, producten en diensten met een hoge toegevoegde waarde,

    • launching customers die als eerste een nieuwe technologie willen toepassen,

    • samenwerking bij export.

Instrumenten ter bevordering van innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Om bovengenoemde belemmeringen en knelpunten zoveel mogelijk weg te nemen heeft de Stuurgroep Watertechnologie in haar Innovatieprogramma de volgende instrumenten voorgesteld:

  • De oprichting van een Technologisch Top Instituut Watertechnologie, bedoeld voor de ontwikkeling van precompetitieve en vraaggestuurde kennis ten behoeve van doorbraaktechnologieën.

  • De Subsidieregeling innoWATOR-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten ten behoeve industrieel onderzoek en/of preconcurrentiële ontwikkeling door samenwerkingsverbanden. Projecten dienen te liggen op het terrein van de eerder genoemde kansrijke clusters en aandachtsgebieden.

  • Steun aan Nederlandse partijen die deelnemen aan internationale samenwerkingsverbanden voor onderzoek en ontwikkeling.

  • Een ondersteunende faciliteit voor launching customers, bedoeld om op de thuismarkt proefprojecten en referentieprojecten te realiseren waarin de werking en betrouwbaarheid van innovaties wordt gedemonstreerd en bewezen.

  • Steun aan Nederlandse consortia die wereldwijd totaaloplossingen aanbieden, bijvoorbeeld Design, Finance, Built en Operate.

Bijlage 8.1. behorende bij de artikelen 8.1, 8.7 en 8.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Nederland heeft een sterke maritieme sector. Deze sector omvat een aantal belangrijke wereldspelers in de offshore en de maritieme maakindustrie, een groot aantal kleine bedrijven en enkele internationaal bekende kennisinstituten. De sector vormt als cluster binnen Nederland een goed georganiseerd geheel waarin zowel wetenschappelijke kennis, toepassingskennis als commerciële kennis van de wereldmarkt wordt verenigd. De maritieme cluster is een onderdeel van het zogenaamd sleutelgebied ‘Water’, zoals gedefinieerd door het Nederlandse Innovatieplatform.

2. Hoofddoelstelling Maritiem Innovatie Programma

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het Maritiem Innovatie Programma heeft tot doel te bereiken dat de bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties in de offshore en maritieme maakindustrie een toonaangevende positie van Nederland op het gebied van productleiderschap en regievoering behouden en versterken. Dit op basis van onderscheidende technologie en een concurrerende positie in prijs/kwaliteit verhouding gebaseerd op een sterke kennisbasis en een hechte samenwerking in de maritieme cluster, rekening houdend met de maatschappelijke randvoorwaarden.

3. Focus Maritiem Innovatie Programma

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In het kerndocument van december 2006, schetst de maritieme cluster de innovatiekansen en knelpunten. Dit document is opgesteld naar aanleiding van de strategische agenda van de Nederlandse offshore industrie en de strategische agenda van de Nederlandse maritieme maakindustrie. Voor de maritieme maak- en de offshore industrie zijn deze uitdagingen in het Maritiem Innovatie Programma vastgelegd.

Voor de Maritieme innovatieprojecten dienen de projecten te liggen op het terrein van de volgende onderwerpen:

Offshore dienstverlening

  • 1. LNG supply chain

    Toelichting: het aandeel van LNG (liquefied natural gas, vloeibaar aardgas) in de energievoorziening van de middenlange termijn zal sterk toenemen. De Nederlandse offshore bedrijven hebben de ambitie om daarbij een significante rol te spelen bij zowel de vaste als drijvende LNG-terminals in de leveringsketen.

  • 2. Olie, gas en mineralenwinning onder extreme omstandigheden (zoals zeer diep water, arctisch gebied en moeilijk toegankelijke gebieden) alsmede offshore- en scheepsbouwtechnologie voor het installeren en opereren van duurzame energieopwekkingssystemen buitengaats.

    Toelichting: de groei van de wereldeconomie heeft de vraag naar olie en gas sterk doen toenemen, terwijl de makkelijk toegankelijke wingebieden uitgeput raken. Mondiaal worden daarom de exploratie en exploitatie activiteiten verlegd naar moeilijk toegankelijke gebieden. Daarnaast is het de verwachting dat de olie- en gasprijzen hoog op zullen lopen. Dit in combinatie met de dreigende klimaatverandering vraagt in de toekomst om duurzamere energieopwekking.

    Maritieme Maakindustrie

  • 3. Complexe specials

    Toelichting: Nederland excelleert in het bouwen van zogenaamde complexe specials, dat wil zeggen schepen met een gespecialiseerde en complexe functionaliteit, waaraan door de eindgebruiker hoge en specifieke kwaliteitseisen worden gesteld. Complexe specials zijn: baggerschepen, shortsea schepen, megajachten, schepen voor rechtshandhaving op zee en offshore service vessels.

4. Prioriteiten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Offshore

Gelet op de focus van de offshore dienstverlening zullen de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten voor de offshore dienstverlening vooral bijdragen aan:

  • Nieuw(e) ontwerp(technologie), gericht op de ‘life cycle’, veiligheid, LNG systemen en omgevingscondities voor diep water;

  • Kennis en predictie-gereedschap met betrekking tot het gedrag van LNG-carriers in zeegang en ondiep water, en de interactie tussen lading en carrier;

  • Kennis en productie technologie met betrekking tot cryogene systeemcomponenten;

  • Automatisering, robotisering en simulatie ten behoeve van industriële toepassingen en ontwerp, engineering en training;

  • Decision support modellen en risico beheerssystemen;

  • Technologie voor remote control, sensing en plaatsbepaling;

  • Positioneringstechnologie voor korte en lange termijn toepassingen;

  • Seismische en flow assurance technologie voor diepwater applicaties;

  • Installatietechnologie voor diep water.

MMI

Gelet op de focus van de maritieme maakindustrie zullen de onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten voor de maritieme maakindustrie vooral bijdragen aan:

  • Nieuwe concepten voor schepen en systemen die beantwoorden aan de eisen van eindgebruikers en maatschappij;

  • Nieuwe voortstuwings- en energiesystemen die leiden tot gereduceerde emissies en lager brandstofgebruik;

  • Automatisering, robotisering en simulatie leidend tot een kortere doorlooptijd, reductie van de kostprijs en hogere betrouwbaarheid en veiligheid;

  • Nieuwe materialen en verbindingstechnologie leidend tot betere, lichtere, goedkopere en duurzame constructies;

  • Optimalisatie van aanboord systemen leidend tot een snellere ladingbehandeling, efficiëntere baggerprocessen en een betere inzetbaarheid van launch & recovery van autonome systemen.

Bijlage 9.1. Behorende bij de artikelen 9.1a, 9.1e, 9.2, 9.6, 9.7, 9.13 en 9.21

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Innovatieprogramma Point-One

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

1. Achtergrond

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In het innovatieprogramma Point-One werken toonaangevende industrie, kennisinstellingen, (MKB)- ondernemingen en de overheid intensief samen aan de ontwikkeling van nieuwe toepassingen op basis van nano-elektronica, embedded systemen en mechatronica technologieën.

Point-One is ontstaan uit een gezamenlijk initiatief van de Nederlandse hightech industrie, kennisinstellingen en het ministerie van Economische Zaken. Het programma is gestart op 28 april 2006 als programma voor embedded systemen en nano-elektronica. In 2009 is de tweede fase gestart met een looptijd tot en met 2012. Nano-elektronica, embedded systemen en mechatronica leveren gezamenlijk essentiële bouwstenen voor de high-tech samenleving van de toekomst.

2. Doelstelling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

'From Good to Great in Dutch Technologies' - een Nederlandse 'Silicon Valley': dit is de ambitie van het strategisch innovatieprogramma Point-One. Het doel van Point-One is het creëren van een toonaangevend ecosysteem, leidend op wereldniveau, met betrekking tot nano-elektronica, mechatronica en embedded systemen in Nederland, vergelijkbaar met dat van Sillicon Valley en complementair aan de grote clusters in Crolles, Dresden en Parijs. Daarvoor richt het programma zich actief op het samenbrengen van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en het high-tech bedrijfsleven (groot bedrijf en MKB). Point-One richt zich in de kern op het opbouwen van een hecht en dynamisch netwerk van grote en kleine bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties (hierna: Point-One ecosysteem). Een beter gebruik van elkaars kwaliteiten en expertise levert op termijn veel meer rendement en slagkracht op. Hetzelfde geldt voor het opereren vanuit een internationaal onderscheidende focus en een heldere strategie.

Uitgangspunt van het programma is de strategie die in het programmadocument Point-One Phase 2, ‘From good to great in Dutch Technologies’ is beschreven en nader is uitgewerkt in de Point-One Phase 2 meerjarenroadmap. Deze roadmap is opgesteld door de Point-One vereniging, op basis van bijdragen partijen uit het veld.

In de meerjarenroadmap en het jaarplan (of Annual Plan) van Point-One staat een integrale richtlijn voor onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten die gezamenlijk worden ondernomen door grote bedrijven, MKB’s, overheid, universiteiten en andere publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties. De meerjarenroadmap en het jaarplan zijn te vinden op www.point-one.nl en www.agentschapnl.nl/pointone.

3. Strategisch hoofddoel en focus

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het hoofdstuk Point-One in de Subsidieregeling sterktes in innovatie heeft tot doel om op basis van de meerjarenroadmap en het jaarplan gevormde excellente projecten waarmee Nederlandse spelers zich internationaal kunnen onderscheiden, met subsidie te ondersteunen.

Een tweede belangrijke doelstelling is dat de projecten een bijdrage leveren aan standaardisatie en bredere toepassing van de ontwikkelde technologie. Als inhoudelijke uitgangspunten voor de R&D-projecten en innovatieprojecten geldt dat het moet gaan om projecten van hoge kwaliteit en met een aansprekend karakter. Een zwaartepunt binnen de regeling is het beter benutten van het innovatief potentieel van het MKB en het beter betrekken van het MKB in nationale en internationale netwerken.

4. Technologische gebieden en Point-One businesscases

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In de meerjarenroadmap en het jaarplan is gekozen om onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten te definiëren op een beperkt aantal technologische gebieden en businesscases.

Onderzoeksprojecten zullen dus niet alleen moeten voldoen aan de technologische kwalificatie, embedded systems, mechatronica of nanoelektronica, ook zullen ze moeten refereren aan een van de onderstaande Point-One businesscases.

  • 1. Healthcare and well-being;

  • 2. Energy and power;

  • 3. ICT;

    • 3.1. Halfgeleider front-end equipment

    • 3.2. Halfgeleider back-end equipment

    • 3.3. Industrial printing

    • 3.4. Halfgeleider ontwerp en architectuur

  • 4. Lifestyle and leisure;

  • 5. Transport, logistics and security;

De meerjaren roadmap en het jaarplan waarin het bovenstaande is uitgewerkt zijn te vinden op www.point-one.nl en www.agentschapnl.nl/pointone.

5. Instrumenten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze subsidieregeling die bedoeld is voor onderzoek en ontwikkeling in het kader van het Point-One programma bestaat uit vijf onderdelen:

a. Haalbaarheidsprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel is om bureauonderzoek en kleine praktische onderzoeken van MKB ondernemingen naar de economische en technische haalbaarheid van een R&D project te ondersteunen. Haalbaarheidsprojecten voor MKB ondernemingen zijn bedoeld als opstap naar de start van een R&D project. In haalbaarheidsprojecten kunnen potentiële samenwerkingspartners (groot bedrijf, kennisinstellingen of andere MKB ondernemers) worden gezocht en kleine praktische onderzoeken worden uitgevoerd. De projectresultaten worden neergelegd in een schriftelijk rapport dat de basis kan vormen voor het opstarten van een R&D project.

b. MKB-innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel is om aansprekende en kortdurende innovatieve projecten van MKB-ondernemers te ondersteunen met een hoog risico en een grote economische meerwaarde. Point-One MKB-innovatieprojecten kunnen bestaan uit industrieel onderzoek, uit experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het doel is om Point-One MKB bedrijven de kans te geven zelf hun onderzoeksprojecten te formuleren en uit te voeren, zonder daarbij afhankelijk te zijn van een grotere partij.

c. R&D-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel is verbreding en versterking van de technologische basis van het Point-One ecosysteem op het gebied van nano-elektronica mechatronica en embedded systemen zoals beschreven in de meerjarenroadmap en Annual Plan 2009 van Point-One. Een belangrijk aspect hierbij is het stimuleren en vergroten van de betrokkenheid van het innovatieve MKB in het Point-One Ecosysteem. De subsidie moet een impuls geven aan een meer structurele en strategische samenwerking. De opzet van brede consortia waarin op gemeenschappelijke basis R&D wordt uitgevoerd is hier de basis voor. De R&D-projecten moeten leiden tot concepten die uiteindelijk industrieel toepasbaar zijn. De projecten moeten breed van opzet zijn, waarin de industriële waardeketen, van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties, MKB-clusters tot aan Original Equipment Manufacturers (verder OEMers), zo goed mogelijk is vertegenwoordigd. De samenwerkingsverbanden hebben een duidelijke inbreng van het MKB. Aanvragen worden afgewezen als onaannemelijk is dat ten minste 20 procent van de werkzaamheden wordt uitgevoerd door MKB-ondernemers in het Point-One R&D samenwerkingsverband. In het Annual Plan zijn streefwaarden opgenomen voor toe te kennen subsidie aan ondernemingen die een jaarlijkse omzet hebben van minder dan € 500.000.000, waaronder MKB ondernemingen.

d. Internationale R&D-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het innovatieprogramma Point-One kent een zeer internationale oriëntatie. Omdat nano-elektronica en embedded systems wereldwijde markten zijn, is ook de kennis veelal over onze landsgrenzen te vinden. Om internationaal onze koppositie te behouden, op industrieel- en kennisgebied, is het daarom van groot belang om vanuit een sterk Nederlands ecosysteem R&D-projecten uit te voeren met buitenlandse partners. Binnen Point-One vindt de internationale R&D-samenwerking voornamelijk plaats met Europese partners.

In de internationale R&D projecten wordt niet alleen technologische excellentie nagestreefd, maar ook wordt aangestuurd op de versterking van het Point-One ecosysteem en de introductie van innovatieve MKBs in internationale netwerken. In het Annual Plan zijn voor internationale R&D-projecten streefwaarden opgenomen voor toe te kennen subsidie aan ondernemingen die een jaarlijkse omzet hebben van minder dan € 500.000.000, waaronder MKB ondernemingen.

e. University-Industry Interaction projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel is versterking van de kennisopbouw voor de middellange en lange termijn op het gebied van nano-elektronica, mechatronica en embedded systemen, als ook het bouwen aan een gestructureerd strategisch partnerschap tussen publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en ondernemers in het Point-One domein. Projecten zullen bijdragen aan de implementatie van de Point-One meerjarenroadmap, en in het bijzonder de ‘Emerging Technology Agenda’. Projecten bestaan uit fundamenteel en/of industrieel onderzoek waarvoor een promovendus of postdoc wordt aangesteld. Deze projecten resulteren in proefschriften, wetenschappelijke publicaties, conferentiepresentaties en kennisopbouw voor de middellange tot lange termijn. De nadruk ligt dus op kennisopbouw waarbij de projecten een hoog risicogehalte hebben; echter wel vanuit een industriële vraagstelling. De ondernemer of de ondernemers in het samenwerkingsverband draagt of dragen daarvoor met tenminste 75% bij aan de projectkosten.

Bijlage 10.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij de artikelen 10.1, 10.13 en 10.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Doelstellingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De Subsidieregeling Polymeren-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten maakt onderdeel uit van het Polymeren Innovatie Programma.

Het Polymeren Innovatie Programma is een van de onderdelen van het Businessplan Chemie, dat in 2006 verschenen is. De ambitie van het Polymeren Innovatie Programma is ‘een quantum leap te bereiken in de bijdrage van de Nederlandse Polymeren gemeenschap aan de kwaliteit van leven, duurzaamheid en economische groei’. Het Polymeren Innovatie Programma draagt hiermee bij aan de overall doelstellingen van het Businessplan Chemie:

  • verdubbeling van de bijdrage van chemie aan het BBP in 10 jaar (van € 12 miljard in 2007 naar € 24 miljard in 2017).

  • halvering van het gebruik van fossiele grondstoffen voor de chemie binnen 25 jaar (van 657 PJ in 2005 naar 578 PJ in 2032).

Het Polymeren Innovatie Programma zal voor 20% bijdragen aan de verdubbeling van het BBP, dat wil zeggen een bijdrage aan het BBP van € 2,4 miljard en voor bijna 30% aan een reductie van het energieverbruik: 90 PJ.

Het Polymeren Innovatie Programma bestaat voor een groot deel uit precompetitieve research, uitgevoerd binnen het DPI. Daarnaast is een DPI-Value Center (DPI-VC) opgericht dat zich richt op het ondersteunen van voornamelijk MKB en starters door de samenwerking te bevorderen, bedrijven met elkaar en met onderzoeksorganisaties in contact te brengen, versterken business development op diverse onderdelen. Hierdoor ontstaat nieuwe business met een hoge toegevoegde waarde of wordt de bedrijvigheid uitgebreid. De time to market en time to profit van veelbelovende innovatieprojecten wordt bekort. De slaagkans van innovatieprojecten wordt verhoogd. Tevens kan het DPI-VC best practices voor succesvolle aanpak van innovatieprojecten met een hoog risico opstellen.

§ 2. Waardeketens

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Om de doelstellingen van het Polymeren Innovatie Programma te ondersteunen is de Subsidieregeling Polymeren-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten ingesteld. Deze subsidieregeling is gericht op innovatieve projecten in de polymerensector, het polymer value system. Het polymer value system bestaat uit een verscheidenheid aan spelers die op verschillende gebieden actief zijn. Binnen het systeem kunnen drie waardeketens onderscheiden worden:

  • de polymeer waardeketen: basischemicaliën worden verwerkt tot polymeren. Nederland heeft een sterke positie in deze keten met multinationale ondernemingen als DSM, Shell, Akzo, Dow, Sabic en GE Plastics.

  • de producten en toepassingen waardeketen: het verwerken en omzetten van polymeren tot producten geschikt voor eindgebruik of toepassing als onderdeel van een eindproduct zoals lijm, rubber, coatings en plastics. In deze keten zijn zowel grote (Polynorm, Helvoet en Wavin) als kleine bedrijven (Microdrop, Hysitron en Nano Specials) vertegenwoordigd.

  • de apparaat/systeem waardeketen: op polymeren gebaseerde producten zijn de input voor deze waardeketen. Bedrijven als Philips, Océ, Sigma en Medtronic gebruiken de functionaliteit van polymeermaterialen en vertalen dit naar eindproducten met een toegevoegde waarde voor gebruik door consumenten.

Het werkgebied van het polymeren innovatie programma omvat alle bedrijven en kennisinstituten in zowel de polymeer als de producten en toepassingen waardeketen. Voor de apparaat/systeem waardeketen ligt de focus van het polymeren innovatie programma op de bedrijven met een strategische interesse in polymeer applicaties.

§ 3. Duurzaamheidsdoelstellingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Als resultaat van een interactief proces geleid door de Federatie Nederlandse Rubber en Kunststofindustrie in samenwerking met het midden en kleinbedrijf en grote bedrijven is een lijst ontwikkeld met thema’s voor gezamenlijke ontwikkelingsdoelstellingen. Het Polymeren Innovatie Programma heeft deze thema’s overgenomen.

Deze thema’s zijn:

  • a. inzet van nieuwe materiaaleigenschappen en technologie . Recent onderzoek heeft geleid tot hybride materialen (bijvoorbeeld metalen en polymeren) met nieuwe eigenschappen. De focus binnen dit thema ligt op de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde toepassingen voor producten alsook op de ontwikkeling van geschikte manieren om deze nieuwe producten te verwerken.

  • b. inzet van duurzame grondstoffen en opschaling van productieprocessen en specifieke of betere verwerkingstechnieken voor duurzame grondstoffen. Het gebruik van biomassa als grondstof voor de productie van polymeren is al in volle gang. Dit thema omvat benodigdheden en mogelijke aanpakken om productieprocessen verder op te schalen, het opzetten van samenwerkingsverbanden met andere waardeketens (bijvoorbeeld agribusiness).

  • c. hergebruik van polymeren en producten die gebaseerd zijn op polymeren. Belangrijke onderwerpen zijn zuiverheid van het eindproduct, verbeterde aanpak van het recyclen van hybride en bio-based polymeer materialen, verbetering van eigenschappen van gerecyclede polymeren en afname van de kosten voor recycling.

  • d. doorbraken op gebied van milieuvriendelijkheid van materialen en additieven. De focus zal in dit thema komen te liggen op de vervanging van additieven met voor het milieu minder gunstige eigenschappen zoals: kobalt, antimonium, broomverbindingen en formaldehyde. Daarnaast zal gezocht worden naar manieren om het volume toegevoegde additieven te verlagen.

  • e. verdere reductie van energiegebruik voor de productie en verwerking van polymeren. Sinds 1998 is het energiegebruik door bedrijven in de product- en toepassingenwaardeketen met meer dan 40% gereduceerd; toch blijft dit een onderwerp met hoge prioriteit waarbij een gezamenlijke aanpak noodzakelijk is.

Bijlage 10.1a

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage behorende bij de artikelen 10a.2 en 10a.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een doelstelling van het hoofdstuk HighTech Topprojecten is om, naast de in het HTAS programma en bijlage 6.1 omschreven ontwikkeling van Hybrid Vehicles, ook de mogelijkheid te openen om een vergelijkbare ontwikkeling te kunnen ondersteunen voor een 100% elektrische auto of delen daarvan. De bredere HTAS doelstellingen omzetgroei, ecosysteemontwikkeling en human capital zijn ook op dit onderwerp van toepassing.

Bijlage 10b.1. Behorende bij artikel 10b.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De onderzoeks- en detacheringsprojecten moeten passen binnen thema’s van maatschappelijk belang (maatschappelijke thema’s) die de Nederlandse kennispositie versterken. Er dient een bijdrage te worden geleverd aan de voor Nederland relevante maatschappelijke innovatiethema’s zoals die worden uitgevoerd in de 9 innovatieprogramma’s voor de sleutelgebieden, de 6 maatschappelijke innovatie agenda’s als onderdeel van Nederland Ondernemend Innovatieland, de 12 thema’s in de vraagprogrammering TNO-GTI’s of de 13 thema’s uit de NWO strategie.

Innovatieprogramma’s

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bedrijven, kennisinstellingen en overheid hebben op kansrijke gebieden innovatieprogramma’s ontwikkeld. Indien onderzoeks- en detacheringsprojecten zich richten op dergelijke programma’s, moeten ze passen binnen die programma’s zoals omschreven in de hieronder aangegeven bijlagen van de Subsidieregeling sterktes in innovatie (Staatscourant 2008, 18 dec 2008, nr. 2129):

Life Sciences & Health (bijlage 4.1 Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Food & Nutrition Delta (bijlage 5.2 Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Hightech Automotive Systems (bijlage 6.1 Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Watertechnologie (bijlage 7.1 Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Maritiem (bijlage 8.1 Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Point One (bijlage 9.1 Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Er zijn verder 3 innovatieprogramma’s met thema’s die niet gepubliceerd zijn als bijlage in bovengenoemde regeling. Het gaat om Chemie, Materialen en Logistiek en supply chains. Deze worden hierna beschreven.

  • 1. Chemie. Vier thema’s staan open voor onderzoeks- en detacheringsprojecten:

    • Materialen: het ontwikkelen en toepassen van (polymeer)materialen (plastics, kunststoffen en hun bouwstenen, polymeren) met specifiek gewenste materiaaleigenschappen, met een minimale ecologische impact en tegen zo laag mogelijke kosten. Het ‘polymer value system’ bestaat uit een verscheidenheid aan spelers op verschillende gebieden met drie waardeketens: 1) de polymeer waardeketen: basischemicaliën worden verwerkt tot polymeren. 2) de producten en toepassingen waardeketen: het verwerken en omzetten van polymeren tot producten geschikt voor eindgebruik of toepassing als onderdeel van een eindproduct zoals lijm, rubber, coatings en plastics. 3) de apparaat/systeem waardeketen: op polymeren gebaseerde producten zijn de input voor deze waardeketen.

    • Biotechnologie voor specialties: het met behulp van biotechnologie ontwikkelen van nieuwe chemische producten met een hoge toegevoegde waarde.

    • Katalyse en duurzame processen: het ontwerpen van procesroutes voor bepaalde chemische conversies waarbij gestreefd wordt naar een zo laag mogelijk energiegebruik, zo weinig mogelijk emissies en afval, en naar een vermindering van gebruik van fossiele grondstoffen. (Bio)katalyse is hierbij een belangrijke optie, evenals het ontsluiten van niet-fossiele grondstoffen en het benutten van emissiearme energiedragers (zoals waterstof).

    • Procestechnologie: de technologie voor het zo resource-efficiënt (in termen van grondstof, hulpstof, energie, kapitaal, afvalstromen en in mindere mate menskracht) mogelijk uitvoeren van een chemisch proces. Het chemische proces als zodanig is hierbij een gegeven.

  • 2. Materialen. De thema’s uit het innovatieprogramma Materialen zijn:

    • Multi-scale fundamentals of materials: onderzoek naar de mechanische en fysische eigenschappen van structurele en functionele materialen op verschillende lengteschalen. Modellering van structuur en eigenschappen. Voorbeelden van onderzoek zijn vermoeiingsgedrag van aluminium constructies en verbeterde levensduur (slijtweerstand) van materialen in baggervaartuigen. Trefwoorden zijn miniaturisatie, functionele integratie, voorspelbaarheid van het faalgedrag en betrouwbaarheid.

    • Processing technologies of functional materials: ontwikkeling van processen om een optimale combinatie van verschillende materialen te produceren, teneinde bepaalde functionele eigenschappen te verkrijgen. De aandacht gaat hierbij vooral uit naar betrouwbaarheid in het combineren van verschillende materialen, bijvoorbeeld door het aanbrengen van coatings. Voorbeelden van toepassingen zijn onder andere te vinden in micro-elektronica en MEMS en in materialen met self healing en self cleaning eigenschappen.

    • Durability: onderzoek gericht op het verhogen van de betrouwbaarheid van de apparaten en constructies. Dit leidt vervolgens tot een verbetering van de veiligheid, en het besparen van materialen en energie door een verhoogde levensduur. Het voorkomen en beheersen van corrosie speelt hierbij een belangrijke rol.

    • Surfaces, interfaces and thin films: toepassing van dunne metallische coatings en oppervlaktemodificatie om de hardheid, taaiheid, tribologische eigenschappen en hechting van materialen te verbeteren. Daarmee kan ook de ‘look and feel’ van producten worden verbeterd. Voorbeelden zijn hoge-temperatuur coatings in motoren en gasturbines met aanvullende eigenschappen op het gebied van wrijving en chemische bestendigheid. Ook beschermende, levensduurverlengende coatings op huishoudelijke producten vallen onder het thema.

    • High-performance light-weight materials: ontwerp en productie van producten gemaakt van lichtgewicht metaal (zoals aluminium, magnesium, titanium), composieten en keramiek vallen onder dit thema. Toepassingsgebieden zijn bijvoorbeeld corrosieresistent aluminium voor de automotive sector, composieten en hybriden voor de aerospace en biocompatibele materialen voor implantaten.

    • Tailor-made high-performance steels: onderzoek naar de metallurgische processen die optreden bij de productie van staal en staallegeringen. Centraal staat de relatie tussen procescondities en de gevormde microstructuur die in belangrijke mate bepalend is voor de uiteindelijke eigenschappen en kwaliteit van het geproduceerde materiaal. Uitgaande van modellering wil men komen tot nieuwe materiaalfamilies met verbeterde eigenschappen.

    • Advanced joining and disassembly: de focus is het onderling verbinden van componenten middels diverse technieken zoals mechanische verbindingsmiddelen, lijmen, lassen, solderen enz. De toepassingen liggen vooral bij dunne films en functionele materialen. Nieuwe onderzoeksuitdagingen liggen op het realiseren van processen op micro- en nanoschaal, complexe vormen en de inzet van robots (positionering). Voorbeelden zijn het verbinden van functionele materialen in consumentenproducten en medische devices maar ook het lijmen van structurele componenten voor toepassing in bijvoorbeeld de transportsector en bij windmolens. Ook krijgt het scheiden van de componentonderdelen in de originele materialen (recycling) aandacht.

    • Virtual shaping and structural performance: de focus ligt op mathematische modellering van processen en materiaaleigenschappen in verschillende toepassingen (ontwerpen) en op verschillende lengteschalen. Implementatie van de modellen resulteert in experimentele prototypes. Onderzoek en ontwikkeling vindt plaats op macro- meso-, micro- en/of nanoschaal. Kennis van numerieke simulaties en virtuele ontwerpprocessen kunnen leiden tot meer betrouwbare producten en aanzienlijke kostenbesparingen.

  • 3. Logistiek en supply chains: dit programma richt zich op onderzoek en ontwikkeling van kennis en innovaties binnen drie innovatiethema's:

    • Cross Chain Control Center (4-C) is een regiecenter van waaruit meerdere supply chains gezamenlijk gecoördineerd en geregisseerd worden met behulp van de modernste technologie, geavanceerde software concepten en supply chain professionals; niet alleen met betrekking tot fysieke goederenstromen, maar ook informatie en financiële stromen, zoals forecasting, financial engineering en datamanagement. De ambitie is om voor Nederland een leidende positie te bewerkstellingen in het opzetten en verankeren van 4-C activiteiten.

    • Service Logistiek: de regie van de after-sales service van productlevering tot aan het einde van de levenscyclus van een product. Service logistiek vereist een heel eigen en nieuw kennisgebied en toepassing van specifieke logistieke besturings- en ICT oplossingen op het vlak van ketenregie en  configuratie. De ambitie van het innovatiethema Service Logistiek is om Nederland in 4 tot 6 jaar aan de absolute top van service logistieke kennis en kunde te brengen in Europa en zelfs van de wereld.

    • Regierol van Knooppunten: de regievoering over transportbewegingen en informatiestromen rondom de Nederlandse mainports en knooppunten in het achterland en over het gezamenlijk ontwikkelen van een efficiënt multimodaal netwerk in het nationale en Europese achterland van de mainports en knooppunten. De ambitie van dit innovatiethema is de wereldwijde sterke positie van de Nederlandse mainports en knooppunten behouden en versterken door innovatie op het vlak van ketenregie en -configuratie.

Maatschappelijke Innovatie Agenda’s (MIA’s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Indien onderzoeks- en detacheringsprojecten zich richten op MIA’s, moeten ze passen binnen die MIA’s zoals omschreven in Kamerstukken TK 2007/08, 27046, nr. 120, bijlage (gezondheid, water en veiligheid) en Kamerstukken TK 2007/08, 31530, nr. 1, bijlage (energie), dan wel in onderstaande thema’s Duurzame agro- en visserijketens en Onderwijs (zie ook www.nederlandondernemendinnovatieland.nl).

Maatschappelijke Innovatie Agenda Duurzame Agro- en Visserijketens

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze agenda richt zich op onderzoek en ontwikkeling van kennis en innovaties binnen de volgende zeven thema’s:

  • Plantaardige productiesystemen: Voor de plantaardige productie liggen er grote uitdagingen bij vermindering van de afhankelijkheid van chemische middelen en van fossiele energie, met name in de tuinbouw. Het gebruik van natuurlijke mechanismen (roofinsecten) tegen insectenplagen is een bekend vorm van biologische bestrijding. Nieuwe richtingen worden verkend, zoals bodemorganismen die bodemplagen bestrijden.

  • Dierlijke productiesystemen: Agrarische ketens zijn nog sterk gericht op ‘end of pipe’ oplossingen als het om milieuproblemen gaat. Het is niet langer houdbaar om systemen in te richten die problemen veroorzaken, waarvan niet duidelijk is of en hoe ze oplosbaar zijn. Uitgangspunt is dat systemen klimaat- en nutriëntneutraal worden en problemen dus niet ontstaan. Dat vereist nieuwe ontwerpen met andere technieken en andere relaties tussen bedrijven zoals toeleveranciers en afnemers/verwerkers. Een van de kansrijke richtingen is de ontwikkeling van alternatieven voor antibiotica.

  • Visserij en aquacultuur: Het behoud van gezonde visbestanden in combinatie met het belang van een verbetering van de economische resultaten van de visserijbedrijven, vereist fundamentele aanpassingen in de Noordzeevisserij en de bijbehorende visketen. Verduurzaming en vernieuwing van de visserij is ook nodig voor het behouden van de noodzakelijke maatschappelijke acceptatie van de visserij. De kern ligt bij de omschakeling naar meer energiebesparende, duurzame en selectieve vangstmethoden in de zeevisserij.

  • Consument en ketens: Voedselverspilling beslaat een groot deel van het voedselpakket. Met beter bewustzijn en inzet van technische mogelijkheden zijn er veel mogelijkheden voor verbetering.

  • Nieuwe toepassingen van ICT en datasystemen bieden perspectief voor de eisen van alle deelnemers in de keten. Producteisen worden verwerkt in nieuwe distributiesystemen, koelsystemen, transportsystemen en -voorzieningen. ICT-systemen moeten minder ontwikkeld worden voor de eigen keten en meer gericht worden op communicatie en uitwisseling tussen ketens.

  • Eiwittransitie: Een van de wegen om te komen tot duurzamere voedselproductie en -consumptie is een verschuiving van ‘traditionele’ vleesconsumptie naar ander dierlijke eiwitten en naar plantaardige eiwitten.

  • Biobased economy: De bio-based economy vraagt om een samenspel van de agroindustrie, de chemie, de energiesector en de logistieke sector. De gecombineerde kennis leent zich voor de ontwikkeling van hoogwaardige biokunststoffen op basis van producten van plantaardige oorsprong. Bij intelligent gebruik van de eigenschappen van onderscheiden plantaardige componenten kan de energiebehoefte voor de productie van materialen worden beperkt en kunnen specifieke eigenschappen worden benut.

  • Biosolar systems: Fotosynthetische processen in planten zetten 1 tot 2 procent van het zonlicht om in biomassa. Er lijken mogelijkheden te zijn in biosystemen om dit sterk te verhogen. In plantaardige teelten, door micro-organismen en door fotosynthese in kunstmatige systemen kan een grote bijdrage geleverd worden in de voorziening van energie en grondstoffen.

Maatschappelijke Innovatie Agenda Onderwijs

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze agenda richt zich op het versterken van de innovatiekracht van het onderwijsveld en het creëren van de juiste randvoorwaarden. Thema’s die centraal staan, zijn o.a. het ondervangen van het leraren tekort d.m.v. innovatieve oplossingen en het bieden van ruimte voor experimenten.

Vraagprogrammering TNO en Grote Technologische Instituten (GTIs)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Op aanbeveling van de  Ad hoc commissie Wijffels  heeft de overheid  in 2004 gekozen voor het invoeren van vraagprogrammering en vraagfinanciering van het toepassingsgerichte onderzoek door TNO en de GTI’s (ECN, NLR, MARIN, Deltares en WUR/DLO).  Kern van de vraagprogrammering is dat de maatschappelijke kennisvraag van overheid, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven centraal staat bij de onderzoeksprogrammering van de instituten. In 2005 heeft het kabinet (Voortgangsrapportage 2005 Implementatie Kabinetstandpunt Brugfunctie TNO en GTI’s, 11 november 2005, TK 29338, nr. 41) het proces van vraagprogrammering en de thema’s aangegeven. In de Voortgangsrapportage 2006 (11 december 2006, 29338, nr. 56, tabel 2) zijn de thema’s verder uitgewerkt. Het gaat om de volgende twaalf thema’s:

  • Maatschappelijke veiligheid

  • Defensie

  • Gezond leven

  • Voeding

  • Omgaan met veranderende samenleving

  • Arbeidsparticipatie en vergrijzing

  • Bereikbaarheid

  • Bouwen voor ruimte

  • Leven met water

  • Energie(huishouding)

  • Leefomgeving

  • Hoogwaardige systemen, processen en materialen.

NWO-strategiethema’s

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Indien onderzoeks- en detacheringsprojecten zich richten op NWO-strategiethema’s, moeten ze passen binnen de thema’s zoals omschreven in de door NWO vastgestelde strategie 2007–2010 (Wetenschap gewaardeerd, NWO-strategie 2007–2010, mei 2006). Het gaat om de volgende dertien thema’s:

  • Conflict en veiligheid

  • Culturele dynamiek

  • Duurzame aarde

  • Dynamica van complexe systemen

  • Funderend energieonderzoek (Voorheen: Nieuwe methoden voor productie, opslag, transport en gebruik van energie)

  • Gebruik van nanowetenschap en -technologie

  • Hersenen en cognitie

  • Kennisbasis voor ICT-toepassingen

  • Kwaliteit van leven - Dynamiek van levenslopen

  • Maatschappelijk verantwoord innoveren

  • Nieuwe instrumenten voor de gezondheidszorg

  • Research & Innovation in Smart Creative Contexts - RISCC (Voorheen: Creatieve industrie)

  • Systeembiologie.

Bijlage 10h.1. behorende bij de artikelen 10h.1 en 10h.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Doelstellingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Nederland heeft met een uitstekende infrastructuur voor informatie- en communicatietechnologie (hierna: ICT) en een sterke internationale oriëntatie een goede uitgangspositie voor de innovatieve ontwikkelingen op het gebied van diensteninnovatie en ICT.

Vanuit deze uitgangspositie worden de volgende doelstellingen nagestreefd:

  • 1. Het opzetten van platforms voor strategisch onderzoek voor de creatieve sector in het bijzonder voor de afhandeling van media- en informatiediensten gebaseerd op of versterkt door digitale content. Gestreefd wordt een verbinding te laten ontstaan tussen de combinatie creativiteit en ICT enerzijds en het creatieve MKB, de creatieve maakindustrie en de kennisinstellingen anderzijds.

  • 2. De ontwikkeling van Nederland als het centre of excellence op gebied van kennis van financial logistics en als de plek binnen Europa waar value messages (waardeberichten) op een hoog kwaliteitsniveau het meest efficiënt worden verwerkt.

  • 3. De realisatie van een goed werkend ‘innovatie-ecosysteem’, waarin grote en kleinere bedrijven effectief samen optrekken, ondersteund door kennisinstellingen.

Focusgebieden

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

I. Creatieve sector

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1. Content: dit focusgebied betreft het genereren van nieuwe omzetten rond het creëren, verrijken, verhandelen en distribueren van content in de vorm van:

    • media;

    • geselecteerd nieuws;

    • gerichte informatie;

    • strategische kennis;

    • persoonlijke belevenissen;

    • informatie ondersteuning;

    • gerichte of ongerichte reclame.

  • 2. Connectedness: dit focusgebied betreft het genereren van nieuwe omzetten rond het creëren en onderhouden van (sociale) verbondenheid tussen mensen via het persoonlijk informatiecentrum met nieuwe verbindingspatronen in het gezin, de buurt, de vriendenkring, het werk en de beroepsgroep door middel van (met internet verbonden) elektronische apparatuur, zoals:

    • de televisie;

    • de personal computer;

    • de mobiele telefoon.

II. Financial logistics

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1. e-facturering: dit focusgebied betreft diensten gericht op de digitale verzending en ontvangst van facturen en vergelijkbare financiële berichten. Deze diensten zullen bijdragen aan lagere administratieve lasten voor het bedrijfsleven, met name het midden- en kleinbedrijf en gebruikers van deze diensten ervaren een verbeterde dienstverlening.

  • 2. e-betaling: dit focusgebied betreft elektronische betalingen. Het gaat hier om betalingen met een zeer laag kostenniveau per transactie, zodat de betaaldienst ook ingezet wordt voor laagwaardige betalingen. De ontwikkeling van innovatieve elektronische betaaldiensten ondersteunt de ontwikkeling van andere nieuwe innovatieve dienstenconcepten.

III. Financial logistics en creatieve sector tezamen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1. Micro-payed-micro-experiences: dit focusgebied betreft het mogelijk maken van informatievoorzieningen met een uiterst laag kostenniveau. Dat maakt een redelijke prijs mogelijk voor een onafhankelijke dienst, zoals beknopte en objectieve informatievoorziening over lokale restaurants als alternatief naast de bestaande diensten gefinancierd uit reclame.

Bijlage 11.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Aanvraagformulier Subsidieregeling sterktes in innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Projectaanvraag heeft betrekking op hoofdstuk 7: InnoWATOR

   

Bijlage 11.1 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie (art. 11.1 onderdeel a)

Stuur het ingevulde formulier met bijlagen naar:

SenterNovem

Subsidieregeling sterktes in innovatie –InnoWATOR

 

Voor uitgebreide toelichting bij het aanvraagformulier:

– website: www.senternovem.nl/watertechnologie

– telefoon: 070-373 5114 (op werkdagen van 08:30–17:30 uur)

Postbus 93144

2509 AC Den Haag

1. Penvoerder/aanvrager1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bedrijf/organisatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

1 Bij een samenwerkingsverband dient u tevens de gegevens van overige aanvrager(s) in het samenwerkingsverband te vermelden. Gebruik hiervoor de invulvelden bij onderdeel 2

Naam organisatie:

Afdeling/vakgroep:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

Land:

Bezoekadres:

 

Postcode:

Plaats:

 

Land:

   
 

Bankrekeningnummer:

Bank:

   
 

Inschrijfnummer KvK:

Rechtsvorm:

 

Jaar van inschrijving:

   

2 Als uw organisatie BTW-vrijgesteld is, kunt u de te betalen BTW zien als kosten, omdat deze BTW niet verrekend kan worden. De te betalen BTW is zodoende subsidiabel

3 Met de MKB-toets kunt u bepalen of de penvoerder c.q. aanvrager voldoet aan de MKB-definitie zoals bedoeld in de regeling

Uw organisatie is2:

□ BTW-plichtig

□ BTW-vrijgesteld

 

Uw organisatie is een:

□ MKB3

□ onderzoeksorganisatie

□ anders, namelijk

 

Is voor uw organisatie een verzoek tot surseance van betaling, tot faillissement, of tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ingediend?

□ ja

□ nee

Toelichting:

 
   
   

Contactpersoon aanvrager4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

4 Vul hier de contactgegevens van de penvoerder c.q. aanvrager in. Indien er sprake is van een intermediair die de correspondentie voert, vul dan op de volgende pagina de contactgegevens van de intermediair in

Naam:

□ Dhr.  □ Mw.  

Titel(s):

Functie:

Telefoon:

Fax:

E-mail adres:

Mobiel:

Contactgegevens intermediair5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

5 Alleen invullen als de correspondentie via een intermediair loopt. Voeg in dat geval wel een machtiging toe, waarin de intermediair door aanvrager is gemachtigd tot het voeren van de correspondentie

Naam organisatie:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

Naam:

□ Dhr.  □ Mw.  

Titel(s):

Functie:

Telefoon:

Fax:

E-mail adres:

Mobiel:

2. Overige aanvragers6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

   

Naam

MKB7

OO8

Int.9

6 Vul in indien er sprake is van een samenwerkingsverband

7 Met de MKB-toets kunt u bepalen of de overige aanvragers voldoen aan de MKB-definitie zoals bedoeld in de regeling

8 OO = onderzoeksorganisatie

9 Int. = Internationaal, alleen aankruisen voor aanvragers uit een ander land dan Nederland

Aanvrager 2:

 

Aanvrager 3:

 

Aanvrager 4:

 

Aanvrager 5:

 

Aanvrager 6:

 

Aanvrager 7:

 

3. Project

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

 

Naam van project:

10 Een acroniem is voor internationale projecten verplicht

11 Geef aan op welk hoofdstuk uw aanvraag betrekking heeft en voor welk soort project u deze aanvraag indient. Voor een overzicht van de hoofdstukken en daarbinnen mogelijke projectsoorten kunt u de website www.senternovem.nl/watertechnologie raadplegen

Eventueel acroniem10 (afkorting beginletters):

 

Soort project11

InnoWATOR-garantie

Startdatum project:   - -

Verwachte einddatum project:   - -

Totale projectkosten: €

Totaal gevraagde subsidie: €

Is voor dit project, of voor onderdelen ervan, al subsidie aangevraagd of gekregen?

□ ja, te weten:

□ nee

   

Subsidiebedrag: €

4. Ondertekening

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Ondergetekende verklaart dat alle voor de aanvraag benodigde stukken zijn bijgevoegd en dat hij/zij bekend is met de voorwaarden en procedures van de Subsidieregeling sterktes in innovatie.

Aldus naar waarheid ingevuld:

12 Deze persoon dient namens de penvoerder c.q. aanvrager tekenbevoegd te zijn

Naam:12

Functie:

Organisatie:

Datum:   - -

Plaats:

Handtekening:

Bijlagen13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

13 Uw aanvraag is pas compleet en kan in behandeling genomen worden als alle voor uw aanvraag van toepassing zijnde bijlagen bijgevoegd zijn

Op www.senternovem.nl/watertechnologie vindt u een compleet overzicht van en uitgebreide toelichting bij de benodigde bijlagen per hoofdstuk en projectsoort

Gegevens van eventuele overige aanvragers en machtiging tot indienen van de aanvraag door de penvoerder (zie volgende pagina)

□ Bijlage A: projectplan (een modelprojectplan wordt door SenterNovem via de website verstrekt)

□ Bijlage B: projectbegroting per aanvrager (Een modelbegroting wordt door SenterNovem via de website verstrekt)

□ Bijlage C: openbare samenvatting (een modelsamenvatting wordt door SenterNovem via de website verstrekt)

□ Bijlage D: (concept-)contract tussen aanvrager en beoogde klant

Optionele bijlage

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

 

MKB-toets (de MKB-toets wordt door SenterNovem via de website verstrekt. Hiermee kunt u bepalen of voldaan wordt aan de MKB-definitie zoals bedoeld in de regeling)

Gegevens aanvrager 2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bedrijf/organisatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

 

Naam organisatie:

Afdeling/vakgroep:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

Land:

Bezoekadres:

 

Postcode:

Plaats:

 

Land:

   
 

Inschrijfnummer KvK:

Rechtsvorm:

 

Jaar van inschrijving:

   

A Als uw organisatie BTW-vrijgesteld is, kunt u de te betalen BTW zien als kosten, omdat deze BTW niet verrekend kan worden. De te betalen BTW is zodoende subsidiabel

B Met de MKB-toets kunt u bepalen of aanvrager 2 voldoet aan de MKB-definitie zoals bedoeld in de regeling

Uw organisatie isA:

□ BTW-plichtig

□ BTW-vrijgesteld

 

Uw organisatie is een:

□ MKBB

□ onderzoeksorganisatie

□ anders, namelijk

 

Is voor uw organisatie een verzoek tot surseance van betaling, tot faillissement, of tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ingediend?

□ ja

□ nee

Toelichting:

 
   
   

ContactpersoonC

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

C Vul hier de contactgegevens in van de persoon die voor dit project verantwoordelijk is

Naam:

 

□ Dhr.  □ Mw.  

Titel(s):

 

Functie:

 

Telefoon:

Fax:

E-mail adres:

Mobiel:

Machtiging aanvrager 2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Hierbij verleent ondergetekende een machtiging aan [naam penvoerder] om het project [projecttitel] in te dienen bij SenterNovem en de verdere correspondentie hierover te voeren.

Aldus naar waarheid ingevuld:

D Deze persoon dient namens aanvrager 2 tekenbevoegd te zijn

Naam:D

Functie:

Datum:   - -

Plaats:

Handtekening:

Gegevens aanvrager 3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bedrijf/organisatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

 

Naam organisatie:

Afdeling/vakgroep:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

Land:

Bezoekadres:

 

Postcode:

Plaats:

 

Land:

   
 

Inschrijfnummer KvK:

Rechtsvorm:

 

Jaar van inschrijving:

   

A Als uw organisatie BTW-vrijgesteld is, kunt u de te betalen BTW zien als kosten, omdat deze BTW niet verrekend kan worden. De te betalen BTW is zodoende subsidiabel

B Met de MKB-toets kunt u bepalen of aanvrager 3 voldoet aan de MKB-definitie zoals bedoeld in de regeling

Uw organisatie isA:

□ BTW-plichtig

□ BTW-vrijgesteld

 

Uw organisatie is een:

□ MKBB

□ onderzoeksorganisatie

□ anders, namelijk

 

Is voor uw organisatie een verzoek tot surseance van betaling, tot faillissement, of tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ingediend?

□ ja

□ nee

Toelichting:

 
   
   

ContactpersoonC

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

C Vul hier de contactgegevens in van de persoon die voor dit project verantwoordelijk is

Naam:

 

□ Dhr.  □ Mw.  

Titel(s):

Functie:

Telefoon:

Fax:

E-mail adres:

Mobiel:

Machtiging aanvrager 3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Hierbij verleent ondergetekende een machtiging aan [naam penvoerder] om het project [projecttitel] in te dienen bij SenterNovem en de verdere correspondentie hierover te voeren.

Aldus naar waarheid ingevuld:

D Deze persoon dient namens aanvrager 3 tekenbevoegd te zijn

Naam:D

Functie:

Datum:   - -

Plaats:

Handtekening:

Gegevens aanvrager 4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bedrijf/organisatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

 

Naam organisatie:

Afdeling/vakgroep:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

Land:

Bezoekadres:

 

Postcode:

Plaats:

 

Land:

   
 

Inschrijfnummer KvK:

Rechtsvorm:

 

Jaar van inschrijving:

   

A Als uw organisatie BTW-vrijgesteld is, kunt u de te betalen BTW zien als kosten, omdat deze BTW niet verrekend kan worden. De te betalen BTW is zodoende subsidiabel

B Met de MKB-toets kunt u bepalen of aanvrager 4 voldoet aan de MKB-definitie zoals bedoeld in de regeling

Uw organisatie isA:

□ BTW-plichtig

□ BTW-vrijgesteld

 

Uw organisatie is een:

□ MKBB

□ onderzoeksorganisatie

□ anders, namelijk

 

Is voor uw organisatie een verzoek tot surseance van betaling, tot faillissement, of tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ingediend?

□ ja

□ nee

Toelichting:

 
   
   

ContactpersoonC

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

C Vul hier de contactgegevens in van de persoon die voor dit project verantwoordelijk is

Naam:

 

□ Dhr.  □ Mw. 

Titel(s):

Functie:

Telefoon:

Fax:

E-mail adres:

Mobiel:

Machtiging aanvrager 4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Hierbij verleent ondergetekende een machtiging aan [naam penvoerder] om het project [projecttitel] in te dienen bij SenterNovem en de verdere correspondentie hierover te voeren.

Aldus naar waarheid ingevuld:

D Deze persoon dient namens aanvrager 4 tekenbevoegd te zijn

Naam:D

Functie:

Datum:   - -

Plaats:

Handtekening:

Gegevens aanvrager 5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bedrijf/organisatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

 

Naam organisatie:

Afdeling/vakgroep:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

Land:

Bezoekadres:

 

Postcode:

Plaats:

 

Land:

   
 

Inschrijfnummer KvK:

Rechtsvorm:

 

Jaar van inschrijving:

   

A Als uw organisatie BTW-vrijgesteld is, kunt u de te betalen BTW zien als kosten, omdat deze BTW niet verrekend kan worden. De te betalen BTW is zodoende subsidiabel

B Met de MKB-toets kunt u bepalen of aanvrager 5 voldoet aan de MKB-definitie zoals bedoeld in de regeling

Uw organisatie isA:

□ BTW-plichtig

□ BTW-vrijgesteld

 

Uw organisatie is een:

□ MKBB

□ onderzoeksorganisatie

□ anders, namelijk

 

Is voor uw organisatie een verzoek tot surseance van betaling, tot faillissement, of tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ingediend?

□ ja

□ nee

Toelichting:

 
   
   

ContactpersoonC

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

C Vul hier de contact-gegevens in van de persoon die voor dit project verantwoordelijk is

Naam:

 

□ Dhr.  □ Mw.  

Titel(s):

Functie:

Telefoon:

Fax:

E-mail adres:

Mobiel:

Machtiging aanvrager 5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Hierbij verleent ondergetekende een machtiging aan [naam penvoerder] om het project [projecttitel] in te dienen bij SenterNovem en de verdere correspondentie hierover te voeren.

Aldus naar waarheid ingevuld:

D Deze persoon dient namens aanvrager 5 tekenbevoegd te zijn

Naam:D

Functie:

Datum:   - -

Plaats:

Handtekening:

Gegevens aanvrager 6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bedrijf/organisatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

 

Naam organisatie:

Afdeling/vakgroep:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

Land:

Bezoekadres:

 

Postcode:

Plaats:

 

Land:

   
 

Inschrijfnummer KvK:

Rechtsvorm:

 

Jaar van inschrijving:

   

A Als uw organisatie BTW-vrijgesteld is, kunt u de te betalen BTW zien als kosten, omdat deze BTW niet verrekend kan worden. De te betalen BTW is zodoende subsidiabel

B Met de MKB-toets kunt u bepalen of aanvrager 6 voldoet aan de MKB-definitie zoals bedoeld in de regeling

Uw organisatie isA:

□ BTW-plichtig

□ BTW-vrijgesteld

 

Uw organisatie is een:

□ MKBB

□ onderzoeksorganisatie

□ anders, namelijk

 

Is voor uw organisatie een verzoek tot surseance van betaling, tot faillissement, of tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ingediend?

□ ja

□ nee

Toelichting:

 
   
   

ContactpersoonC

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

C Vul hier de contactgegevens in van de persoon die voor dit project verantwoordelijk is

Naam:

 

□ Dhr.  □ Mw.  

Titel(s):

Functie:

Telefoon:

Fax:

E-mail adres:

Mobiel:

Machtiging aanvrager 6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Hierbij verleent ondergetekende een machtiging aan [naam penvoerder] om het project [projecttitel] in te dienen bij SenterNovem en de verdere correspondentie hierover te voeren.

Aldus naar waarheid ingevuld:

D Deze persoon dient namens aanvrager 6 tekenbevoegd te zijn

Naam:D

Functie:

Datum:   - -

Plaats:

Handtekening:

Gegevens aanvrager 7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bedrijf/organisatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

 

Naam organisatie:

Afdeling/vakgroep:

Postadres:

Postcode:

Plaats:

Land:

Bezoekadres:

 

Postcode:

Plaats:

 

Land:

   
 

Inschrijfnummer KvK:

Rechtsvorm:

 

Jaar van inschrijving:

   

A Als uw organisatie BTW-vrijgesteld is, kunt u de te betalen BTW zien als kosten, omdat deze BTW niet verrekend kan worden. De te betalen BTW is zodoende subsidiabel

B Met de MKB-toets kunt u bepalen of aanvrager 7 voldoet aan de MKB-definitie zoals bedoeld in de regeling

Uw organisatie isA:

□ BTW-plichtig

□ BTW-vrijgesteld

 

Uw organisatie is een:

□ MKBB

□ onderzoeksorganisatie

□ anders, namelijk

 

Is voor uw organisatie een verzoek tot surseance van betaling, tot faillissement, of tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ingediend?

□ ja

□ nee

Toelichting:

 
   
   

ContactpersoonC

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

C Vul hier de contactgegevens in van de persoon die voor dit project verantwoordelijk is

Naam:

 

□ Dhr.  □ Mw.  

Titel(s):

Functie:

Telefoon:

Fax:

E-mail adres:

Mobiel:

Machtiging aanvrager 7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Hierbij verleent ondergetekende een machtiging aan [naam penvoerder] om het project [projecttitel] in te dienen bij SenterNovem en de verdere correspondentie hierover te voeren.

Aldus naar waarheid ingevuld:

D Deze persoon dient namens aanvrager 7 tekenbevoegd te zijn

Naam:D

Functie:

Datum:   - -

Plaats:

Handtekening:

Bijlage 11.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag.]