-
1. Voor de motorrijtuigenbelasting wordt niet voor elk tijdvak afzonderlijk aangifte
gedaan. De aanvraag voor afgifte van een kentekenbewijs dan wel om wijziging van de
tenaamstelling van het motorrijtuig geldt als aangifte. Deze aangifte geldt, zolang
het motorrijtuig niet van houder wisselt, voor alle tijdvakken waarin het motorrijtuig
wordt gehouden.
-
2. De inspecteur zendt aan de houder van een motorrijtuig met betrekking tot een bepaald
tijdvak een rekening met daarop de voor dat tijdvak verschuldigde belasting, alsmede
een datum waarop het bedrag uiterlijk moet zijn voldaan. Deze datum kan liggen na
de datum van aanvang van het tijdvak. Indien het bedrag niet uiterlijk op die datum
is voldaan, is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67c AWR.
-
3. Voor de hoogte van de verzuimboete wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste,
tweede, derde, respectievelijk vierde/volgend verzuim. Van een tweede, derde respectievelijk
vierde/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende in de periode van twee jaren
voorafgaand aan het tijdstip waarop belanghebbende in verzuim is, reeds eerder in
verzuim is geweest.
-
4. In geval van een eerste verzuim legt de inspecteur geen boete op. De inspecteur zendt
belanghebbende daarvan een mededeling. Bij een tweede verzuim legt de inspecteur een
boete op van 0,5 procent van het wettelijk maximum van artikel 67c AWR. Bij een derde verzuim legt hij een boete van 1 procent van het wettelijk maximum
van artikel 67c AWR op. Bij een vierde/volgend verzuim legt de inspecteur een boete op van 2,5 procent
van het wettelijk maximum van artikel 67c AWR. Indien het aldus berekende bedrag hoger is dan het bedrag van de niet, gedeeltelijk
niet of niet tijdig betaalde belasting, wordt de verzuimboete vastgesteld op het laatstbedoelde
bedrag.
-
5. Het aantal verzuimen wordt gerekend per houder als bedoeld in de artikelen 7, 8 of 9 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MB 1994).
-
6. Indien voor hetzelfde tijdvak meer dan één rekening is verzonden, wordt het verzuim
per rekening bepaald.
-
7. Verzuimen als bedoeld in de paragrafen 34 en 35 worden niet meegerekend.
-
8. Indien het bedrag van de verschuldigde belasting € 5 of minder bedraagt, legt de inspecteur
geen verzuimboete op. Het verzuim telt niet mee in de verzuimenreeks. De inspecteur
doet daarvan aan belanghebbende om uitvoeringstechnische redenen, geen mededeling.
Omdat het verzuim niet meetelt in de verzuimenreeks, ondervindt belanghebbende daarvan
geen nadeel.
-
9. Ingeval op grond van artikel 4c, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling MB 1994 de vergunning voor het betalen per maand van de belasting is geëindigd of door de
inspecteur is ingetrokken, wordt op grond van artikel 20 AWR een naheffingsaanslag voor de resterende belastingschuld over het lopende tijdvak
opgelegd. Indien het intrekken van de vergunning zijn oorzaak vindt in het niet aan
de voorwaarden van de vergunning hebben voldaan door de belastingplichtige, legt de
inspecteur een verzuimboete op als bedoeld in de voorgaande leden van deze paragraaf.
Indien de vergunning op verzoek van belanghebbende vervalt en op grond van artikel 20 AWR een naheffingsaanslag voor de resterende belastingschuld over het lopende tijdvak
wordt opgelegd, legt de inspecteur geen verzuimboete op.
-
10. Voor de bepaling van de plaats van een verzuim in de verzuimenreeks wordt geen onderscheid
gemaakt tussen het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betalen van de belasting.
-
11. Indien sprake is van avas legt de inspecteur geen verzuimboete op, dan wel vernietigt
hij de verzuimboete. Indien bij toepassing van de verzuimenreeks tegen de verzuimboete
terecht bezwaar wordt gemaakt met een beroep op avas ten aanzien van een eerder beboet
verzuim in diezelfde reeks, wordt de verzuimboete verminderd tot de boete passend
bij het resterende aantal verzuimen.